Skip to main content

Full text of "Meditationes de prima philosophiae [sic], of bedenkingen van d'eerste wijsbegeerte: in de welken Gods wezentlijkheit en d'onderscheiding der menselijke ziel van 't lighaam betoogt worden door Renatus Des-Cartes beneffens verscheide tegenwerpingen van enige geleerde mannen en de beantwoordingen van de zelve schrijver daar op, brief aan d'E. Vader Dinet..., als ook de regulen vande bestieringe des verstants; beneffens een onderzoek der waarheit door 't naturelijke licht, als mede Les passions de l'âme, of de lijdingen vande ziel van J. H. Glazemaker vert. [uit het latijn]"

See other formats


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Early  European  Books,  Copyrighf  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

1 99  D  1 4 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1 4 


DESCARTES  (René).  Les  Passions  de  TAme.  A  Amsterdam,  chez 
Louys  Elze<^ier,  1650  ;  in-12,  de  24  ff.  n.  ch.,  272  pp.  ch.  et  7  ff.  n.  ch. 
pour  rindice  ;  veau  brun,  dos  a  nerfs  orné,  tr.  mouch.  (Rel.  anc). 
Marqué  «  La  Minerve  ». 

Belle  édition  elzévirienne,  peu  commune,  en  assez  gros  caractères  et  qui 
contient  Ie  trés  curieux  privilège  accordé  par  Louis  XIII  a  Descartes. 

Cette  édition  est  ordinairement  considérée  comme  I'édition  originale. 
Ch.  Nodier  et  quelques  bibliographes  donnent  pourtant  la  priorité  a 
Tédition  in-8  publiée  chez  Henri  Le  Gras  et  imprimée  par  L.  Elzevier 
en  1650,  et  dont  quelques  exemplaires  portent  la  date  de  1649. 

L' édition  in-12  est  en  tous  cas  par  son  format  beaucoup  plus  propre 
que  rin-8  a  entrer  dans  la  collcction  elzévirienne.  Elle  est  aussi  mieux 
imprimée  et  pour  ces  raisons  beaucoup  plus  recherchée. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


MEDJTATIONES  DE  PRIMA  PHILOSOPHU 

BEDENKINGEN 

Van  d' Eerste 

WYSBEGEERTE: 

In  de  welken  Gods  \ö^ezentlykheit ,  cn  d'onderfcheiding 
der  menfchclijke  ziel  van   lighaam  betoogt  worden. 
BENEFFENS 

Verfcheide  Tegenmrpingen  van  enige  (geleerde  mmnen ,  en  de  Bemt- 

vpoordm^envan^e  z.elve  Schryver  daar  op. 
Brief  aan  d*E.  Vader  Dinet,  OpperfteTocziender  der  Jezuicen  ia  Vraiikrijk.' 

REGULEN  vande  BESTIERINGE 

VERS  TA  N  T  S: 

'Beneffins  een  Onderx^oek^  der  Waarheit ,  door  '/  T^tffreljk.  Licht. 
A  JL  s   M  R  n  E 

Les  Paffiom  de  l't^me, 

O  F     D  E 

L  Y  D  ï  N  G  E  N    vandb  ZIEL. 

Door    Renatus  Des-Cartes  befchrcven : 
En  van  J.  H.  Gl  asem  aker,  vertaalr. 

^iet  Trcvilcgic, 


By  J  A  N  TEN  Hoorn,  Boekverkoper  over  't  Oude  Hcerc- 
Logiment ,  in  de  Hiftori- Schryver.  ic^o. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


<PRJVILSGJS. 

TXE  Staten  van  Holland  endeWeflvriesland,  Vuntewenn,  Alzo  Ons  vertoont  is 
D  by  lAN  TEN  Hoorn  ,  Boekverkoper  ende  Borger  tot  Amfterdam :  Hoe  dat  hy  fup- 
pHantoider  handen  had  genomen  om  te  drukken,  alle  de  Werken  van  Ren  atus  Des- 
n  de  NederdnitTche  tale.  Ende  alzo  de  voorfz.  Werken  ten  ««eerder  nats  van 
^!e  de  gene  die  in  de  Philofophie  quamen  te  ftudeeren ,  op  goet  Papier  wd 
dienaL^edrukttewerden.enJedoordegrotenaeemgtevanpUtenen 
in  quamat  een  grote  fomme  gelts  foude  komen  te  belopen;  Ende  den  fuppl  bekommert 
waT  da  de  voorfz.  Werken ,  hem  in  't  geheel  ofte  wel  een.ge  van  dien  m  't  byfonder , 
door  een  ge  baatfoek^nde  meifchen  mogten  werden  nagedrukt,  ofte  eenigen^^^^^ 
exemplarfn  buiten  defe  onfeProvintie  gedrukt,  mogten  werden  .ngebragt.  Zo  was  den 
ftpp?  e  rade  geworden  hem  te  keeren  tot  Ons ,  ootmoedeh,k  verfoekende,  dat  het  Ons 
S  ',  hem  fuppliant  te  verleenen  brieven  van  O  ftro.  ende  Privilegie ,  om  de  voorfz. 
We.  ken  van  Re/atus  DeS-Cartes  ,  alleen  te  mogen  drukken  doen  drukken  ende  ver- 
kopên  n  zodanige  formaten,  als  den  fuppl.  te  rade  loude  werden ,  voor  den  t.Jt  van  l^. 
cerilkómcnde  laren ,  met  in^erdiólie  aan  allen  endeeenen  legel.jken  de  voorfz.  Wer- 
reninTgeheel  ofte  en  deel,  'tzyonder  wat  pretextvan  met  ofte  fonder  Noten  ofte 
CoTmentanen  te  mogen  drukken  ofte  eenige  nagedrukte  exemplaren  m't  gebied  van 
Ó?,SnL.detebreng?n  v^dmindert^^^^ 

f,:eïeL°rlttK^^^^^^^^^ 

TtS^',  fouveraine mag' ende amhoritcit ,  den fupphant geconfenteert , geaecor- 
I^rt  enge'oaroyeert hebbend  co,,fe™^^^^ 

fal  mogen  drukke^Lendrutó 

seli.ken  het  felve  Boek  in  't  geheel  of  ten  deel  ende  in  zodamgen  formaat ,  ook  met  ofte 
fonderNoten  ofte  Commentarien,  na  te  drukken,  ofte  elders  nagedrukt  z.)nde,  binnen 
ik  ,  felven  Onfen  Lande  te  brengen ,  uit  te  geven  ofte  te  verkopen,  op  verbeurte  van  a  Ic 
iieu  leiven  wmci  u  „fte  verkochte  exemp  aren ,  ende  een  boete  van  3oo.guld. 

daaSt^n  té    rÖ  te Ïph^eren  een  dercfe  part  voor  den  Officier  die  de  calange 
do  n  1,1 ,  een  derde  part  voor  den  armen  der  plaatfe  daar  het  cafc  voorvallen  fa  ende 
het  die  enJe  derde  part  voor  den  fuppl.  ;  AHes  >n  dien  veillande,  dat  Vv  den 
m  't  defcronfen  O^^^^^  willende  gratificeren  tot  vcrhoedinge  van  fijne  fchade, 

dotteni."r„kkenvanV.voorf..Werkcr,,daardoor,ngen,^ 

houd  van  dien  te  autlioriferen  ofte  advoncren ,  ende  veel  mm  defelve  ondei  ünic  1  rote- 
dt°e  t'b  iUi  "r  mn..e  eenig  meerder  credit,  aauRen  ofte  reputatie  te  geven ;  ncmaar  den 
fuppl"  in  «  daar  in  iets  onbchoorli,x  foude  mogen  ,nfluere„,ane  het  felve  tot  fijnen  laftc 
fa  "  houden  wefen  te  verantwoorden,  tot  dien  cinde  wel  exprcnehjk  begerende,  dat  by 
ald-en  hy  defen  Onfen  Oclroye  voor  defelve  \^  erken  fal  willen  Hellen ,  daar  van  geene 
ceabbrevieerde  ofte  gecontraheerde  memie  fal  mogen  maken,  nemaar  gehouden  lal  we- 
fen  het  felve  Oftroi  n/t  geheel  en  fonder  ccnige  om.ffie,  daar  voor  te  'J':»!;^^"  ƒ  ^ 
drukken ;  ende  dat  hv  pehoudcn  fal  zijn  een  exemplaar  vande  voorf/.  Wc. Ken ,  gcbon- 
d  n  en  ;d  geeondition'-eert  te  brcngen^nde  Biblioteek  van  On^^^^^^^^^ 
ende  daaraf  behoorlijk  te  doen  bliikcn ;  Alles  op  pene  ^^ln  het  efiefl  van  di.n  te  ver  c- 
ren.  Etide  ten  einde  den  voorn,  fupph.  defen  Onfen con  ente ende  Oftro^^^^^^^^^  geme- 
len  als  naar  behoren  :  Lallen  Wy  allen  ende  eencn  ie;iel.,ken  die  t  aangaan  ma. ,  dat  fy 
ten  fuppl..  vanden  inhoud  van  defen ,  doen  ,  l.iten  ende  gedogen,  ruftehjk,  vredehjk  en 
volkomentliik  genieten  en  gebruiken,  ceflerende  alle  belet  ter  contrarie.  Gedaan  in  den 
Haae  onder  Onfen  groten  Zegele,  hier  aan  doen  hangen  den  13.  Maart,  IS90. 

°   J     t/FTM';  ff/V  Vt  T,tUrd,UIM«W-^'>n.t,il^l,n, 


OPDRACHT 

Aan  myn  HEEREN^ 

DEKEN  en  Leeraren  der  heilige  Godgeleertheit  m  de 
Sorhone  te  Parys. 

RIyN  HEERENr 

Oorfaak,  die  hweep  em  Jkwnk^aan  u  op  te  dra^erj,  ü  z.o  fferechtii^  en' 
de  aene,  diegyffilt  hebben  ,  om  dat  tn  mv  bef  zhermmg  te  nemen  ,  na  dat  gy  der 
reden  van  mijn  oogwit  f alt  hebben  verftaan,  [al  ook^,  geljk^tk^vertroH  ,  z^oge^ 
rechifi  wefeny  dat  ik  hier  met  beter  k^n  aanprijfen,  dan  met  het  geen,  dat  tk^  hter  trt 
qevolft  en  mj  voorgeftelt  heb,  kprtel^ite  vertonen.  J^hcb  altijt  geacht  dat  de  twee  ge^ 
CehilUny  van  God,  en  van  de  TLiel,  de  voornaamften  van  degenen  waren.  Me  eer  doorbe^ 
hfilp  der  Wijsbegeerte,  dan  door  middel  der  Godgeleerthen  behoorde  betoogt  te  worden. 
Want  hoewer  taan  ons  ^  Me  gelovigxjjn  y  genoech  16  ,  door  h  geloof  te  geloven  dat  dê- 
menfchelijke  zjcl  niet  met  het  lichaam  vergaat ,  en  dut  God  wefentljl^is,  Tiofchijnt  het 
echter  dat  men  den  ongelovigen  ge-en  gêdsdten[t ,  noch  ookJ>pa  enige  z^edtge  dtncht  /.•?- 
drfikJ(Sn  k^an ,  en  z,y  eerft  deje  twee  dmgen.  door  natHreltjke  reden  aan  hen  betoogt 
Vpoyden:  en  dewijl  dtkyffijlstn  dit  levengroter  vergeldingen  aan  dje  jonden  ,  dan  aan  dt 
deuchden,  voor  ge  fielt  wordep  z.o  f ouden  weimg  menfchen  \  recht  boven  't  nnt  achten^ 
indienz,j  Godmet  vreesden  en  geen  ander  leven  verwachten.  En  hoewel  het  volkom 
mentlyk^waar  is  dat  men  (^ods  we  fentlykheit  moet  geloven ,  omdat  fnlkj  indehetlige 
Schrift  geleert  word,  en  weer  dat  men  de  heilige  Schrift  moet  geloven, om  dat  men  haat 
van  God  heeft, te  weten  om  dat,  dewijl 't  geloof  een  gaaf  van  Godis,  de  f elfde ,  dieds 
jonft geeft  tot  d* andere  dingen  t3 geloven,  ook^kan geven  dat  wj geloven  dat  hj  wefent- 
lyk    >  echter  met  aan  d'^ ongelovigen  voor fi ellen,  om  dat  7^y  dn  het  geen 

fottden  achten,  dat  by  de  Re'denkonfienaars  een  kring genoemt  word.  8n  j el^er ,  tl^heb 
aangemerkt  dat  niet  alleenlykgy  alle ,  en  d* andere  Cjodgeleerden  ,  verfekert  dat  men 
Cods  wefo»tlykh^it  door  natureltjke  reden  kan  bewiffen :  rfjaar  ook^dat  men  mt  de  her^ 
Uo9  Schrift  kan  betonen  dat  des  felfs  k^nms  klaarder  en  gemakkelijker  is  dan  veel  fa^ 
J{en^  die  men  van  degefchape  dingen  heeft,  en  dat  z.y  warelyk  z^o  licht  ts,  dat  degenen^ 
die  haar  met  hebben,  te  befchnldigen  %.tjn;  oelykffilkj  ^^'^jk        woorden  van  't  beek 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


OPDRACHT. 

derWijsheit,  in't  dartiende  hoofUeel:  En't  is  ook  defen  niet  te  vergeven:  want 
indien  zy  zo  veel  hebben  konnen  weten ,  dat  2.y  de  werrelt  konden  ach- 
ten ,  hoe  hebben  zy  niet  lichtelijker  de  Heer  daar  af  gevonden?  Enin^t 
eerfie  hc    deel  in  de  Brief  aan  de  Romainen  word  gef egt ,  dat  zy  niet  te  veront- 
fchuldigen  zijn;  en  noch  ter  felve plaats^  door  defe  mordeny^t  geen  dat  van  God 
bekent  IS,  is  openbaar  in  hen  ,  fchtjnenwj  vermaant  te  worden  dat  al  ^tgeen^ 
'/  welk^msn  van  God  kan  weten,  door  redenen ,  die  nergens  anders  ,  als  van  onfegeefi 
gefock  TJijn,  getoont  kan  worden.  Btes halven  heb  ikntet  onbetamelj/kvoormy geacht 
ionderfosken  hoe  dit  gefchied ,  en  door  welke  middel  God  lichtelijker  en  fekerltjker , 
dan  de  dingen  des  werrehs ,  bekent  word,  l^oorts,  wat  de  üel  aangaat ,  hoewel  veel  ge^ 
oordeelt  htbben  dat  men  haar  natuur  niet  lichtelyk  kan  op/peuren,  en  enigen  ookjjebben 
darren  feggen  dat  de  menfchelijkj  redenen  overreden  dat  zjjte  zoomen  met  het  lighaam 
vergaat,  en  dat  men-door  "^t  geloof  alleen  het  tegendeel  houd ;  nochtans  dewijl  de  Late- 
raanfche  'B^ffchoppelijke  Vergadering ,  onder  Leo  de  tiende  gehouden,  in  d'achtfle  fit- 
ting ,  defen  verdoemt,  en  mtdrukk^ljiaan  alle  Chnftelijke  Wijsbegerigen  beveelt  der 
felver  bewijsredenen  krachtloos  te  maken,  en  naar  hun  vermogen  de  Waarhett  aan  te 
wijf  en,  Z.0  heb  tknietgefchroomt  dit  ook^aante  vangen.  ïVjders,  om  dat  ik  weet  dat 
^eel  goddelofen  emgeen  andere  oorfaak^  met  willen  geloven  dat  'er  een  God  is  ,  en  dat  de 
menfchelijkfgeefi  van  't  lighaam  onderfcheiden  word,  dan  om  dat    [eggen  dat  dit  tot 
noch  toe  vanmemant  heeft  konnen  betoogt  worden'^  hoewel  iK^en  geenfins  toeflem  ^ 
maar  m  tegendeel  acht  dat  bpa  alle  de  redenen^  die  van  vermaarde  mannen  in  dcfege- 
fcbillen  by gebracht  üjn ,  kyacht  van  hetogmg  hebben,  als  z.y  wel  ver fi aan  zijn,  en  my 
■overreed  dAt  men  naanwelykj  enigen  k^^n  geven,  die  niet  te  voren  van  anderen  gevonden 
z^tjn :  zo  acht  ik^  echter  dat  men  mets  nutter  in  de  Wijsbegeerte  kan  doen,  dan  dat  men 
eens  de  beften  van  alle  defe  redenen  naerftiglyk  onderfoekt,  en  zonaaukeuriglyken 
klaarblijkeljk.  vertoont ,  dat  voortaan  aan  alle  menfchen  bekent  is  dat  zy  betogingen 
s^tjn.  En  emdelyk'i  ^^^vijl  enigen,  aan  de  welken  bekent  is  dat  i^feker  Beleed gebruik^^ 
om  allefwartoheden  in  de  wctenfchappen  op  te  loffen,  {geen  nieu  Beleed^  om  dat" er  niets 
ouder  dan  delvaarheit  is  ,  maar  'f  welk  zy  mj  dikwijls  gelukf^igljK  genoech  in  andere 
dmgen  hebben  fien  gebruil^en)  fulhj  ernfteljl^en  met  grote  begeerte  van  my  hebben  ver- 
focht,  zo  heb  ik geacht  dath't  mijn  ampt  was  iets  m  defefaak^te  verfoeken.j^Pt geen, 
*'/  welk  ik^hier  in  heb  konnen  doen  ,  ü  m  dit  werkbegrepen,  I  k^heb  echter  met  ge  poogt 
daar  m  alle  de  verfcheidc  redenen,  die  men  tot  bewijs  daar  afkon  bjbrengen ,  te  verga- 
deren: want  ik^acht  dat  met  de  moeite  wacrdig  te  wefen,  dan  ter  plauis,  daar  r/tengeen 
reden  heeft,  die  feker  genocch  is.  tJHaar  ik^heb  adcenlyk.  d*  eer  ft  en  en  voornaamften 
zodanig  verhandelt,  dat  tl^hen  nu  voor  de  feker fte  en  kfaarblijkplykfte  betopngen  dar 
voorftellen.  Ik  f^l  'er  noch  byvoegen  dat  zy  zodanig  zïjn,  dat  ik^niet  acht  dateer  enige 
middel  voor  V  menfche!y/:^vernuft  open  is,  door  de  well^ooit  beter  f uilen  konnen  gevon- 
den worden.  {Want  de gewichtigheit  van  de  faak^,  en  Gods  eer,  tot  de  welk^dtt  alles  toe- 
aebracht  werd,  dwingt  my  hter  een  weimg  vrymoedigUjker  van  V  mijne  te  f  preken,  dan 

mijn 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Opdracht. 


mijngemonte  meebrengt.)  'Doch hoe feker  en  klaarblijkelyk^ikhen acht ,  zji hteliik^ 
mj  echter  met  in  dat  z.y  naar  yders  bevatting  ge fchikt  Tjjn,  fj\taar  gelyk.  in  de  Meet» 
konft  1/eel  redenen  z^ijn ,  van  Archimedes  ,  Apolloniusy  TapptHy  of  van  anderen ge^ 
fchreven,  die,hoewel  zy  van  alle  menfchen  voor  feker  en  kjaarblijkelyk  rnrdengehou- 
den,  (te  weten  om  dat  zjf  niets  in  fch  hebben,  dat,  befonderlyk^aangefchout,  niet  lichte" 
lykjs  te  kennen,  en  niets,  dat,  malkander  volgende,  niet  wel  en  naanketiriglyk,  met  het 
voorgaande  te  z^amenhangt,  )  echter  van  feermmigen  worden  verflaan ,  om  dat  zjf 
cntgfms  lang  zJjn,  en  een  naattopmerkende  lefer  vereiffchen,  z.o  vrees  tkjok  ,  hoewel  ik^ 
acht  dat  de  openen  ,  dte    hter  gebruik ,  in  f  ^kerhett  en  kjaarblijkeljk.heit  met  de  genen 
van  de       e et konfi gelyk  x^ijn ,  ja  hen  overtreffen^  dat  j.y  van  veel  menfchen  met  'ge- 
noechfamelykyerftaanfullen  worden,z.o  om  dut  x.y  ook^wat  lang  z.tjn,  en  van  malk^an- 
der  afhangen^als  voornamelyk,  om  dat  z.y  een  geeft  veretffchen^die  geheel  vry  van  voor-- 
oordelen  is,  en  fich  Lchtelyk,van  ^tgefelfchap  der  finnen  aftrekt.  En  feker,  men  vmdm 
de  werrelt  niet  tlo  veel  menf chen,  die  tot  d"^  O  ver  natuur  kundige  oeffeningen  ,  als  tot  de 
genen  van  de  Meet  konft,  heqmam  z.ijn,  W  yders,  daar  is  noch  dn  verfchtl  in,  dat  in  de 
Meetkonfl,  dewijl yder  voorgenomen  heeft  mets  te  fchrijven,  van welkjmen  geen  ƒ<?- 
kere  betoging  heeft,  d"*  ongele  er  den  meefl  daar  in  fondigen,dat  %.ft  valfche  goetkennen, 
terwijl  z.y  wtUen  fchtjnen  dat  te  ver fl aan,  dan  dat  tlj    ware  tegenfpreken.  Maar  tn  de 
Wijsbegeerte  is't  heel  anders    want  dewijl  men  gelooft  dat'^er  mets  is,  van  *t  welk  met 
tweeftns  getwiftredent  k,an  worden ,  z^o  word  de  waarheit  van  weinig  menfchen  nage^ 
fpemt ;  en  veel  meer  trachten  hier  uit ,  dat  z.y  alle  de  befledmgen  darren  beftrijden , 
achting  van fchrander  te  verkrijgen.  ^Dieshalven, hoedanig  mijn  redenen  ook  kpnnen 
vpefen,  z.o  acht  ikniet,  dewijl  7Ly  tot  de  Wijsbegeerte  behoren,  dat  ik^door  derfelver  be- 
hulp een  grote  indruk  fal  maken,  z.ogy  my  niet  met  uw  voorftam  behulptg  zt^t.  Maar 
dewijl  in  de  geeft  en  van  alle  menfchen  z.o  groot  een  gevoelen  van  u  vermogen  is ,  endc 
naam  van  Sorbona  z.o  groot  een  achtbaar  hen  heeft ,  dat  niet  alleenlyk,in  dm^en , 
die't  geloof  betreffen  9  noitaan  enigGefelfchap  ,  na  de  heilige  ^iffchoppelijkeVer' 
gaderingen ,  z.o  veel  vertrout  is ,  als  aan   uwe ,  maar  ook.  dat  men  acht  dat  "^er  in 
geen,  twelk^  de  menf chelijke  Wijsbegeerte  betreft ,  nergens  groter  deurftchtigheit  en 
vaftigheit ,  noch  groter  oprechtigheit  en  wijsheit  om  oordelen  te  geven ,  gevonden 
word :  7L0  twijfel  teniet  dat ,  x^ogyufult  willen  verontwaerdigen  alleenlykjot  de  be-^ 
forging  van  dn  gefchrtft  aan  te  nemen,  voor  eerfthierin,  dat  het  vanu  verbeten 
mrd;  wantik^,  niet  alleenly  kaan  mijn  fwakheit ,  maar  mee  ft  aan  mijn  onktsnde  ae- 
dachtig,  ver  feker  met  dat  ''er  geen  dolingen  tn  zjjn  :  daar  na  dat  het  geen,  'r  wel^daar 
aangebreekt,  of  met  volkomen  genoech  is  ,  of  breder  verklaring  vercifcht ,  by ge- 
daan,  vol  gemaakt ,  of  verklaart  word ,  of  door  uf elven,  of  ten  mm  ft  en  door  my ,  na 
dat  ik'vanu  vermaant  fal  z.ijn:  Sn  eindelyk  dat  gy ,  nadat  de  redenen  y  daarinbe^ 
grepen ,  door  de  welken  bewefen  word  dat* er  een  God  is,  en  dat  de  geeft  van  V  Itghaam 
verf ^heiden  is ,  tot  def ?  deurftchtigheit  en  klaar  hen  gebracht  fullen  wefen,  tot  de  weU 
kez.y,  gelykik'^ertrou,  gebracht  k^onnen  worden  ,  te  weten  dat  z.j  voor  f  eer  naau^ 

3  keurige 


OPDRACHT- 

keHYke  hetomq^tn  z.ijn  te  honden,  Mt  felfde  wilt  verklaren  y  enopeHtlykhetmgen  > 
^otvpijlfeUimet,  z^egt^.  of,  indien  dit  gefchied .  alle  dolingen ,  die  on  van  dcfe  ge" 
fMlen  geiveefl  hében,  fnllen  inkprte  tijtmt de geeflen  der  menfchen  uitgewifch^ 
worden  -  want  de  waarheh  felve ,  fal  Itchtelyk  te  weeghengen  dat  d andere  verjfan. 
diie  en  qe  Ie  er  de  hedm  uw  oor  deel  [uiten  onderfchryven ,  engoetkennen ;  en  hw  Acht» 
ktrheftPil  maken  dat  de  Godverloghenaars,  die gemeneljkroemfnchtiger,  dan  ver-^ 
nuftii  ofieleert  zjjn ,  hmgeefl  van  tegenfpre ken  f uilen  afleggen ,  ja  dat  z.y  mtjfqhten 
felven  deredenen ,  Me  z.y  [uilen  weten  dat  van  alle  verflandtge  heden  voor  betogmgen 
aeacht  worden ,  fullen  voorftaan ,  op  dat  niet  z.pfi  fchijnen  dat  %.y  hen  met  verftaan : 
£n  emdehk,  alle  d' anderen  fullen  onbefchroomdelyk  veel  getuigenijfen  geloven  5 
en  daarfal  voortaan  niemant  in  de  werrelt  ztjn ,  dte  of  gods  wefentlykheit ,  of  de  da^ 
dcltike  onder fcheidtng  der  menfcheUjke  xJel van  V  lighaam  fal  darren  m  twijfel  trekr 
ken  Hoe  groot  de  nutttghett  hieraf  tlou  zjjn ,  kpndgjfeheny  naar  uwe  befonderc 
wii'sheity  heft  van  allen  oordelen ;  en*  t  z^oumy  met  wel  paffen  dat  tk  hier  aan  u  y  die 
ahijt  de  groot fle  pijler  van  d' Algemene  Kerkhebt  geweefl ,  defaak^van  God,  en  van 
de  Gödsate.nJ}  met  me.er  woorden  beval. 


I 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


RENATUS  DES'CARTES 


VOORREEDEN 

de  LEZER. 

K  heb  alrec  over  enige  jaren,  in  mijn  Redene- 
ring van  't  Beleed  om  de  reden  W  te  beleiden> 
en  de  waarheit  in  de  wetenfchappen  te  zoeken , 
de  gefchillen  van  God,  en  van  de  menfchelijkc 
ziel  aangeroert,  niet  om  die  daar  naaukeuriglyk  te  ver- 
handelen ,  maar  alleenlyk  om  hen  eens  te  beproeven , 
en  uit  d 'oordelen  der  Lezers  te  verftaan ,  hoedanig  die 
fèdert  te  verhandelen  fouden  ^}/ezen.  Want  zy  hebben 
by  my  van  zo  groot  belang  gefchenen ,  dat  ik  oordeel- 
de dat  ik  meer  dan  eens  daar  af  behoorde  te  Iprcken  : 
en  ik  volg ,  om  die  te  verklaren ,  een  weg ,  die  zo  wei- 
nig betreden,  en  van  'c  gemeen  gebruik  zo  verre  afge- 
legen is ,  dat  ik  't  niet  dienftig  achtte  die  in  de  Fran- 
fche  taal  aan  te  wijzen,  en  te  fchrijven,  om,  van  alle 
menfchen  gelezen  te  worden ,  op  dat  de  zwakke  vernuf- 
ten niet  fouden  konnen  geloven  dat  zy  die  ook  moch- 
ten ingaan.  En  hoewel  ik  daar  ernftelyk  aan  alle  de  ge- 
nen ,  die  iets  berifpenswaerdig  in  mijn  (chrifcen  fouden 
vinden ,  verfocht  dat  zy  my  fulks  fouden  aanwijzen ,  zo 
is  my  echter  niets  aanmerkenswaerdig  tegen  deze  din- 
gen, die  ik  van  deze  gefchillen  aangeraakt  had,  voor- 
gekomen ,  behalven  twee  zaken ,  op  de  welken  ik  hier 
met  weinig  woorden  lal  antwoorden ,  eer  ik  der  felver 
naaukeurige  verklaring  aanvang.  *t  Eerfte  is  dat ,  fchoon 

de 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


aemenfchelijketeeft",  Tarich  felf  gekeert,  fich  «iets an- 
jers aaa  cca  denkend  ding,  begrijpt  te  v/ezen  daar 
'ic  echter  niet  volgt  dat  desfelfs  natuur  of  .ezenth.t^- 
leenlyk  hier  in  beftaat,  dathy  een  denkend  ding  is,  m 
voegen  dat  dk  ^oort  aUeenJyk  alle  dandere  dingen  uit- 
Huic ,  die  miffchven  ook  gezegt  mogen  ^^^^en  tot  de 
natuur  van  de  ziel  te  behoren,  ik  antwoord  op  deze 
Teaen^erping  dat  ik  deze  dingen  niet  heb  ..illcn  mt- 
toenTu^or^ening  van  op  de^aarheit  van  t  dmg  tc 
den   n    daar  af  ik  toen  handelde  ,  maar  alleenlyk  m 

0  demng  van  op  mijn  bevatting  te  denken :  m  voegen 
dat  de  ?m  x^asf  dat  ik  gehee  niets  kende  t  ^dk  k 
..ift  tot  mijn  N^ezemheit  te  behoren,  dan  dat  ik  een 

1  nkend  ding  ^as.  Maar  ik  fal  hier  na  tonen  hoe  hier 
u  t  dit  Ik  ^ken  niets  anders  tot  mijn  xjezentheit  te  b  - 
horen,  volgt  dat  er  ook  ..arelyk  niets  anders  toebehoort. 
V  Ander  is  dus-,  fchoon  ik  het  denkbeck  van  een  ding, 
LfvoLaakte/is,  dan  ik  ben  in  my  heb  zo  volpt 
echter  daar  uit  niet  dat  het  'lenkbeelt  felf  vo Wk^^^^^^^^^^ 
dan  ik  ben,  en  noch  veel  mm  dat  het  g  a  t^elk 
door  dit  denkbeelt  vertoont  word  wezentlykis  Maar 
ilc  antwoord  dat  hier  gelyknamigheit  in  t -oort  den^ 
beek  is,  want  het  kan  genomen  worden  of  ftofFelyk 
voor  de  werking  van  't  verftant,  in  welke  het  niet 
volmiakter  c^efecrc  kan  worden,  dan  ik  ben,  ot  voor- 
t^l^^'td^n^,  door  deze  werking  vertoont :  en 
hoewel  men  met  oi?dcrftek  dat  dit  ding  buiten  t  verftant 
vvezentlyk  is,  zo  kan 't  echter  volmaakter  wezen,  dan 


VOORREDEN 

ik  ben ,  uic  oorfaak  van  zijn  vvezentheit.  Maar  hoe  uit 
dit  alleen ,  dat  het  denkbeelt  van  een  ding ,  dat  volmaak- 
ter is,  dan  ik  ben,  volgt  dat  dit  ding  vvarelyk  vvezendyk 
is,  dit  word  bredelyk  in  de  volgende  Bedenkingen  ver- 
klaart. Ik  heb  noch  ook  twee  gefchriften ,  die  lang  ge- 
noech  waren ,  gefien ,  maar  door  de  welken  niet  zo  (ccr 
mijn  redenen  van  dele  dingen ,  als  wel  de  befluiten  of  <rc- 
volgcn  bellreden  wicrden ,  en  dit  door  bewijsredenen , 
uit  de  gemene  plaatièn  der  Godverloghenaars  ontleent. 
En  dewijl  dusdanige  bewijsredenen  geen  kracht  by  dc 
genen  konnen  hebben ,  die  mijn  redenen  verftaan ,  en 
doordelen  van  veel  mcnfchen  20  verkeert  en  fwak  zijn, 
dat  zy  eer  van  d'eerft-aangenome  wanen ,  hoe  valfch  en 
buiten  reden  ook,  overreed  konnen  worden,  dan  van 
de  ware  en  beftandige,  die  nakoomt,  als  men  der  fèl- 
Vcr  -wederlegging  hoort,  zo  fal  ik  hier  niet  op  dele  din- 
gen antwoorden,  om  hen  niet  weer  te  verhalen.    Ik  {ïil 
dan  alieenlyk  dit  in't  algemeen  feggen,  dat  alle  de  din- 
gen ,  die  gemenelyk  van  de  Godverloghenaars  bygebracht 
worden,  om  Gods  wezentlykheit  te  beftrijden ,  cremene- 
lyk  hier  van  afhangen,  dat  men  aan  God  menfchelijke 
aandoeningen  toepaft ,  of  aan  onfe  geeften  zo  grote  kracht 
envvijsheit  toefchrijft,  dat  wy  pogen  te  befcheiden  en  te 
begrijpen  wat  God  kan  en  behoort  te  doen.  Dieshalven 
indien  wy  alieenlyk  gedenken  dat  onfe  geeften  als  eindic^ 
en  bepaalt  aan  te  merken  zijn ,  maar  God  als  onbegrijpe- 
lykcn  oneindig,  zofullendefe  dingen  geen  fwarigheit  aan 
ons  voortbrengen.    Na  dat  ik  dan  eens  doordelen  der 

men- 


menfchen  enigfins  heb  beproeft,  zo  begm  ik  hier  weer 
de  fclve  sefchillea  van  God  ,  en  van  de  m^nfchehjke 
aeeft    en  .rcliikelykdebeginfelenvandehele  Wijsbegeerte 
^ehandeleii,  dochzodanig,  datikgeen  toejuighing  van 
'ccremeen,  en  seen  toeloop  van  Lezers  verwacht.    ]a  ik 
^aS  ookiema^c  defedmgen  te  lezen,  dan  alleenlykde 
senen ,  die  met  my  ernftelyk  konnen  en  willen  overwegen 
en  bedenken,  en  hun  geeft  van  de  zinnen,  en  gehjke- 
Ivk  vm  alle  vooroordelen  afleiden,  van  welk  getal ,  gelyK 
rwcct,  menfeer  weinig  mvinden. 
cra.t ,  die  fkh  niet  benaerftigen  de  Cimenkooping  en  leha- 
kclincr  mijner  redenen  te  begrijpen  ,  en  alleenlyk  (  gelyk 
by  ve'el  in  gewoonte  is )  op  yder  beflote  woordenzin  po. 
in  tekibb^len,  zy  fuUen  geen  grote  nuttigheit  uit  het  e- 
fen  vaxiditscfchrift  ontfangen  :  en  hoewel  zy  in  veel  din- 
Ten  Xemheic  van  te  ftnbbclen  fullen  vmd.n  zofuUea 
?y  echter  niet hchtelyk  iets,  dat  aandringt,  of  antwoort 
waerdicris,  tegenwerpen.    Maar  dexc'ijl .  ik  niet  aan  ande- 
7en  b  bof  dat'ik  ten  eerften  in  alle  dingen  voldoen  fa  , 
en  my  met  zo  veel  toefchrijf,  dat  ik  vertrou  dat  ik  alle 
dedingen  voorfien  kan,  die- aan  anderen  zwaar  ftillen 
fchijneit  zo  fal  ik  voor  eerft  m  mijn  Bedenkingen  defe 
felve  gedachten  openbaren    door  welkers  hulp  ik ,  zo  my 
dunkt,  tot  de  zekere  en  klaarbhjkelyke  kennis  der  waar- 
Iric  ben  crekomeni  om  te  beproeven  of  ikmiiTchien  door 
d;  felfde redenen,  daardoor  ik  my  overreed  heb,  dan- 
deren  overreden  kan.    Daar  na  fal  ik  op^de  Tegenwer. 
pingen  van  enige  mannen,  die  in  vernuft  en  gelccrtheit 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


VOORREDEN   Aam  de  LEZER, 
uitmunten  ,  antwoorden  ,  aan  de  welken  dele  Bedenkin- 
gen y  eer  men  hen  op  de  Drukpars  bracht ,  gefonden  wier- 
den ,  op  dat  zy  hen  onderfoeken  zouden,  £n  zeker ,  zy 
hebben  zo  veel  en  verfcheide  Tegenwerpingen  hier  op 
gedaan ,  dat  ik  vertrou  dat  anderen  niet  lichtelyk  iets  ful- 
len  vinden ,  \  welk  zy  niet  aangeraakt  hebben ,  ten  min- 
ften  zo  't  van  enig  belang  is.    Dieshalven  verfoek  ik  ern- 
ftelyk  aan  de  Lezers ,  dat  zy  hun  oordeel  niet  van  deze 
Bedenkingen  geven ,  voor  dat  zy  defe  Tegenwerpingen, 
en  der  ièlver  oploffingen  alle  gelezen  hebben. 


Korte 


Korte 

I  N  H  O  U  T 

Der  Zes  volgende 

BEDENKINGEN. 

^uM.,:..  d'cerftt  'Bedenkuig.  worden ''d'oorfaken  ver- 

b  cmf^,  toont ,  om  de  welken  mea  van  alle ,  en  voorname- 

c  -Re.  m»u.  ®i  lyk  van  de  « ftofFelijke  dingen  kan  twijffclcn ,  tc  wc- 
a  Fw,.  ten  zo  lang  als  wy  geen  andere  ^  grontvcften  der 

wctenfcliappcn  hebben,  dan  degenen,  die  wy  voor  delen 
hebben  gehad.  Maar  hoewel  de  nuttigheit  van  defe  zo  grote 
,'Du»mn.  'twijffelingin-teerftniet  blijkt,  zo  is  zy  echter  hierin  zeer 
f  fr.,»&i.,  „root ,  dat  zy  ons  van  alle  ^  vooroordelen  verloft,  en  een  zeet 
iemakkelijke  weg  baant,  om.  dc  «geeft  van  de  "Tinnen  af  te 
'  leiden,eneindelyktewcegbrengtdat  wy  vandedmgen,  die 

wv  fcdert  waar  bevinden,  niet  meer  konncn  twi)ffelen. 
i  M.dium.     In  de  tweede '  Bedenking  bemerkt  de  geeft ,  die  zijn  cige 
vryheit  gebruikt ,  en  •  onderftelt  dat  alle  dc  dingen ,  aan  wel- 
mEx,itm-       n,  ^efentlyklicLt  men  enigfins  kan  twijffclcn ,  "  niet  we- 
n'-^te» «-  fentlvk  zijn ,  dat  het  niet  mogelyk  isdat  hy  fclf  ondcrtuflchcn 
niet  wefcntlyk  wefen  zou.  Dit  geeft  ook  een  zeer  grot_e  nut- 
ti-hcit.  omdathy  door  defc  middel  Hchtelyk  onderfcheid 
,m,ura  in.  ^f^^y.^  ji^gen  aan  hem ,  dat  is  aan  de  °  verftandclijke  natuur. 

en  welke  dingen  aan'tlighaam  behoren.  Maar  om  dat  eni- 
p/™««^,.„^.j^^^j0-chien  hier  redenen  v.in  p  d'onfterffclykheit  der  ^ziel 
bullen  verwachten,  zo  vind  ik  dienftig  hier  te  vermanen,  dat 
ik  "cpoogt  heb  niets  te  fchri  jvcn  ,  't  welk  ik  niet  naaukcurig- 
f  ord>.     jyifbctoon ,  en  dat  ik  dieshalven  geen  andere  'ordening  hcl> 
konnen  volgen ,  dan  dc  gene ,  die  by  de '  Mcctkundigcn  ge- 
bruikt word,  dat  is  alle  dc  dingen  voortc  laten  gaan,  v-in 
'  ^"f"*    de  welken'  't  gcfocht  voorftd  afhangt ,  eer  ik  iets  daar  at  bc- 
5;;S,r.    buiten  zou.  N u,  't  eerfteen  voornaamftc,  dat  vereifcht  word 
« immmM-  qj^^u  d'onftcrfEèlyklieit  van  de  zieltc  kennen ,  is  een  zeer  kla- 


e  iJijttnUHf^ 


KORTE  INHOUT- 

re  en  deurfichtige  *  bevatting ,  die  geheel  onderfcheidcn  vaa  * 
alle  be  vattingen  des  lighaam  is ,  daar  af  re  maken ,  't  welk 
hier  gedaan  is.  Ook  word  vereifcht  dat  wy  weten  dat  alle 
de  dingen,  die  wy  klarelyk  en  onderfcheidelyk  verftaan^ 
op  gelijke  wijfc,  als  wy  hen  verftaan,.  waar  zijn  5  't  welk  niet 
voor  de  vierde  ^Bedenking  heeft  konnenbewefen  worden. 
Men  moet  ook  een  bevatting  hebben,  die  van  de  Migha- 5  ^".X^T' 
melijke  natuur  'onderfcheiden  is,  de  welke  ten  deel  in  de- ^"7;;;;»/^ 
fe tweede  fclve,  en  ook  ten  deel  inde  vyfde  en  2efte  Be- 
denking gemaakt  word;  eahier  uit  befluitcn  dat  alle  de  din- 
gen ,  die  klarelyk  ea  onderfcheidelyk  als  verfcheide  ^zelf-  \^com^!!f''' 
ftandiglieden  «begrepen  worden  ,  gelyk.  men  de  h geeft  en  ji-:^"'*.  * 
't  lighaam  begrijpt,  warelyk'zelfftandighedcn  zijn,  ^dade-  k7^Srl** 
lyk  van  malkander  ^onderfcheidcn;  't  weikin  de  zeftc  Be-^^'^'"'^''* 
denking  befloten  word.  En  in  defc  felve  Bedenking  word 
dit  ook  hier  uit  beveftigt ,  dat  wy  geen  ander  ,  dan  een 

deelbaar  lighaam  verftaan ,  en  in  tegendeel  geen  ander,  7^/^!^. 
dan  een  "ondeelbare  geeft.   Want  wy  konncn  geen  helft ^^J^j^^ 
van  enige  geeft  begrijpen ,  gelyk  wy  van  yder  lighamen  kon-  ' 
ncn  doen  ,  hoe  klcia  het  ook  is  :  in  voegen  dat  men  be- 
merkt dat  der  felver  naturen  niet  alleenlyk  v^rfcheiden ,  °  ^'^"'^•^ 
maar  ook  in  eniger  wijfc  ^^ftrijdig  zrjn.  Ik  heb  in  dit  ge-^'  Contrma^^ 
Ichrift  niet  verder  van  defe  zaak  gchandelt ,  zo  om  dat  dcfe 
dingen  genoech  zijn ,  om  te  tonen  dat  uit  het  bederf  van 
't  lighaamniet  d'ondergang  van  de  ^1  geeftvolgt,.  en  omdus^^'"-'* ' 
den  menfchen  hoop  vaneen  tweede  leven  te  geven,  alsook 
om  dat  het  '  voorftel  en  byftel,  uit  de  welken  d'onfterffe-»^'^''''"'/-** 
lykhcit  vande  ^ geeft  befloten  kau'  worden,  aan  de  verkla- ' 
ring  van  de  gehele  'Natuurkunde  "hangen :  eerftclvk  op^'^^f;;},^ 
dat  men  weten  zou  dat  in 't  geheel  alle  ^zclfftandighcdcn 
of  dingen  ,  die  van  God  gefchapen  moeten  worden  om'ttt^^"''* 
^  wefentlyk  te  wefcn,  uit  hun  natuur  yonbedcrfFelvk, 
nimmer konnen  aflaten  te  wefen,  'ten  zy  zyvan  de  felve 
God  ,  zijn  ^medewerking  aan  hen  weigerende,  weer  tot ^^""^«r/w^^ 
a  niets  gebraclit  worden;  en  daar  na  op  dat  men  aanmerken  ^^^*^A 

3  zoa 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


KORTE  INHOUT. 

ZOU  dat  het  lighaam,  » in 't  algemeen  genomen,  wel*  zelf. 
fö;:;».  ftandigheit  is ,  en  dieshalvcn  ook  nimmer  vergaat,  maar 
dat  het  menlihelyk  lighaam,  voor  zo  veel  als't  van  dan- 
c  c.nf,,ra.  derc  lighamen  verfchUt ,  niet  gemaakt  is  dan  uit  zekere '  fa- 
':iu„i^  menftaltiging  der  leden,  cn  uit  andere  diergchjkci  toeval- 
len ,  doch  dat  de « menfchelijke  geeft  niet  dus  uit  enige 
Mr"'  'toevallen  bcftaat ,  maar  « zuivere  zelfftandigheit is i  want 
gT^wX hoewel  alle  haar  toevallen  veranderen,  als,  dat  zy  ande- 
^C:;..    ren  dingen  verftaat,  anderen  wil,  anderen  "gevoelt ,  ea 
zo  voort  ,  zo  word  nochtans  de  '  geeft  zelf  niet  anders. 
Maar  het  menfchelyk  lighaam  word  anders  hier  uit  alleen, 
dat  de  "geftalte  van  enigen  van  zijn  leden  verandert:  uit 
welke  dingen  volgt  dat  het  lighaam  zeer  lichtdyk  ver- 
gaat ,  maar  dat  de  '  geeft  uit  zijn  natuur    onftcrfFelyk  is. 
l'r"'"-     In  de  darde  "Bedenking  heb  ik,  zo  my  dunkt,  brcde- 
lZZ'::\y'^  gcnocch  mijn  voornaamfte  "bewijs  ,  pm  Gods  "we- 
lentlykheit  tebewijfen,  verklaart.  Maar  dewi)hk.  om  de 
igemoedcn  der  Lezers  mecft  van  de  'linnen  af  te  leiden, 
hier  geen  •  vergelijkmgen,  van  de  lighamelijke  dingen  ge- 
nomen  ,  heb  willen  gebruiken  i  zo  zijn'er  miOchien  veel 
«duifterheden  gebleven,  die,  gclykik  verhoop,  daar  nam 
"  d'Antwoorden  op  de  "  Tegenwerpingen  gcheellyfc  wcch- 
trcnomen  worden,  gelyk  ,  onder  d'andere  dingen  ,  hoe 
«'tdcnkbeclt  van 't  opperfte volmaakt  wefcn,  'twelkmons 
is,  zo  veel" voorwerpigedadelykheit heeft,  dathctnoot- 
fakelyk  van  een  »  opperfte  volmaakte  oorfaak  moet  weien; 
'twelk  hier  verklaart  word  met  de  gelijkenis  van  een  zeer 
-fummif,,-  volmaakt 'gcbou,  welks ''denkbeeft  inde  '  geeft  van  enig 
fS.ub"'..  wcrkmcefter  is.    "Want  gelyk  de  voorwcrpige  konft  van 
c  wtt    dit  denkbeelt  enige  oorfaak  moet  hebben  ,  te  weten  dc 
tS:!:r'  wctcnfchap  van  defe  werkmecfter  ,  of  van  iets  anders  , 
van  't  welk  liet  die  oiitfangt ;  zo  kan  ook  fGods  denkbeelt, 
UrJn'ii.  't  welk  in  ons  is  ,  geen  ander  ,  dan  God  zelf,  voor  zi)n 

oorfaak  hebben.   " 

jj.Mrrf^f-/,*.        dc  vierde  ^  Bedenking  word  bewefen  dat  alle  de  din- 
gen, 


^  De'  «vf- 
fleulin* 

tiones. 
lObfsurtla- 

Hts. 

tl>  Oljcffit' 
nes, 

X  Ide»  ent'u 
Jmmmè  /  «r- 

y  'ReaUttU 

6  C4«/ii 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


KORTE   I  N  H  O  U  T. 

gen,  diewy  ^klarelyk  cn  onderfchcidclyk  bevatten,  waata^'»^'*' 
zijn  5  en  ook  verklaart  waar  in  der  reden  der  valsheit  beftaar,  apcrü'  ^"^^ 
welke  dingen  nootfakelyk  geweten  moeten  worden ,  zoj'j^''"^"" 
om't  ^voorgaande  te  beveiligen,  als  om  het  ''ander  te  ver- ^  ^v^^'ï"^* 
ftaan.  Doch  men  moet  hier  aanmerken  dat  ik  geenfins  van 
de  zonde  of  doling  handel,  die  in't  volgen  van't  goet  ca 
quaat  gepleegt  word,  maar  alleenlvk  van  de  gene,  die  in 
^  't  oordelen  van  't  ware  en  valfche  voorvalt ;  en  daar  by  dat*^;^7^^^;^| 
dit  niet  de  dingen  aangaat,  die  tot  het  geloof,  of  tot  de 
wandeling  des  levens  behoren ,  maar  alleenlyk  de  ^  befchou-  '^^,^,7^^^^^^^^^ 
wige  waarheden,  die  met  hulp  van't ^naturelyk  licht  al-^^^^'""**^' 

lil..  *  '  turat4M 

leen  bekent  zi^n. 

Inde  vijfde  Bedenking  word,  behalven  de  verklaring  van 
dc  8  lighamelijke  natuur ,  in  't  algemeen  genomen ,  ook  door 
een  nieuwe  reden  ,  Gods   wefentlykhcit  betoogt  Maar  ^■v,//.«r,4, 
hier  in  fullen  raiflchien  weer  enige  *  zwarigheden  voor-  j^'^':^"*/'"- 
vallen^,  die  daar  na  in  d'Antwoort  op  de  Tegenwerpin- 
gen ''opgeloft  zullen  worden.  Eindelyk  wortgctoont  op  ^".^^^'^^^^^^ 
wat  wijfe  het  waar  is  dat  de  zckcrhcit  der  '  incctkundige  n<,;.r/7;£^''* 
betogingen  iclyen  «"van  Gods  kennis  afliangcn.  mTco^r 

In  de  zede  "Bedenking  word  eindelyk  de   verftanirig "^^'T'-^ 
van  p  dlnbeelding  onderfcheiden ,.  en  dc  *itckens  d 
dcrfcheidingen  befchrevcn  :  ook  bewefen  dat  de  ''geeft  p /^t'^' 
'  dadelyk  van  't  lighaam  onderfcheiden  is ,  en  echter  zo  on-  '"^^J^  ^.^ 
gclyk  daar  aan  gevoegt  ,  dat  zy  daar  mee  een  enig  ding  ^''•  ^^•''«^^^^^ 
maakt.   Alle  de  dolingen  ,  die  gemcnelyk  uit  de  'finnen 
rijfen,  worden  daar  in  vertoont,  gelyk  ook  de  «midde-'^j;!;';: 
len  ,  door  de  welken  men  hen  fchuwen  kan.  Eindelyk  wor-;;^  J;^^;';^^^^^^^^ 
den  alle  de    redenen  bygcbracht,  uit  de  welken  dc  ''  wc-^ 
fentlykheit  der  ftofFelijke  dingen  beüoten  kan  worden:  niet* 
om  dat  ik  hen  zeer  nut  acht  te  wefen  tot  het  geen  te  bc- 
wijfen,  dat  zy  bewijfen,  te  weten  dat'cr  warelyk  een  wcr- 
relt  is ,  en  de  menfchen  lighamen  hebben ,  en  diergelijke 
dingen,  van  de  welken  niemant  ,  die  by  zijn  finnen  is, 
ooit  met  ernft  getwijfFcIt  heeft,  maar  om  dat  men  ,  met 


rum  nuim 
terialitif/ti 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4  Aie^iS' 


KORTE  INHOÜT. 

die  t'aaAmerken  ^  bekent  dat  zy  niet  zo  zeker  en  klaar 
zijn  als  de  genen,  dc welken  ons  tot  de  kennis  van  God, 
cn  van  onfe  ^  geeft  geleiden  5  in  voegen  dat  defen  de  ze- 
kerften  en  blijkelijkften  van  alle  zijn,  die  van 't  menfche- 
hingcnium,       ^  xcimü  geweten  konnen  worden  ;  cn  dit  is  't  enige, 
't  welk  ik  voorgenomen  heb  in  dcfe  zes  *^  Bedenkingen  tc 
c  jyf*^.r.nvbe^ijfen,  en  dicshalven  verfwijg  ik  hier  verfcheidc  ande- 
öW*-  re^^gefchillen,  van  de  welken  by  gelegentheit  ook  in  dele 
Bedenkingen  gehandelt  word. 


Schikking  in  dit  Deel  hevaL 
1.  !Z)tfx«  Bedenkingen  ,  mt  hnmc  Tsgenwei^- 

P  I  N  G  E  N  tf»  A  N  T  W  O  O  R  D  E  N. 

I  ï.  Brief  aan  den  T^ter  D I N  E  T. 

lil.  ReGULEN  17^0  ^/rB  ES  TIER  ING  d<!S  VeR- 

I  V^Onlrfoe\ W  A  a  R  h  e j  t  ,        V  N  A  TU  R  E  L  Y  k 
Licht. 


R.  DES- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Pag.  X 

R.  DES-CARTES 

BEDENKINGEN 

Van  d'Eerfte 

WYSBEGEERTE; 

IndeNveJkcn   Gods  wczcntlijklieit ,  en  ^dbnder-^,?"'"^'- 
Scheiding  der  ziel  van  t  lighaam  betoocrt  b}'/'--^- 


worden.  p»»^. 


EERSTE  BEDENKING. 
ran  de  dingen ,  die  in  twijfel  getrokken  konnen  worden, 

I  K  heb  alrec  voor  cnigejaren  bem  erkt  hoe  veel  vaJ- 
,  fche  dingen  ik,  van  mijnjonkheit af,  voorware  heb 
aangenomen  ,  cn  hoe  twijfFelachtig  hetgeen  is  ,  dat 
ifc  redertdaaropgeboutheb;  en  dat  ik  dieshalven 
in  t  leven  eens  alles,  tot  aandegront,  moed  om- 
werpen.  en  weer  van  de "  grontveft  te  beginnen,  zo  ik  iets,  dat  c  f.,/.- 
va  t  en  bcftandig  was ,  ui  de  ^  wetenfchappcn  begeerde  vall  te 
ftellen.  Maar  dit  fcheen  my  een  zeer  groot  wede ;  en  ik  ver- 
toefde  zo  lang ,  tot  dat  het  getal  mijner  jaren  zo  groot  was,  dat 
crgeen  bequamer,  omdc  wetenfchappcn  te  bevatten,  zou 
volgen  Ik  verwachtte  dan  zo  lang ,  tot  dat  ik't  voortaan  voor 
misdr.jf  zou  achten ,  indien  ik  de  t.jt ,  die  my « tot  doen  overig  c 
was ,  f  met  beraden  verfleet.  ° 

Ik  hebdan  heden  m.jn  figeeft  tijdiglyk  van  alle  zorgen  ont-'-'"''"'" 
flagen.en  een  ve^hge  rufl  voor  my  bevordert;  ik  vertrek  ra  v  in  - 
enighe.t,  enfal  my  eindelykcrnftelykenonbcfchroomdelvk 
tot  uefe ).  algemene  om  werping  en  vernietiging  mijner  cevoc-"  s.,r;r, 
lens  begeven.  Maar  hier  toe  ial  niet  ncdig  wezen  te  tonen  H  ir'^""'''''" 
zy  alle  valfchzijnj  'twelkik  millchien  nimmer  zou  konnen'"~ 
volbrengen  ;  maar  dewijl  de  ■  reden  my  raad,my  niet  min  zorg  ' 
vuldiglyk  van  kdc^tücilcmming  der  dingen,  die  niet  geheel 

A  zeker 


2  R.  DES-CaRTES 

zeker  cn  ontwijfielbaar ,  als  van  de  genen ,  die  opcntlyl 


achten,  fartgenochwefen om  alles 


zijn  ,  tevv 

als  ik  in  yder  ding  enige 


valfch 
verwerpe 


reden  van  tvvijffclen  fal  vinden.  Ik  be- 
welk 


a  I'rindl'ia. 


b  SenfM. 


voor  een  tedeuriopen,  'c  wciivttiionein- 
delTikrarbVit  zou  zijn :  maay  dewijl,  als  men  de  grontveft  uit- 
roeit ,  'E  seen,  dat  daar  op  gebout  is ,  van  zelf  neer  ilort ,  zo  lal 
M  j.lu^.^-^r^i^^'TPUrpn.nndewelkenart  srecnftcun- 


ik  terflont  de  >  beginfelen  zei ven,op  dc  welken  al't  geen  (leun- 
de,  dat  ik  eertijts  geloofde,  aantallen. 

Ik  heb  al't  geen,  't  welk  ik  tot  noch  toe  voor  meeftwaar 
aancrenomen  heb,  van ,  of  door  de  »>  zinnen  ontfangen :  maar  ik 
heb  bevonden  dat defen fomtijts  bedriegen;  en  nimmer vol- 
komentlykopdc  dingen  te  betrouwen,  die  ons  ten  minlten 
cTf«^*»f'- eens  bedrogen  hebben,  <^isd'aart  van  voorfichtigheit. 
'h.nfu4        Doch  hoewel  de  ^  zinnen  ons  fomtijts  in  enige  kleine  en  ver- 
'    iT-afziinde  dingen  bedriegen,zorijn'ermiflchien  veel  anderen, 
van  de  welken  men  niet  volkomentlyk  kan  twijttelen ,  ichoon 
wv  die  door  de  finnen  begrijpen :  als,  dat  ik  hierben ,  by  dc 
haartzit,  een  winterkleet  aan  heb  ,  dit  pamer  in  mijn  handen 
hou,  cn  diergelijke  dingen.  En  hoe  kan  ik  loghenen  dat  dit 
n^ijn  handen  zijn,  endatditmijnlighaamis?  'tenzy  ikmis- 
fchien  my  zelf  ik  weet  niet  by  welke  onfuinigen  gelyk  ,  wel- 
kers  harlicnen  dooreen  krachtige  damp  uit  de  zwarte  gal  zo 
ontroertzijn,  datzy  llantvaftelyk verfekeren datzy  ,  fchoon 
zeer  arm,  koningen,of,fchoon  naakt,  met  purper  gekleed  zijn  , 
of  dat  zy  een  hooft  van  gebakke  aarde  hebben,  of  geheel  kau- 
woorden ,  of  van  glas  geblafen  menen  te  w  elen.  Maar  defen 
zijn  uitfinnig ;  en  ik  zou  niet  min  onfinnig  fchijnen ,  zo  ik  my 
naar  hen  regelde.  ,  , 

Ik  heb  echter  hier  t'overwegen  dat  ik  menfch  ben,  en  by  ge- 
vold dat  ik  sewent  ben  te  flapcn ,  en  in  mijn  dromen  voor  my 
de  zelve,  of  fomtijts  noch  mm  waarfchijnelijkcr  dingen  te  ver- 
tonen,  dan  de  onfinnigen,  terwijl  zy  wakker  zijn  Hoe  dik- 
wijls  heb  ik 's  nachts  inmijn  flaap  gedroomt  datik  hier  was, 
een  klect  aan  had  ,  en  by  de  haart  zat ,  fchoon  ik,  mijn  klederen 
uitgetrokken  hebbende,  op  mijn  bed  lag  ?  Doch  ik aanfchou 
nu  dit  papier  met  ogen,  die  zekerlyk  waken ;  dit  hooft,  t  welk 
ik  bewecir ,  llaapt  niet ;  ik  fteek  met  voordacht  en  wetende  de. 
zehantuit,  entaft:  't  welk  de  geen  die  flaapt,  met  zo  onder- 
fchcidelyk  toekomt.  Maar  ik  ,  dit  naarlbglyk  overwegende, 
bedenk  dat  ik  ook  wel  door  dicrgely  ke  gedachten  in  mijn  dro  - 

men 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


)  Imnitnêt 


Ecrfte  Bedenking.  j 
men  bedrogen  ben.  Terwijl  ik  dit  naerftlglijker  bedenk  ,  ^o 
2ic  ik  zo  bhjkclyk  dat  men  't  waken  ^niet  met  zekere  tekenen 
en  aan wijfingen  van  de  flaap  onderfcheiden  kan,dat  ik  verbaaft 
fta ,  en  defe  verbaaftheit  be veftigt  byna  in  my  't  gevoelen  van 
dat  ik  flaap. 

Laat  ons  nu  «ftcllen  dat  wy  flapen ,  en  dat  defe  bcfondcre*  ^r^^'r., 
dmgen  met  waar  zijn,  te  weten  dat  wy  d'ogen  opencn,'t  hooft 
verroeren ,  de  handen  uitfteeken  ,  dat  wy  ook  niet  zulke  han- 
den ,  cn  zulk  een  geheel  lighaam  hebben ,  zo  moet  men  noch- 
tans belijden  dat  de  dingen  ,  die  wy  in  den  flaap  gefien  hebben  , 
^Is  zekere  ''gefchilderde  beelden  zijn,  die  met  verdicht  kon- 
nen  worden,  daar  naar  de  gelijkenis  der  ware  dingen;  cndat 
dieshal  ven  ten  minrten  defe  algemene  dingen  ,  te  weten  d'o- 
gen ,  't  hooft ,  en  't  gehele  lighaum  ,  geen  ^  inbeeldinge  ,  maar c  r.es  ima^i. 
ware  dingen  zijn.  Want  zeker,  defchilders,  ook  dan,  als  zy 
Ijch  benaerftigen  om  Syrcnen  en  Satyrs  met  de  vreemdlle  a  ge.;i  f.r^-^ 
daanten  te  fchilderen ,  konnen  hen  echter  geen  naturen ,  die 
geheel  nieu  zijn,  toeèigenen,  maar  maken  allecnlyk  een  ver- 
menging  der  leden  van  verfcheide  dieren  :  of  indien  zy  mis- 
ichien  iets  zodanig  nieu  bedenken,  dat  men  nooit  iers  diergc- 
ly k  gefien  heeft ,  en  dieshalven  volkómentlyk  verdicht  en  vals 
is,fo  moeten  echter  ten  minften  de  e  verwen  warelykziin  daar  ^ 
afzy  dat  tezamen  voegen.  Zo  hier  ook ,  fchoon  f  defe  alfrem^^  ^ti^^icn.- 
ne  dingen,als  d'ogen,'t  hooft,de  handen,  en  diergelyke  dui -^cn  " 
%  inbeeldig  konnen  wefen,  zo  moet  men  nogtans  bekennen'dat 
er  enige  andere  dingen,  noch  enkclder  en  algemeender,  noot-  ' 
lakelyk  waar  zijn,  uit  de  welken  ,  als  uit  de  ware  verwen  ,  alle,  r 
defe  ware  of  vallche  beelden  der  dingen ,  die  in  onfe  i  den kinc  ^'^^^'^ 
Zijn,  verdicht  worden.  Dusdanig  fchijnen  in't  gemeen  dc  ^{[o.^ 
hamelijke  natuur,  en  des  zelfs  luitftrckking  te  wefen;  ook  de  "^'^"^^^^ 
«"geftakeder  uitgeftrekte  dingen,  en  der  zeiver  "hoep-ronr  •"^'-"^'-^r 
heit,  daar  by  o    g'etal ,  en  ook  de  plaats,  daar  in  zy  zijn  ,  dS  ™''^ 
naarde  welk  zy  duren,  en  diergelyke  dingen.  '  o^^'J^'/rZ' 

Wy  zullen  dieshalven  miflchien  hier  uit  niet  qual vk  bcflui 
ten  dat deP  natuurkunde,  ^  Starrekunde Geneeskunde  cnl^^''""' 
alled'andere'wetcnfchappen,  dieuit 'd'aanmerkin^  der'za  ' -^*''^^'^""«. 
mengefette  dingen u afhangen  ,  heel  twijfïelachtig  zijn ,  maar '.'^t^:^ 
dat  dc^n<.edenkonft  ,  x  Meetkonft  en  diergelyke  andere  kon 
ften  ,  die  met  dan  van  d'enkelfte  en  algemecnfte  dingen  hande?"t"rw;r. 
Jen,  cnfich  weinig  bcmoejcn  mctofzy  in  de  natuur  zijn  of 

^  ^  niet 


4  R.    Des-C  ARTES 

niet,  iets  zeker  en  ontwij ffely k  vervaten  :  want,het  zy  ik  waak 
,  l^..u/r..  of  ilaap,  twee  en  drie,  te  zamen  gcvocgt,  zijn  vy f,  cn  een '  vier- 
kant  hecFt  niet  meer  dan  vier  zyden;  cn  het  khijnt  met  mo- 
gclyk  dat  zo  blijkelyke  waarheden  van  valsheit  verdacht  ken- 
nen worden. 

b  J,um,        Daar  is  nochtans  in  mij n  ^  gecfl:  een  oud  gevoelen  geveft,dat 
'er  een  God  is,  die  alles  vermag ,  en  die  my  zodanig,  als  ik  ben , 
gefchapen  heeft.  Maar  van  waar  weet  ik  dat  defe  niet  gemaakt 
beeft  dat'er  geheel  geen  aarde ,  geen  hemel,  geen  <^  uitgcftrekt 
f  Fi««r^    ^^iig'  geen  geftalte,geen '  groothcit,geen  plaats  is,en  dat  ech- 
c  Jugnttu-  ter  alle  defe  dingen  my  niet  anders  dan  nu  fchijnen  ^  wefentlyk 
{'èx.fftrf       wcfen  ,  cn  gclyk  ik  oordeel  dat  anderen  fomtijts  dolen ,  zelf 
in  zulke  dingen,  die  zy  menen  met  de  meefte  zekerheit  tc  we- 
ten ,  zokan'tookwefendatikdool,  zo  dikwijls  als  ik  tweeën 
r.^^^dra.  drietezamen  voeg,  ofde  zyden  vaneen  s  vierkant  tel,  ofin- 
dien  men  iets  lichter  bedenken  kan.  Doch  God  heeft  miflchicn 
nietgcwilt  dat  ik  dus  bedrogen  zou  worden;  want  hy  word 
ten  hoogden  goetgenoemt.  Maar  indien  dit  tegen  zijn  goet- 
heid  ftrecd,  my  zodanig  gefchapen  te  hebben  dat  ik  altijt  dool- 
de,  zo  fal  dit  ook  enigfins  hem  tegen  zijn  ,  dat  hy  toelaat  dat  ik 
fomtijts  dool ;  doch  dit  lefte  kan  echter  niet  gefegt  worden. 

Daar  zullen  millchien  enige  menfchen  zijn,  die  liever  zo 
machtig  een  God  zouden  willen  loghencn,  dan  geloven  dat  al- 
le andere  dingen  onfeker  zijn.  \Vy  fullen  dcfenniec  tegcn- 
hs^t^onn,,  fprcken  ,  maar onderftellcn  dat  dit  alles,  't  welk  hier  van  een 
God  f  efegt  word  ,  verdicht  is.  Doch  't  zy  dat  zy  ondcrilellen 
dat  iUoor't  nootlot,  door'tgeval,  of  door  een  gedurig  ge- 
volg  der  dingen  ,  of  door  enig  andere  middel  tot  het  geen  ,  dat 
ik  ben  ,  geraakt  ben  ;  zo  is  't  zeker  dat ,  dewijl  dolen  en  bedro- 
i  :mPir!*.   pcn  te  worden  enige  •  onvolmaaktheit  fchijnt ,  hoe  zy  een  min 


tJi.'hor    machtig  k  Stichter  van  mijn  oorfpron^j  aanwijfen,  hoe  het  >  be- 
"il  zijn  dat  ik  zo  onvolmaakt  ben,  dat  ik  altijt  dool. 


ilu'. 

'hor 

mt.tonnnU    wijfl'clijkcr  \ 

^I^lifg^Z^^^  ik  heb  op  defe  m  bewijsredenen  niets  om  t'antwoor- 

»'«-^  "den  :  mnar  ik  word  cindelyk  gedwongen  te  belijden  dat'er 
niets  van  dedingen  is, die  ik  certijts  waar  achtte,  van  de  welken 
het  niet  geoorloü  is  te  twijflclcn ,  en  dit  niet  uit  roekeloosheit 
of  lichtvaardighcit ,  maar  om  krachtige  cn  ovcrbcdachte  rede- 
nen :  in  voeden  dat ,  indien  ik  iets  zeker  wil  vinden  ,  ik  voor- 
taan mijn  todlcmming  niet  min  zorgvuldiglyk  van  dele ,  als 
van  d'opcnbarc  vaUche,  dingen  fal  moeten  fchorÜcn. 

Maar 


Eerjle  Bedenking.  y 
Maar 'ris  niet  gcno^ch  dat  ik  defc  dingen  bemerkt  heb :  ik 
^  moet  maken  dat  ik  daaraan  gedenk  ,  want  *  d'ouds  en  frewone 
•  gevoelens  komen  altijt  wccV ,  en  bemachtigen  mijn  ^hcht  ge- 
lovighcit,  als  door  een  hmgc  gewoonte,  endoor 'c  recht  van 
gemeenfchap  aanfich  verbonden,  ja  ook  fomtijts  tegen  mijn 
dank.  Ik  fal  my  ooknooit  «^ontwennen  van  hen  toete  ftcm-^'^'^'"^"''-'* 
men,  en  daar  op  te  vertrouwen,  zolang  alsikhcnonderftel 
zodanig  te  wefen  ,  als  zywarelyk  zijn ,  te  weten  wel  in  eniger 
wijfe  twijffelachtig,  gelykalrêegetoont  is,  maar  echter  zeer 
waarfchijncly  k ,  en  van  de  welke  men  meer  reden  heeft  hen  te 
geloven,  dan  t'ontkennen.  Ik  acht  dieshalven  dat  ik  niet  qua- 
lyk  (iil  doen  ,  zo  ik ,  geheellyk  een  ftrijdige  zyde  kiefcndc ,  my 
Icif  bedrieg  ,  en  een  tijt  lang  verdicht  dat  zy  geheel  valfch  en  d  Vairnó- 
inbeeldelykzijn  ,  tot  dat  eindelyk ,  na  dat  mijn  =  vooroordelen 
gerechtelyk  tegen  malkander  opgewogen  en  gcevcnaart  zijn 
de^"gcwoonte,  niet  meer  bedorven  zijnde  ,  mijn  oo  rd  cel  niet  f<:e»/i*'/«^i'* 
van  de  rechte  ëbcvatting  der  dingen  aftrekt.  Want  ik  weet  g  T.rc./.,,., 
dat  hier  uit  ondertuflchen  geen  gevaar  of  doling  kan  volgen  ^ 
cn  dat  ik  aan  mijn  wantrouwen  niet  meer ,  dan  rcdcly k  is.  kan  |; ƒ 'i/»-^'"- 
tocgeeven,  dewijl  ik  nu  niet  met  doen,  maar  allecnlyk  mee 
-kennen  befich  ben. 

Ik  ITiI  dan  'onderflellcn  ,  niet  een  zeer  goede  God  ,  de  bron 
der  waarheit,maar  enig  ^  quade  gcleigeell:,ten  hoogllen  mach-  k 
tig  enhaig,  dieallezijnnaarftigheithieringeftclt  hccir:,  dat 
hymy  bedriegen  zou/ Ik  (al  achten  dat  de  hemel,  de  lucht, 
d'aardc,  deUcrwen,  '"gellalten,  de»  klanken,  en  alle  d'uit- i^f'"'^ 
tcrlijkc  dingen  niets  anders  zijn,dan  bedriegelijke  drogen, met  n'oJ.;/;"'' 
de^ weiken  hy  lagen  voor  mijn  lichtgelovigheit  gelpannen 
neefc.  Ik  fal  my  zelf  o  aanmerken  ,  als  zonder'handen  ,  zonder  " 
ogen,  zonder  vleefch  ,  zonder  bloet ,  zonder  enige  Pzin,  cn  p'W-. 
dat  ik  vallchclyk  meendatik  alle  defe  dingen  heb.  Ikfalmy 
nardnckkiglyk  aan  dit  ^bedenken  vad  houden,  cn  met  et:n 


j    j     ,  lH'wL  v^vn 

gemoed  wel  toefien  dat,  indien  het  niet  in  mijn 


ftantvafh'i; 

macht  is  enige  waarhcit  te  kennen,  ik  de  valfchc  din^^cn  (het 
welk  in  mijn  macht  is )  niet  toeftem  ,  en  dat  defe  bcdrierrcnhoc 
liltig  en  machtig  hy  ook  wefcn  kan,  my  nergens  in  bedrTegt. 

Miiardit  ^  voorneemen  is  kommerlyk  ;  en  zekere  traag licit  r/>y7/.'«f«w. 
ilecptmy  weer  ^  naar  de  fleur  van  mijn  gewoon  leven:  even  LIlV""^"'* 
als  een  gevange  man  ,  die  ,  in  zijn  flaap  een  « inbeeldigc  vryhcit 
genietende ,  cn  fedcrt  beginnende  te  vermoeden  daUiy  flaapt,  \m'!ZZu 

A  3  voor    '  ' 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


e  R,  Des-Cartes 

voor't  wakker  worden  vreeft,  en  met  defc  aangename  dro- 
menaanfpant,om  langer  daar  at  bedrogen  te  worden :  dus  ver- 
.0,,*-,,.         o?k  v,èêr  van  llf m  d'oude;  gevoelens .  enjrg  wak- 
ker  te  worden,  vermits  ik  vrees  dat  het  kommerlyk  wakker 
worden  ,  op  d'aangenamc  ruft  volgende  ,  my  nict  namaals  .n 
^-«"r   Tnigltcht"  maar.n ''onopklarelyke  du.ftern.ffen  van  zwang- 
r""     heden, diealreêbewogenzijn,  brengen fal. 

TWEEDE  BEDENKING. 

Vandemtmrdes  - mmfchelfe geefis ;  mdathyHéen- 
der,  diin't  lighaamis. 


e  M*ns  hu. 


f  'DuOttiitiif 


q  Exunjio. 
t  ChtmarA^ 


IK  ben  door  de  « Bedenking  van  gifter  in  zo  grote  ftwijfFc- 
^naen  ïworpen.  dat.khennict  voortaan  vergeten  kan 
Ikkantxhter  ookniet  fien  sdoor  welke  middel zy  "optc 
1.(1<  n  iv  mar  ik .  als  on  voordacht  in  een  d.epe  afgront  ge- 
loflcnzyn,  '"^''y'''  ^'  jgn,  dat  ik  min  voeten  met  op 
vallen,  bcnzove.baaftgcvvorde^^^^^^  boven  zwemmen  kan. 

ikUü  eenter  V^h^'  *  rpwetenmet  al'teeen  af  te  weren ,  daar 
^nïrSeTwi-Sing  klnïy  nTniet  an^ders ,  dan  of  ik  bevon- 
TenhTlithrgeSvulfch^  Ik  fal  dan  zo  lang  voort- 
den n^'iJ'V- "..^  1  heb  gevonden ,  of  mdien  ik  mets  an- 
gaan  ,  tot  dat  Ik  iets  zekei^^^^  g^^^^  ^^^^^   ^.^^.^^  ^.^^^ 

ArchimedS  e  J^Sc  niet  dan  een '  ft.p ,  die  vaft  en  on- 
zekoi  is.  f'*^"'"'^",^  „.u-el  aardriikutzyn  plaatste  verlet- 

ï^^fSdTn^rgrofet^^^^^^^^^ 
geltfdaï'er  nooit  iets  v^^^^^^^^ 

fjXr^n-  f't I'S- -^^^^^  ■         strekking , de 

fb  weging  en  .plaafs  zijn  •  verd.chtfelen.  Wat  fal  dan  waar 
Ln?  fnilkhien  dit  enige,  ^^''<^.'''''''^f  "heiden  v.^^^^^^^ 
Vaar  hoe  weet  ikoPernict  '«^ '  '^,J;,f^,eS 
dingen .  die  il<^nu  alrec  opg^^'f  i;^^,^^';;,'^  .^^Cod^ 
dem.nfteiwijfielmgkanwclcn?    s  e  n,^^^^^ 

vvplke  naam  ik  hem  ook  nocin  ,  uic  u^i»-  ^v-  t>  . 

Ty  zend  ?  M»»'-  '^'^"J^  """'-'S 


T-ivecde  Bedenking.  7 
zelfde  3  bedenker  en  voorbrenger  daar  afkan  zijn?  benikdana^«/W, 
tenminften  niet  iets?  Maar  ik  heb  alreê  ontkent  dat  ik  enige 

finnen,  en  eenig  ^  lighaam  heb.  Ik  ^  twijffel  nochtans.  Wat 
volgt'eruit?  Ben  ik  zodanig  aan 't  lighaam ,  en  aan  de « finnen  afö^J 
gebonden,  dat  ik  zonder  hen  niet  welen  kan  ?  ïk  heb  my  felf  o-^'^''"-^'*» 
verreed  dat 'er  geheel  niets  in  dcwerelt  is,  geen  hemel,  geen 
aarde,geen  ^geeften  ,  en  geen  §  lighamen.  Heb  ik  my  dan  ook  ^Menus. 
niet  h  overreed  dat  ik  meê  niets  ben?  Neen  zeker,  ik  was,  'lo\%'KI*;^^^ 
ik  my  zelf  overreed  heb.  Maar  daar  is  ik  weet  niet  wat  bedrie- 
ger,  zeer  machtig  en  liftig,  die  door  zijn  naarftigheit  my  altijt 
bedriegt.  Ik  bendan  ook  zonder  twijffel ,  zo  hy  my  bedriegt ; 
en  hy  bedriegt  my  zo  zeer ,  als  hy  wil ,  hy  fal  noit  maken  dat  ik 
niets  ben  ,  zo  lang  als  ik  denk  dat  ik  iets  ben.  Dieshalven,  na 
dat  men  alles  genoech,  en  meer  dan  genoech  overwogen  heeft, 
zomoet  men  eindelyk  befluiten,  entotdefe  »getuigenisko-»  ''«««««m. 
men,  dat ,  Ikben,  tkhm  mz^entlyk^^  zo  dikwijls  als  ik  het  fpreek,  k  f^., 
of  met  de  igeeft  bevat,  nootfakelyk  waar  is.  1  * 

Maar  ik  verfta  noch  niet  klarelyk  genoech  wat  ik  ben,  die 
nu  nootfakelyk  ben,  en  ik  moet  voortaan  wel  tocficndat  ik 
nietonvoorlichtelyk  iets  anders  ,in  plaats  van  my  zelf,  neem, 
en  dus  ook  niet  in  defe  m  kennis  dool,  die  ik  beweer  de  zekerile  '"^''^'"'''''^''• 
en  blijkelykfle  van  allen  te  zijn. 

Ik  fal  dan  wéér  „  bedenken  wat  ik  my  eertijts  geloofde  te  we-  "  ^fediuri, 
fen,  eer  ik  in  defe  ^denkingen  viel ;  en  daar  na  fal  ik  hieruit^  cogtuuo^ 
het  geen  wechnemen ,  't  welk  door  de  bygebrachte  redenen 
yerfwakt  kauworden;  op  dat  dus  eindelyk  belliptely  kalleen 
't  geen  zou  blijven,  dat  zeker  en  onvcrwaggelyk  is.  Wat  heb 
ik  dan  te  voren  geacht  dat  ik  was?  een  Pmenfch.  Maar  wat  isp/w, 
een  menfch  ?  fal  ik  een  m  redelyk  dier  feggen  ?  Neen,  om  dat  ik  q ^-^'.w 
daar  na  zou  moeten  onderfoeken  wat  dier,  en  wat  redelyk  is , 
en  dus  uit  een  gefchil  in  veel  en  fwaarder  vallen ;  en  ik  heb  niet 
zo  veel  ledige  tijt,  dat  ik  dieinfulke  '^fpitsvindigheden  ver- '•^«^^^v/f^.' 
quiften  Wil.  Maar  ik  wil  liever  hier  aanmerken  wat  voor  defen 
van  felf,  en  door't  beleid  van  de  natuur  in  mijn  '  denking  voor-  «^^'W 
viel,  zo  dikwijls  als  ik  overwoogwat  ik  was.  My  viel  ten  eer- 
ften  voor ,  dat  ik  een  aangeficht ,  handen ,  armen,  en  dit  geheel 
•  gebou  der  leden  had,  gclyk  men  ook  in  een  « lyk  fict ,  't  welk  *  -^^^f^^'-»'* 
ikmet  de  naam  van  lighaam  aanwees.  Ik  bedacht  ook  dat  ik  Tc'^itrr? 
gevoed  wierd ,  ging,  gevoelde  en  w  dacht ;  alle  welke  ^  doenin-  ^"i'^'^rl, 
gen  ik  aan  de  y  Ziel  toeeigende.  Maar  ik  bemerkte  niet  wat^ 

defe 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


hl 


e  R.  Des-Cartes 

defe  Ziel  was .  of  indien  ik  mijn  gedachten  enigfins  datrop 
liet  gaan ,  zo  beeldde  ik  my  in  dat  ly  iets  klein  of  weimg  was . 
M  een '  wint ,  vuur ,  of=  lucht ,  dat  in  m.jn  groffte  leden 
las.ngciloi-t.  Iktwijffcldeniet van'tHghaam,  maarikmcen^ 
de  dat  ik  des  fclfs  natuur  wel  ^onderfcheidelyk  kende,  d.eik. 
zoikgcpoogt  had  haarte  befchnjvcn   gelyk  ik  haar  mm.jn 
'aecllbcvaue,  dus  verklaart  zou  hebben  :  Ikverfta  byhg- 
fw.    haam  al  't  geen ,  't  welk  door  enige  f  geftaltc  bepaalt,  en  m  em- 
U-"^  gepTaatsomfchreven  kauworden,  en  dus  n-umuc  vervult 
dat'et  alle  andere  lighamcn  daar  buiten  ilu.t;  dat  het  met  ge- 
voel,  geficht ,  gehoor,  en  fmaakenreuk  bevat  kan  worden, 
cnfich^pvccl  wijfcn  bewegen  kan,  n.etfich van  felf^  maai 
door icts anders,  Can'twelk  het  aangeraakt  wort.  Want  .k 
oordeelde  dat  kracht  te  hebben,  van  lich  zelf  te  bewegen  .ge- 
voelen  en  denken,  geenfins  totde  natuur  van  t  lighaanibe- 
hoorde;  ja. k  was  eer  verwondert  van  dat  zodanige  machten 
in  enige  lichamen  gevonden  wierdcn. 
h5^,.....     Ma°r  wat  nu  ,  als  ik »  onderftel  dat  enjg  feer  mag  ig ,  en  ,  in- 
dien men  dus  fpreken  mag,  boos  en  loos  bedrieger  alle  fijn  vli  t 
belleed  om  mv  in  alle  dingen,  zo  veel  als  hem  mogelykis,  tc 
bcdnegeT?  J^an  ik  wel  vUkeren  dat  ik  iets  jaook'tmmfte 
ding ,  heb ,  dat ,  van  alle  de  dingen ,  die  ik  hier  voor  heb  ge- 
ïoemt,  tot  denatuurvan-t  lighaam  behoort?  Ik ^^ninc^k 
overweeg  en  herkau;  ik  vind  mets.  Ik  word  moede  van  ver- 
ncefsnadefelve  dingen  tc  trachten.  Maar  wat  is'er  van  defe 
5^,;...    Sn  eren ,  die  ik  aan  d"e  *  ZicI  toeeigende ,  als"  gevoed  worden 
•^riri.  ,  Indien  ik  geen  lighaam  heb,  zo  zijn  defe  dingen  ook 

'„(-K^r.-,.  ni^tl;  dan verdichtfelen.  » Gevoelen  ?  Dit  gelchicd  ookniet 
"  fondcr  li"haam  ,  en  ik  heb  in  mijn  flaap  gemeent  vee  dingen 

e  g  voelen ,  die  ik  daar  na  bemerkte  met  gevoelt  te  hebben : 
O  o^,>.r,.  :  d"  nken  ?  hier  vind  ik  gront .  Dit  .s  een  p  denking :  defe  alleen 
r?''?'"-  kan  niet  van  mv  eefcheurt  worden  :  Iik,,,>k.'\l'cnwe^.emlf k,dit 
^c'f::     Isrekcr.  Ma^^hoelang?  zolangals  '.ikdenk:  want  het  zou 
.  fw"'"-  niiflthicn  konnen  gcfchicJcn  dat ,  zo  ik  van  alle  denking  op- 
,     •    hielt,  ikookinecnfelvetijt  ophouden  zoutcweicn    Ik  laat 
n  1  nias  toe .  dan  't  geen  .  L  nootlakely  k  ^-r  .s.  l^^^a.da^^^^ 
" allecnlvk  een '  denkend  ding,  dat  is  een  "  gccll.of  "gemoed,  of 
f;:£^,  "Zuc^.n  ,  ^  n.n.\. ,  ^velkcrs  betekenis  ,k  te  voren 
ï?:;;::     Jctkcndc.  Ikbcndan  een  waarding,  cndat  vvarelyk  ^we- 
P^'l^"    rèiu)  vk  is.  Maar  hoedanig  een  ding  ?  ik  heb  gefegt  een  ''  den- 


Tweede  Bedenking.  ^ 
kendding.  Wat  meer?»  Ik  fal  inbeelden.  Ikbennietdefet-fa- 
menvoeging  van  leden  ,  die  men  een  menfchelvk  liehaim 
noemt.  Ik  ben  ook  geen  dunne  lucht,  in  defe  leden  ingêaort 
geen  wint,  geen  damp,  geen  adem,  noch  iets,  dat  ik  by  m  v  ver! 
dichten  kan:  want  ikheb'ondergeftelt  dat  defe  dingen  niets 
zijn ;  de  ^  ftelling  blijft ,  en  nochtans  ben  ik  iets.  ^ 

Kan 't  ook  met  gebeuren  dat  defe  felve  dingen,  dieik^on- 
derftel  f  mets  te  wefen  ,  om  dat  zy  by  my  onbekent  zyn ,  noch- 
tans  mwaarheit  van  de  zaak  niet  van  defe  my ,  dicik  gekent 
heb ,  verfchillcn  ?  Ik  weet  'et  niet.   Ik  twiltreeden  nu  niet 
van  defe  zaak.   Ik  kanalleenlyk  van  de  dingen  ,  die  aan  miin 
bekent z,jn  oordelen.  Ikhebgekentdatik  swefcntlyk  wa 
ikonderiock  wie  defe. kis,  dieik  gekenthcb.  'tiszekerda 
^  .  XnSf"^'  ^«'^'iipt'^'ykgcnomen,  niet vandedL 
gen"  afhangt,  van  de  welken  iknoch  niet  weet,  ofzv  «we- 
lentlyk  zijn ,  en  ook  met  van  zodanigen  ,  die  ik  by  "  inbeeldinff 
verdicht   Daar  by,  dit  woort ,  ^Ikverd,cht,  vermaan  mv 
yanmijndohng.  Want  ik  zou  warelyk  verdichten,  indien^k 
my  verbeelde  iets  te  wefen.  om  dat  "inbeelden  niet  ande?si 
dan  de  Pgefta Ite  of  o  't  beek  van  een  lighamely  k  dmg  te '  be- 
fchouwen.  Maar  ik  weet  nuzckerlyk  dat  ik  ben,  en  ook  dat 
öctgelchieden  kan  dat  alle  defe « beelden ,  en  in  't  alcemcen  al 
iede  dingen,  die  tot  de  natuurvan't  lighaam  toeeepaftwor 
den ,  met  anders  zijn,  dan  dromen :  en  altik  defe  diit ?n  aan°è: 
merkt  heb ,  zo  zou  ik  niet  minder  wanfchikkelyk  fchiincn  als 

lhi^'^t'f?^''Y'^r  '  -J^^-cheidelykUeTciuv 
ikben ,  dan  of  ik  zeide ,  ik  ben  nu  opgewekt/en  ik  zie  iets  dat 
waar  is;  maardewijlik  nochniet  klaar  gen^ech  zie,  Voftlü 

lUarelijker  aan  my  zou  vertonen.  In  defer  voegen  beken  ik  il.r 
niets  van  dedingen  die  ik  met  hulp  van  „  d'inieldi  f  bt, 
ten  kan .  tot  defe  -  kennis ,  die  ik  van  my  heb .  behoort  cn  dar 
men  de  "geeft  naerftiglyk  van  hen  afwecren  moetrip  d  V  ' 
zijn  natuur  op  't  ondcrfcheidely  kftc  bevat  '  ^ 

M:m-  wat  ben  ik  dan?  een  vdenkend  ding.  W.at  is  dat?^  twijf- 
felendc,  vcrftaande,  ^ beyeftigendc .  'loghende,  ^mcnJc 

'niet  willende,  ook finbceldende  en sgevotiende.  Zeker  defé 
dingen  zijn  met  weinig,  zo  zy  alle  tot  my  behoren.  Maar  waar 
om  met?  Ben  ik  niet  de  zcl  vc,dic  byna  van  alle  dincen  twiiffil? 
die  nochtans  iets  vcrfta?dic  beveilig  dit  enige  waar  tc  wclen.en 

^  d'an- 


5 


k  Timltre. 
1  Evifirr,. 
m  tmu^in»* 

110 

r  Conte/ritiiA» 


t  Dillhaut, 


f.i'ii, 

z  'TiHl'/r.ittr, 
a  Utelitltat, 

{j  Siulimi, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


a  StnjM, 


xo  R.  Des-Cartes 

d'andcre  dingen  ontkenPdie  meer  begeer  te  wetenPdie  niet  be- 
drogen wil  wcren,die  my,ook  tegen  mijn  dank,veel  dmgen  in- 
becfd?^  en  ook  veel  dingen,als  van  de « finnen  komende,ge voel? 
Wat  is  'er  van  dit  alles ,  't  welk  niet  zowaar  is ,  als  het  zeker  is 
dat  ik  ben,  fchoon  ik  altijt  fliep,  en  fcboon  ook  de  geen,  die  m y 
gefchapen  heeft ,  my  zo  veel ,  als  hem  mogelyk  was ,  bedroog ? 
b  o.,.nuo,  Watis'er,  dat  van  mijn  i>  denking ^  afgefcheiden  kan  worden  ? 
c  i./..r«r,.  ^.^^  ^^^^      i^elf  afgefcheiden  genoemt  kan  worden  ? 

want  dat  ik  ben,  dictwijffel,die  verfta,die  wil,  is  zo  klaarblij- 
kcl Yk,dat'er  niets  is,door  't  welk  het  blijkelijker  verklaart  kaa 
d in,.,:..ru  worden.  Ik  ben  ook  de  zelve ,  die inbeeld,  want  hoewel  (  ge- 
Ivk  ik  ondergeftck  heb  )  het  wefen  kan  dat  het  ^ingebeelde 
r.:W  ding  niets  is,  zo  is  echter  de  Smacht  van  in  te  beelden  warelyk 
gwcfentlyk,enmaakteendeelvanmijnMenking.  Emdelyk. 
ikbendezelve,  diegevoel,  of  die  de  lighamelyke  dingen  als 
door  de » zinnen  bemerk ;  te  weten  ik  fic't  licht,hoor't  gedruis, 
pevoel  de  hitte.  Maar  defe  dingen  zijn  valfch  ;  want  ik  droom, 
't  Z Y  zo.  Maar  zeker,  dat  ik  fchijn  te  fien ,  te  horen ,  en  heet  tc 
worden,  kan  niet  valfch  wefen  ;  dit  is  eigentlyk  t  geen,  't  welk 
jcwrr^   kpevoelen  of  gewaarworden  in  my  genoemt  word;  en  dit, 
iT..o/>.    dus 'beftiptelyk  genomen,  is  niets  anders ,  als  ^denken:  uit 
welke  dincen  ik  begin  enigfins  beter  tc  kennen  wat  ik  ben. 
^  Maar  echter  dunkt  my,  cn  ik  kan  my  met  onthouden  van 
O  t'achten,  dat  de  lighamelyke  dingen,  welkers  "beelden  door 

^Cn^tnno.  O  denkingPgevormt,  en  door  dei  finnen  onderfocht  worden, 
pfor^^rc.  ^^^j  onderlcheidelijkcr  bekent  zijn,  als  dit  ik  weet  met  wat 
'if^ii^na.c.y^nmy,  'twelk  niet  onder  ^'inbeelding  koomt;  Ichoon't 
warel  v  k  wonder  is  dat  ik  de  dingen,  die  ik  bemerk  twijftelach- 
tis,  onbekent  en  vrcemt  van  my  te  zijn,  onderfcheidclijker  be- 
vat  dan't  geen,  dat  waar,bekent ,  en  eindely k  my  zelf  is.  Maar 
,  vifr;;,«,«,    yj^  yvel  wat  'er  is.  ^  Mijn  geeft  heeft  vermaak  in  af  te  dolen  , 
, en  lijd  niet  dat  hy  binnen  de  palen  van  de  waarheit  bclloccn 
word.  Wel  dan,  laat  ons  noch  eens  aan  hem  de  ruime  toom  ge- 
ven, op  dat  hy  een  weinig  daar  na ,  weer  tijdiglyk  op  't  rechte 
pad  gebracht,  fich  lichtelijker  laat  bcfticrcn. 
r-  Laat  ons defedingen  aanmerken,  die ,  gelyk  men gemecn- 

/  t'Dipn.nif'  lyl^  acht, '  onderfcheidclykH:  van  allen  bevatte  worden,  te  we- 
I  tendelighamen,  die  wy  aanraken  ,  cn  zien  :  met  de  lighamen 

'     x,nrui>iic  in 't  gemeen,  want  defe  algemene  u  bevattingen  zijn  lomtijts 
ver  warder,maar  een  in't  befonder.Laat  ons,tot  ccn  voorbeelr, 

dit 


1 
1 


i^M^^  Bedenking. 


II 


dit  was  nemen ,  '^t  is  onlangs  uit  de  ^  honigraat  genomen ,  en  >  f^w. 
heeft  noch  met  alle  de  zoetigheit  van  zijn  honig  verloren  ,  en 
nochiets  vandereuk  der  bloemen,  daar  uit  het  verc^adert  is 
behouden.  Des  zelfs  ^  verwe,  c  geftalte,en  ^  grootheit^ijn  blij! c.f.r. 
Keiyic :  t  is  hard,kout,  word  aangeraakt,en  indien  men  daar  op  ^ 
klopt,  zo  geeft  het  enige  klank;  eindelyk,  men  vihd'er  alle  ' 
de  dmgen  by,  die  vercilcht  fchijnen  te  worden  om  een  lighaam 
op  tonderfcheidelykltetc kennen. 

Muar  terwijl  ik  fpreek,  houd  men't  aan't  vuur,'t  overige  van 
de  zoetigheit  vergaat,  de  reuk  verdwijnt,  de  verwe  veran- 
dert ,  de  geftalte  gaat  wech ,  de  grootheit  neemt  toe,  het  word 
weck  en  heet,  en  kan  naauwelyks  aangeraakt  worden,  en  eeefc 
geen  klank  als  men  daar  op  klopt.  Blijft  dan  noch  't  zelve  was> 
Men  moet  belijden  dat'et  blijft ;  nicmant  ontkent  het ,  en  nié- 
mant  acht  anders.  Wat  was  er  dan  in  ditwas,  't  welk  zo  ^  oxi^  z  r>i(i.n^^. 
derlclieidelyk  f  bevat  vvierd?  Zeker,  niets  van  de  dingen  die 
ik  met  dee  zinnen  raakte:  want  al't  geen,  dat  onder  de  fmaak  ,3 

11^.  r^^' gevoel  of  gehoor  quam  ,  is  alreé  verandert,  en't 
wasbhjft.  't  Was  miflbhien't  geen,  dat  ik  nu  denk,  namclyk 
dat  het  was  zelf  met  dcfe  foetighcit  van  de  honig,  noch  de  rciik 
der  bloemen,noch  dcfe  witheit,noch  defc  gedaante  noch  klank 
gewecfl  heeft ,  maar  een  lighaam  ,  dat  een  weinig  te  voren  fich 
an  defccn  nu  in  een  andere  ^  wijfe  aan  my  vertoonde.Maar  wat  ^i^^-'. 
IS  dan '  beftiptely k  dit,dat  ik  dus  bevat  ?  Laat'er  ons  wel  op  let-  i  vr.uf.. 
ten,  en,  de  dingen,  die  met  tot  het  was  behoren,  wechdoendc 
bezien,  wat'er  overig  iss  namelyk  niets  anders,  Üan  »^  iets  uitae-  k 
Itrekt ,  buigelyk  en  veranderlyk.  Maar  wat  is  dit  buiacl  vlfen  'rJ'*'''^^^r 
veranderlyk  ?  Is  't  niet  dit ,  dat  ik  my  1  inbeeld  dat  dit  was  van  t 
ront  vierkantjof  van  vierkant  driekant  kan  worden^  Geenfins  ' 
wantik  bevat  dat  het  tot  ontellijke  diergelyke  veranderin-cn 
bequaamis;  en  ik  kan  echter  geen  ontellijkc  veranderingen 

met  mbeelden  deurlopcn  :  en  dieshalvcn  word  defc  n  bevat-  m  /-.^.w 
Mng  met  door  de  «  macht  van  inbeelden  vervult 

Maar  wat  is  nu  dit  p  uitgeflrekt  ?  is  ook  des  zelfs  q  uitftrck-  "5r"' 
Icing  met  onbekent  ?  want  in  ^  fmeltend  was  word  zy  groter  in  """"''"J-  - 
'  heetwordend  was  noch  groter,en  noch  groter  zo  dc  hitte  to^-  7s::;::ru:.. 
neemt.  Ik  zou  met  recht  konnen  oordelen  wat  was  is,zo  ik  niet  ? OrTt:  ^ 
achtte  dat  dit  ook,  naar  zijn  «uitftrekking,  meer  verfcheiden-^''^''* 
heden  ontfing,  dan  ik  ooit  met  inbeelden  bevat  heb.  Ik  moet  Nw? 
dun  tocllcmmendat  ik  met  kan  inbeelden  wat  dit  was  is  ,  maar 

^  ^  dut 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


12  R.  Des-Cautbs 

,       P^f'  dat  ik't  alleenlyk » met  de  geeft  bevat :  ik  fpreke  yan  dit  was  in 


€ipire 

b 


>hu.      't  befondcr,  want  in't  algemeen  is  't  klaar  genoech.  Maar  welk 
,Mcnr.    is  dit  was,dat  niet, dan  met  de  bgeeft,bevat  word?  Zeker,  t  zel- 
ve ,  dat  ik  zie ,  dat  ik  aanraak ,  dat  ik  my  verbeeld ,  en  emdely K 
't  zelve  ,  dat  ik  van  't  begin  meende.  Maar  dit  ftaat  t'aanmer- 
« Perceptio,  ken ,  dat  des  zelfs '  bevatting  geen  ziening ,  geen  aanraking , 
"r'^'      en  pcen  inbeelding  is,  nog  ooit  geweeft  heeft,rchoon  het  eeril 
zodanig  fche^^    maar  s  befchouwing  vafi  de  ingeeft  alleen ,  dc 
S'u"^"'  welke  of  onvolmaakt  cn  verwart  kanwefen,  gelyk  zy  eerft 
'  was,  ofklaarenonderfcheiden,  gelyk  zy  nu  is,  naar  dat  ik 

min  ofmcer  op  de  dingen  merk,  uit  de  welken  zy  beftaat. 
Kw.«.        Ik  ben  ondertuflchen  verwondert  hoe  mijn  *geeft  zo  tot 
k^mrr;.  ^dolingcn  genegen  is:  want  hoewel  defe  dingen  bymyzelf 
inftilte,  en  zonder  fpreken  overweeg,  zoblijfik  echterinde 
woorden  zclvcn  ftekcn ,  en  word  byna  ook  door  de  gewoonte 
van  fpreken  bedrogen.  Want  wy  zeggen  dat  wy't  was  zien,  zo 
I  ccor,      het  tegenwoordig  is^en  oordelen  niet  uit  de » verwc  of  geftal- 
tedathettegenwoordigis;  daaruitik  terftont  befluiten  zou 
fi  v,f,occuii.  ^at  men  't  was  kent  uit  de  «  ziening  van  't  oog ,  en  met  uit  de 
qiufpcci.c  O  ijefchouwing  van  de  geeft  alleen,  zo  ik  niet  by  geval  uit  een 
Uh*  m.,nu,  veinftermenfchen,  over  ftraat  gaande ,  zag ,  vande  welken ik 
niet  min  gebruikclyk  zegdatik  hen  zie,  als  van'twas.  Maar 
^^.tomata.  wat  zie  ik,  als  hoeden  en  klederen,  onder  de  welken  p  gemaakte 
mcnfchen  ,dieikmenfchenacht,  verborgen konnen  zijn.  En 
in  defer  voegen  begrijp  ik  't  geen,  't  welk  ik  achtte  met  d'ogen 
i^Tnmu^   te  zien,  door  d'enige  ^  macht  van  t'oordelen ,  die  in  mijn 


geeft  is.  ^,  .. 

Maar  een  menfch ,  die  boven  't  gemeen  verftandig  wil  zijn  , 
,  exf.rrni^  j^^^^  ^^jch  fchamcn  *  uit  de  wijfe  van  fpreken  ,  die  by  't  gemeen 
gebruikt  word,  ^twijffeling  te  zoeken.  Laat  ons  dieshalven 
voortgaan  ,  en  aanmerken  of  ik  volmaaktelijker  en  klarelijker 
nYacipirc.  u  bevat  heb  wat  was  is,  toen  ik  eerft  zag,  en  geloofde  dat  ik 'c 
w  sev{M  cx.  j^ende  door  d'uittcrlijke  zin,  of  ten  minften  door  de  x  gemene 
xXf«*  zin,  gelyk  zy't  noemen,  dat  isdoorv  d'inbeeldige  kracht  i  of 
'%'"um\  i^u,  nadat  iknaerftiglijker  nagefpeurt  heb,  zo  wat'etis,  nis 
InZZlux,  hoe 'tgekcnt word.  Zieker,  van  defe  zaak  te  twijffelcn  zou 
xrr,m../;.r.  ^anfchikkcl y k  xiin.  Want  watwas'crin  ^d'eerfte  bevatting 
;t;^;.^«,«.aondcrfcheiLlen?  Wat  was'er,  datuiec  in  alle  dieren  fcheen 


V;  For>nx  #.v-  , 


■plaats  te  konnen  hebben?  Maar  gclykik  twas  vanzijnwuit- 
ri'>in;«*-  icrlijke  vormen O nderfchcid  >  en  ,  als  van  klederen  ontbloot , 

ivaakt 


Tweede  Bede?2king.  i } 

naakt  aanrchoU;Zo  kan  ik  warelyk  dat  niet  zonder  ^mcnfchelij-  a  i^umAfia^ 
kc  geeft  bevatten, fchoon  ik  noch  in  mijn  <^  oordeel  dolen  kan.  [^'IXmw* 

Maar  wat  zal  ik  van  dele  geeft  zelf,  of  van  my  zelf  zeggen? 
want  ik  fta  noch  niet  toe  dat 'er  ietsin  my  is ,  als  de  geeft.  Zal 
ik  dan ,  die  dit  was  zo  onderfchcidelyk  fchijn  te  bevatten ,  my 
zelf  niet  alleenlyk  veel  warelijker,  zekerl ijker,  maar  ook  veel 
onderfcheidelijker  en  klarelijker  «kennen?  Want  indien  ik«  cogv^fteu, 
oordeel  dat't  was  ^ wefently  k  is ,  te  weten  hier  uit ,  dat  ik't  zie,  ^ ^^'i?^'''* 
20  blijkt  veel  klarelijker  dat  ik  wefently k  ben ,  te  weten  hier 
uit ,  dat  ik  dit  was  zie.  Want  het  kan  gebeuren  dat  dit ,  't  welk 
ik  zie,  warelyk  geen  was  is,,  dat  ik  geen  ogen  heb  ,  daar  mee  ik 
iets  zie.  Maar 't  kan  heel  niet  gefchieden  dat,  als  ik  zie,  of 
( 't  welk  ik  nu  niet  onderfcheid )  als  ik  denk  te  zien,  ik  zelf,  die 
denk,  niet  iets  ben.  Desgelyks,  indien  ik't  was  oordeel  te  zijn, 
om  dat  ik  ^  't  aanraak  ,  zo  zal'er  ook  zelve  uit  volgen,  te  weten  i^r^w^^r/* 
dat  ik  ben;  cn  ook  hier  uit ,  dat  ik't  my  inbeeld,  of  uit  enige 
andere  oorfaak  ,  zo  fal  ik  al  desgelyks  befluiten.  Maar 't  geen, 
dat  ikhicr  van*t  was  aangemerkt  heb,  kan  ook  tot  alle  d'andere 
duigen,  die  buiten  my  zijn,  toegcpaft  worden. 

Voorts  ,  indien  de  bevatting  van  't  was  onderfcheidelijker  ^'"''i'^''* 
fchijnt ,  na  dat  het  niet  uit  het  '»gcficht  alleen  ,  of  uit  ^  d'aanra-  {^^^'{7*», 
king  aan  my  bekent  geworden  is  ,  maar  uit  veel  oorfiken  ,  hoe 
veel  onderfcheidelijker  moet  ik  dan  '  bekennen  dat  ik  niy  zelf'  Cognnfu. 
door  my  zelf  ken  ?  dewijl  alle  de   redenen,  die  dienftig  zijn  tot  mVio,,.,^ 
de  "bevatting  van 't  was,  of  van  enig  ander  lighaam,  ncchn^W' * 
veel  klarelijker  en  beter  de  natuur  van  mijn  "geeft  bcwijfen.  o-um. 
Daar  zijn  in  de  geeft  noch  zo  veel  andere  dingen,  uit  de  wel- 
ken des  zelfs  p  kennis  klaar  gemaakt  kan  worden,  dat  d^e  genen,  \'  ^"'"'w* 
die  uit  het  lighaam  tot  hcni  overkomen,  naauwelyks  waardig 
Ichijnen  getelt  te  worden. 

Ik  ben  dan  eindelyk  van  zelf  weer  ter  plaats  gckecrr ,  daar 
ik  wilde  wefen  ,  want  dewijl  ik  nu  weet  dat  de  lighamen  zei- 
ven niet  cigcntlyk  van  de  m  zinnen ,  of  van  dc  ^  macht  van  in-  q 
beelden  ,  maar  alleenlyk  van  ^'tverftant  bevat  worden  ,  ^n\^/,l\'^!,' 
noch  niet  hier  uit ,  dat  men  hen  aanraakt ,  of  ziet ,  maar  alleen-  Tïnumt\ 
lykhieruit,  dat  men  hen  verftaat,  zo  beken  ik  klartlyk  dat 
ik  niets  lichter  of  klarelijker  bevatten  en  begrijpen  kan  ,  dan 
mijn  ^  geeft.  Maar  dewijl  men  zich  niet  zo  haalt  van  't  oud  ge-  * 
voelen  ontflaan  kan ,  zo  fal  ik  't  hier  by  laten  ,  op  dat  defc  nie.  V^'D,»t%. 
\veu  kennis  door  defe  w  lankheit  van  mijn  Bedenking  cc  dieper 
in  mijn  «geheugcnis gcveft  zou  worden.  DAR-  'xMemma; 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


14  R.  Des-Cartes 

DARDE  BEDENKING. 

Van  God,  dat  hy  mzentlyk  is. 

a  sc.fuu    T  K  zal  nu  drogen  fluiten ,  d'oren  floppen ,  alle  mijnj»  zinnen 
\>i.n^ines    1  vcrfakcn ,  ook  alle  de  Inbeelden  der  lighamclijke  dingen  of 
mum  c»nc.  J[[  ^   ^  .  cjenkinff  \villchen,of  ten  mmften,om  dat  dit  naau- 
c c:;2,^  wely ks  gefchieden  kan  ,  als  valfch  en  ydel  achten ,  en  ,  met  my 
alleen  aan  te  furekcn,  en  dieper  in  te  zien ,  pogen  myzeltsal- 
lenas  meer  gemeen  en  bekent  aan  my  zelf  te  maken  Ik  ben  een 
aT,.co.,-  d  denkend diniT,dac is/ tvvijfïHend/bcveftigende,sloglienend, 
':vUitans.  weinig  dingen  verftaande,  veel  niet  wetende ,  willende  ,  met 
f^^jjirmarn^^^lll^^-^^^    ook  »Mnbeeldend  eu  ^  gevoelcud :  want gelyk  ik te 
voren  aangemerkt  heb,  hoewel  de  dingen,  die  ik  gevoel,of  my 
is.n;,cr.s,  inbeeld,  miirchien  buiten  my  niets  zijn,  zo  benik  nochtans  ze- 
*  Mou  co.  ker  dat  defe  ^  w ijfen  van  denken  ,  die  ik  i  zinnen  en  m  inbeeldin- 
Jf'Vf  •    -  s-en  noem ,  voor  zo  veel  zy  allccnlyk  "  wijfen  van  denken  zijn , 
m'/^-^^-  in  my  gevonden  worden.  Tot  dit  weinig  heb  ik  aPt  geen  ge- 
„bracht,  datik  warelyk  weet ,  often  minftendat  ik  tothier  toe 
ialü,y   '  eemerkt  heb  te  weten.  ,  j 

ïkflil  nunaerftiglijker  omficn  of 'er  miflchien  noch  andere 
dingen  by  my  zijn,  die  ik  noch  niet  bemerkt  heb.  Ik  ben  zeker, 
o%cico:i.  jj^^i;  ik  eensdenkend  ding  ben.  Weet  ik  dan  ook  met  wat  ver- 
y'^r'rir.a  «^eifcht  word  ,  om  van  enig  ding  zeker  te  zijn  ?  In  defe  ?  eerfte 
«T-       kennis  is  niets  anders,  dan  een  klare  en  ondcrfcheidelyke  «ibe- 
' ' '  vattinp  van't  geen,  dat  ik  beveilig :  't  welk  zeker  met  genoech 
zou  ziin ,  om  my  van  de  waarheit  des  dings  zeker  te  maken,  in- 
dien  ooit  gebeuren  kon  dat  iets ,  't  welk  ik  dus  klaar  en  onder- 
fcheidel yk  begrepen  had,  valfch  was :  en  dieshalven  dunkt  my 
voor  een  algemene  regel  te  mogen  Hellen ,  dat  al  't  geen  waar 
I Tc^i^cre.  is  ^    welk ik  zeer klarclyk en  onderfcheidelyk' bevat. 

Maar  ik  heb  echter  hier  voren  veel  dingen  als  heel  zekeren 
klaar  aangenomen  ,  die  ik  daar  na  bevonden  heb  twijffelachtig 
te  welen .  Hoedanig  waren  dcfen?  namclyk  d'aarde,hcmel  flar- 
«-r.f^.  ren ,  enalled'anderc  dingen  ,  die  ik  met  de  afinnen  begreep. 
Wat  bevatte  ik  klarely  k  van  henPdat  de  ^ denkbeelden  ot "  den- 
kino-cn  van  zodanige  dingen  voor  mijn  v^gcell  quamen  j  en  ik 
ontken  niet  dat  defe  x  denkbeelden  nu  noch  in  my  zijn  Maar 
daar  was  noch  iets  anders,  dat  ik  beveiligde,  en  dat  ik  ook,zo  ik 


l  LleJ. 
U  COfit.it'st 

fJCI. 


meen- 


"Darde  Bedeming,  j  y 

meende, om'degewoonte  van  geloven  klarelyk bevatte,'t  welk 
ik  echter  niet  warclyk  begreep,  te  weten  dat 'cr  enige  dineen 
buiten  my  waren  ,  van  de  welken  dcfc  denkbeelden  voortqua- 
men,  en  met  de  welken  zy  heel  gelyk  waren:  en  dit  was't  geen 
in't  welk  ik  doolde  ;  of  indien  ik  daar  in  naar  waarheit  oordeel.' 
de ,  zo  gebeurde  dit  niet  uit  de  '  kracht  van  mijn  bevatting.      ari.  ,.e^ 

Maar  toen  ik  in  dedingen  van  de  '^Redenkonft  ofc  Meet 
konft  iets ,  dat  zeer  eenvoudig  en  licht  was ,  aanmerkte,  name'  L?''"" 
lyk  dat  twee  en  drie,  tezamen  gevoegt,  vijf  zijn,  en  diergelijke 
dingen ,  bemerkte  ik  ten  minllen  toen  noch  niet  klarelyk  o-c- 
noech  om  te  verzekeren  dat  zy  waar  waren  ?  zeker,  ik  heb  fe- 
dertgeoordeelt  dat  men  om  geen  andere  oorfaak  daar  af  moeft; 
twijffclen,dan  om  dat  my  in  dedgeell  quam  dat  mifl'chicn  cm^^Mcnr^ 
yod  iny  zulk  een  natuur  mogt  ingegeven  hebben  ,  dat  ik  ook 
in  die  dingen  bedrogen  wiert,de  welken  klaarblijkelykft  fchii. 
nen.  Maar  zo  dikwijls  als  dit  gevoelen ,  te  voren  aangenomen, 
van  Gods  opperfte  macht  myvoorkoomt,  zo  ben  ik  gcdwon- 
gen  te  belijden  ,  dat  hy  ,  zo  hy  wil ,  lichtelyk  kan  maken  dat  ik 
0001, ja  ook  in  die  dingen,  de  welken  ik  meen  met  ed'ooc n  des  ^  ^'^^^Z'^''- 
geeüs  zeer  klarelyk  t'aanfchouwen.Maar  zo  dikwijls^als  ik  my'"' 
tot  de  dingen  zeiven  keer ,  die  ik  meen  zeer  klarelyk  re  begrij- 
pen ,  zo  word  ik  daar  af  zo  ^overreed,  datikvnn  zelf  in  dcfcf^'r/^  t^^-rr^ 
woorden  uitbarft  :  hy  bedrieg  my,  die  kan  ,  hy  h\  echter  nooit 

niaken  dat  ik  mets  ben  ,  zo  lang  als  ik  fal  denken  iets  te  wcfcn  • 
ot  dat  het  een^  waar  zy  dat  ik  nooit  geweefl  heb,  dewijl  't  alrcê 
Waarisdatikben;  of  ook  dat  tweeën  drie ,  tezamenjrevoeat 
iiieer  of  min  zijn  ,  dan  vijf,  en  diergelijke  dingen ,  in  de  welUn 
Ik  openbare  gftnjdigheit  beken.  ^    '  '      ^    '  \ 

z.eKer,  dewijl  ikgeen  reden  heb  van  t'achten  dat  God  een'"' 
öedneger  is ,  en  dewijl  ik  noch  niet  zeker  weet  of 'cr  enic  God 
js,  zo  IS  er  een  zeer  geringe,en,om  zo  te  fpreken, overnatünr  h  7?  w 
fundigeredenvantetw^fitlen,  diealieenlykaandi 
Icn  hangt  Maar  daar  zal  ook  haall  middel  zijn  om  die  wech  té'"'"'" 
nemen   Ik  behoor  t'onderfoeken  oPer  een  God  is  ;  zo  T  of 
hy  een  bedrieger  kan  zijn  :  want  indien  men  dit  niet  weet  zo 
Kan  ik  niet  zien  dat  men  van  eenige  andere  zaak  vollt'omentlvk 
zeker  kan  wefcn.  Nu  fchijnt  d'ordening  te  vereifchen  dat  ik  k  or,o 
eerft  alle  mijn  1  denkingen  in  zekere  -  geflachten  verdeel ,  en  \^',>uü.,er 
aat  iRondcrloek  in  welken  van  hen  cigcnMyk  de  waarheit  of  "* 
valsheit  beftaat.Sommigen  van  mijn  ^  denkingen  zijn  gelyk  de  ^^^^''^''''^ 

beel- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


,6  R.     D  E  S-C  A  R  T  E  S 

IrJ.  •>  't  denkbeelt  behoorc ,  gelyk ,  als  ik  op  ccn  '^^^  «^i^' 

ï  'j;:...  r  wanfchepfcl ,  een  hemel,  een  engel,  o/ een  God  ^^^^-  ^^^l^^ 

^^denve  pSi3ndenklng.  maar  .k  behels  ook  met 
<.i«-  als    t  I  jan  des  eeli  kenis  van  du  ding;  en  van 

ven  alleen  aanfchout,  cnnicïtot  iets  anders  toepaft,  zo  kon. 
nen  zv  ei"  n  l  y k  niet  valfch  zijn :  want  het  zy  ik  my  een  ge.c , 
O  een^  ^  wlnScpfel  inbeeld    'c  is  mee  mm  waar  dac  ik  my 


ni  Chimaera. 


"3r-"  '''i^^^-l^k  nÏ;::jSéit  in  de  »  wil  of  r  genegenc- 
hed'f.n;\"4r^Va„thoewel.knaarbedor^^^^^^ 
't  geen ,  dat  nergens  is ,  kan  wenfchen ,  zo  is  t  echcei  met  mm 

'^D^^ns  daSovlrig ,  als-d'oordelen  alleen ,  in  de  wel- 
ken  ik  wel  toefien  moctliat  ik  niet  bedrogen  word  Maar  de 
voor  mmllc  en  geraeenfte  doling ,  d.e  daar  m  gevonden  kan 
.....  bcftaafhierm,  J«  ik  oordeel  dat  de 'denkbed^^^^^^ 

die  in  ra V  zijn ,  met  enige  dingen,  buiten  my  geftelt ,  gelyk ,  oi 
s  onf...... .  Xkv^on^ig  zijn.  \Vant  fekcr .  indien  ik  ''»,-<="lyl^^^' ^ «^^^^ 

•  beelden  felven als  enige"  wijfen  van  m.jn  denking  aannierk,cn 

Scn  ,ïet  aan  iets  andeS  toepas ,  zo  fullen  zy  naauwdyks  enige 

Voorts  van  dcfe"  denkbeelden  fch.jnen  fommigen  my  "  in- 
V-'-    eeboren   and  ren^aankomig,  en  anderen  door  my  felf  ge- 
St   V^VntdatikverftawatMing,  wat<> waarhe.t.  enwat 
"i"-       de  kin'l  dunkt  my  niet  van  elders,  als  van  m.jn  natuur  fel- 

gejoel .  hier  afheb  ik  tot  noch  roe  geoordeclt  dat  d.t  van  en.gc 
Lgen  buitenmygeftdt,  quam.  tmdc  yk  ,deSy  renen  en 
Hvnonnillvn  cn dicrgcliikc dmgen  worden  van  my  fdf  vei- 
a;....  Sht  "  kan  n  fièhi?nook  achun  dat  alle  defe^dcnkbedden 
'o  .  ankomig .  of  my  'ingeboren  .  of  ^^l'^^J/ï^'^^f;^^.;  Jek 

ken,  dieikaanmerkalsvandingen,  buiten  my  zijnde,  geno- 


Jjarde  Bedenking.  ,7 
tïcht'en^^^^'^  i'C'Jen  my  beweegt  die  met  defe  dingen  gclyk 

K.n '  w''^^         t '^""^^^^«i'^  van  natuur»  zo  geleert . 

ben.  Wydcrs ,  ik  bevind  dat  zy  met  van  mijn  wil ,  en  oSk  niet 

van  my  lelt "  athangenjwant  zy  komen  ook  dikwijls  tegen  miin  T>'i">"t'r^ 

dank  voor  my ,  gdyk  ik ,  't  zy  met  wil  of  onwil ,  hitte  eevoel  • 

en  aicshal  ven  acht  ik  dat  dit  gevoel ,  ofc'tdenkbeek  van  hittec/,/«„;.- 

yan  een  ding ,  dat  buiten  my  is,  als  van  de  hitte  van't  vuur.daar  '"■ 

Ik  bylit ,  niy  aankoomt ,  en  daar  is  nu  niets  overig ,  dan  dat  ik 

oordeel  dat  dit  ding  eer  zijn  ''gclykheit ,  dan  iets  anders ,  in  my  .i 

Ik  fal  nu  befien  of  defe  redenen  beftandig  geuocch  ziln 
A  ls  ili  hier  zeg  dat  ik  zo  geleert  van  de  natuur  ben,  zo  verfta  ik 
alleenly  k  dat  ik  van  zekere  ^  gewillige  drift  gedreven  word  tot « '»>,""•« 
dit  te  geloven ,  en  niet  dat  enig  'naturelyk  licht  aan  my  toont  'n 
dat  dit  waar  is ;  welke  twee  dingen  veel  verfchillcn.  Want  de 
dingen   die  door 'tnaturelyk  licht  aan  my  getoont  worden, 
fgelyk  dat  hieruit,  dat  ik  twi|ffd ,  volgt  dal  ik  ben ,  cn  meer 
diergelijke  dingen  }  konnen  geenfins  twijffelachtig  welen,  om 
dat  er  geen  andere  kracht  kan  zijn,  op  de  welk  ikgelykver- 
trou\ven  heb,  als  op  dit  licht,  cn  die  aanwijfen  kan  dac  defe  din- 
gen niet  waar  zijn.  Wat  de  s  naturelijke  driften  aangaat,  ik  heb  s 
airee  overlang  geoordeekdatzy  my  naar't  ergfte  hebben  fre 
dreven,als  er  van't  goet  te  vcrkiefen  gehandelt  wierd;  cn  ik  zié 
niet  waarom  ik  in  enig  ander  ding  meer  op  hen  vertrouwen  fou 

Wyders ,  hoewel  defe  ^  denkbeelden  van  mijn  wil  niet  '  af  h  /a^. 
liangcn ,  20  is  echter  met  gebleken  dat  zy  nootfakel yk  van  din- ' 
ff&l my geftelt  zijn,"  voortkomen :  want  gelvk  de-  k t»».,.,. 
^n  ^"'"'1'^^y^lk^n'kterftontfprak,  hoewelVin  my 

miflk^enin  «-verfcheiden  fchijnen,  zo'is  ooULrl 

bil  enr    H  ""^  ^"'^^  f^''^  macht.noch  niet  genocch  aan  my 
bekent ,  die  een  "  werkfter  der  denkbeelden  is^  gel  vk  m  v  tot » ^If'^''- 
noch  toe  ainjt  gedacht  heeft  dat  zy  dus ,  terwij  ilffl  lp    Ln  '^'^ 

delyk ,  fchoon  zy  van  dingen  ,  d.e  van  my  verfcheiden  2,j„  , 
voortquamen ,  zo  volgt  daar  uit  noch  niet  dat  die  met  defe  din- 
gen gclyk  moeten  welen:  integendeel,  my  dunkt  dat  ik  dik- 
wijlsin  veel  groot  ondcrfchcit  bemerkt  heb.  Tot  een  voor 
beelt  ,dus  vind  ik  in  my  twee  verfchcide  Pdcnkbeelden  vandco?*. 
zon ,  teen  als  van  de  afinnen  geraapt,  en  dat  voornamelyk 

^  onder 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


,g  R.  Des-Cartes 

onder  de  dingen,  die  ik  van  buiten  acht  te  komen,  getclt  moet 
worden,  vol<^ens't  welk  de  zonmy  zeer  klein  fch.jnt ;  maar 
"^nderuil  dS  redenen  vande  .Starrekunde  ge--^" ' 
,.ir  eniae  b  kundigheden ,  my  ingeboren,  getrokken ,  ot  op  eni- 
\:::Z:'  V  ZfJltr-^  hoed;ni|dilookwefenkan,.van  myge- 
Sr    daar  door  zy  enige  malen  groter ,  dan  t  aardrijk ,  ge- 
^oïtworrfeker!       nvee ^ dlnkbeeldenJconn^ 
1  vk  aan  een  fclve  zon ,  buiten  my  zijnde ,  welen  ,  en  de  reden 
O  vertuist  tny  dat  dit  denkbeelt ,  't  welk  naaft  van  haar  fchynt 
^f  te Tomen  Jhaarminft  gelykt.  Alle  welke  d'ngen  ^noech 
betonen  dat  ik  tot  noch  toe  met  uiteen  zeker  oordeel,  maar 
.  .K-  ïleenlyk  uitenige  ;blinde  aandrift  gelooft  ^^^J^^-^^f 
dingen  van  my  verfcheiden  zijn  ,  die  hun  f denkbeelden  ot 
V'ti-.  .he'^elden  door  de  "werktuigen  mijner  zinnen .  of  door  enige 
borinM    andere  middel  in  my  zenden.  ,    j    r  i  r 

Malr  ik  bemerk  noch  een  ander  middel,  om  t'onderfoeken  of 
i 'eren  ge  dingen  vande  genen,  welkers  .denkbeelden  mmy 
[^'^.r,.  ^n."l.efenflykbuiten^myzijn.  Want  indien  defedenkbeel- 
1 «  ,  „•  Hpnilleenlvk  zekere  'wijfen  van  denken  zijn,  zo  bemerk ik 
]!^::r-  fee.  ."ongeUheitondei-hen.  enzy  fchijnen  alle  van  my  op 
een  felvc  "w.jfe  voort  te  komen:  maar  voor  zo  veel  t  een 
"'r-    O  denkbeelt  een  ding,  en't  ander  een  ander  vertoont ,  zofchij- 
"    •      nen  zv  feer  verfcheiden  van  malkander  te  wefen.  Want  de  ge- 
sM.n,u  nen  ,  die  i'  zellftandigheden  aan  my  vertonen.z.jn  zonder  twijf- 
^"'^  fel  "ets  evoter.  en  vervaten,  om  zo  te  fpreken,  mfichmeer 
q  voorwtrpige  dadelykheit  dan  de  genen,  die  al  een  yk  '  w.jfen 
of  .toevallen  vertonen.  Wyders,  het  denkbeelt ,  door  twelk 
n  een  eeuwig,  oneindig,  alwetend ,  a  machtig  God ,  en  een 
■  •  SchepSer  aller  dingen,  die  buiten  hem  zijn.verfta,  heeft  zeker- 
hk  in  iich  meer  •  voorwerpige dadelykheit.dande genen,  door 
He  welken  de»  bepaalde  fclfllandighedeivvertoont  worden. 
'    '  Nu  ï  alreê  door^w  'c  naturelyk  ifcht  blijkely k  dat'er  ten  min- 
ftenzovcel  xdadelykhcit  inde  ^werkende  en  gehele  oodaak 
behoort  te  wefen,  als  in  .d'uitwerking  vanaefelveoorfijak. 
Want  ik  bid  u,  van  waar  kan  «  d'uitwerking  haarb  dadc  y  khcit 
aannemen  ,  als  van '  d'oorfaak  ?  cn  hoe  kan  defc  oorlliak  de  da- 
dc  y  kheit  aan  d'uitwerking  geven  .  zo  zy  die  feU-;^n>ct  had  ? 
• .    Hier  uit  volgt  dan  dat  'er  met  „  iets  van  mets  kan  vvordcn  tn 
t:i:ir'  '  Tok  dat  het  geen.  't  welk  volmaakter  is,  dat  is't  welk  meer»  da- 
'          dcly  kheit  in  fich  heeft,  niet  van  't  geen  kan  komen ,  dat  minder 


p 

t  \{iidi:tU  06- 

ƒ(,.»  . 
w  Lumen  na 
inrale, 
X  'Kealn.'lf, 

(itns  &  ti^ 


Darde  Bdenking. 
volmaakt  is.  Dit  is  niet  allcenlyk  baarblijkclyk  waar  van  defe 
'  uitwerkingen,  welkers  -  dadelykheit  «doening  ofa  vormiS-   ,  c„„ 
inaarookvande  cdenkbeelden,  in  de  welke,!  alleenl  kS  "'^^^^^^ 
fvoorwerpigc dadelykheit  bemerkt  word.  AlsbyvooiWlr  lï''''"'';''- 
de  fleen.  die  noch  niet  geweeft  heeft.kan  met  alIeeUyk  nu  „i  ' 

woid,  in  t  welk  dit  geheel,  'twelk  mcnin  dcfteenltclt ,  of 
£  vormclyk  of mtftekentlyk  is,  dat  is .  't  welk  in  fich  de zelVe  \  k,w,>„ 
ofnochtreftel^kerdmgen,  dandegenen.  dieindefteenz  if/''^'~ 
S  ltS  w^f '"f '^'^  ook  niet  in  een  i  onderwerp,  da  eSio,,.... 
niet  heet  was ,  gebragt  worden .  't  en  zy  door  een  ding,  dat  ten 
aTfnr"?''^'''  volmaakte  ftaat  is,  als  de  hitte;  en  dus  v^n^  R"/.<.. 
alle  andere  dingen.  Dat  meer  is,  het  denkbeelt  van  de  hitte  of '^r'^ 
van  de  fteen  kan  ook  niet  in  my  wefen .  zo  't  met  ^^^^VS^ 
is  van  emge  oorfaak,  ,n  de  welke  ten  minften  zo  veel "  dadc  vl 
heit  is.als  Ik  begri  p  ,n  de  hitte.of  in  de  fteen  te  zijn  WaSe  °  ««^^^^^ 
wel  defe .  oorfaak  niets  van  haar  doenige  of  vormi^^e  d,^^^^^^^^^  - 
heit  inmijn  «denkbeelt  overftort.  zo  moet  Ti  fchter  „iet '"^^ 
da?ena?i2:vaïï"?f'?^'^r;^ 

uac  ae  natuur  van  dit  denkbeelt  fclve  zodan  c  is. dat  ^r^cn  m  Jr»  J"^'^"- 

"d enkï We'"^  T       -r'^'^''^^'^^"  gencfdtlf 

jdenking  leent,  daar  af  zy  de '  wijfe  is,  dat  is  feker  Hae  van  den  ^T'"'"- 

ken    Maar  dat  dit  «denkbeelt  defe  of  die  «voorwernl,T^  Hof 

ykheit  eer,  dan  een  ander,  in  fich  begrijpt,  he^n^let^df^e^^^^^^ 

w  vormige  dade  ykheit  is ,  als  zy  "  voorwerpige  dadelykheit  i.  M'"'"" 

beei&P'-  ^^'"'»'l'^"^^yonderftellen<lruVn-inJ'  dcnk^'^^^^^^^^^^^^ 
beelt  iets  gevonden  wort ,  't  welk  niet  in  des  zelfs  ^  ooi-r.n  t 

weeft  heeft    zo  heefthetdat  ^ van 't niets  Ma  r  Zll^^^^V^T'' 
maakt ookdefe  c wijfe  van  wefen  is,  doordcwell  e  h.?  ?-^'''^»'«- 
•  voorwerpelyk  dooi^  't  denkbeelt  in « 't  verftantt  L  is't  w\^ 
S  Ti       S^^^^l  kan  dieshal  ven  1  n  e  :  ^'o"). 

fvkheir  l' ^ ^^rmoeden dat .  fchoin dr.Made 

datzy  in  defelvenook  » voorwerpe'lyTS  wint  |e7  rdelb^S 
O  voorwerpige  wijfe  van  zijn  aan  de  Pdenkbeelden  van  hun  d  ' 
ge  natuur  behoren,  zo  behoort  ook  de  'ivormiffe  wiir^  Z  '""'•f'""- 
2.jn  aan .  d'oorfaken  der  denkbeelden  van  hun  eig?  natuur  Jen 

.  rum. 


C  z 

min- 


20  R.  Des-Cartes 

minden  d'eerde  en  voornaamfte  oorfaken.  En  hoewel  mif- 
niha,  _  fcliien 'c  een  ^dcnkbeelt  uit  het  ander  kan  fpruicen,^  zo  kan  dit 
Vm'"^''*'  echter  niet  ^oneindelyk  voortgaan,  maar  moet  eindelyktot 
c^'nhity  cnio-  eerde  denkbeeh  geraken,  welks  oorfaakisalseen  «^op- 
TKeaüt.^.  perbeeldenaar,  inde  welke  alle  «^dadelykheit,  diein'tdenk- 
c  uh\cn,vo.  beek  alleenly  k  ^  voorwerpelyk  is ,  ^  vormelyk  begrepen  word  : 
g  ur«  «'J.  in  voegen  dat  het  s  naturelyk  licht  my  klarelyk  doet  bekennen 
ï«ra/r,  ^.^j-  k  jenkbeeldcn  in  my  zijn  gelyk  fekere '  beelden  ,  die  wel 
\iL'iina.  lichtelyk  van  de  volmaakthek  der  dingen,  van  dc  welken  zv 
afgenomen  zijn ,  konnen  afwijken ,  maar  echter  niets  groter  ot 
volmaakter  in  (ich  begrijpen. 

Hoeikdefe  dingen  langer  en  naaukeuriglijker  onderfoek, 
hoe  ik  klarelijker  en  onderfcheidelijker  beken  dat  zy  waar  zijn. 
Maar  wat  fal  ik  eindely k  hier  uit  belluiten  ?  te  weten  dit ,  dat , 
jc  R^aum    zo  de  ^  voorwerpige  dadely  kheit  van  enige  uit  mijn  denkbeel- 
T^llZ'tur  cien  zo  groot  is ,  dat  ik  zeker  ben  dat  de  fclve  noch '  vormelyk, 
usE^Zttn'lr.  noch  „1  uitdeekentlyk  in  my  is, en  dat  ik  zelf  dieshalven  »  d'oor- 
luT^"''""  faak  van  des  felfs  denkbeeh  niet  kan  zijn  ,  hier  uit  nootfakelyk 
volgen  moet  dat  ik  niet  alleen  in  de  werreh  ben ,  maar  dat  'er 
oExifitrt,  j^qJj^  ^nig  ander  ding  °  wefentlyk  is ,  'c  welk  oorfaak  van  dit 
ï*'"^"'-      dcnkbecitis.  Maar  indien  geen  zodanig  iMenkbech  in  my  ge- 
vonden  wierd ,  zo  zou  ik  heel  geen  bewijs  hebben  ,  dat  my  van 
qexijitntia,     ^  wefcntlykhcit  van  enig  ding ,  dat  my  verfcheiden  is ,  ver- 
zekerde :  want  ik  heb  hen  alle  naerftigly  k  nagevorfcht ,  en  tot 
noch  tot  geen  ander  konnen  vinden. 
r  i.ita^         Maar  uit  defc  mijn  » denkbeelden  (  behalven  de  geen  ,  die 
my  aan  my  zelf  vertoont ,  van  de  welk  hier  geen  zwarigheit 
kan  zijn)  is 'er  een,  die  God,  anderen,  die  lighamelijke  en 
onbezielde  dingen,  anderen,  die  engelen,  anderen,  diebee. 
Itcn,  en  eindely  kanderen,  die  andere  menfchen ,  my  gelyk, 
j  Jdt^,      vertonen.  Wat  de  s  denkbeelden  aangaat,die  andere  menfchen, 
of  beeltcn  ,  of  engelen  vertonen ,  ik  bevat  lichtelyk  dat  dcfen 
uit  de  mengeling  en  famenzetting  der  andere  denkbeelden, die 
ik  van  de  lighamelijke  dingen ,  cn  van  God  heb,  gemaakt  kon- 
nen wordeii,  fchoon'er  geen  andere  menfchen  behalven  ik, 
gecnbccilcn,  en  geen  engelen  in  de  werreh  waren.  Maar  wat 
de  denkbeelden  der  lighamelyke  dingen  aangaat ,  ik  vind  daar 
in  niets,  'twelk  zo  groot  is,  dat  het  niet  van  my  fchijntte 
konnen  komen.  Want  indien  ik  het  dieper  mlic,  enhcnbc- 
londcrl)  k ,  gelyk  giller  het « denkbeeh  van  't  was ,  onderfoek, 

zo 


Darde  BeJenkmg.  21 
20  bevind  Ik  dat  'er  ^ccv  weinig  dingen  zijn  ,  die  ik  in  hen  kla- 
relyk  en  ondeiTcheidclyk  bevat ;  te  weten  de  agrootheit ,  of  ' 
^  d'uitftrckking  in  langre ,  breette  en  diepte ;  de'^  geftalte ,  die !'  r^n^!"' 
uit  »Jd'eindiging  van  defe  uitftrekking  fpruit;  de  <^  gelegen- ^^^''^"^'''^^^^^^ 
heit ,  diezy  naar  hun  veiTchcide  gellalten  onder  malkanderen  ' 
houden,  en  de  ^'beweging,  of  de  s  verandering  van  defe  gele- f.if.m^ 
genheit,  daar  men  noch  de  '^zelfllandigheit ,  'gcdurigheit  en  i^^^^V^^''-  • 
K 't getal  by  voegen  kan.  Maar  d'andere dingen,  als  het  licht ,  • 
de  verwen,  klanken,  reuken,  fmaken,  hitte  en  koude,  en^'^''*'' 
d'andere  ^  rakelyke  hoedanigheden  ,  komen  niet ,  dan  zeer  ver-^ 
wardelyk  en  duifterlyk ,  in  mijn  m  denking ,  ja  zodanig ,  dat  ik  Ta:;,!'^ 
ook  niet  weet  of  zywaar  of  valfch  zijn,  dat  is  of"denkbecl. 
den  ,  die  ik  daar  afheb  ,  denkbeelden  van  enige  dingen  ,  of  nicc 
van  dingen  zijn.  Want  hoewel  ik  een  weinig  te  voren  aanrrc- 
merkt  heb  dat  de  ware  of"  vormige  valsheit  niet, dan  in  Pd'oor-  ^  ^^'•^'»'»^'. 
delen  ,  gevonden  kan  worden  ,  zo  is  'er  echter  warelyk  enige 
andere  m  lloffelyke  valsheit  in  de  denkbeelden  ,  als  zy  het  diner  'I  f•''y^^'* 
nietals  het  ding  vertonen:  tot  een  voorbeclt ;  de  denkbceU 
den ,  die  ik  van  de  hitte  en  koude  heb  ,  zijn  zo  weinig  klaar  en 
onderfcheiden,  dat  ik  van  hen  niet  kan  leercn  of  dc  koude  al- 
leenly k  een  ^ ontbeering  van  de  hitte  ,  dan  oF dc  hitte  ccn  ont-  '  ^'nv.tth, 
beenng  van  de  koude  is',  dan  of  zy  beide  ,  dadely  ke  hoedani.r.  s  w.au, 
heden,  of  geen  van  beide  fulx  zijn.  En  dcwijPcr  frcen»  denk  '^'"'"''^''^ 
beelden ,  dan  van  dingen ,  konnen  wefcn ,  cn  indien  het  waar  is ' 
dat  de  koude  mets  anders  is ,  dan  een"  ontbecring  van  de  hitte  "  ^rh^i, 
zokanhetdenkbeelt,  datditals    ietsdadelyk  en  ilellig  ver  a'^'::, 
toont,  niet  recht  vals  genocmt  worden,  en  dus  ook  met  d'an- ^f^i-'*»'"' 
deren,  't  Is  met  nodig  dat  ik  hier  toe  enig  ander  vinder ,  als  my 
zelf,  ophaal;  want  indien  zy  vals  zijn,  dat  is  geen  dingen  vcrto- 
nen  ,  zo  verfta  ik  door  het  naturelyk  licht ,  dat  zy  van  ^  't  niets 
voortkomen  ,  dat  is  dat  zy  om  geen  andere  oorfaak  in  myziin 
dan  om  dat'erietsaan  mijn  natuur  ontbreekt,en  om  dat  zv  niet 
heel  volmaakt  is.  Maar  indien  zy  waar  zijn  ,  zo  kan  ik  met  fien 
waarom  ly  met  van  myfclffouden  konnen  wefcn,  vermits  fv 
zowemig  vdadelykheit  aanmy  vertonen,  dat  ik  dit  ook  niet  y 

van  het  mets  zijn  onderfcheiden  kan.  Doch  wat  de  gene  aan-  z  « -  0. 
gaat ,  die  in  de  «denkbeelden  der  lighamelijke  dingen  klaar  on-  a  m«  rclr.m 
derfcheiden  zijn,  enige  daar  a(  heb  ik,fo  fchijnt,  van  mijns  fclfs 
denkbeclt  konnen  lenen,namelykdc>M^^lfllandighcit,<=duriniT,  \>SHb{iantu, 
^  getal,  en  andere  diergelijke  dingen.  Waiualsik  denk  dat  üe'i^'"''""'  * 

C  5  Heen 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 


ofeendi 


datbeq 


uaami 


een  zelfftand 


a  SHbii^v>tu,  ftecn  een  *  zclfftandigheit 

bKfi^ojj-    •  j  beftaan»  en  uul  hv   . — ^  , 

khoon  .k  bevat  dat  ik  een  -  denkend ,  en  niet  u'tgeitrekt  ding 
f  ben  .  en  dat  de  fteen  een  <=  uitgeftrekt  en  geen  denkend  dingis, 

;"  cn  dat'er  dieshaWen  een  grote  a  verfche.denhe.t  tuflchen  defe 
;i,^r:f,::.  beide  bevattingen  is.xo  fchijnen  zy  echter  hier  m  .  dat  zy '  zc\l- 
Lndigheden  ^p,  over  een  te  komen en  ook  als  ik  begryp  dat 
f'"/";.  •  il  nii  hen  en  iïcdenk  dat  ik  voor  delen  enigen  tijt  geweeft  heb, 
Ktr;-i",^3"?ir;eTrSef  denkingen  heb ,  welkers,  getal  ik  verfta 
Ti— zo  verkrijg  ik  de  "  denkbeelden  van  de  dunng .  en  van  t  getal 
l  ,  .volken  ik  daar  na  tot  alle  andere  dingen ,  die  ik  begeer ,  kan 

tiofits  & 

meru       overvoeren.  ,  \  ^    ti    u     j«  i;« 

Maar  alle  d'andere  dingen  ,  daar  af  de  ^  denkbeelden  dei  lig- 
hamelijke  dinacn  te  zamen  gefet  worden,  namelyk  ^d  uit- 
trekking , '  g?ftake ,  -  gelegenheit  en  "  beweging ,  zijn  met 
O  vormely k  in  my  bcflotcn,  dewijle  ik  met  anders  ben ,  dan  een 


i  Jdea, 

k  Extcnfio. 
1  Vntra. 
m  Sitm, 

O  PormaltUr, 


O  vormeiyK  in  my  uuiiut^^u,       .ji^  — 
i>  denkend  ding.  Doch  om  dat  zy  alleenlyk  zekere  i  w.jfen  van 
zelfftandigheitzijn,  maar  ikzelf  fclfftandighe.t,  zo  fchijnen 
q  2vruitfteekentlyk  in  my  begrepen  te  konnen  zijn.  . 

^Daarisdieshalvennietsoverig.  dan ^ Gods denkbeelt ,  in  t 
.■x.,.M«.  ^ve]k  aan  te  merken  ftaat  of'erietsis,  dat  met  van  my  heeft 
kennen  voortkomen.  By  Godsnaam  verfta , keen' oneindelij- 


rtHfM  Konnen  voorLi^uiutu.      ^^v.   . 

■    •  •    ke  onafhaneeliike,  ten  hoogften  verftandelijke ,  en  ten  hoog 

en  van  dewelke  zowel  ikzelf, 
.  .       V         5_  •  j^f- U,.rtooi-   «Tprrhüncn  IS    Alle  wel- 


r»«.'.é.«r.(.  (te  machtige  zeititanaigiicit.,      va.,   v 

f"'"-  „1,  .1  'r  ander,  zo'er  iets  is.  dat  bcftaat ,  gefchaperv  is.  Alle  wel- 
kcdincren  feker  fodanig  zijn.dat  hoe  ik  naerftigUjker  aanmerk, 
hoe  zv^'roinder  fchijnen  van  my  alleen  voorgebracht  te  konnen 
wefcn  Men  moet  dan  uit  defe  voorvcrhaalde  dingen  befluiten 
dat-Godnootfakelykwefentlykis:  want  hoewel  het  «'denk- 
'f'"'  •"•  beek  der  zelfftandigheit  om  defe  oorfaakinmy  is  ,  datikzelf- 
"^"L.  M-ftandighcit  ben.zo  fal't  echter  daarom  geen  denkbeclt  van  een 
oneindige  zclflhndigheit  zijn ,  dewijl  ik  zelf  eindig  ben  ,  zo 
•'fn.,.,.     't  niet  vaii  enige  zelfftandigheit.die  warelyk  oneindig  is.voort- 

„„^«,.«  '"'lirmoet  ook  niet  achten  dat  ik^'t  oneindig  niet  begrijp  door 
!:!t::,.cen»waardcnkbeelt,maaralleenlykdoor^d'ontke^^^^^ 

^-eindig;  gelykikdcruft  en  duifternis  door  d  ontkeni  mg  van 
bcwel  nlcnlichtbevat.  Wantik  beken klarelyk dat  ermeer 
,,daddyirhe,tind'oneindige,  dan  m  d  eindige  zelf  ftandigheit 
s ,  en  dicshalven  dat  m  my  ui  eniger  wijle  is '  bevatting  van  't 

onem- 


h  V.talilM. 
6  ^l'trttftta 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Darde  Bedenking.  23 
oneindig",  dan  vnn't  eindig ,  dat  is  van  God ,  dan  van  my  zelf. 
Want  door  wat  middel  zou  ik  ver/laan  dat  ik  twijffel ,  en  dat  ik 
begeer,  dat  is  dat  iets  aan  my  ontbreekt ,  en  dat  ik  niet  geheel 
volmaakt  ben  ,  zo'cr  geen»  denkbeelt  van  een  volmaakter  we-  * 
zen  in  my  was ,  uit  welks  ^  vergelijking  ik  mijn  gebreken  be-  htm^'^. 
ken  ?  tio. 

Men  kan  ook  niet  zeggen  dat  miflchien  dit  denbkeeltvan 
God  c  ftoffelyk  valfch  is,en  dat  het  dieshalven  van  't  niets  kan  ^  J^uurUir» 
wefen,  gelykikccnweinigte  voren  van  de  ^denkbeelden  der ÏX/;,/,,  " 
hitte  en  koude,  en  van  diergelijke  dingen  aangemerkt  heb.  In  c'^'-' 
tegendeel ,  dewijl  het  zeer  klaar  en  onderfcheiden  is ,  en  meer 
voorwerpige  dadely khèit,  dan  enige  andere ,  begrijpt,is  zo'er  ^ 
niets  ,  dat  van  zich  meer  waar  is ,  en  in't  welk  minder  vermoc- 
den  van  valsheit  gevonden  word.  Ik  feg  dan  dat  dit  denkbeelt 
van  een  opperfte  volmaakt  en  oneindig  s  wefen  mccll  waar  is  :  -Snu 
\vant  hoewel  men  miflchien  verdichten  kan  dat  zodanig  een" 
'  wefen  niet  wefentlyk  is,  zo  kan  men  echter  niet  verdichten  ^^""«'» 
dat  des  zelfs  denkbeelt  i  niets  dadely  k  aan  my  vertoont ,  celyk 
iK  te  voren  van  't  denkbeelt  der  koude  gefegt  heb. 

Maar  dit  ^  denkbeelt  is  ook  zeer  klaar  en  onderfcheiden  :  k/'/^u 
Want  al't  geen  ,  dat  ik  klarelyk  en  onderfchcidcly k  bcgi:ijp,(Jat 
I  dadely k  en  waar  is  ,  en  dat  enige  volmaakthcit  meebrengt ,  is  ' 
geheel  in  dit  denkbeelt  befloten.  Dit  verhindert  niet ,  dat  ik 
't  oneindig  niet  verda ,  of  dat  'er  ontellijke  andere  dingen  in 
yodzijn,  dieiknict  verftaan,  en  miflchien  ook  met  geen  ge- 
dachten in  eniger  wijfe  bereiken  kan:  "wantd'aart  van 't  on- "^'/?'»/'"^* 
emdig  IS,  dat  het  van  my,  die  o  eindig  ben,  niet  begrepen  word. 
tlsmygenoechdatikdit  verft:a,  en  dat  ik  oordeel  dat  alle  de 
dingen  ,  die  ik  klarelyk  begrijp  ,  en  die  ik  weet  dat  enige  vol- 
maakthcit aanbrengen,  (en  ook  miflchien  ontellijke  andere 
dingen  ,  die  ik  niet  weet )  of  p  vormelyk  of q  uitfl:cekcntlyk  in  pr.r,^ 
Oodzijn,  zodat  het' denkbeelt, 't  welk  ik  van  hem  heb,  h 
waarfte  ,  klaarfte  en  onderfcheidelykfte  van  allen  is ,  die  in  m  v  ' 
Zijn.  J 

Maar  ik  ben  miflchien  iets  groter ,  dan  ik  verfl:a,  en  alle  dcfe 
volmaaktheden,  die  ik  aan  God  toeéigen,zijn  miflchien  in  my , 
door  enige  macht,  fchoon  zy  zich  noch  niet  vertonen  ,  en  ^  tot  $  .4d  aanm 
bedrijf  gebracht  worden:  want  ik  bevind  dat  mijn  kennis  al- 
lengs vermeerdert ,  en  ik  zie  niets,  'twclk  haar  beletten  kan 
zonder  einde  meer  en  meer  toe  te  nemen ;  en  ook  niet  waarom 

ik, 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


-4  R.  Des-Cartes 

uo^niüo.   Tk,  alsmiin^  kennis  dus  vermeerden,  door  des  zelfs  middel 
niet  alle  d'anderc  volmaaktheden  van  God  verkrijgen  kan ,  en 
cindelyk  mee  niet  waarom  de  macht  tot  defe  volmaaktheden  , 
b  z^"».      zo  zy  in  my  is ,  niet  genoech  zou  zijn  om  der  zclver  ^  denkbeelt 
voort  te  brengen.  *  Niets  hier  af  kan  echter  zijn:  want  voor 
cagnim.  ^^j.^    hoewel  het  waar  is  dat  mijn  c  kennis  «^by  trappen  toe- 
e&r-  neem't,  en  dat'cr^in  macht  veel  dingen  inmijnzijn  dienoch 
iMj..     niet  fin  bedriifzijn .  zo  behoort  echter  met  hier  of  tot  Gods 
,  ^.unu.u  denkbeelt ,  ui  't  welk  geheels  niets  machtclyk  is ,  om  dat ,  zo 
dit  allen<Ts  toeneemt,  zulks  een  zeker  bewijs  van  onvolmaakt- 
h  Cognitie,  j^^Ij.     \v  ydcr ,  fchoon  mijn    kennis  altijt  meer  en  meer  toe- 
ïMiu.      iiccmt,  zo  ver llaik  nochtans  dat  zy  daarom  niet  oneindig  'in 
bedrijf  flil  worden,  om  dat  men  nooit  zo  verre  koomt ,  datzy 
niettotf^rotcraanwasbcquaamis.  Maar  ik  acht  God  zodanig 
]ii4n\m   b  oneind?«'  in  bedrijf,  dat  men  niets  aanzijn  volmaaktheit  zou 
r,^J^,,,^,.  konncnby  voci^en.  Eindelyk,  ik  verftadat het  •  voorwerpig 
VuLu.  van  een  denkbeelt  niet  van  een    machtelyk  zijn  alleen  , 

nif       'twelk.omeigcntlyktefprcken,  nietsis,  maar alleenlyk van 
l^Jtl^t^h ,  ^ctt  "  docncly k  oï  vormelyk  zijn  voortgebracht  kan  worden. 
M.r>naie  ^^^j^^r ,  iu  ditullcsis  uicts ,  'twclk,  uacrftiglyk  aangc- 

merkt ,  door  't  naturely k  licht  niet  baarblijkelyk  is.  Maar  de- 
Nvijlik,  omdatiknictzonaerftiglyk  opmerk,  en  om  dat  dc 
O  in;.^jres  ^  beelden  der  zinnelijke  dingen  mijn  ?  geeft  ftomp  maken,  met 
X"       zo  vaerdiglyk  gedenk  waarom  het  q  denkbeelt  van  een  wefen , 
p-"'-.     volmaakter  dan 't  mijne,  nootfldvclyk  vancnig  ^  wefen  moet 
^E:r"'  voortkomen ,  dat  warelyk  volmaakter  is ,  zo  luft'et  my  wyder 
t'onderfoeken,  of  ik  zelf ,  dit  denkbeelt  hebbende,zou  konnen 
'^P*      s wefen,  indicnzodanigeen'wefenniet" wefentlyk was.  Van 
wie  zou  ik  dan  zijn?  van  my  zelf,  of  van  mijn  ouders,  of  van  alle 
andere  dineren ,  min  volmaakt  dan  God :  want  daar  is  niets  vol- 
maakter als  hy  j  en  men  kan  ook  nietszo  volmaakt  bedenken 
üfverdichten.  Nu  ,  indien  ik  van  my  zelf  was ,  zozouikniet 
twijffelen ,  niet  wenfchcn ;  en  zo  zon  ook  met  aan  my  ontbree- 
ken:  v/ant  ikzou  alle  volmaaktheden  ,  van  welken  enig  denk- 
beek  in  my  is,  aan  my  gegeven  hebben,  en  zelf  dus  God  zijn. Ik 
moet  ook  niet  denken  dat  dc  dingen  ,  die  my  ontbreken  ,  mif- 
fchien  zwarclijkcr  te  verkrijgen  zijn  ,  dan  dc  genen  ,  die  ik  al- 
rcêinmyheb.  Integcndtci,  't  is  klaarblijkclyk  dat  ik ,  dat  is 
Ts.iii..nna  ccu  -  dcukcnd  ding,  of  ccu  -  dcukcndc  zelfllandigheit ,  zware- 
lijker  uit  mets  te  voorfchijn  kon  komen,  dan  dcv  kcnnilkn  vc- 


Darde  Bedenking.  2  f 

Icr  dingen ,  die  ik  niet  ken,  en  die  allcenlyk » toevallen  van  defe » 
zcüftandigheit  zijn,  te  verkrijgen.  Zeker  indien  ik  dit  sroter'''""^"'^''"'" 
van  my  had,  zo  zou  ik  ten  minftende  dingen,  die  men  lichtelvk  "" 
kan  kr.jgcn.niet  aan  ray  geweigert  hebben,  gelyk  ook  niet  eni- 
ge  anderen  van  de  genen.die  ik  begrijp  dat  ni  '>  Gods  denkbee Ic 
begrepen  z.jn ;  om  dat  my  dunkt  dat'er  niets  zwaarder  te  doen 
is:  cn  indien 'er  iets  zwaarder  te  doen  was,  zo  zou 't  zekerlvk 
my  ook  ^^yaarder  fchijnen,  vermits  ik't  overige.dat  ik  heb  van 
my  fou  hebben;dcwijl  ik  bevind  dat  mijn  macht  daar  in  bepaalt 
word  Wydcrs.ik  zou  noch  dekkracht  defer redenen  niet  kon- 
nen  fchuwen    fchoon  ,k  onderftelde  dat  ik  miffchien  a  t  j  gë 
weeft  had ,  gelyk  ik  nu  ben  ,  als  of  daar  uit  volgde  dat  ik  ce^e„ 
lede  r1!7'"  ^'P^yefcntlykheit  behoefde  te  zoeken:  waiK  al- ^  W.. 
iedc  tijt  van  mijn  leven  kan in  ontcUijke  delen  gcde-lt  wnr 
den.  daar afyder deel  geenfins  van't ander afhanlt.  D  eTha  " 
ven,  van  dat  >k  een  weinig  te  voren  geweeft  heb,  voigtSu 
ik  nu  wefen  moet ,  't  en  zy  dat  enige  '  oorlaak  m  v  als  wrl,  r  \ 
du  ogenblik  fchcpt.  dat  is'bewaarf.  Want  h  t  is\ tare'^b 

telyk  voor  de  geen,die,op  de  f  natuur  van  de  during  neiïtd^ 

heel  een  zelve  smacht  en  doening  van  node  is  tofa  edm-  è,  .rrTr 

vooryderogenblik.diezyduixn.t?Hbewaren,airva„nodëfoui^^^^^^^^^^^ 
zijn  om  de  zclven  van  nieus  ce  *  fcheppen.zo  zy  nog  niet  WTr^n- 
m  voegendac  het  naturelyk  licht  ok  klarelykleroo;t 
de  bewaring  en  fchepping  niet  verfchiUcn,  d?nallceZk 
opficht  van  dc  reden  alleen.  Ik  heb  d.eshal  ven  nu  aan  J  v  zel  f 
te  vragen  of  ik  enigc  kracht  heb ,  door  de  welke  ik  te  wiel  kan 
brengen  dat  ik,  die  alreê  ben.een  wemig  daar  na  ook  v^efS  za 
Want  dewijl  ik  mets  anders  ben,  als  een  k  denkend  diL  7n  r  ,  ic  7.  • 
ten  minften  (dewijl  iknu  alleenlyk-  beftiptelvk  vTif du d^^^^ 

C^l^lt"^'^ '  '  '^'^"'^^"g  '^•"S  - )  -dien  ot ,  J  ' 

^1  acht  inmy  was,  zonder  twijlFel  zulx  mede  weten  •  m  in,  ?i? 
bevind  geen  zodanige  kracht ;  in  hier  uit  befpeui  k       kh  ' 
lyk  dat  Ik  van  enig  «.  wefen,  van  my  verfchciden  ziindc  «ft  .  • 

Maar  du  wefen  is  miflbhien  cldmct-  cTS^S";^-^::!^^' 
bracht  zijnofvan  mijn  ouders,  of  van  enigeandeioorfS  ■'""• 
dlc  min  volmaakt  zijndan  God.Inte<Tcnded  'r  ic  „„1  ,  ' 

«  dadelykheit  in  P d'oorfaak  zijn  moet,  als'er  in  4  't  gewerkte  " 
en  dicshal  vcn.dewijl  ik  een '  denkend  ding  ben.die  enig .  denk  m  f^^v 
beelt  van  God  in  my  heb ,  zo  moet  men  echter ,  hociLfg  ëen^r^^^^ 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


2^  R.  Des-Cartes 

oorfliakmen  ook  van  my  aanwijft,  nootfakelyk  belijden  dat 
die  ook  een  denkend  ding  is,  en  't  denkbeelt  van  alle  volmaakt- 
heden heeft ,  die  ik  aan  God  toeéigen.  Men  kan  daar  na  ook 
a  U'^a^fc ,  wcêr  onderfoeken  of  dele  *  oorfaak  van  fich  ,  of  van  een  andere 
vciaba,^   oorfaak,  is:  want  indien  zy  van  fich  is ,  zo  blijkt  uit  de  byge- 
brachteredenendatzy  zelve  God  is,  om  dat,  dewijl  zy  macht 
b  Exiftxrc,  heeft  van  door  fich  zelf  bwefently  k  te  zijn,zo  ook  zonder  twijf- 
c^ciu.     fel  macht  heeft  van    in  bedrijf  alle  de  volmaaktheden  te  befit- 
tcn,  welkers  denkbeelt  zy  in  fich  heeft ,  dat  is  alle  de  volmaakt- 
heden, die  ik  begrijp  in  God  te  zijn.  Maar  indien  zy  van  een  an- 
dere oorfiak  is,  zo  vraagt  men  vveêr  op  gelijke  wijfe  of  defe  an- 
dere van  fich,  ofvan  een  andere  is,  tot  dat  men  eiiKlelyk  tot 
d'iiitterfte  oorfaak  koomt,  die  God  fal  zijn.  Want  het  is  klaar- 
órre?ren.    bl  ij  U  el  y  k  genocch  dat  men  hier  geen  ^  voortgang  tot  het  on- 
i7««r^'  eindig  (Icilen  kan  ,  voornamelyk  dewijl  ik  hier  niet  alleenlyk 
hanJel  van  d'oorfaak,die  my  eertijts  voortgebracht  heeft, maar 
bcfonderlyk  van  d'oorfaak  ,  die  my  in  defe  tegenwoordige  tijt 
bewaart.  Men  kan  ook  niet  verdichten  dat 'er  miflchien  veel 
c  f/tii/4  p4r.  Cel  cellij  ke  oorfaken  te  zamen  gekomen  zijn  om  my  voor  te 
trwvi.       brengen  ,  en  dat  ik  van  d'cen  het  ^denkbeelt  van  een  der  vol- 
maaluhedcn,  die  ik  aan  God  toeeigen  ,  en  van  een  andere  het 
denkbeelt  van  een  andere  ontfangen  heb,ja  zo, dat  alle  defe  vol- 
maaktheden wel  ergens  in  de  werrelt  gevonden  worden ,  maar 
niet  alle  te  famengevoegt  in  een  alleen,  die  God  is.  In  tcgcn- 
^vnitét-     (iecl  ,B  d'eenheit, enkelheit  ,  of 'd'onaffcheidelykhcit  van  alle 
h  stMpiiii-  (Ie  dingen  ,  die  in  God  zijn  ,  in  een  der  voornaamfte  volmaakt- 
Unfci'ara'  hcdcnTdie  ik  verfta  in  God  te  wefen.  En  zeker ,  het  denkbeelt 
biinM       y^,^  jefe  eenheitvan  alle  Gods  volmaaktheden  heeft  niet  in 
my  gedelt  konnen  worden  van  enige  andere  oorfaak  ,  dan  van 
k  idtu      cle  gene ,  van  de  welke  ik  ook  de  ^  denkbeelden  der  andere  vol- 
maaktheden heb.  Zy  heeft  ook  niet  konnen  maken  dat  ik  die 
1  sim»i  ■]««•  i  ^e  zamen  gevoegt  en    onfcheidcly  k  verdaan  zou  ,  zo  zy  ook 
n*'infcpAr^'  niet  gemaakt  had  dat  ik  bekende  welken  die  waren. 
*"^"*  EinJelyk,  wat  d'ouders  aangaat,  hoewel  alle  de  dingen  ,  die 

TiConftrvA'  ik  ooit  van  hen  geacht  heb ,  waar  waren,  zo"  bewaren  zy  my 
echter  niet,  en  hebben  my  ook  geenfins  voortgebracht  voor  zo 
J*J"""''  veel  als  ik  «een  denkend  ding  ben  :  maar  zy  hebben  alleenlyk 
p  Dth'ofiuu-  enige  v  fchikkingen  in  defe  q  ItofFe  geilek  ,  in  de  welke  ik  oor- 
^AUurta,  deel  dat  ik ,  dat  is  mijn '  geeft  ,  dic^k  nu  alleen  voor  my  neem, 
i  J^tm,     beflotcn  bcn.Dicshalven  kan  hier  van  defe  dingen  geen  fwarig- 

heit 


Darde  Bedenking.  27 
heit  wefen;  maar  men  moet  volkomentlyk  befluitcn  dat  uit  dit 
alleen  dat  ik » wcfent  yk  ben.en  dat enigi denkbeelt  van't  vo 
maaktrte  wefen   dat  is  van  God ,  in  my  is ,  kkarbli  lIcTvk  be 
toont  word  dat  God  ook  «wefentlyk  is  ^    ^  r.^f^a.ipmi. 

Nu  is  noch  overig  dat  ik  ondcrfoek  hoe  ik  dit  JdenkbeHrLTt' 

troivken,  en  t  is  my  nooit  onverwacht  toegekomen ,  eelvk  5e 
menelyk  met  de  denkbeelden  der  ^  finnel.fkedingen  febeuf  t  f  K'.  f^^r^^^ 
als  dcfe  d.ngen  aan  sd'u.tterlijke  werktuigen  der  finnen  voöï  l"! 
komen,  of  Ich.jnen  voor  te  komen.  Dit  is  Sok  niets,  dat  ik  ver 
neï  .n'f  '  T"/'  '^'  T'A'  "i^^  -ifneemen ,  en  ook  niets  by  voe/"'""* 

re?d:;l,tSf;:n^^J;':^:^.iSo^ 

1^  T  1  ' ' '"g'^J'-ukt.  zou  wefen.  't  Is  ook  niet  ï 

Uit  aic  enige  ,  dat  God  my  gefchapen  heeft ,  s  zeer  crelnofTplwlr 
dat  my  emgfins  naar  zijnib^eelt  en  gelijkenis  heel^^^^^^^^ 
dat  ikdefcgebjkems  .  in  de  welke  Gods  denkbeek  Ke^en '*  ■"'''"■'•• 
Word.door  de  lel  ve  macht  begrijp.daar  door  ,k  zelf  van  Ke 

groter  cngiotei,  of  beter  dingen  tracht:  maarik  verfta  nok 
dat  de  geen  van  de  welk  ,k  afhang.alle  defe  grote  dm-^ennic  " 
[  k  en  O  m  macht,  maar  ook  p  dadif  onbC  ° 

paalde  yk  m  fich  heeft ,  en  dieshalven  God  is.  Alle  d  °lmcht Ir'*"''-  "* 

dcnkbe.  ;        f  ?u  "=""»'-z>Jnde,als ik ben.namelyk  ,Gods  '> 
denkbeelt  in  my  hebbende , '  wefentl vk  ben  't  en  7,,  r-^\     i  t,., 

warelykwefen^lykis;  nam'elykdefe&d  ^elS^^^^ 
my  is,  dat  is .  d.e  alle  defe  vol  maaktheden  heeft .  die  ik  niet  Hn 
bevatten  ,  maar  cnigfins  met  mijn  »  denkin-  bercil-en    .    r  , 
heel  geen  gebreken  onderworpc^n  is.  Vic  \^cl^^^^^^^^^^ 
genoech  bhjkt  dat  hy  geen  bedrieger  kan  wefen ;  want  het  ni 
turelyk  licht  toont  blijkelykdat  alle  bedrochen  bedric-erv 
van  enig  gebrek  afhangt.  ^  J 

xVI.arecr  ikdit  nacrlliglijkcr ondcrfoek ,  cntotde  nafpeu 
nng  der  andere  waarheden  koom,  dic  daar  uit  konnen  bclloten 


^  ^  wor- 


28  R.  Des-Cartes 

«  Coufen:pu-  wordcii ,  ZO  luft  Het  my  hier  enige  tijc  op '  d'aanfchouwing  van 
ri;r>^«M.  God  te  blijven  ftaan,des  felfs  ^  toeëigeningen  by  my  t  o verwe- 
'^"''^  Ven,  endefchoonheitvandit  onmetelyk licht ,  zoveelalsdc 
kracht  van  mijn  fchemerende  geeft  fal  konnen  verdragen  ,  aan 
te  merken  .  te  verwonderen  ,  en  t'aanbidden.  Want  gely  k  wy 
door  't  geloof  vertrouwen  dat  d'opperfte  gclukzaligheit  van  C 
ander  leven  in  defe  enige  befchouwingen  befpiegeling  van  dc 
Goddeliike  Achtbaarheit  beftaat  ,  zo  bevinden  wy  ook  dat 
hier  uit,  fchoon  minder  volmaakt,  de  grootfte  vernoeging 
enwclluft,  die  wy  in  dit  leven  konnen  gevoelen,  onttangen 
kan  worden. 

VIERDE  BEDENKING. 
J/an  V  n^are  en  valfche. 

IK  heb  my  in  defe  dagen  zodanig  gewent  tot  mijn *^ geeft: 
van  de  ^^zmnen  af  te  leiden,  en  zo  naaukeuriglyk  aange- 
merkt dat 'er  zeer  weinig  is,  't  welk  van  de  lighamelijke 
dingen  zekerlykverftaan  word,  en  dat  men  noch  meer  van  de 
tMenshH-  cmenfchelijkc  geeft,  en  noch  veel  meer  van  God  kent ,  datik 
f7;;;...-.  nu  ronder  enige  fwarighcit  mijn  « denking  van  d'inbeeldige 
g  imap.abi.  h  verftanclijkc  dingen  alleen ,  en  van  alle  1  Itotte  tot  de 

hinuu^i.ii-  ceheimeniflen  keren  zal.  En  zeker,  ik  heb  een  veel  ondcrichei- 
dcliiker  ^  dcnkbeelt  van  de  ^  menfchelijke  gceft,voor  fo  veel  hy 
lueT'"*  een denkend  ding  is ,  niet "  in  langte,  breette,en  diepte  uitge- 
j  Aun^  hH.  ^^gi^^.^  „Qch  iets  anders  van't  lighaam  hebbende,als  het «  denk- 
r-i.viW-  beek  van  enig lighamelyk  ding.  Knals  ik  bemerk  datiktwijf- 
T/»  lon^sim  fel ,  of  dat  ik  een  onvolmaakt  ding  ben ,  dat  van  iets  afhangt, zo 
la-um  ^    koomt  my  te  voren  een  zeer  klaar  en  onderfcheidc  dcnkbeelt 
Jv£/l?"'  van  een  p  onafhangelyk  en  volmaakt  wefen ,  dat  is  van  God,  en 
vJdca.      uit  dit  alleen,  dat  zodanig  een  q  dcnkbeelt  in  myis,  ofdatik, 
dit  dcnkbeelt  hebbende ,  '  wezcntlyk  ben  ,  beftuit  ik  zo  zeker- 
p  rfy«*'u.  lyi^^jat  Godookwefentlykis,  en  dat  van  hem  yder  ogenblik 
iRripcre,   allcmijn  » wcfentlykheit  afhangt,  datik  vcrtrou  dat'cr niets 
klarelijker,  cn  niets  zekcrlijker  van 't  nienfchelijk  ,  vernuft 
Mydunkt<iatikalrcêccn  wegzic,  door 
welk  men  van  defe"  bcfchouwing  des  ware  Gods,in  dewelk 
allefchatten  der  wetenfchappen  cnwijshcit  verborgen  zijn, 
w  coimtit,  w  kennis  der  andere  dingen  koomt. 

Voor 


vierde  Bedenking.  29 
Voor  ccrft  beken  ik  dat  het  niet  gefchieden  en  kan  dat  hy  my 
ooit  bedriegt :  wnnt  in  alle  bcdroch  en  bedricgery  word  enige 
onvolmaaktheit  gevonden ;  en  hoewel  te  konnen  bedriegen 
een  bewijs  van  fcherpfinnigheit,  of  van  macht  fchijnt ,  2o1)c- 
tuigt  te  willen  bedriegen  echter  of  boosheit,  offwakheit.  en 
koomt  dieshalven  niet  in  God.  VVyders,  ik  bevind  in  my  zeke- 
re « macht  van  t'oordeelen,  die  ik  fekerly k,  gelyk  ook  d'andere ' 
dingen,  die  in  my  zijn,  van  Godontfangen  heb ;  en  dewijl  hy''*'^"'*'"''' 
my  niet  wil  bedriegen,  zo  heeft  hy  my  die  niet  zodanig  gege- 
ven,dat  ik, terwijl  ik  die  recht  gebruik,  oit  kan  dolen.  Van  defe 
faak  zou  geen  twijffeling  overig  zijn ,  zo  hier  uit  niet  fchcen  tc 
volgen  dat  ik  dicshalven  minder  kon  dolen  :  want  indien  ik  al'c 
geen,  dat  in  my  is,  van  God  heb,  en  indien  hy  noit  enige  macht 
van  te  dolen  aan  my  gegeven  heeft, fo  fchijnt  het  dat  ik  nimmer 
dolen  kan.  En  feker  ,zo  langals  ikalleenlyk  op  Goj  denk  ,  en 
my  geheel  tot  hem  keer,zo  bevat  ik  geen  oorfaak  van  doling  of 
valsheit :  maar  als  ik  weer  tot  my  gekcert  ben,  zo  bevind  ik  dat 
IK  ontellijke  dolingen  onderworpen  ben;  en  als  ik  der  fel  ver 
oorHiakonderfoek,  zo  bemerk  ik  voor  my  niet  allcenlykcen 
^  dadelyk  en  ftellig  denkbeclt  van  God  ,  of  van't  oppcrf^c  vol- '^^^ 
maakte  wefen,  maarook,  om  zo  te  fpreken  ,  een  ^  ontken  nig 
denkbeclt  van  't  niets  ,  of  van't  geen  ,  dat  van  alle  vol  maak  helt  '*7^"'''''V 
op  het  veerfte  af  is ,  en  my  zo  als  iets  in  't  midden  tuflchen  God  ''-u'^' 
cn  'tniets,  oftuflchcn  '■"t opperlk wefcn en  met  wefcn  gc- ''-'-'-^^^^^ 
ltelt,dat'cr,  voor  zo  veel  als  ik  van'c  opperftc  wcfcn  gefchapcn 
ben,  niets  in  my  is,daar  door  ik  bedrogen,  of  tot  doling  gebnurt 
Word  :  maar  voor  zo  veel  ik  ook  enigfins  aan  f't  niets ,  of a-Ü^n  ^^,hu 
«  t  met  wefen  deelachtig  ben,dat  is  voor  fo  veel  ik  hot  opperde 
wezen  niet  ben,  en  zeer  veel  dingen  aan  my  gebreken,  zois't 
geen  groot  wonder  dat  ik  bedrogen  word.  In  dcfcr  voegen  be- 
ken ik  zekerlyk  dat  de  doling ,  voor  zo  veel  zy  doling  is,  niet 
Mets  dadelyk  is,  datvan  God  'afhangt,  maar  dat  zy  allcenlyk '^i^-Wr.4/<, 
een  gebrek  is,en  dat  ik  dieshal  ven  om  te  dolen  niet  eiiiac  ^m  lyt  \-  r-'r''"'- 
behoef,  die  my  hier  toe  van  God  gegeven  is ,  maar da'^t  het  ue- 
beurt  dat  ik  hierom  dool ,  dat  de  macht  van  't  ware  t'oordclcn 
die  ik  van  God  heb,  niet  1  oneindig  in  my  is.  '\iufniu^ 

Maar  dit  voldoet  my  noch  niet  genoech  :  want  de  doling  is 
niet  een  zuivere loghening  ,  maar  een  "  beroving  of »  ontbec-  '"'^w^f/^ 
ring  van  enige  kennis ,  die  in  my  enigfins  behoorde  tc  welen-  o  ulT'^''''' 
cn  als  ik  op  Gods  natuur  merk  ,  zo  dunkt  my  dat  het  niet  ge-  r  <^Z''^ntu 

1^  r-\. :  ^ 


fchic- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


30  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S. 

fchieden  kan  dat  hy  enige  macht  in  my  geftelt  heeft ,  dieniet 
Ma  haar  geflacht  volmaakt  is,  ofdie  enige  volmaaktheit,  die 
In.  aan  haar  behoort,  derft.  Want  indien  een  werkmeefter ,  hoe 
hy  meer  ervaren  is,  volmaakter  werken  afleevert;  wat  kan  van 
defc  opperde  Schepper  aller  dingen  gemaakt  worden  ,  dat  met 
in  alle  dinaen  volmaakt  is  ?  God  kon  fonder  twijffel  my  zoda- 
nig aefchapcn  hebben ,  dat  ik  noit  bedrogen  wierd;  hy  wil 
zonder  twijffel  ook  altijt  het  geen  ,  dat  bellis:  is't  dan  beter 
dat  ik  bedrogen  ,  dan  dat  ik  niet  bedrogen  word  ? 

Terwijl  ik  dit  naerftiglyk  overweeg,  zo  koomt  my  voor 
^erft  in  gedachten  dat  ik  my  niet  moet  verwonderen ,  als  God 
enifre  dineren  doet ,  daar  at  ik  de  redenen  niet  kan  verftaan  ;  en 
dicslralvcn  niet  van  des  zelfs  ^'wefentlykheit  hierom  heb 
te  twiiffclen,  dat  ik  miflchien enige  anderedingen  byerva- 
renheitzie,  zonder  te  konnen  begrijpen  waarom  en  hoe  God 
die  doet.  Want  dewijl  ik  alreê  weet  dat  mijn  natuur  zeer  Iwak 
cLïrHiuiU.        bepaalt,  en  dat  Gods  natuur'^  onmetelyk,  «-onbegrijpelyk 
i'iZ^^Z  enfoncindigis,  zo  verfta  ik  hier  uitklaar  genoechdat  hy  on- 
he»jU'>iu.     tellijke din^^en  vermag ,  welkers  oorfaak aan  my  onbekent  is ; 
^it'ri^/Krfen  om  dele"' reden  alleen  acht  ik  dat  dit  geheel  sgellacht  der 
..^/.r«./>2.-QQj.^^l^^n,  'twelk  men  gemenelyk   van  't  einde  of  gemerk 
r^efi...    zoekt,in  de  inatuurkundigedingengeen  gebruik  heeft.  Want 
iKfb^  nj-^y.  ^^^^         j^I^j.  fonder  roekeloosheit   Gods  einden  of  ge- 
kf;»ij  Dnmerkennafpeurenmag.  '  ,  ,  i 

Ik  zie  ook  dat  men,  als  men  onderioeken  wil  of  Gods  werken 
volmaakt  zijn,  niet  een  enig  fchepfel  in 't  bclonder ,  maar  de 
lommvni-  )„ehele  alf^cmeenheit  der  dingen  aanfchouwen  moet.  Want 
rif**' het  ^cen ,  dat,  zo't  alleen  was ,  miflchien  met  recht  feer  onvol- 
maakt zou  fchijncn  ,  is  feer  volmaakt ,  als  men  'taanfchout  ge- 
lyk  een  deel  in  de  werrelt  hebbende.  En  hoewel  ik,zedertdat 
ik  van  alle  dini2;en  heb  willen  twijffelen,  noch  niet  fekerlyk  be- 
.tasyi/fcrc.  leent  heb dat'er  iets,  behalven iken  God ,    wefentlyk is ,  zo 
nTounna  kan  ik  nochtans,  fcdertdatik  Gods  "  onmetelijke  macht  be- 
merkt  heb ,  ook  niet  loghenen  dat  hy  veel  andere  dingen  ge- 
daan heeft,  of  tenminllcn  zou  konnen  doen    invoegen  dat  ik 
O  7?*f/«/«r.  ^ci-^o^cd  in  d'algcmecnheit  der  dingen  verkrijg. 

Wyders ,  ais  ik  nader  tot  my  ga ,  en  nalpeur  hoedanig  mijn 
r'  doUngen  zijn  ,  die  alleen  enige  onvolmaaktheit  in  my  aanwij- 
q  'D.p.w/n.il-n  ,  zo  bemerk  ik  dat  zy  van  twee  p  oorfakcn  ,  die  te  zamcn  lo- 
l'ZjIZ,  pen , safliangcn >  namely  k  van  de '  macht  van  te  kennen,  die  in 

my 


vierde  Bedenking.  3  i 

my  is,cn  van  de  ^  macht  van  te  verkieren,of  ^  van  de  vryhcit  des « 
^ils,dat  is  van't  verllant,  en  ook  van  de  wil.  Want  door't  ver-  b'^^T'^'V  • 
üant  alleen  bevat  ik  aUeenlyk  de denkbeelden,  van  de  welken''^^^'^^^^^^ 
ik  oordelen  kan,  zonder  dat  men  daar  in ,  dus  ^  beftiptel  vk  aan  \  • 
gefchout,  enige  doling,  dus  eigentlykgenoemt,  vind  Want' 
hoewel'er  millchien  ontellijke  dingen  e  wefently  k  zijn ,  daar  af  ^ 
geen  ƒ  denkbeelden  in  my  gevonden  worden,  zo  mag  men  ech-n^.*. 
ter  niet  eigenclyk  zeggen  dat  ik  daar  af  berooft  ben  ,  maar  wel 
pontkennelyk  dat  ik  hen  niet  heb;  om  dat  ik  geen  reden  kan ^'«""-^^^ 
by  brengen,  daar  doorik  bewijfen  kan  dat  God  fchuldicr  was 
groter    macht  van  te  kennen  aan  my  te  geven ,  dan  hy  aan  m  v 
gegeven  heeft:en  ook  hoe  konftig  en  ervaren  een  werkmeefter 
Jk  my  ook  inbeeld  ,  zo  acht  ik  echter  niet  dat  hy  alle  ziin  wer- 
Ken  zo  vol  maakt  behoeft  te  maken,als  hy  enigen  daar  af  maakt 
i^^l  nf      )  "''^  t  §f "  Senoeg  grote  en  volmaakte 

wi],ot  V  yhcit  des  wils  van  God  oncfmgen  heb;want  ik  bevind 

En'rl    ''^''''''if''  "^"^^y^"  'P^^^^^^  ^^^oten  is.i^-.ir... 

■i-ii  tgecn  ,   t  welkmy  aanmerkenswaerdig  fchijnt    is  dat'cr 

fJ^A''^^?'^'"^"^^  volmaakt  en  groot  zijn,  of  ik  verftadat 
zy  noch  volmaakter  en  groter  konncn  wefen.  Want  indien  ik 
omecn  voorbccltby  te  brengen,  de  ^  macht  van  te  verfèaan  kF.../,./,, 
•tanmerk,  zo  beken  ikterdont  dat  ik  zeer  kleinen  '  eindiir  in 
"rote'r'i.'l ^'K-  ''^"'^bcel:  van  een  andere  vccI 
groter,  jade  grootftc  en  oneindige  macht ,  en  bevat  uit  dit  zei  " 
ye,  dat  ik  des  zelfs  denkbcelt  kan  maken,  dat  zy  tot  Gods  na" 

te  Dee  den.  of  iets  anders.dat  gy  wilt.ondcrfock.zo  vind  ik  heel 


iyi<  verfta.  De  wil  allcen,otde  vryheit  van  de  wil  is't  alleen  die 
k  zo  groot  in  my  bevind  ,  dar  ik  i'  't  denkbeclt  van  geen  groter  » 
bevat:  invoegen  dat  dit  het  voornaamlle  is.'t  welk  ik  vcrlt  i 
weltw,;  r  ^^^r  Want  hoe.'-  ^ 


diedaaraan  gevoegt  zijn.en  haarbcllandigercn  krachti  J  „v 
ken ,  als  uit  oorlaak  van '  't  voorwerp .  om  dat  zy  zich  tot  mee 


dingen  ,v,i  r;„7„sr."-wi^;jr^^^^^^^^^^^ 

aangelchout ,  echter  met  groter  fchijnen ,  dewijl  zy  alleenlyk 
hier  in  beftaat,dat  wy  een  felve  ding  konnen  doen  of  niet  doen  * 
dat  IS  beveiligen  of  loghenen ,  volgen  of  vlieden,  of  eer  hier  iil 

alleen 


I 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh'jke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


R.  Des-Cartes 
alleenlyk.datwytotdit,  't  welk  ons  van  a'tverftantvoorgc- 
' '        ftclt  word,  te  beveftigen,  of  t'ontkennen ,  te  volgen  of  te  vlie- 
den zodanig  bewogen  zijn ,  dat  wy  niet  gevoelen  van  enig  uit- 
.teriykgeweltdaartoegedreventeworden  'tis  ookn.et van 
node  dat  ik ,  om  vry  te  wefen ,  tot  beide  gedre  ven  kan  worden^ 
in  tegendeel.hoe  ik'meer  naar't  een  hcl,ot  om  dat  ik  het  ware  en 
b eoede  bliikely  k  daar  in  ken,  o  om  dat  God  het  ^  innerlijke  van 
„,..,j„„.  f„i:„den^in Ao  fchikt ;  hoe ik  het  vryraoediglijker  verkiefen 
c-S.-    ènomhelfen  fal.  Wantzeker,dccgodde hjkegenade.ende^  na- 
turelijkc  kennis  verminderen  nimmer  de  '  vry  heit ,  maar  ver- 
meerderen  en  verfterken  haar  eer.  Maar  defe  f  onverfchiUent- 
'f  hcit.die ik  bcmerk,als  geen  reden  m y  meer  naar  d  een.dan  naar 

d'andere  zijde  driift ,  .s  de  laegfte  trap  van  de  vry^f' t .  ^n  be- 
tuiot  geen  volmaaktheit  m  de  vryheit ,  maaralleenlyk  een  ge- 
brek ,  of  zekere  logheningc  in  de  kennis  Want  mdien  ik  alt.jt 
klare  yk  zag  wat  waar  en  goet  is.  zo  zou  ik  nimmer  overwegen 
wat  t'oordelen  ofte  verkiefen  is;  en  dus  zou  ik ,  hoewel  volko- 
.  ,nj,f.r„..  melyk  vry ,  nochtans  noit  s onverichi  lend  konnen  zijn. 
h  Uit  de/e  dingen  dan  begrijp  ik  dat  de  kracht  van  te  willen , 

die  ik  van  God  heb,  door  zich  aangefchout,  niet  d'oorlaak  mij- 
ner delingen  is ,  want  zy  is  zeer  ruim  .  en  volmaakt  in  haar  ge- 
flacht;  noch  ook  de 'kracht  van  vcrftaan,  want  dewijik  van 
it,*..r.  God  heb  dat  ik  "verfta,  zoverfta.k  zonder  twijfFcl  t  geen 
recht,  dat  ik  verfta.zonder  dat  ik  hier  in  bedix>gen  kan  worden. 
Waar  uit  fpruitcn  dan  mijn  dolingen  ?  Uit  dit  enige ,  dat ,  de- 
, wijl  de '  w.1  zich  wyder  uitftrekt  dan ">  't  verftarrt,  ik  de  w.1  niet 
in  de  zelve  palen  hou,maar  ook  tot  de  dingcn.die  ik  met  ycrfta, 
,„     „irih-ék-  en  dewijl  hyonverfchiUend  daar  toe  IS,  zowijkthy 
•  'cSyk  va,?rware^en  goede  af,  en  dus  word  ik  bedrogen  en 
zondig  Tot  een  voorbeclt ,  toen  ik  in  defe  dingen  ondcrfocht 
.e..i„r..  of 'er  icts  in  de  werrelt "  wcfentlyk  was ,  en  bemerkte  dat  hier 
uit,  datikditondci-Ibcht,  klarelyk vo Igae  dat  ik  wcfentlyk 
was  ,  zo  moeit  ik  nootfukclyk  oordelen  dat  het  geen.  't  welk  ik 
p7i,»"r.  20  klarelyk  verftont ,  waar  was,  met  dat  ik  van  enige i'uit- 
terliike  macht  daar  toe  gedreven  wierd ,  maar  om  dat  uit  een 
„root  licht  in  mijn  'i  vcrllant  eengrote  tocneig.ng  in  de  wil  ge- 
f  olgt  isi  en  zo  veel  te  mccrheb  ik  dit  van  zelf  enonbelchroom- 
r  ..S.r.-  dclijker  gelooft ,  als  ik  hier  toe  minder '  ver  chillentheid  in  my 
1 ,    oevoeldc.  Doch  nu  weet  ik  .  voor  zo  veel  als  ik  enig  denkend 
'X""-  dmgben,  met  alleenlyk  dat  ik  '  welcntlyk  ben ,  maar  my 
,tx,,i,r,.   ""fa       '  koomt 


Vierde  Bedenking.  ^  j 

toomt  ook  te  voren  zeker  «denkbeelt  van  een  Imhamdiikc 
natuur ;  en  dit  doet  ook  dat  ik  twijfFel  of  de  ^  denkende  n^irn  nr 
d,e  in  my  ,s.  of  eer  die  ik  zelfben  ƒ  een  andere  is  dsdelbclSaï.' 
mehjkc  natuur,  en  of  zy  beide  een  zei veding  zijn  :  en  dewijl  ik ' 

een,  dan  tot  het  ander  overreed,  zo  ben  ik  om  defe  zelve  oor- 
laaic  e  onvcrkhillend  tot  beide  te  beveftigen ,  ofte  loahencn  * 
of  ook  tot  mets  van  defc  oorfaak  t'oordelcn. 

Defe  fonverfchillcntheit  rtrckt  zich  niet  alleenlvk  totdief 

Z^rïn^'XT  l''^'''''  ^''^  ^''"^  '^^""'^  heeft , rZ-^^--. 

wHk  Z     g/'^een  tot  a  Ie  de  dingen ,  die  in  de  zelve  tijc,  in  dc 

ftant  bekent  worden.  Want  hoewel  "gelooffelijke  giffinccn  " 

ailecnly  k  giffingen ,  en  geen  zekere  en  ontwijfFeliike  redenen 

dnjvenj't  welk  ik  ,n  dcfedagen  genoech  bevonden  heb.tocn  k 

InrU  ,  valichtezijn,  en  dit  alleenlyk  hierom  . 

datik  bemerkte  dat  men  daar  afin  en.ge  wijfe  kan  twijfFcle;?^ 
Voorts,  als  ik  met  klarelyk  en  ondcrfcheidelyk  aenoech  be- 
vat wat  waar  is    en  dieshalven  my  van  mijn  oordeel  te  «even 

Zh)."^^ '  '^'i^'^i'^'S of  ontken,zo  misbruik  ik  dJ^yï^^ 

V  geheelly k :  maar  indien  ik  d'andere  zijde  verkie  ,  zo  ccraTk 
ikwel  by  geval  aan  de  waarhcit,  doch  ik  ben  echte'  „iet  Jrv 
van  fchult.  om  dat  het  naturelyk  licht  aanwijd  dat '  het  begri  J  < 
Jn?n  /^"'k'  ''['J'  ^^""^'^  ^^«"i^       dc  w.1  behoort  te 
5"de':;rm ;"a^;^ "     --'j^ ird'ontbenng  of  berof ing!  .  ..w... 
J  !isL  de  PW  J,  1  Sefte  t  heeft ;  »  d'ontbeering ,  zei? »  f-^.. 

jK,  IS  in  de  P  werking,  voor  zo  vee  zy  van  mv  uitvaar  mn^r  „.-  J?  " 

.werking  ,  voor  zo  veel  zy  van  God  ^  afhangt    Wan  r  i  k  L  K ' 
geen  oorlaak  van  te  klagen  datGod  aan  my  gefn  grote  ^krad^ ' » 
van  te  verilaan  ,  of  geen  groter  naturelyk  l,?ht  gegeven  heeft 
dan  hy  heeft  gegeven,  om  datVt  het  eigen  van^een  ucnji'e'  ; 
bepaalt  verllant  is  dat'ct  veel  dingen  niet  verftaat .  en  't  d.e 
van   een  gelchape  verftant  dat  'et  eindig  en  bepaalt  is-  Ik  hr-N  '" 
dan  hcm.die  noou  iets  aan  my  fcluildig  was.voor't  geen  te  dan- 

^  ken, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


R.  Des-Cartes 

ken,  dr.t  hy  meêgedcclt  en  gefchonken  heefc,  en  niet  te  denken 
dat  hy  my  van  die  dingen,  die  hy  my  niet  heeft  gegeven  ,  bc 
rooft ,  of  hen  van  my  afgetrokken  heeft.  Ik  heb  ook  geen  oor- 
laak  van  tc  klagen  dat  hy  aan  my  een  wil ,  die  zich  wyder  uit- 
llrekt  dan't  verftant,gegevcn  heefti  want  dewijl  de  wil  alleen- 
a  jnindiv-.f-  lyk  in  een  ding,  en  als  ^in't  ondeelbare  bellaar ,  zo  fchijntdes 
zelfs  natuur  niet  te  lijden  dat  men  iets  van  haar  ontnemen  kan, 
zonder  haar  geheel  te  vernietigen;  en  zeker,  hoezy  groter  en 
ruimer  is ,  hoe  ik  groter  dank  aan  des  zelfs  gever  verplicht  ben. 
Eindelyk,  ik  heb  ook  niet  te  klagen  van  dat  Godmybehulp- 
H  faam  is  in't  uitvinden  der  i> daden  van  de  wil,of  in  die*=oordelen, 

inde  welken  ik  mis :  want  alledcfe  ddadenzijn  heel  waar  en 
t  ViiJd^rc.  „Qct  ^  voor  zo  veel  als  zy  van  God « afhangen ;  en  in  my  is  enig- 
lins  een  groter  volmaaktheit  hier  in ,  dat  ik  hen  kan  uitvinden, 
\rr,vn-io.   Jan  ZO  ik  niet  kan.  Maar  de  ^derving  of  beroving,  inde  welke 
f^%.u,jor.  aiiecndesvormige reden  van  valsheit  en  fchult  beftaac,  be- 
h  'c:ncurf^,  hoeft  niet  Gods medewerking,  dewijl  het  geen  ding  is,en,  tot 
i  vuv.fio,   hem ,als  tot  zijn  oorfprong  getrokken,gccn « beroving  maar 
k.\<i'rf//».    leenlykecn  »^  ontkenning  behoort  genoemt  te  worden.  Want 
zeker,  in  God  is  geen  onvolmaakthcit ,  fchoon  hy  aan  my  vry- 
heitcecft  van  fommige  dingen  toe  tc  ftemmen ,  en  niet  toe  te 
Hemmen ,  van  de  welken  hy  geen  klarê  en  onderfcheidelijkc 
kennis  in  mijn  verftant  geplaatll:  heeft ;  maar  't  is  zonder  twijf- 
felinmy  een  onvolmaaktheit  datikdefe  vryheitniet  wel  ge- 
bruik ,  en  dat  ik  mijn  oordeel  van  de  dingen  geef ,  die  ik  niet 

^^VkVie  nochtans  dat  God  lichtelyk  had  konnen  maken,dat  ik, 
xcovnüof^   fchoon  ik  vry -bleef,  cn  een  »  eindige  kennis  had  ,  cchternooit 
zou  dolen  ,  te  weten  zo  hy  een  klare  en  onderfchcidcli)kc-be. 
'      *  vatting  van  allededingen,  daar  af  ikmy  ooit  beraden  zou,  aan 
»  uu'usfiu.        n Verllant  gegeven  had  ;  of  alleenlyk  indien  hy  zo  vafl:  in 
mijn  geheugcnis  ingedrukt  had  van  geen  ding  ooit  t'oordelen, 
't  welk  ik  niet  klarclyk  cn  ondcrfcheidelyk  verllond  ,  datik 
dit  nooit  vergeten  kon  :  en  ik  kan  wel  vcrlbian ,  dat  ik  ,  voor 
zo  veel  'ik  geheel  zeker  ben  ,  volmaakter  zou  worden  dan  ik  nu 
ben,  indien  God  myzodanig  gemaakt  had.  Maar  ik  kan  dies- 
o-y-mr/ï,^ halven  met  loghcnén of  daar  is  in  de  hele  oalgemeenheit  der 
dinaeneniofinseen  groter  volmaaktheit ,  om  dat  enige  delen 
daar  af  niet  vnn  dolingen  vry  ,  cn  anderen  vry  daar  at  zijn  ,  dan 
of  zy  alle  volkomentiy  k  gely  k  waren,cn  ik  heb  geen  recht  van 


vierde  Bedenking.  ,  . 

te  klagen  datGod  my  tot  zulk  een  ftaat  in  de  wcrrcit  heefr 
Jen  ftellcn,  d.e  niet  de  voornaamfte  en  volnnXöe Inn  f  i^^^^ 
en  ook  niet  van  dat ,  hoewel  ik  niet  van  do  n  Jln  P 
d:eerllc.niddd.  d.evande  blijkdi^L"ïc  4' f^^^^^^^^^^ 
dingen  hangt ,  van  de  welken  ons  te  beraatflagen  ftaat  1,1 
vennng  door  d'andere  .niddel.  die  alleenly  k  ht  Vl^^^aJ ^  da  '  k 
gedenk  aatikmy  van  oordeel  te  geven  onthouden  nf^., 

^iikw  ils,alszLilYcii(^n{l-ÜT,-«  A..  ^}  prcngcn,  dat  ik zo  i> -f-Wi* 
K«i  7 1  •      ^i-i^xaiLnltigis,daar  aan  i>;cdenk,  en  dus  e<-ncUrU 

heb.  En  zeker,  daar  kun  geen  ander  welen  In  t  S'^'peurt 

f  c  van  't  verftant  klarclyk  en  ondcrfeheidêlyk  f,  "  haaï  ve, 
toont  worden.zo  kan't  warelyk  nietgefchieden  da^l  Hnnl  ' 
dat  alle  klare  en  onderfcheidc^^  bevatf.ngÏÏiten  tvv;  ff  1  ' 
endieshalven  «niet  van  't  niets  kan  wefrn    1   ^^""J^^' is,  c  T.„f„.. 
God  tot  haar  ftichter  heeft  GoS^ 

maakt  zijnde ,  aeen  bedripari^  l  o  ,     c       '      hoogften  vol- «"'•'•• 

beiden  fal.  ^'^""^ ''^  voortaan  naerftigjyk  ar- 

VYFDE  BEDENKING 
Van  de  ^  mzevtheit  der  ^^fofelijke  dingen ,  en  ^>eêr 
van  God  i  dathy'wezemlykis. 

IK  heb  noch  veel  dingen  van  k  Gods  toevoealn^,  ,  Tn'"" 

der- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Innages  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


j5  R.  Des-Cartes 

deiToeken;doch  ik  fal  dit  miflchien  tot  op  een  ander  tijt  fparen. 
Maar  dewijl  ik  aangemerkt  heb  wat  men  doen  of  laten  moet, 
om  de  waarheit  te  verkrijgen ,  zo  dunkt  my  dat  my  mets  meer 
drukt,  dan  te  pogen  my  uit  de  twijfFelingen,  in  de  welken  ik  m 
defe  voorgaande  dagen  gevallen  ben,  te  redden,  en  te  befien  of 
^-Pnmnu-  men  iets  zeker  van  de  «  ftoffelijke  dingen  kan  hebben. 
riaicu  Maar  eer  ik  onderlbek  of  enige  zodanige  dmgen  buiten  my 

h6x,p,u.  b^efentlykzijnjzo  behoor  ik  der  felver«denkbeelden,voor  zo 
Vcnltatio  veel  zy  in  mijn  Jdenkingzijn,t'aanmerken.en  te  befien  welken 
e  -Duiv.al.  yan  hen  ^  onderfcheiden,  en  welken  ^  verwart  zijn. 
^/iti/X  Onderfcheidelijk  beeld  ik  my  indefes  hoegrootheit ,  van  de 
'h(^/M«m.«  Wijsbegerigen  gemenelyk  ^  verknochte  hoegrootheit  ge- 
t'w:.  noemt,  oPcruitrtrckkingder  hoegrootheit,  of eer>^van't  hoe- 
j"-'"-"".  orote  ding  in  langte,  brcettc  en  diepte.  Ik  tel  hier  in  verfchei- 
k^/^u  <ï«..n-  ^^^^^^  ^  geef  aan  defe  delen  alle  grootheden,  gertalten,ge- 
Yu^mhc.  legenheden,  en»  plaatfelijkc  bewegingen,enaan  defe  bewegm- 
r/5««'.t»f  gen '"alderhande  duringen. 

d«r-»w  ^     heb  niet  allcenlyk  volkome  kennis  en  begrip  van  defe  din- 
gen, dus  in  't  algemeen  aangcfien  ,  maar  ik ,  naeriliglyk daarop 
u  F'f»ra.    merkende,  bevat  ook  ontellijke  befonderhedcn  van  de  "  geftal- 
„  Nlr^er^.  tctt,  vatt  « 't  gctal,  vau  de  p  beweging,  en  van  andere  diergelijke 
P  wviw-c.    ^ij^gcn  ^  (jj^ar  of  de  waarheit  zo  klaar  en  openbaar  is ,  en  zo  wel 
met  mijn  natuur  overecnkoomt,dat,als  ik  die  eeril  ontdek,  my 
niet  dunkt  dat  ik  iets  nieu  leer,  maar  dat  ik  weer  aan  de  dingen, 
die  ikte  voren  wift,  gedenk,  of  dat  ik  my  nueerft  tot  die  din- 
gen  keer,die  alreê  in  my  waren,fchoon  ik  mijn  gedachten  noch 
niet  derwaarts  gewent  had.  ,     •  j  -i 

't  Geen  dat  ik  hier  meefl:  aanmerkenswaardig  acht ,  is  dat  ik 
^i^ra.  ontellijke  ^  denkbeelden  van  enige  dingen  by  my  bevind ,  die, 
r  hoewel  zy  miflchien  geen  fwefcntlykheit  buiten  my  hebben, 

t7{thd.  echternict  voor 'niets  uitgefproken  mogenworden;  endie, 
hoewel  ik  in  mijn  vryheit  heb  van  hen  te  denken  of  niet  te  den- 
ken ,  echter  niet  van  my  worden  verdicht ;  maar  die  hun  ware 
tTrimruiu^.  en  OU verandcrlijkc  naturen  hebben.  Tot  een  voorbeelt ,  als  ik 
w^**,";,..  myccn  «driehoek  inbeeld,  fchoon'er  miflchien  zodanig  een 
^1l,LrnLx^  peflaltc  nergens  buiten  mijn^Menkingis ,  noch  ooit  gcweefl: 
y7:;/;::;.a.  heeft,zo  is  echter  daar  in  een  ^  bepaalde  natuur,  of  y  welcntlyk- 
z  F.,rn,..  j^^i^  ^  X  vorm  ,  die  onveranderly k  een  ecuwig  is ,  niet  van  my 
li?:::....  verdicht,  noch  die  van  mijn»  geeft afhangt,  gelyk  hieruit 
c  Tropncu-  ^y-^^^  ^  ^^^^  j^^^n  vcrfcheide  ceigenfchappcn  van  dcic  driehoek 

kan 


V^fdc  Bedenking.  37 

kantonen;  namelyk  dat  des  zelfs  drie  hoeken  evengroot  zijn 
als  twee  rechte  hoeken  ,  dat  dc  grootftc  zijde  de  grootfte  hoek 
gndertogenis,  en  diergelijke  dingen  ;  die  ik,  't  zy  met  wil  of 
onwil  ,nu  klarelyk  beken,  fchoon  ik  te  voren  ,  toen  ik  my  een 
driehoek  inbeeldde ,  noit  daar  op  gedacht  heb  y  en  dieshalvcn 
kan  men  niet  zeggen  dat  hy  van  my  verdicht  is. 

Dit  doet  niet  ter  faak ,  dat  ik  my  tegenwerp  dat  ik  miflchien 
dit  Menkbcelt  van  de  driehoek  door  de  ''werktuigen  der  zin- ^ 
nen  van « d'uitterlijke  dingen  ontfangen  heb  ,  namely k  om  dat  u  oXn* 
ik  fomtijts  lighamen,  een drichoekigegelhdte  hebbende,  ge- 
fien  heb  :  want  ik  kan  veel  ontellijke  andere  ^  geftalten  beden- 1^" 
ken  ,  van  de  welken  men  niet  vermoeden  kan  dat  zy  ooit  ^ door  ^' 
dc  zinnen  ingevallen  zijn,  en  nochtans  niet  min  verfcheide  i;ei- IT^hJ^!''' 
genfchappen.als  van  de  driehoek,  vertonen,  die  zeker  aUe  waar 
zijn.  dewijl  ik  hen  klarelyk  ken;  endieshalven  zijn  zy  ^  iets  ,  en  'tri^^r.u. 
geenfins '  niets.  Want  het  is  openbaar  dat  het  geen  ,  't  welk  ï  , 
waaris,ietsis:  en  ik  hebalreê  bredelyk  getoont ,  dat  alle  dedin- 
gen,  die  ik  klarelyk  beken, waar  zijn.  En  hoewel  ik  dit  niet  be- 
toogt had  ,  zo  is  echter  de  natuur  van  mijn  ^  geelt  zodanig,  dat 
ikniet  laten  kan  hen  toete  ftemmen,  ten  minlten  tervvijl  ik 
die  klarelyk  bevat.  My  heugt  altijt  dat  ik  ,  ook  voor  dcfe  tijt , 
toen  ik  noch  meeil  aaadc  *  voorwerpen  der  zinnen  vaft  was,  de^of>hSf^ 
dingen,  die  ik  klarelyk  bekende,  teweten  van  de  geftulten  ^' 
getallen,  of  van  d'andere  zaken ,  die  tot  dc- Rekenkonft  ,  of-  ^^rfe-.- 
„Mectkonrt,  ofin't  algemeen  tot  de  zuivere  en  afgctrokkeng;^.,,.,, 
«Wiskunde  behoorden,  voor  de  zekerften  van  allen  gehouden  «^^^^^/'-K 

Maar  nu,  zo  uit  dit  alleen,  dat  ik  uit  mijn  ndcnking  het  p^^'''^'^'** 
5  denkbeelt  van  enig  ding  uittrekken  kan  ,  volgt  dat  aPt  geen  ^ 
tvvclkik  klarelyk  en  onderfcheidely k  bevat  tot  dat  dinc  te 
behoren  ,  warely  k  daar  toe  behoort ,  kan  men  hier  uit  dan  ook 
geen  bewijs  hebben,  daar  mee  men  Gods  r  wefcntlykheit  be- r  E.,fi..u.. 

wulf  ?  Ae  cpr.  ilr  xrin.l  ,^^c  ^/^ITo  s  ^«.,M  1^   1  • 


t ' 


Wijlt  ?  Zeker,  ik  vind  des  zelfs « denkbeelt.  namely k  van  *  't  op-  c  ' 
perfte  volmaakte  wefen,  niet  min  bymy,  dan  het  denkbeelt  >-™^ 
van  enige  "  geftaltc  of  getal.  En  ik  verlta  niet  min  klarelyk  en 
onderfcheidely k  tot  zijn  natuur  te  behoren  dat  hy  altijt  iv/c.^t\,M,. 
fently  k  is,  dan  dat  dit,  't  welk  ik  van  enige  geftalte  of  getal  kan 
betonen,  warelyk  tot  de  natuur  van  des  zelfs  geftalte  of  getal 
behoort :  en  dieshalvcn,  fchoon  al't  geen,'t  welk  ik  in  de  voor- 
gaande dagen  overgewogen  heb,  niet  waar  was,  zo  behoort 

^  3  ten 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


a  -Dei  '^>' 
maihem'tt'- 


38  R.  Des-Cartes. 

ten  minften ^  Gods  wefentlykheit  in  gelijke  trap  van  zekerheit 
by  m  V  c^eacht  te  zijn,  als  tot  noch  toe  de  ^  Wiskundige  waarhe- 
n.an......  dcn  gcWeeft  hcbbcn ;  hoewel  warclykdit  in'tecrll  met  zeer 

klaaris,  maarenige-fchijn van bedroch vertoont.  Wantde- 
fiuf..,!..    vviil  ik  Pcwent  ben  in  alle  andere  dingende^  wefentlykheit  van 
t  f;:fr'''*  de' wclcnthcit  af  te  fcheiden,fo  kan  ik  my  ook  lichtelyk  vroed- 
maken  datdc  wefentlykheit  van  Gods  wcfenthcit  afgcfchei- 
ie>:>Pnu   den.cn  God  dus  als  niet  ^  wcfcntly  k  bedacht  kan  worden.  Maar 
deeeen,  die  dcfe  dingen  naerftiglijker  aanmerkt ,  fal  klarelyk 
aeyifi^ntia,  i^c^Yindendatde^wcfentlykheitnietmcervan  Gods  ^^welent- 
hffcZ:    heit  afgcfcheiden  kan  worden  ,  als  van  ^  de  wefentheit  des  drie- 
hoeks, dat  des  zcUs  drie  hoeken  even  groot  als  twee  rechte 
k  /rf...      hoeken  zijn,  of  als  van  het  ^  denkbeelt  des  bergs,  het  denkbeelt 
van  't  dal :  in  voegen  dat  het  ünjdig  is  een  God  te  bedenken  , 
isumf»*     /'  dat  is 

het 'oppcrlle  volmaakte  wefen)  aan  de  welke  de  "^we- 
fentlykhcit  gcbrcckt ,  dat  is  aan  de  welk  enige  volmaaktheit 
m  ontbreekt ,  ds  een  berg  te  bedenken  ,  daar  geen  dal  by  is. 

Tèx,pnti.,     Maar  ik  kan  geen  God  zonder "  wefentlykheit  bedenken ,  ja 
niet  meer  dan  een  berg  zonder  dal ;  en  nochtans,  gelykhier 
uit ,  dat  ik  een  berg  met  een  dal  bcdenk,niet  volgt  dat'er  enige 
oé-v/y?,,..  ber^T  in  de  werrclt  is,zo  fchijnt  hier  uit,dat  ik  God  als  °  wefent- 
P  f-A-*  lyk  bedenk ,  niet  te  volgen  dat  God  p  wefentlyk  is :  want  mijn 
q  c^it.t.r,  ,j  denking  legt  geen  nootdwang  op  de  dingen.  En  gclyk  ik  een 
oevlcup-clt  paertkan  bedenken,  fchoon  geen  paert  vleugels 
r  Ev,/7.n,M.  f^g^^j^t .     kan  ik  miflchicn  aan  God  'wefentlykheit  opdichten, 
fdioon'er  geen  God  ^  wefentlyk  is.   Hier  fchuilt  ^  bedroch  : 
want  hier  uit,  dat  ik  geen  berg  zonder  dal  bedenken  kan,  volgt 
niet  dat'er  ergens  een  bergen  dalis,  maar  alleenlyk  dat  een 
bera  en  dal ,  't  zy  dat  zy  zijn ,  of  niet  zijn ,  met  van  malkander 
aefdieidenkonnen  worden;  maar  hier  uit,  dat  ik  geen  God, 
urwA.«i    als  "wefentlyk,  kan  bedenken,  volgt  dat  de  welcntlykheit 
:f;£r  onafrchcidelyk  van  God  is ,  en  dicshalven dat  hy  warclykMve- 
yOittutio,  fently  k  is,nict  om  dat  mijnv  denking  dat  te  weegbrengt,of  eni- 
fre  nootdwang  aan  enig  ding  toefchikt ;  maar  in  tegendeel,  om 
a  Dric.i.  dat  de  nootfakely  kheit  van  het  dingzelve,  namely  k  van Gods 
jt,n:,u.      ^vcfcntlYkheit,  my  prangt  tot  dit  te  denken  :  want  het  Itaat 
a.«w    aan  my  niet  vry  God  zonder  wefentlykheit  (dat  is^  topperftc 
rr*-    volmruiktewelenzonderd'opperile  volmaaktheit)  te  beden- 
ken, gelyk  het  wel  vry  Haat  een  paert  met  of  zonder  vleugels 

te  verdichten.  . , 

Men 


'turn  f7- 


yijfde  Bedenking.  jj> 
Men  moet  hier  ook  niet  zeggen  dat  liet  nootHikelyk  is  dat  ik  • 
een  "wcfentlyk  God  ftel ,  nadatik  gefleit  hcbdathyalle  vol-'"^""""- 
.  maakthcdcn  heeft ,  dewijl  dc  "  wcfentlyklicit  een  van  zijn  vol-  '"V-.. 
maaktiieden  is ;  maar  wel  dat  mijn  =  cerftc  (leliine  niet  nootfa 
kclyk  heeft  gewced :  gclyk  hec  niet  nodig  is  te  denken  dat  allc"°* 
a  vierzijdige  geftaltcn  in  een '  kring  ingefchrevcn  konnen  wor 
den ,  want  indien  ik  ftelde  dat  men  dit  doen  kon,  zo  zou  ik  ook  TJ"^"'"'- 
moeten  bekennen  dat  een  f  fcheve  ruite  in  een  kring  ingefchre  "^^*-«'"'. 
ven  kan  worden,  vermits  die  ook  een  vierzijdige  "eltalte  is 
t  welk  echter  opentlyk  valfch  is.  Want  hoewel  het'^niet  nootl 
wendig  IS  dat  ik  ooit  tot  enige  s  denking  van  God  verval ,  zo  ^"f""".. 
IS  t  echter,  zo  dikwijls  als  ik  aan  "'tcerftecn  opperfte  wefen" 
wil  denken,  en  des  zelfs  ■denkbcelt  alsuit  de  Ithat  vaS^-' 
verllant  uittrekken  nootftkelyk  dat  ik  daar  aan  alle  voimaTkt  ' '  ' 
heden  toeeigen,  fchoon.k  hen  dan  niet  alle  optel,  ofopyder 
in't  befonder  let :  en  defe  nootfakely kheit  is  wnrel vk^cSoech 
01,,  my  daar  na ,  als  ik  bemerk  dat  de  ^  wefcntly  khéit^ee  voM  ^-y,-"^ 
maaktheit  IS ,  met  recht  te  doen  bcfluiten  dat  het  cerftc  en  on 
perftewefen  '  wefentiyk  is :  gelykhetniet  nootfakelykldat.. 
Ik  my  ooit  een  driehoek  inbeeld,  maarals  ik  een  "-rcch^l.mgc"<l::: 
geitalte,  met  mecrdan  dnc  hoeken  hebbende,  wil  aanmei-kcn  '""A"'-. 
zois  tnootlakelykdatikdaaraandiedingen  toeëieen  ,  uitde 
welken  met  recht  vcrftaan  word  dat  des  z^\h  drie  hoeken  ni.-r 
groter  zijn  dan  twee  rechte  hoeken ,  Ichoon  ,k  dat  dan  niet  be 
fonderly  k  aanmerk.  Maar  als  ik  onderfoek  welke g  (h  ten  in "  ^^i^.^ 

denken  dat  alle  P  vierzijdige  gcftalten  van  dit  getal  zijn :  ja  ik» 

kan  dit  ook  niet  verdichten  zolangalsik  nietswil  ontfa  Jen  r'""'" 

dan  tgeendatikklardykenonderfcheidelykverfta   En  dies 

hal  ven  is  er  een  groot  verfchil  tuflchendufdanige  valfcheVftcr<)T.;7,,w.; 

lingen  en  de  ware  denkbeelden  ,  die  my  ingeboren  zijn   d  nr 

af  teerrteen  voornaamfte  ' Gods  denkbeck.s.  Wan  ' 

Ik  beken  op  veelderhandc  wijfen  dat  dit  geen  verdkhtfel  is' 

't  welk  van  mijn  'denk  ng  -afhansc    m  nr  h^-r  ui,J-, 

warcenonveranderl.jkemuuur:fï.;r"S-tom'^^^^ 
ander  ding  kan  bedenken   aan  welks  -  wefentheit  de»  welint-  ^^m::... 
lykheit  behoort,  dan  God  alleen  ;  daar  na.om  dat  ik  c^ccn  twee" 
of  meer  dusdanige  Goden  verftaan  kan ;  en  genomen  dat'cr  nu 
eenywefcntlykis.  zozie  ik  klarelykdat  hytc  voren  van  eeu-yf.«;?.«. 
wighcitgcweeft  moet  hebben,  cn  ineeuwigheit  blijven  zal; 

einde. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


R.  Des-Cartes 


cindely  k  om  dat  ik  in  God  veel  andere  dingen  begrijp ,  daar  ik 
nictsafu-ekken.ofhenverandcrenkan.  ,j„^i,,, 
Maarwatbewijsrcdenikeindelykgebru.k,  jyxaldo^^^^^^^^^  . 

tijcliierop  uitkomen,  dat  defe  dingen  alleen   die  »kkk'elyl. 
en  onderfcheidelyk bevat,  myvolkomentlyk overreden  En 
hötwcl  vande  dingen,  die  ik  dus  bevat,  veel  aan  yder  klaar 
cn  kennelyk  zijn  ,  en  anderen  niet  ontdekt  worden,  dan  van  dc 
oenen ,  d  e  hen  van  nader  by  aanfcliouwen  ,  cn  naerttiglyk  na- 
geuren,     worden  zy  echter  alle,  na  dat  zy  ontdekt  zi3n,d  een 
zo  zeker  als  d'ander  gehouden.  Tot  een  yoorbeelt.hoewel  niet 
.  ......  z^  St  in  een  ^  rechthoekige  ^-f^"^^;^^^^;^^'^:^ 

Ur.X.  van  dcb  sront  met  de  vierkanten  der  zijden  gelyk  is ,  als  dat  de- 
fe  gront  des  zelfs  grootfte  hoek  ondertogen  word,  zo  word  het 
cch  er  niet  min  gdooft  na  dat  het  eens  waar  bevonden  is.  Wat 
.  r,.,»*./GÏÏ  aan5aat,zct r,indien  üc  niet  in;  vooroordelen  ge^ 

hg,  en  ufüicn  de  beelden  der  zinnelijke  duigen  m,j„  e  denk.  g 
?=f  nfe;  geheel  befet  hadden  ,  zo  zou  ik  mets  eer .  of  nie^^^^  hch  U,  - 
e  c.|.M,„.  bekennen  :  want  wat  is'er  van  zich  zelf  klaai der ,  dan  dat 
,  ,er  een  opperlle  wefen  is  .  of  dat'er  een  God  f  wefcntlyk  is ,  aan 

.  welx%  we  entheit  hier  alleen  de  "  wefently  khcit  behoort  ?  En 

Lewerik,  om  dit  te  bevatten,  een  nacrll.ge  opmerking  bc- 
Eo  de  ;  ben  ik  echter  nu  niet  alleenly  k  hier  at  zo  .eker ,  a  s 
van't  gcen,'t  welk  het  zekerde  fchijnt;  maar  ik  bevind  ook  dat 
de  zclferhcit  der  andere  dingen  hier  aan  zodanig  vaft  .s ,  dat 
inenzondcr  dit  nooit  iets  volmaaktclyk  kan  weten 

W  °nt  hoewel  ik  van  natuur  zodanig  ben,  dat,  zo  haaft  als  ik 
ictszcer  klarelyken  onderfcheidelyk  bevat,  ikmy  nietont- 
ho  Skanvandatvoorfekert'achten,zokanmenechter  om 
i.:--..     dat  kook  zodanig  vannatuur  ben,  dat  >k  de  'geeft  met  altijt 
aan  een  felve  d.n|geveft  kan  houdcn.om  dit  klarelyk  te  bevat- 
V  w.vi.».    "  'en  d-'"  ik  d'kwijls  aan  een''  oordeel  denk ,  dat  ik  te  voren 
ocdaan  heb,  zonder  meer  op  de  redenen  te  merken,  om  de  wel- 
kcS  iets  zodanig  gcoordeelt  heb)  andere  redenen  by  bren- 
gen die  my!zo  il<  geen  kennis  van  God  had ,  lichtely  k  van  ge- 
focien  zo  Jden  doen  veranderen   en  dat  ''^^d- 
10,;»;.,.. in"  een  ware  en  zekere  wctcnfchap,  maai  alkenljfc  zwtr- 
— -il-^^irj^veranderlijkewaanz^^^^^^^^^^ 

deszelffdne  hoeken  met  tweerechte  hoeken  gclyk  zijn;  ik 


Vtjfde  Bedenking.  a  , 

Icanaandewaarheit  hierafniettwijfFelen,  lolan^rals  ikoodes 

^elfs  betoging  merk.  maarzo  ^M.llrn^ni'ZtnilZ^^-u^rr.,. 

a  gekeert  heb,  zo  kan  echter,  fchoon  my  noch^  heug  ïat  ik  te 

klarelyk  begrepen  heb,  lichtelyk  gebeuren  dat  ik  rwiiff-  c 

het  waar  >s,  mdien  ik  geen  kennis  van  God  Lb    WaS U  aï 

my  vroed  maken ,  dat  ik  zodanig  van  natuur  eemailcrbe    a  \ 

.k  fomtuts  u.  die  dingen  dool ,  dl  ik  mecnYlf,  eTy'  Ueïe'vaï 

ten    voornamelyk  als  ik  gedenk  dat  ik  veel  dingen  voor  waa; 

»-iiiiy  geen  oedncoer  is ,  en  daar  uit  heh  Npflnr/^n         ^?  \ 

Jngcn. die  H<  klareTy k  en  onderfchë     ly k  bevu^ 
waar  z.jn    zo  kan  men  fchoon  ik  niet  meer  on  de'redcn  n  e  l 
om  de  welken  ik  dit  waar  heb  ocoordcelt    als  il  .uï^  i  ,  ' 
denk  dat  ik  't  klarelyk  en  onde^rfche.delyk  d  urfie,'  * 

]  .Vr  ff  ware  en  zekere  wetenfchap:  en  niet  a  lecnl  vk 

Jiieraf,  maar  ook  vanalled'anderedin«en    die  ik    ^ 'i  i  ^ 
heugt  eens  c  betoogt  heb,  gelyk  van  dë?Mcet1rund',gr  n^'di^r!  c 
geli)ke  dingen.  Want  wat  zal  men  my  nu  voorwerpen  ?  7n,l  'f  '"- 
nig  gemaakt  te  zijn,  dat  ik  dikwijls  faal?  Maar  ik  weet  al."'--'"  ^" 
Ik  in't  geen .  'c  welk  Ik  klarelyk  verfta .  niet  nS  lL^^^^ 

hangt,jazodat,cenk  hem  kende,  ik  niets  van  enig  ander  din^ 

volma..ktc]yk  weten  kon.  Maarnu  konnen  ont   U  J  j" 

gen,  zo  van  God  zelf.  cn  van  d'anjere  c  verlhndelijke  Z^^^i^,.. 

b  gen,''"'"""- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


d 

e  l\<s 
i  DifltrtRia 


42  R.  Des-Cartes 

t%aiHra  geti ,  uls  oolc  vaii  de  gehele  *  lighamelijke  natuur ,  de  welke  een 
holncium,  voorwerp  vnn  de  zuivere  ^  Wiskundeis,aan  my  volkoment- 
c  A/4./jr/«.  *  ]y  k  bekent  en  zeker  zijn. 

ZESTE  BEDENKING. 
Van  de  ^  wezentlijhheit  der  ^Jioffelijke  dingen ,  en  ^dade^ 
lijkje  onderfcheiding  desgeefts  van  V  lighaam. 

.  ^    "^g  overig  dat  ik  onderfoek  of 'er  ^  ftofFelijke  dih- 

I^J  genzijn.  Zeker ,  ik  weet  ten  minften  dat  zy  ,  voorzo 
loh.esfum    -L  ^  veel  fy^'t  voorwerp  vandefuivereWiskundezijn,kon- 
purn  Ma-         welen  ,  vermits  ik  hen  klarelyk  en  onderfcheidelyk  bevat. 
thcfm.      ^^^^    zonder  twijffel  machtig  alle  de  dingen,  die  ik  dus  mach- 
tig ben  te  bevatten ,  te  maken.  Ik  heb  nooit  geoordeelt  dat  'er 
ie^s  was ,  't  welk  hy  niet  doen  kon  ,  dan  allecnly  k  hierom ,  dat 
ik  (Irijdigheit  bevond  om  dat  onderfcheidelyk  te  bevatten. 
vFuchIim    Wyders,  uit  de  ^  macht  van  inbeelden  ,  die  ik  bevind  dat  ilc 
]'usman-  gebruik  ,  als  ik  my  in  defe  '  ftofFelijke  dingen  oefFen  ,  fchijn  te 
nu/r/!"*'*"  volgen  dat  zy  zijn  :  want  ik,naerftiglyk  aanmerkende  wat'"  in- 
r^jmagma.  beeljingisjbevind  haar  niet  anders,dan"  zekere  toepafïïng  van 
n'i?/*^*/^"»  de  kennelijke  macht  aan't  lighaam,  dat  aan  haar  innerlykte- 

genwoordig  is ,  en  dieshalven  ook «  weiently k  is. 
gno(nt,va.  jjt  klarclyk  te  doen  verftaan  ,  zo  f'al  ik  cerfl:  onderzoe- 

pfj£l;/o  ken  watonderfcheit  tufichen  Pd'inbeeldingcn  zuivere  verfta- 
&f>aratn-  nittgis.  Tot  ccu  voorbcclt  i  als  ik  my  een driehoek  inbeeld  , 
^Tnan\u.  ZO  vcrfla  ik  uict  alleenlykdat  dit  een  geftalteis,  in  drie  lijnen 
/«'.         bef^repen;maarikaanrchou  ook,door  de  kracht  van  mijn  geeft, 
,/wd?*«4r,-.  defe  drie  lijnen  als  tegenwoordig;  en  dit  is  'tgeen,  datiknn. 
tCh'tioio^   beelden  noem.  Maar  indien  ik  op  een  'Duifcnthoek  wildcn- 
'     ken,  zo  verfta  ik  ook  zo  wel  dat  dit  een  geftalte  van  duifent  zij- 
'J.'"*"^"*    denis,  alsik  verftadat  een  « driehoekeen  geftalte  vandriezij- 
denis:  maar  ik  kan  my  niet  op  een  zelve  wijfe  defe  duifent  zij- 
den inbeelden  ,  of  hen  als  tegenwoordig  aanfchouwen;  en  hoe- 
wel ik  dan,  volgens  de  gewoonte  van  altijt  iets  in  te  beelden , 
zo  dikwijls  als  ik  op  een  lighamelyk  ding  denk  ,  miflchicn  eni- 
VJiZ^'o.  ge  "geftalteverwardelyk  voor  my  vertoon,  zo  blijkt  echter 
'     dat  die  geen  ^^duilenthoek  is, vermits  hy  nergens  in  van  de  geen 
nZ'r"'"'   verfchilt,die  ik  ook  voor  my  vertonen  zou,zo  ik  op  een  xTien- 
jF»iHr4.    duifcnthoek ,  of  op  een  andere  v  geftalte  van  veel  zijden  dacht , 

cn 


ZeFie  Bedenkim. 

cn  met  dienftigJs  om  defeeigenfchappen  te  bekennen  V 
welken  een  » Duifenthoek  %an  d4ndere  b  VeHh    i'     °' '''' 
fchilc.  Maarindien  dit  een' Vijfhoek  betrof  ,Vff'''°?''^"  ver-a«,.c.. 
des  zelfs  a  geftal  te  verftaan  / gelyk  de  g^^^^^^^    \Z '-"^'r'- 

s  laïsieteir: '*^'^-'f ^^^^^ 

verftaangebruik^  welken  efwT      '''M'^','^:"  ''^  "i^t  to 
fddczelvebHjven.dic.knuben.  Ta  tk  5  nrS^Z/^^'J  "^j^^^^^^ 

Kfssreifiï^si,^^^^ 
iLVeT;^r:^ej:^-4^^^^^ 

frh,v!J^!!  1  ^^^P^^'  om  dat  als  t'aanfchouwen ,  het  nnl/^t 

m  van  de  zuivere  i  verftanin^  verlchilc    Hnr       «"eenly  k  h,er  n  „. 
hy  verftaat.  zich  enigfins  toVz  ht  ke  t  f et '  ^^1^' 
becit  van  de  senen ,  die  in  hem  yiih  oo-fr  k   *      ^"'8  'denk- 
^ich  inbeeld  fzich  naa  '  fghaam  L'eT tX;'" '  '''''^  ' 
vormigmethetudenkbeelf  Sh™  fichTeir"'''r8^ 
door  de  .  zin  begrepen  heeft .  aanfcC    ïk  ^e  ftT^",' 
zeg ik ,  dat «d'inbeeldinedus  volm-iaTn;.» ,     a    '''^'"'^'yk , 

r--v,;;V,^i  1  ^^"^  die  te  vcrk  aren.  zo  ai,  ,1/7  ^"yf'*r,. 

Ichijnelykhieru  tdathetliphaim  ,v^(i  .1  i  ■  ^  ''^  waar- i  t,.w. 
lyk  waarfchijnel vk  en         '  ^'^ " '  """^i- alleen- 

zie  ik  echter  nocrnlet  dït  maf  Ü  ril"  "^r'^r^^^?^  "^'^P^"-".  "o 
vandelighamel.jken  tuiiTdiëi^  'n^r^^ 

,enigbc^^,js  kan\rekkcn?'\t;k  noo" 
enig  lighaatn  wefcntlyk  is.  ^      """^  ^at  'er 

vendf^T'^'"^•'^'''''"^^';^'^'"S'=" '""beelden  behal 
ven  dcfe  lighamehjke  natuur,  die  een '  voorwero  van  ./r,t  w 
I'undeisi  geiykdccverwcn,  deHdankcnliT^nf  ^^-ff 


f , 

dier- 


R.  Des-Cartes 

dicrfTelijkedingen,maar  echter  geen  zo  onderfcheidclyk.  Dog 
dewTil  ik  defe  dingen  beter  door  denzin  bevat,van  de  welke  zy, 
door  hulp  van  de bgeheugenis,tot<^d'inbeeldingrchijnendeur- 
...;a,...v;..  ^jj^^  ^     i'^i    ^  om  bequamelijker  van  defe  dingen 

,\  scnfu,,    %  handelen, ook  van  de  zin  fpreken,en  befien  of  ik  uit  dingen, 


b 


c.M,dH6co'  joordefe  ^  wijfe  van  denken,  de  welk  ik  ^zin  noem  ,  bevat 
♦  worden,  enigzeker  bewijs  van  de  g  wezentlykheit  der  ligha- 

"    ExljUnttt!-  -  '        ■'  Tl.   m    .J-,.-»  ■^rmAr-  XTr^r^.,-  ■Mt 


''"  meliike  dingen  kan  krijgen.Ik  fal  dan  voor  eerft  weer  voor  my 
vertonen  welken  de  dingen  zijn ,  die  ik  te  voren  ,  als  met  de  zin 
bevat,  voor  waar  geacht  heb ,  en  \yaarom  ik  dit  geloofde.  Daar 
na  nu  ik  d'oorfaken  overwegen,  om  de  welken  ik  de  fel  ven  ze- 
dert  in  twijfFel  heb  getrokken.  Eindelykfalik  aanmerken  wat 
ik  nu  daar  afte  geloven  heb.  ^  , 

Voor  cerfl  heb  ik  gevoelt  dat  ik  hooft,  handen,  voeten  en  de 
andere  leden  had ,  uit  de  welken  dit  lighaam  beftaat ,  dat  ik  als 
een  deel  van  my,  of  miflchienals  my  geheel,  aanfchoude.  Ik 
gevoelde  ook  dat  dit  lighaam  onder  veel  andere  lighamen  ver- 
keerde,van  de  welken  het  verfcheide nuttigheden  of » hinder- 
'-'"n'o-nmodi-  niflcn  ontfangen  kon ;  en  ik  mat  defe  nuttigheden  naar  zeker 
'  gevoel  van  ^vreucht,  en  de  hindernillen  naar 't  gevoel  van  de 
f  ü  or"*'  hiiin.  Ik  gevoelde  ,  behal  ven  de  pijn  en  vrcucht ,  ook  in  my 
m  ">^r^''-.  honger,dorft,en  andere  diergelijke begccrlykhedcnjook  eni- 
oT>oi.e,fiu.  „eijghamelijke"  neigingen  tot  vrcucht,  droefheit,  gramfchap, 
en  tot  diergelijke  andere  hartstochten:  maar  van  buiten,  behal- 
cet.r>fioj.  ^fc\^  od'uiiftrekking,  gellalten  en  bewegingen  der  lighamen  , 
^..ru<,r,<utu*  ^^gyoelde  ik  ook  in  hen  p  hardigheit,  hitte, en  d'andere  rakelijke 
p-CX/,  hoedanigheden  ;  endaar  boven  licht,  verwen,  reuken,  fmaken 
cah',  &  alu     i^i^nken,  uit  welke  verfcheidenheit  ik  de  hemel,  aarde,zeen, 
en  d'andere  lighamen  van  malkanderen  fcheiddc.  En  zeker,  ik, 
de  4  denkbeelden  van  alle  defe  hoedanigheden  aanmerkende, 
'sTró^'^c^^  die  fich  voor  mijn  Menking  vert^ 

tmr,udr..iii,  pentlyk  en  onmiddelyk  gevoelde,  achtte  niet  zonder  reden  dat 
\  ujM,o.      ^^^.^^  dingen  gevoelde ,  die  geheel  van  mijn  t  denking  vcr- 
fcheiden  waren  ,  namelyk  lighamen  ,  van  de  welke  defe  denk- 
beelden voortkomen  :  want  ik  bevond  dat  zy  my  fonder  mijn 
toeüemmingtoequamen,jazo,datik,  fchoon  ik  wilde ,  geen 
«  oijtann,,  u  voorwerp  kon  gevoelen  ,  zo  het  niet  by   werktuig  van  mijn 
yltr"'  zin  tegenwoordig  was;  en  ik  moeft  het ''gevoelen  ,  als  het  te. 
^sen„rc,    p-enwoordig  was.  Maar  dewijl  de  y  denkbeelden  ,  door  de  z  zin 
»it%/.    bevat,  levendiger  en  uitgedrukter  waren ,  ca  ook  op  hun  wijfe 

meer 


4f 


mecr^onderfcheiden,  dan  enigen  van  de  genen,  dieik,  met 
voordacht  en  wetende  te  bedenken,  verdichtte,  of  in  mijn  i>  ge-  b  aw/*. 
heugenis  ingedrukt  bevond  ,  zodochtmy  datzy  niet  van  my 
ZeU  konden  voortkomen,  Zy  mocftcndan  van  enige  andere 
dingen  komen  ;  en  dewijl  ik  van  defc  dingen  geen  andere  ken- 
nis had  ,  dan  uit  dcfe  denkbeelden  zeiven  ,  zo  kon  my  niet  an- 
ders in  de  geeft  komen,  dan  dat  dcfe  dingen  met  der  zeiver 
denkbeelden  gelyk  waren. 

Wyders  ,  dewijl  ik  gedacht  dat  ik  eer  't  gebruik  van  de  fin-  ^  '^-^/w. 
nenïdan  Van  de  reden  had  gehad,  en  zach  dat  de  ^  denkbeelden,  ^»  '^^'^^ 
die  ik  zelf  verdichtte ,  niet  zo  uitgedrukt  waren  ,  als  de  genen, 
die  ik  met  de  ^  zin  bevatte,  en  ten  meeftcndeel  uit  der  fel  ver  de- « 
len  te  zamen  gcfet  wierden,  zo  kon  ik  my  lichtelyk  overreden 
dat  ik  geen  denkbeelt  in  f 't  verftant  had  ,  dat  ik  niet  eerft  in  de  r  rnteiun^. 
^zin  had  gehad.  Ik  achtte  ookniet  zonder  reden  dat  drc  lig- ^  W***. 
haam  ,  't  welk  ik  door  enig  befonder  recht  het  mijne  noemde , 
meer,  dan  enig  ander  ding,  aan  my  behoorde  :  want  ik  kan  daar 
met    afgefcheiden  worden,  gelyk  van  d'andere  dinacn^  ik  ^^s..un,ere. 
gevoeldein  en  voor 't  lighaam  alle  •  begecrlykheden  ,  en  alle  i^^r--. 

hartstochten,  eindelyk,  ik  bemerkte  pijnen  kitteling  van  ^ -^^c?..>, 
vermaak  in  des  zelfs  delen,  en  niet  in  anderen,  die  buiccn'c  1  i<^- 
haam  geftclt  zijn.  Maar  als  ik  onderfocht  waarom, ik  weet  niet 
uit  wat  gevoel  van»  pijn,  enige    treurigheit  des  gemoeds    en  ' 
uit  het  "gevoel  van  kitteling  enige  blylchap  volgt,  of  waar- Sr* 
omik  weetniet  wat  o trekking  van  de  maag,  die  ik  honger o  k,.u.,.. 
noem  ,  my  vermaant  fpijs ,  of  droogte  van  de  keel  drank  te  ne- 
men, en  dus  ook  met  d'andere  dingen,  zo  kon  ik  geen  andere 
reden  daar  af  vinden, dan  om  dat  ik  dus  van  natuur  geleert  ben- 
want  daar  is  (ten  minftcn  dat  ik  weet)geen  maagfchap  tuflchen 
defe  trekking  van  de  maag,  en  de  begeerte  van  t'eten ,  of  tuf- 
lchen dei'  zin  van  het  ding  ,  't  welk  pijn  inbrengt ,  en  de q den-  p 
King  van  de  treurigheit,uit  defe  zin  gefproten,  ^Maar  alle  d'an- 
dere  dingen ,  die  ik  van  de  r  voorwerpen  der  zinnen  oordeelde  '^'^'^'^f'»- 
fcheen  ik  van  de  natuur  geleert  te  hebben  :  want  ik  had  mv  eer'""' 
overreed  dat  defe  dingen  dus  waren,  dan  ik  enige  redenen 
daar  door  dit  bewclcn  zou  worden  ,  overwogen  had.  * 

Maar  fcdert  hebben  veel  » ervarentheden  allengs  alle 't  ge- '  Pv/vr,v,,,. 
loof,  dat  ik  aan  mijn  «finnen  gaf,  omgeworpen  : 'want  de  to-l'*^,^/-^ 
rens,  die  van  verre ront  fchijnen  ,  worden  fomtijts  van  naby  * 
vierkant  bevonden  \  en  zeer  grote  beelden ,  op  de  toppen  defer 

^'  5  torens 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


4^  R.  Des-Cartes 

torens  ftaande,  fchijnen  niet  groot  in  d'ogen  der  gcner,  die  hen 
vand'aardeaanfchouwen.  Ik  bevond  dan  dat  inontellijkean- 
^luiidaftr.  (]ere  zodanige  dingen  ^  d'oordelen  der  uitterlijke  zinnen  dool- 
nZT''  den,  en  nietalleenlyk  der  uitterlijke ,  maar  ook  der  innerlijke 
b  ó\;»/;»  in-  i^inneo.  Want  wat  kan'er  innerlijker  zijn, als  de  pijn  ?  en  noch- 
tans  heb  ik  wel  van  de  genen  verltaan,  diens  armen  of'benen  af- 
gefneden  waren,  dat  hen  dacht  dat  zy  noch  fomtijts  pijn  in  dat 
deel  des  lighaams  gevoclden,daar  zy  defc  leden  miften:  en  dies- 
hal ven  fcheen  dit  ook  niet  heel  zeker  in  my ,  dat  enig  lid  pijn  in 
my  had,  fchoon  ik  pijn  daar  in  gevoelde. 

By  defc  dingen  heb  ik  noch  onlangs  twee  zeer  algemene  oor- 
faken van  te  twijffclen  by  gevocgt :  d'ecrlle  was  dat  ik  noit  ge- 
looft heb,  tcrvvijlikwaak,  enig  ding  te  gevoelen,  't  welk  ik 
ook  niet  kan  achten  in  't  flapen  fomtijts  gevoelt  te  hebben  ;  en 
dewijl  ik  niet  geloof  dat  het  geen,'t  welk  my  dunkt  dat  ik  in  de 
flaap  gevoel,  my  van  dingen,  die  buiten  my  zijn,  toekoomt,  zo 
zie  ik  niet  waarom  ik  dit  eer  van 't  geen  zou  geloven,  'twelk 
•  my  dunkt  dat  ik  in  't  waken  gevoel.  D'andere  oorfaak  is  dat, 
dewijl  ikde  Stichter  van  mijn  oorfprong  noch  niet  kende ,  of 
ten  minden  verdichtte  dat  ik  hem  niet  kende,  ik  niets  zag,  het 
welk  beletten  kon  dat  ik  van  natuur  zodanig  geilelt  was,  dat  ik 
my  bedroog,  ook  in  die  dingen  ,  die  my  de  waarlykfte  fchenen. 
Wat  de  redenen  aangaat,  door  dc  welken  ik  my  te  voren  de 
cT^tfi      -  waarheit  der  «^zinnelijke  dingen  vroedgemaakt  had,  ik  kan  hier 
op  lichtclyk  antwoorden.  Want  dewijl  het  fcheen  dat  ik  van 
^jmi>eUtTe.      natuur  tot  veel  dingen  gedreven  wierd,die  de  reden  afried, 
zo  achtte  ik  dat  men  fich  niet  veel  op  't  geen,  dat  van  de  natuur 
e  Tercepüo.  aoXeQYi  word  ,  bctrouwcn  moct.  En  hoewel  de  ^  bevattingen 
i  z?*//<«^m.cicr  zinnen  met  van  mijn  wil*  ai:nangen,zo  achtte  ik  echter  met 
dat  men  bcHuiten  moed  dat  zy  van  de  dingen ,  die  van  my  ver- 
scheiden waren,voortquamen,  om  dat'er  milFchien  enige  magt 
in  my  kan  wefen,  die ,  fchoon  noch  niet  aan  my  bekent ,  d'uit- 
werkfter  daaraf  is. 

Doch  nu,  na  dat  ik  begin  my  zelf,  en  de  Stichter  van  rnijn 
5  Temtri,  oorfproug  bctcr  te  kennen ,  zo  acht  ik  dat  ik  niets  roekeloollc- 
lyk  alle  de  dingen  moet  toclaten,die  ik  van  de ''zinnen  fchijn  tc 
hebben,  maar  hen  ook  niet  alle  in  twijffel  moet  trekken. 
icurió-  Eerftelyk, dewijl  ik  weet  dat  alle  de  dingen,  die  ik  Udarelyk 
cnonderfcheidclyk  vcrlla,  van  God  zodanig  gemaakt  konnea 
worden,  als  ik  hen  verila,  zo  is't  genocch  dat  ik  't  een  ding  fon- 


Zelie  Bedenkmg,  37 
der  't  ander  klarelyk  cn  onderfcheidely k  kan » verftaan ,  om  fe- a muu^^^u 
Ker  te  welen  dat  het  een  van  't  ander  •>  verfchciHf-n       r^.^  A^t 
het  ten  m:„ftcn  v.n  God cafgefcheiden  geftclt  llln  wU-d^^^  X^:^' 
daar  IS  mets  aangelegen  welke  macht  teweegbrengt  dat  'het'""'"* 
verfche.den  geacht  word.  Dieshal  ven,  uit  dit  zelve.dat  ik  weet 
dat  ikd  wefentlyk  ben ,  en  dat  ik  ondcrtuflchen  bemerk  dat'er  j  e.,n.r, 
heel  mets  anders  tot  mijn  natuur  of  <  wezentheic  behoort ,  be-  e  f^„„..' 
halven  dit  allen,  dat  ik  een  'denkend  ding  ben ,  befluit  ik  met '"'^''"S'- 
recht  dat  mijns  wezentheit  in  dit  enige  bellaat.dat  ik  een  den-i  f>«..v,. 
kend  ding  ben.  En  hoewel  ik  miflchien  (of eer  voorzeker  pc-  " 
lyk  ik  hier  na  zeggen  fal;  een  lighaam  heb ,  dat  feer  eng  a.n  m  v 
verknocht  is,  zo  is 't  nochtans  zeker  dat  ik  warelyk  °an  rni^n 
ighaam  i onderfcheiden  ben.  en  londer dat  ^  wezentlyk  zi  7>,/,v,^«. 
«n  om  dat  ,k  van  djecn  zijde  een  klaar  en  ondcrfcheiJe  ■denk  \fr""-' 
beelt  van  my  felf  heb  voor  zo  veel  ik  alleenly  k  een  -  denkend  -  -W- 
cn  geen  uitgeftrekt  ding  ben  ,  en  van  d'ande/e  zijde  een  onder  T;  V 
fcheide  denkbeelt  van't  1  ighaam-,  voor  zo  veel  het  een  "  u  ,  e 
Itickt ,  en  geen  denkend  ding  is.  ""è.^-  „.„  ,<,,,^, 

^..Vr  Ji'^  r°'' '"^  "  ''"'■'"«ëens  van  op  enige  bezonjere  w  ij-  o  p....,,.,... 

gevoelen,  zonderde  welken  ik  my  geheel  klarelyk  cn  onder  ■""■""-■<"- 
fchcidelyk  kan  verdaan  ,  maar  hen  niet  fonder  my.dat  is  fonH^r  '^Zir''' 
,  verftandel.jkc  zelftkndighe.t,  daar  zy  in  zijn:  J  n  zy  £  i  -  -'^■^-^ 
ten  enige 'verftaning.n hun ^  vormelijke bcvattinc  dairn ir  il  ,  „ 
begrijp  dat  zy  van  my ,  gelyk  de  middelen  of  ""j^z'^  van  L  ^  ' 
ding,  onderfcheiden  worden.  Ik  ken  ook  enige  andere  ve "nïo  i  "r. 
gens,als  die  van  plaats  te  veranderen, verfchefte  ■  geïalten  ■  im 

tedoen,  endiergelyke  dingen,  die  niet.  janietmecrdan  ïe 
voorgaanden ,  zonder  enige  «  zelfftandighcit .  daar  zy  in  z"in  -s.^f-'i^ 
verftaan  konnen  worden  .  en  dieshalven  ook  niet  Ibndè  •  hia^ 
«  wezently  k  zijn.  Maar  't  is  blijkely  k  dat ,  indien  defe  vèrmo 
genswezentlyk  zijn,  zy  ineen    lighamelijke  of  uit 'eft^^,^^^^^ 
zelfftandigheit.en  niet  mi  een  verftandeliikc  moeren  ,"7  r 
Hir'errni(Tf-z  i,,r(T-r^i,ir;.,..         ■'•••"ui.iijiic  moeten  wcfen.om  ««"«A,».. 
dat  er  cnigc  uitltrekk  ng    cn  geen  volkome  verftant  in  der 
zelve  klare  en  onderfcheide  jke  bevirrin^  k„    " '""^  inuer,,„,. 
Wyders .  m  my  is  een  zeker » /udelyl^" Sgen^v^ïtë.ro  " ' 
len,  of  vande  .-denkbeeldenderg'evoelijke-^Uingent'o^^^^^^^ 
gen,  entc kennen,  maarikkangeengcbruikdaarafhebhen  '""r"""" 
'tenzy'erook  in  my  ofineenander,  enigcdoenig  vermogen 
vandefe  ^denkbeelden  voort  te  brengen,  of  uit  te  werken  is.*w«: 

Maar 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


4$  R.  Des-Cartes 

Maar  zekcr,dit  vermogen  kan  in  my  niet  zijn,om  dat  het  te  vo- 
a  xoM,o.  ren  geen  '  verltaning  onderftelt ,  en  dcfe  denkbeelden  worden 
dikwijls  niet  alleenlyk  zonder  mijne  medewerkuig ,  maar  ook 
tegen  mijn  wil,  voortgebracht.  Daar  is  dan  overig  dat  dit  ver- 
b  SHf>j{^n,u.  inoaen  in  enige  ^  zelfftandigheit  is ,  die  van  my  verfcheiden  is; 
^^:^l.r  cn  dewijl  alle ^  dadely kheit  of  vormely k  ,  of uitfteekently k 
e  e'm.i'^icr.  j^^Qct;  xvefcn ,  die  ^  voorwerpely k  is  in  de  denkbeelden  , 

{oüjaisvè.  ^^^^  ^.^  vermogen  voortgebracht,  gcly k  ik  hier  voor  aangewe- 
.s.tfianua.  fcn  hcb  ,  ZO  isdcfc  ?  zclfllandighcit  lighaam  ,  of  cenMighame- 
1) -^^'"r^  ijjke  natuur,in  de  welke  alle  dingen '  vormelyk  begrepen  wor- 
iFoZuuur.  Óen  ,  diein  de  1^  denkbeelden  i  voorwerpclyk  zijn ,  ofzyiszc- 
\o>!wi,vr  kerlyk  God  ,  of  enig  ander  fchcpfcl ,  edeldcr  dan  't  lighaam  ,  in 
n,i'^r.,«:  'x  welk  zy'"uit{lcekentlyk  begrepen  word. 

M:iar  dewijl  God  geen  bedrieger  is,zo  is't  klaarblijkelyk  dat 
t./  W;.i^liy  nict"onmiddelyk  door  hem  zelf  defc  "denkbeelden  my  in- 
P  M:Znu  zen  d,  noch  ook  door  bemiddeling  van  enig  rchepfel,in't  welk 
A.ciH.cna.  cle  voorwcrpige  dadely klieit  de(cr  denkbeelden  met  ""vor- 
'ii2.ia^  melyk,  maar  alleenlyk  HiitlUckentlyk  begrepen  word.  Want 
•fjuiiva  ca.  vermits'hy  heel  geen  macht  om  dit  te  kennen  aan  my  gegeven 
7Zn,nhür,  heeft ,  maar  in  tegendeel  een  grote  neiging  om  te  geloven  dat 
f  ^•//'jWr*  Jefed  enkbeelden  uit  de  lighainelijke  dingen  voortkomen  ,  zo 
zie  ik  niet  hoe  men  verdaan  kan  dat  hygeen  bedrieger  is,  als 
zy  van  elders ,  dan  van  lighamelijkc ,  dingen  voortquamen;  en 
dieshalven  moet  men  bekennen  dat  de  lighamelyke  dingen 
wefentlyk  zijn.  Zy  ^ij»'^  echter  rniflchien  met  alle  zodanig  we- 
fcntlyk,  alsikhenmetdcuzinbevat,  om  dat  defe  bevatting 
der  zi^nnen  in  veel  dingen  zeer  duifieren  verwart  IS :  maar  ten 
minden  moet  men  belijden  dat 'er  alle  degenen  in  zijn  ,  dieik 
klarelykenonderfcheidelykverila,  datis,  in 't  algemeen  ge- 
^oy^aum  fproken,  alle  de  genen ,  die  in'' 't  voorwerp  van  de  Wiskunde 

begrepen  worden. 

Maar  wat  d'andere  dingen  aangaat,  die  of  alleenlyk  belon- 
vFr.M.    der  zijn  ,  als  dat  de  zon  zo  groot  is ,  of  zulk  eenv  geftalte  heeft, 

enzovoort,  of  die  niet  zo  klarclyk  verltaan  worden,  als  het 
zs^nu^.     licht.  dcMclank,  pijn  en  diergelijke  dingen  ,  hoewel  zy^^ei* 

twijdelachrigcn  oniekcrzijn,  zo  toont  echter  dit,  dai  God 

Geen  bedrieger  is  ,  en  dat  het  dieshalven  met  mogelyk  kan  wc- 
ao;.w,       dat 'er  enige  valshekm  mijn  ^gevoelens  gevonden  word, 

'I  en  zy  hy  ook  de  macht  van  die  te  verbeteren  aan  my  gegeven 

heeft ,  dit,  zeg  ik,  aan  my  een  zekere  hoop  van  de  waarhcit  daar 

in  ook  tc  verkrijgen. 


tl  Stnfii*. 


Zeik  Bedenking.  49 
En  feker,  dlede  dingen,  die  de  natuur  aan  my  leert  hebben 
zonder  tw.jftcl  cn.ge  waarheit.  Ik  verfta  nu  by  de  natuur  in  'r 
algemeen  aangeCen  n.ets  anders ,  dan  of  God  z^elf .  0^5"  c  "l- 
kmgdergefchapedmgen,  van  God  ingeUelt,  en  by  ntiin  .  a' 
tuurn.etsanders.dande.behelfingcnveraadcrin™'^!^  "^^^  r  , 
dingen ,  die  God  aan  my  gegeven  heeft  ^ 

Maar  daar  IS  niets,  'twelkdefe  natuur  uitdrukkcliikcrian 
my  leert,  dan  dat  ,k  een  lighaam  heb,  't  welk  niet  vvelS dT 

doft  Wl  '  v-f^  'P!'^  ^'"'^••''"'^  ^^hoeft  als  ik  I,lnger  öf 

dorlt  lijd  ,  en  diergelijke  andere  dinacn  •  en  HirOml.,^.,  11 
Ik  geenfins  te  twijffcin  dat'er  niet  e^n^^  :naï    t  s 

quetfii;r^,;iao^ 

Ivk  vf.d       P'J'  °^ ''^^"^^^  •  ^°       ik  Iblks  uitdrukkc 
Xjkverftaan,  en  geen  verwarde  sjrevoelintren  vs,n  h^,, 
dorft  hebben.  \Vant  feker,  defe  geyoéKn  vni^T^ 
dorft,pyn  en  zo  voort,  zijn  niets  andSaSere  "venïfH' ' 
wijfen  van  denken.die  uit  de '  vereeniaina  I„  ik        ^  ' 
van  de  >  geeft  met  het  liglmm  f^JuiS"^'  vermcngingM".'^- 

derl  iLif'"''     """"■•J^*^"  ookaan  my  dat  'er  verfcheidc  an  ^ 
derehghamen  omtrent  mijnlighaam  wezcntlvl  ,iin  ""V 
welken  ik  enigen  moet  volgen?  endVndeSn  vlu.-d^n  '  p'" 

fcheide."bevSi„„en  jeVzu  n^r^^  '^^^''^  ver- 

heden zijn  .  dieSr  op  paffen  '  '"'i?,"  ^-^rfcheiJen-  ">  t,.,,,,.- 

I  I    .7  v'^^^'^^.^PP'iiicn  5 'Ichoon  zy  milici  en  .-lo.,,.  ^A«.rW««^. 
met  gely k  z,jn :  en  dewijl  enigen  van  defe  bevat  n"e„^^„    '  "  ' 
aangenaam  ,  en  anderen  niet  aangenaam  zijn  70       '  ■ 
zekerlyk  dat  mijn  lighaam  ,  ofclrinTX'er  TÖS'r"^ 
als  Ik  van  lighaam  cn^ecft  te  fam  en  gefet1,en,      de  ligh:;:.f 

ont?an^S^'^"'^"-^^-'^^'^'^ 


G 


Maar 


da. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh'jke  Bibh'otheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


yo  R.  Des-Cartes 

Maar  daar  zijn  veel  andere  dingen,die,rchoon  het  fchljnt  dat 
ik  hen  van  dc  natuur  heb  geleerc ,  ik  echter  met  warelykvan 
haar ,  maar  van  zekere  gewoonte  van  onbedachtely  k  t  oorde- 
len ,  ontfangenheb-,  en dieshalven  kan 'tlichtelyk  gebeuren 
dat  zvvalfch  zijn:  gelyk  dit,  dat  alle  M-uimte,  inde  welke  my 
aeheel  niets  voorkoonit,  dat  mijn ^  zmnen  beweegt,  leeg  is.dat 
fom  een  veerbeek  by  te  brengen)  ni  een  heet  lighaam  iets  vol- 
c  /./M  ca!,  komenlyk  gelyk  is  met  het  ^  denkbeelt  van  de  hitte ,  dat  in  my 
is ;  dat  in  't  wit  of  groen  de  zelve  witheit  of  groenheit  is ,  die  ik 
bemerk ,  in't  bitter  of  zoet  de  fel  ve  fmaak,  en  dus  met  d'an  Jerc 
dingen-  dat  de  ftarren,  torens,  en  alle  andere  afgelege  lighameii 
even  zo  groot,en  fodanig  van  geltalte  zijn,als  zy  fich  voor  mijn 
zinnen  vertonen  ,  en  andere  diergelijke  dingen. 

Maar  op  dat  ik  in  defe  faak  alles  onderfcheidelyk  genoeg  be- 
vatten zou,  zo  behoor  ik  naaukeuriglyk  te  bepalen  wat  ikei- 
acntly  k  vcrfta,  als  ik  zeg  dat  ik  iets  van  de  natuur  leer:  want  ik 
j  :.^r;..:.. neem  hier  de  natuur  ftriktelijker,  dan  voorde  famenvatting 
van  alle  de  dingen  ,  die  God  aan  my  gegeven  heeft :  vermits  in 
dcfe  famen  vatting  veel  dingen  begrepen  worden,  die  tot  de 
ecreeH:  alleen  behoren,  gelyk  dit,  dat  ik  begrijp  dat  het  geen , 
't^velkoedaan  is,  niet  ongedaan  kan  worden,  en  alle  d  andere 
dinoen  Tdie  door 't  naturcly  k  licht  bekent  zijn ,  van  de  welken 
ik  hier  niet  fpreek :  ook  veel  dingen,  die  het  lighaam  alleen  bc- 
trefFen,  gelyk  dit,  dat  het  nederwaarts  (Irekt,  en  diergelijke 
dinoen  ,  van  de  welken  ik  ook  niet  handel ,  maar  alleenlyk  van 
de  aenen,  die  van  God  aan  my:als  uit  geelt  en  lighaam  begaan- 
de ^aeeeven  zijn.  Dieshalven,  defe  natuur  leert  wel  aan  my  die 
dingen  te  vlieden,  de  welken  gevoel  van  pijn  aanbrengen,  en 
dietevoloen,  de  welken  gevoel  van  vermaak  en  diergelijke 
dinccn  v?roorlI\ken;  maar  ik  fic  niet  dat  zy  aan  ons  leert  dat  wy 
:ic»/;  uit  defe  *  bevattingen  der  finnen,fonder  voorgaande  onderloek 
des  vcrltants  van  de  dingen,  die  buiten  ons  zijn, iets  konnen  be- 
fluiten,  om  dat  de  waarheit  hier  af  te  weten  alleenlyk  aandc 
•    ecell,  en  niet  aan  &'tzamengezettefchijnt  te  behoren.  Dies- 
hal  ven,fchoon  een  ftar  geen  groter  indruk  in  mijnogcn  maakt, 
h  n^.'n  r.ve  dan  de  vlam  van  een  kleine  fakkel,zo  is  echter  daar  in  geen da- 
Ün:"      deliikeot  flcUige  neiging  tot  tegeloven  dat  zy  niet  groter  is : 
doch  ik  heb  d,t  al  fonder  reden,  en  van  mijn  eerfle  jaren  af  ge- 
oordeek.  En  hoewel  ik .  het  vuur  naderende  ,  hittegevoel ,  ja 
datik,  te  dicht  daar  aan  komende,  pijn  gevoel,  zo  IS  er  echter 

geen 


Zelie  Bedenking.  ^ , 

geen  redcn.die  my  vroedmaakt  dat'er  in  't  vuur  iets  is  dat  me- 
defe  h.ttc  gelyk  is ,  gclyk  ook  n,ec  in  defc  pijn    mai  ik  hJh .) 
Icenlyk  reden  om  tegelovcn  dat  'er  iets  in      'V  ^       l  , 

iyk  van  de  natuur  alleen  gegeven  zijn  om  aan  de  Weft  f.n  rZ 

teg^nTaanSe  cï?    7'''"  ^'''T^  onderfocht  hoe  l,et ,  niet 

Xifn  DocÏh.S^^^^^^^  '  gebeurt  dat  m,j„  „  oordelen  v  ds  "  --w. 

din-eSen   ,V  ii       T  ^^^.'-'gl^e.t  voor  omtrent  de 

^Ta?^  Sftoont  worden  ,  en  ook  omtrcnti  d'inncrl ij ke  zinnen  i  W«  ,v 
ii^ucweiKenik,  zo  my  dunkt, dolineen  bevmirlpn  i,',,!,.     i  . 

temt, 

als lemant, door d'aangename  fmaak  vm enicil  r  •  .  \  'y'^' 
ver-gift,  daar  zn  verborgen.innSr  M^dfn  I P'" ' 

lyk  van  dc  natuur  aaniedreven  tot  di   e  bc  "cTe^^^^  ÏJv  n" 

va,^de"aTu'^Sretn  ^^^^^        '^TY^  -7 

lyk  aan  hin  fal  zijn  Me^z^u  h'.er  mf<r  .'^"'ï'^'^  '"^haJ-'- 

.ylueromdolenVtfwetenV  mSi'n.^^^^^^^^ 
Maar  d,t  neemt  de  zwarigheit  niet  wëch "'"^  S2  eaW'H 
menfch  met  mm.dan  een  gcfont  mcnfch  wïreMc  r   .  r  .  '"'^ 
^lis:  en  dieshal  ven  Ibhijfu  het  n.et  mm  l'ft,  ^^Silv  v'" 
God  een  m.llende  en  dolende  natuur  zou  hc^bC  R^^^^^^^ 
een  uurwerk .  van  raden  en  gevv.chtcn  gcmaalr/ ni^t  nSnJa- 

.  naau- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh'jke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


j2  R.  Des-Cartes 

naaukcuriglyk  alle  de  wetten  van  de  natuur  onderhoud  ,  als 
het  qualyk  gemaakt  is,end'urcn  niet  recht  aanvvijft,  dan  als  de 
werk  inceftcr  dat  wel  cn  recht  naar  zijn  wenfch  getroffen  heeft: 
zoüük,  als  ik 't  lighaam  van  de  menfch  aanmerk  gelyk  feker 
gebou  y  van  benen,  zenuwen,  fpieren  ,  aderen,  bloet  en  vel,  zo 
a  J^ierL',     gemaakt  en  te  zamcngezet,  dat ,  fchoon  'cr  geen  =•  geeft  in  was , 
het  echter  de  felve  bewegingen  zou  hebben,  dienudaar  in, 
niet  uit  het  gebied  van  de  wi'l ,  en  dieshal  ven  niet  van  de  geeft-, 
voortkomen,  zo  fou  ik  lichtelyk  bekennen  dat  dit  daar  aan  zo 
naturcly  k  zou  zijn  ,  dat  het ,  zo  't  de  waterfucht  had ,  (  om  een 
voorbeelt  byte  brengen)  droogheit  in  de  keel  zou  lijden,  de 
wel  kc  't  gevoel  van  dorft-  aan  de  geeft  te  kennen  geeft ,  en  door 
defe  droogte  zijn  zenuwen,  en  d'andere  delen  zo  lchikt,dat  het 
drank  zou  nemen  ,  uit  de  welk  zijn  fiekte  toeneemt ,  als  het  na- 
tuurlykis,  zo  daar  in  geen  gebrek  was  ,  door  gelijke  droogte 
van  de  keel  bewogen  te  worden  tot  drank  te  nemen,  die  nut  en 
h  vn»  /^r--.  dien  ft  ig  daar  voor  is.  En  hoewel  ik,  ziende  op  ^  't  voorbegrepe 
gebruik  van't  uurwerk ,  dit  mag  feggen,  dat  het ,  als't  d'uren 
niet  recht  aanwijft,  van  zijn  natuur  afwijkt,  en  op  gelijke  wijfe 
het  f^ebou  van  't  menfchelyk  lighaam  aanmerkende  als  bereid 
tot  de  bewegingen ,  die  men  gemenelyk  daar  in  vind,  ook  mag 
achten  dat  d?t  mcê  van  zijn  natuur  afdwaalt,  zo  des  zelfs  keel 
droog  is,  als  de  drank  tot  des  felfs  onderhouding  niet  vorder- 
cAa'^tto.  lykfchijnt;  zo  bemerk  rk  echter  genoech  dat  dcfe  lefte  ^aan- 
neemint?  van  de  natuur  veel  van  d'andere  vcrfchilt :  want  defe 
,^Dfia/^i'"».  leftc  is  niets  anders,  dan  een^Ufnoeming ,  die  van  mijn  eden- 
tu'it'itio.  kin^T  afhangtjde  welke  een  ftek  menfch  en  een  qualyk  gemaakt 
r/^r      uurwerk  met  het  ^ denkbeelt  van  een  gefont  menfch  en  weigc- 
maakt  uurwerk  gelykt,  en  die  ook  uit  de  dingen  fpruit,  buiten 
de  welken  zy  geiegt  word :  maardoor 't  eerfte  verfta  ik  iets, 
dat  warelyk  in  de  dingen  gevonden  word  ,  en  dieshalven  enige 
waarheit  in  (ich  heeft. 

Ma;ir  zeker,  hoewel  dit,  ten  opficht  van 't  lighaam  ,  dat  de 
g  T)e«,yn!r.a'  watcrfucht  hccft,  allcculy k  een  j»  uitwendige  afnoeming  is ,  als 
tio.xinnfii^'.  ^^^j^  |-^.g^  jj^j.  jj^s  Iclfs  natuur  hier  om  bedorven  is ,  dat  het  ccn 
drogen  keel  heeft  >  zonder  dat  het  echter  drank  behoeft,  zo  is't 
hr.«P«/r.   ej^i^ter,  alsmenop^'tzamengezettefiet,  ofopdegceft,  met 
T^cu,m,r,^.  zodanig  een  lighaam  verenigt,  geen  zuivere»  afnoemmg,  maar 
een  ware  doling  van  de  natuur,  om  dat  zy  dorft  heeft  terwijl  de 
draak  ielf  aan  haar  hinderlyk  is.  Dieshalven  blijft  hier  noch 

t'on- 


Ze'sie  Beicnh'mg. 

t'ondcrfockcn  hoe  Gods  goctheit  niet  belet  dat  dc  natuur,  dus 
genomen ,  bediiegelyk  is. 

Ik  befpcur  dan  voor  eerft  hier ,  dat'cr  groot  onderfcheit  tuf 
fchen  de  ^ geeft  en  t  1  ighanm  .s,namel y  k  h\-r  in,dat  het  Saaoi ' 

lyk.  Wantzeker,  als  ikdegeeftaanmerk.ofmy  felf,  voor  zo 
veel  als  .kalleenlyk  een  'de^nkend  dingbe'n,  zo\an  .Tdn  rnW" 
geen  delen  onderfcheiden;  maar  ik  verftadat  ik  een  enig  en  26-^" 
heel  dmg  ben  En  hoewel  degehele  geeft  aan't  gehele  Hehaani 
vereen.gt  fch.jnt.zo  bevind  ik,  fchoon  ik  een  been,  een  ann,  of 
en,g  ander  dee  van't  hghaam  mis.cchter  dat  my  niets  van  m  Si 

fc  e\.S^^^^^^^^  Defmachtenvantewilleli.tegevoS^K...... 

tc  vei  itaan.en  zo  voort.mogen  ook  geen  delen  daar  af  acnoemt       ■  ""■ 

Tdt ^,7  ?     Se^^  -'^'«^  wil.dieïevoeTt  '^t'""*'- 

nir  In.       f  ' •  "g^"deel,  ik  kan  geen  s  lighanielyk  of  . 

UI  geftrekt  d.ng  denken ,  dat  ik  met  mijn  gedachten  niet  1  ch 

yk  is  :  'c  welk  alleen  gcnoech  is  om  my  t'ondcrwiifen  f  zo  ik 

van  de  harftenen   of  mülth.en  van  niet  meer ,  c  ^vln  een  f'ï 
1  km  deel  daar  af.  namcly  k  van  dat,  in't  welk  ge  yk  men  £t 
Je  gemene  zu.  >s   d>e   zo  dikwijls  als  zy  op  g^eUjl  0^1^ 

h?  ï  .1!:  ^"Y"''  ï  P''^  "^^^'^^^'^ '  d'and-  re  leden ^e  ~ 

.ghaam  ondertuflchen  vcricheidelyk  geftelt  konncn  zi'm  ge 
]yk  ontelhjke  ervarenülen  bewijfen;  dfe  ik  hier  niet  beiSp 

Ik  bemerk  ook  dat  dc  natuur  des  lighaams  zodanig  is 
geen  deel  daar  af  van  een  ander  deel ,  e?n  we"nig  da  "  ff  zii'nde  • 
bewogen  kan  worden  ,  of  het  kan  ook  op  eenllTve  S v 
yder  der  delen,  d.etudchen  beiden  zijn  ,bewo4,ï  worden 

uitterftedeelDtrekt.d'c.nfteAnrnt^,;S:;^^^^^^^^ 
dan  fy  bewogen  lou  worden  als  men  aan  B  of  C  tuflthcn  beiden 
trok  , en  de  lefte  D  onbewogen  bleef  Op  gelijke  wiifc  heeft  iU 
ik  pijn  aan  de  voeten  gevoel,  de '  Natuurkunde  aan  mv  celeerc  ito...  • 
dat  du  gevoel  gcfchied  door  middel  der  zenuwen  ,^die  in 

3  'de 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


j.4-  R.     D  E  S  •  C  A  R  T  E  S 

de  voeten  verfpreid  zijn .  de  welken ,  van  daar  tot  in  de  harfle- 
nen,  eelyk  touwen ,  uitgefpannen ,  als  zy  aan  de  voeten  ge- 
trokken  worden,  ook  d'innerlijke delen  van  de  harflenen,  daar 
zy  aan  raken  ,  trekken ,  en  daar  in  enige  beweging  ontlteeken, 
die  van  de  natuur  ingellelt  is ,  om  de  pijn,  als  in  de  voeten  zijn- 
de, aan  de  fTceft  te  doen  gevoelen.  Maardevvij  defe  zenuwen 
deur  de  fchenen .  kniejen,  lendenen ,  rug  en  hals  moeten  deur- 
rrann,  om  dus  van  de  voeten  tot  de  harflenen  te  geraken  , zo  kan 
lebeuren,  dat,  fchoon  het  deel  daar  af ,  dat  in  de  voeten  is ,  met 
aanf^eroert  word,  maar  alleenlyk  enig  deel  tuflchen  beiden,de- 
lezelvebewcrringinde  harflenen  gcichicd  ,  als  door  de  pijn  in 
de  voeten  daar  in  gc^^^^^^^^^"  ^^^^ '  '''^^^^  nootflikely  k  dc 

..lirnu     ageelldezelvepijnmoetgevocleni  en  desgelyks  is  i^vanallc 
^^Z^^^''cl'andercgcvoebngcnt'achten. 

cirLLti,    Eindelyk  bemerk  ik  ook  dat,dewijl  van  alle  de  bewegingen, 
die  in  dat  deel  van  de  harflenen  gefchieden  ,  't  welk  ^  onmidde- 
A  Mens.     ly  1^  (ie  »i  geeft  treft ,  yder  daar  af  niet  dan  een  zeker  gevoel  in  dc 
f^eeft  veroorfaakt ,  men  in  dcfc  zaak  niets  beter  kan  bedenken, 
dan  dat  defe  beweging,  onder  alle  de  gcvoclingcn  ,  diezyver- 
oorfaken  kan,  aan  dc  geeft  de  gene  doet  gevoelen,  die  be- 
quaamft  en  acmeenft  is  tot  de  bewaring  van  't  menfchc  yk  lig- 
e^^?--  haam,  als  h?t  in  volle  gefontheit  is.  Nu  ,  ^d'ervarenthcit  be- 
tuigt  dat  alle  de  fgevoelingen  ,  die  de  natuur  aan  ons  gegeven 
heeft,  dusdanigzijn    en  dieshalven  kan  men  daar  in  geheel 
niet  vinden,  '\wclk  niet  Gods  macht  en  gocthcit  betuigt. 
Gelyk  dus ,  (  om  een  voorbeelt  by  te  brengen)  als  de  zenuwen 
^  die  in  de  voeten  zijn,  geweldiglyk,  en  boven  de  gewoonte 
bcwoaen  worden,  zo  geeft  defe  beweging  der  zenuwen,  die 
deur 't  merg  van  dc  ruggraat  tot  aan  d'innerlykc  delen  van  de 
harflenen  deurgaat,  daaraan  de  geeft  eentekcnvan  letstege- 
•  voelen ,  namelyk  de  pijn ,  als  in  de  voeten  zijnde ,  daar  door  hy 
aangeprikkelt  word  om  des  zelfs  oorfaak ,  als  laftig  aan  de  voe- 
ten ,  zo  veel  hem  mogely k  is ,  te  verdrijven,  't  is  wel  waar  dat 
God  de  natuur  vanMemenfch  zodanig  had  konnen  Ichikken, 
dat  defe  zelve  beweging  in  de  harflenen  iets  anders  aan  dc  geeft 
kon  verconen,namcly  k  of  zich  fel  ve,  voor  zo  veel  zy  m  de  hart- 
ienen, of  voor  zo  veel  zy  in  de  voeten,  of  in  enige  andere  plaats 
tuflchen  beiden  is,  of  eindelyk  ietsanders :  maar  daar  is  niets, 
dat  fo  dicnft  ig  tot  de  bewaring  van't  lighaam  gewceft  zou  heb- 
ben.  Op  gel^ke  wijfe,  als  wy  urank  behoeven ,  njft  daar  uit  de 

ktcl 


Zesie  Bedenking.  J5 
keel  enige  droogte,  die  des  zelfs  zenuwen,  en  daar  door  ook 
d  mnei-lijkc  delen  van  de  harllenen  beweegt;  en  dele  bewe- 
ging veroorfaakt  aan  de  =geeftde  bgcvoeling  vandorft,  om 
dat  crindeiegclcgentheit  niets  nutter  voor  ons  is,  te  weten 
dan  dat  wy  drank  tot  onderhouding  dergelbntheit  behoeven' 
en  dus  met  d'andere  dingen. 

Uit  alle 't  welk  zeer  klarelyk  blijkt  dat,  niet  tegenftaande 
Ijods  onmetelijke  goetheit ,  de  natuur  van  de  menfch ,  als  van 
geeft  en  lighaam  te  famengezet,  fomtijts  dooltcn  bedro"cii 
word.  Want  indien 'er  enige  oorfaak  is,  die  niet  in  de  voet1;n 
maar  in  enig  ander  van  de  leden ,  deur  de  welken  de  zenuwen 
vnnae  voeten  tot,  ja  ook  in  de  harllenen  reiken ,  dezelve  be- 
weging ontlleekt ,  diegemenelyk  ontlleken  word  als  de  voe- 
tcn  qualykgefteltzijn.  zo  Tal  men  de  pijn  als  in  de  voeten  ae- 

dewyl  een  Iclvc  beweging  inJe  harllenen  geen  andere,  dan 
wonH  if  *^""°"^'"g'  g^^ft       veroodaken  .  en  zy  ge- 

^^="^«^1^^  ^^o'-'i  "it  d'oorfaak  .  die  de  voeun 
qi  et ft ,  dan  van  en.ge  oorfiiak',  die  elders  is ,  zo  is  het  een (lem- 
migu-  met  de  redenen  dat  zy  eer  de  pijn  van  de  voeten,  dan  van 
enigandcr  deel  aandegeeft  vertoont.  En  hoewel  de  droogte 
van  dekeeln.et  (gelyk  gewonclyk  gebeurt)  hier  uit  fpruit,  dat 
ne-lT  '^'i^'^''"' r^'f  des  lighaams  dicnllig  is.maar  uit  en 
ge  n.  ere  ftnj Jige  oorftak.gely  k  m  de  waterftrchtige  geb.  u?  . 
zo  s  t  veel  beter  dat  zy  dan  m.ft ,  als  dat  ik  in  tegendeel  zy  -i- 
tijt  mifte,  alshethglmmwclgcfteltis,  en  dus  met  d'andere 

allf  1-  B'%'^.e"I^'."g  is  zeer  dicnftig .  niet  alleenlyk  om 
alle  de  dolmgen  ,  die  m,,n  natuur  onderworpen  is  .  te  bemer- 

nf  mii?  °P         '^"^  '■^h^^'y'^       konnen  verbeteren 

of  mijden.  Want  gewillelyk ,  dewijl  ik  weet  dat  alle  cle'zn   ..  .  ■ 
nen  omtrent  de  dmgcn,  d.e  "dedienftdes  lighaanï  ïanor  n'  u 
veel  gemenehjker  het  ware  dan  't  vallbhe  uan^.jf  eSi 

^^^^^^^^^^^^^^ 

daialree  alle  oorfaken  van  te  dolen  deurgcfien  heeft   zobc  " 
hoorik  voortaan  niet  te  vrefcndat  dedingen,  die  dagel'yks  van '-T'"' 
nj'jn".  zinnen  aan  wy  vertoont  worden ,  valfch  zijn  :  maardefe 
DovengcloofFelijke  iwijftelingen  der  voorgaande  dagen  zijn 

tc 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibh'otheek,  Den  Haag. 

199D  14 


j(j  R.  Des-Cartes 

te  verwerpen,  als  belachcnswaerdig,  en  voornamelyk  defe 
grootfte  twijffeling  van  de  flaap,die  ik  van't  waken  niet  onder- 
icheide.Maar  nu  bemerk  ik  een  feer  groot  onderlchcit  tuflchen 
a  afiworM.  beide  hier  in,  dat  onfe  ^  gcheugenis  nimmer  de  dromen  met  alle 
h^a>9ue,  (^'^ndere  doeningen  des  levens  kan  te  zamcnknopen,gely  k  zy 
'"^'*       de  doeninoen  van  de  geen  doet,die  wakker  is.  Want  zeker,in- 
dicn  iemant,  terwijl  ik  wakker  ben,  gcfwindely  k  voor  my  vcr- 
fcheen  ,  en  tcrftont  daar  na  verdween  ,  gclyk  m  de  dromen  ge- 
beurt,te  weten  zodanig,dat  ik  niet  zag  van  waar  hy  quam  noch 
waar  hy  heen  ging ,  zo  zou  ik  dic  eer  met  recht  een  Ipook  ,  of 
verfchiining ,  m  mijn  harflencn  verdicht,  dan  een  waar  mcnlch 
achtcue  Maar  als  ik  defe  dingen  bemerk  ,  van  de  welken  ikon- 
dcrfcheidelyk  weet  van  waar  zy  komen,  waar  zy  zijn  ,  en  wan- 
néér zy  by  my  verfchijnen  ,  en  der  zei  ver  kennis ,  zonder  enige 
afbreeking,  met  het  gehele  overige  leven  te  zamenknoop,  zo 
ben  ik  volkomcnly  k  verzekert  dat  ik  het  met  en  droom  ,  maar 
wakker  zie.  Ik  behoet  ook  geenfins  aan  der  zeiver  waarheit  te 
twijffelen, zo  ik,alle  mijn  zinnen,geheugenis  en  verftant  te  za- 
mcn^TCroepen  hebbende  om  hen  t'onderfoeken ,  vanniemant 
van  lien  iets  verfta,dat  tegen  d'andere  dingen  ftrijd.  Want  hier 
uit,  dat  God  geen  bedrieger  is,volgt  nootfakelyk  dat  ik  in  eni- 
ae  dingen  niet  bedrogen  ben.  Maar  dewijl  de  nootfakelykheit 
der  dingen ,  die  gehandelt  worden ,  niet  altijt  tijd  van  zo  naau- 
keuriff  onderfoek  gecft,zo  moet  men  belijden  dat  het  menfche- 
lyk  leven  in  de  beiondere  dingen  dikwijls  dolingen  onderwor- 
pen is,  en  dat  men  hier  uit  de  zwakheitvan  onfe  natuur  kan 
kennen. 


TEGEN- 


tegenwerpingen' 

VAN 

Enige  geleerde  mannen  op  de  vooreaande  be- 
Ucnkmgen ,  met  de  beantwoordingen  van 

deScHRYVER. 

I.    T  E  G  E  N  W  E  R  P  I  N  G. 

deelde  ik  dat  ik  in  defe  ^cSX.V 
aan  my  zo  lief  en  waardf  gehoorde  t  X"'^? ' 
20  om  dat  gy  zien  zoud  hoe  hoog  ,k  u  acht    a  '  L  o 
pcnbaar  zou  worden  hcp  •   1      ,'  ^lat  o- 

breekt :  op  dat     "ooïSnft^^^  ^'^"-""f^  gc- 

beminnenLS  ks  bewf  om^^  "^"'"'S 

20  laftig  zijn  '    °'      '  ^° "  ^wak  val ,  niet 

n,a?trkfoi?;eTn^^^^^^^^^ 

20  hy  by  hem  was,  hem  bemi^en  zón  T  'i"""  f  ° ' 

dan ,  ja  ik  ben  de » deSe  fel  l  '^'"^       '^y»  ''^  ^en 

ik  heb  in'tdenken     nn?v  S  c  ;  "f-J^  g<=eft.  'tiszo.  Nu,a«. 

voornamei;t  S;o  3tt  et^^^^  l-''^^^" '  ^» 

maar  ik  ben  nietdes  ze  fs  nnrAX    ?   V  ''^^      wefcn.RechtM  f,„. 

werpelyke  daSfyth  t n'ttt k£^^^  ''''' ! 

^aak,  volmaakrc;Hnn;l     ^j-^^  ,    *         dan  iets  fd  oor-^^^''^"» 

en  vol^aakteTd,;^^^^^^^^^^   Temat'' h'"  "  -7 »  ^ 

>.  wefen  is .  maar  *  enkel  vk  ên  zond'er  '  °P  '"'^^  ^^'J''^"^  ^"-^  - 

'tgehele.wefeninfichymS^^^^^^ 

faak ,  gelyk  DionyGus  in  't  achtfte  honf^^^,  'pronkely kc  oor-  s.^pim,„. 
namen  zegt.  ^^'''''''^^"''^Soddclyke^!!;:,.,,.. 

Ik  wordgedrongen hiereen  weinig ftil  te  ft.an  om  • 
te  zeer  te  vcrmoejen :  want  mijn  m  ^^rnuft  is IKT. 
gen    als  de  golven  van  d'Eunpus;  Ik  beken   ik  nnH  """X"-. 
bc  V,  s ,  ,k  weerleg.  Ik  wil  in  gevoelen  niet  ïan  defr        '  ' 
fc.ulie„,enacl.nhemn.tto^efl^mn.n"'^ïï;\t'ÏÏ^^^^^^^^^ 

oor- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


a  Ïdta4 

b  Titnopta- 
t,i. 

C  Ohjenivt 
intllffhis. 
«)  ^éhu  tn. 
itUccfuf. 
C  T)cnoTntni' 
tio  extrinje' 
</»» 

n'u. 


171  --ïffw. 
Ti  alt*  .'>  <t- 

O  .^flH* 

acJit  tln  tal* 


j8  R.  Des-Cartes 

oorfaak  vcreifcht  een  «denkbeelt?  of  zeg  wat  denkbeelt  is,  't  Is 
het b-edaclucdin^ zelf,  voorzo  veel  het « voorwerpelykin  t 
verftantis.  Maar\vat  is  voorwerpelyk  in 't  verftant  wefen  ? 
Ik  hcb't  eertii  ts  selcert :  't  is  de  d  daat  fel  ve  van't  verftant  naai- 
de wiife  van't  voorwerp  bepalenj't  welk  zeker  een'  uitterlykc 
benoeming  is,  die  niets  ter  zaak  dient.  Want  ge  yk  gefien  te 
worden  mets  anders  is,  dan  de  f  daat  van't  geffcht  naar  ray  te 
ftrekken;  zo  is  ook  s  gedacht  te  worden,  of  voorwerpelyk  in 
't  verftant  te  wefen ,  de  "  denking  van  de  geeft  op  zich  te  hou- 
den en  te  bepalen  ;  't  welk  ook  zonder  beweging  en  verande- 
ring, van  het  ding ,  jaook  fchoon  het  niet  was,  gefchieden  kan. 
Waarom  k\  ik  dan  d'oorfiiak  van  een  dingonderfoeken,  t  welk 
i  in  der  daat  niet  is.'t  welk  een  "  blote  bcnaming,cn  een  mets  is? 

En  nochtans  zegt  dit  groot  vernuft ,  dat  du  denkbeelt  wanlyi 
var,  er.i'^e  oorUak.  moet  hebben ,  dM  het  eer  defe  ofée  voorwerpelyk^  d*- 
dMheu ,  dan  em^e andere ,  begrijpt .  In  tegendeel,  van  geen :  want 
dc  >  voorwcrpelykc  dadely kheit  is  een  enkele  nocming,  en  niet 
in  der  daat.  Nu.d'oorfaak  geeft  een  »  wcfcntlyke  en  dadelyke 
invloeiintr.  'cGeen,  'twelknietoinderdaatis,  kandefein- 
vloejing  niet  ontfangen  ,  en  lijd  dieshal  ven  met  de  p  dadel  yke 
uitv  oding  van  d'oorfaak,  avcrc.fcht  die  ook  met.  Ik  heb 
.  dan ..  denkbeelden ,  maar  niet  der  fel  ver  oorfaak  ;  zo  verre  is  t 
'er  afdat'er  iets  groter  als  ik,  cnoneindelyk  Zou  zijn. 

Maar  indien  gy  d'oorfaak  der  denkbeelden  met  ftelt.  zo  gcet 
ten  minften  reden  waarom  ditdenkbeelt  eer  defe  dan  die  voor- 
werpelykedadelykhcit  begrijpt.  Zeer  wel  gezcgt.  Ik  ben  niet 
ocwent  karigly  k.maar  feer  mildclyk  met  roijn  vnenden  te  han- 
delen Ik  zeS  in'algemecn  't  geen  van  de  denkbeelden, 't  welk 
de  Heer  Des-Cart'es  van  de  driehoek  gefegt  hccif  Hoewel, 
zeai  hy  ,  r^M,ennergemz.odamgeer, ' geflaltebmtenmm  tdenktngu, 
offmmermjenz^tl,  z.otsernochtammreljk  Mkere  hepaMe natuur  , 
cf  n>ez.enthe,t,  of"  vorm  daar  af,  d,e  onveranderlyk  m  eeumg  is.  Name- 
lyk ,  daar  is  defe  eeuwige  waarheit ,  die  geen  oor&ak  verciicht. 
Een  fchuit  is  een  fchuit ,  en  niet  anders.  Davus  is  Davus ,  en 
nietOedipus.  Maarindiengy  echter  hardnekkiglyk  naar  re- 
den vraasit,  't  is d-onvolmaaktheit  van onz verftant,  d.ii  niet 
oneindelyk  en  onbepaalt  is.  Want  dew.jl't  het  «heelal,  dat 
btegelyk  en  geheel,  met  eenomhelfing  met  kan  bevatten 
zo  fcheildendeeldhetallegoet;  en  m  defer  voegen  ontfangt 
en  begrijpt  het  allengs,  ofgclykmcn  zegt,  inadicquate,  dat 


:Eerfle  TegenwerpiKge?}.  ,  ^ 

hrc^Snk^^'^^'^^'  ^"S""'       het  in't  geheel  niet  voort- 
Voorts,  defe  man  gaat  al  voort,  en^par-  t 


oorf'nk       ^"    l-f'^lven  van  nieVrrd'at-i^'nTe;  Tan  ë^' "eL-- 
7ctt^uf:ir^^^^^        ''=«J'^rd-ht  zegt.  daarmcê  n  ?n 
d  u"  ónH    f  f 'l'^«-;»'f ='=>nw'J ft  '  zo  IS  't  niet  i>  niets ,  maar  •  iets  " 
aLnSÏrenr'^''^'',^'""""'"''-  Ennochtans,  ^n,  dat  ïc 
bc"epenTn"^  ;>nderdaatis.  zo  kan  het  wel  ■  ^r-''- 

M^f  '  T"""'  g^'^^fins  uitgefproken  worden.  K 

namclyk  van 't  welk  het  '"denld^eclc  vaneen  wp(>n  /^ 
volmaakter  i\  Am  ;ir  "<-hb.iji.cu  v an  een  weien  ,  dat  mi.u.,  ,„:„, 

middelvl  zeot  '  ^""q"^''" '  g^lyk  hy  tevoren " on-.,  w.,,.; 

7ndu7u  'f'"""'»'!»  ouders,  ofvan  anderen ,  en  zo  voort.  ökJr 
itVoiTJrti ''''''  ^o^ou.inie,r>,,,feUn,  n,a„enfX„,en 

vel  oegïïri,:^L'^'","?'^'g;  Want  waarom  11.1  ik  S 
deodenkilTeive  Ma^- 'defe  'eeJ^^  "  S«ft  •  en  p  m.,. 

of  van  een  .mder ,  zo  van  een  aS  -'"f T^"  ^''^  ^^'f» 

fichzelf,  zoishy\knGod  w  mVel^r  'r","^"'^^'^ 
lichtelyk  alles  aan  fich  zelf  gegJïen  hf  bbë,;  '"'^    *  '-^^ 

Ik  bui  en  fmeek  defe  man  dat  hy  fich  niet  voor  een  lecraio,-;™ 

efer ,  en  d.e  miflchien  kleine  kennis  heeft ,  verberl^t  ^wa  f  ' 
ZZv'fr'^  op  een  dnbbclde  wijfc  genomen:  v'oor 

ftelbgly  k.  te  weten  van  fich  zd  f,  als  van  een  oorfuak  •  en  dS  l  t!-,.. 

"  -  halvcn  '■' 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


60  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

hal  ven  ZOU 't  geen,  dat  van  fich  was ,  enaanfich  zelfzijnwc- 
fcngaf,  zondcrtwijffelallesaanfich  geven,  en  dus  God  zijn , 
20  het  door  een  voorbedachte  verkiefing  aan  fich  het  geen  gaf, 
a?<.j4fm.  dat  het  begeerde.  Ten  tweeden  word  vanzJch  «ontkennelyk 
genomen,  cn  ïs  het  zc\vg^i\s  van  fich  z.elve,  omniet  van  een  ander; 
en  in  defer  voegen  word  het,  zo  ik't  recht  onthouden  heb ,  van 
alle  menfchen  genomen. 

Maarnu,  zo  iets  van  zich  is,  dat  is  niet  van  een  ander ,  hoe 
zult  gy  echter  bewijfen  dat  dit  alles  bcgrijpt,en  oneindelyk  is? 
want  ik  flemu  niet  toe,  alsgy  zegt  dat  het,  zo't  van  fich  was, 
lichtelyk  alles  aan  fich  gegeven  zou  hebben,  vermits  hecniec 
van  fich  is,als  van  d'oorraak,cn  niet  te  voren  konbedenken  wat 
het ,  eer  't  verkoos ,  daar  na  zou  wefen.  My  gedenkt  dat  ik 
hUn>itat,o.  fomtijts  Suarcs  dusgehoort  heb:  Alle  ^'bepaling  is  van  een 
oorlaaki  want  een  ding  is  bepaalt  en  eindig ot  om  dat  d'oorfaak 
niers  groter  cn  volmaakter  geven  kon ,  of  met  heeft  willen  ge- 
ven :  indien  dan  iets  van  fich  is ,  en  niet  van  d'oorfaak ,  zo  is  't 
c  iiii'mu'   warelyk  conbepaalt  en*'  oneindig. 

d  7»fin,tum.  Maar  ik  kan  dit  niet  in't  geheel  tocftemmen.  Want  wat  dan, 
e.^b  tnmn'.     dc  bcDal Ing  ^  van  d'inncrly kc  mcdeftcl Hgc  bcginfelen  is,  te 

weten  van  de  •  vorm  en  de  wefentheit  zei  ve ,  de  welke  gy  ech- 
iH^nnL,    ternochniet  bewefiL;n  hebt  oneindelyk  te  zijn,  hoe  zeer  het 

ook  van  fich  zy ,  dat  is  niet  van  een  ander  ?  zeker  ,  het  heette 
f^inmuftts  ^^1^  zogy  onderllek  dat  het  heet  is,  uitzijn  sinnerlyke  me- 
JX'f/Mr"deftellige  beginfclen  heet,  en  niet  kout  wefen  ,  fchoon  men 

fich  inbeeld  dat*et  het  geen,  'twelk  het  is,  niet  van  iets  is. 

Ik  vermoed  niet  dat  aan  mijn  Heer  Des-Cartes  redenen  ont- 
hSuifiitm-  breeken,  door  de  welken  hy't  geen'»  onderzeilen  fal,  *twelk 

anderen  millchien  niet  klaar  genoech  hebben  konnen  doen. 
Ik  koom  noch  eindelyk  hier  in  met  defc  man  overeen  ,  dat 

by  vooreen  algemene  regel  Helt,  dat  het  geen,  't  welk  wy 
i£M/v*r«r;.  l<^iarely ken onderfcheidelyk kennen,  warelykhet  'ware  we- 

icn  is ,  ja  dat  het  geen ,  't  welk  ik  denk  ,  waar  is.  Want  ik  heb 

al  van  mijn jongcnfchap  af  alderhande  Chymeren  cn  verdicht- 
ïïSi^odvU  felen,  en  alle  ''wefcns  van  reden  verworpen,  om  dat  geen 
IXt?;*  » macht  van  haar  »"cige  voorwerp  afdwalen  kan.  Indien  de  wil 
mobj,a.m,  bewogen  word,  het  ftrekt  ten  goede;  jade  finnenzclvendo- 

len  niet :  want  het  geficht  fiet  het  geen ,  dat  het  fiet ,   t  oor 

hoort  het  geen ,  dat  het  hoort ,  cn  indien  gy  koper  fiet ,  zo  fiet 

gywel;  maar  gy  doolt,  als  gy  naar  uw  oordcel  meent  dat  het 

geen 


Eerjle  Bedenkingen. 
gcen.'t  welk  gy  fiet.gout  is:in  voegen  dat  mijn  Heer  Dcs-Car- 
tcs  zeer  wel  alle  dohng  aan  't  oordeel,  en  aan  de  wil  toefchriift. 

Breng  nu  uit  deferegel't  geen  by,  dat  gy  begeerde  Maar  ik 
kenk  arelyk  en  onderfcheiddykhet  »o^e'indflyk  wefe.rio'^'-.-J^- 
is  t  dan  een  waar  wefen,  en  "iets.  Iderfal  hier  vraeen  ken^r*, 
gy't oneindelyk  wefen  klarely k  en  onderfcheidelyk  ?  Wat  w^'  ' 
dan  defe  gemene  fpreuk,  die  aan  yder  bekent  is/  ÜOnSl 
cnbtkfm  voor  ^  veel  het  oneindig  is.  Want  indien  ik ,  op  een  c  Dui-  « 
fcnthoek  denkende  ,  enige  -^geftalte  vcrwardclyk  voor  mv\T 
vertoon  .  en  niet  onderfcheidelyk  een  duifenthoek  bem"J 
kan    om  dat  , k  des  zelfs  duifent  zijden  niet  ondcrfcheidel  vk 
oneïn  r  '        '^'^  onderfeheidely k ,  en  zonder  verwarring  het 

LsvooX  nietklare?yk7cn 
ais  voor  t  oog  kan  zien  ?  j  ^ . 

En  dit  is  rniflthien  het  geen ,  't  welk  S.  Thomas  wilde  zet? 

SóVfid: "^,'fl'.^'='°S'''r  "^^bbcndedat  dit*  voorftcl  God  1: «  ^"f^">. 
aoor  licli  zelf  bekent  is ,  doet  uit  Damafccnus  aan  fich  zelf  dit 
voorwerp :  de  kennis  van  dat  God  wefently  k  is ,  n  tureTvkIn 
alle  menfchen  ingeplant ;  cn  dieshal  ven  is  door  iich  Sbcken" 
eeme^n  ^"  D='=ii'hyopaatwoort,  te  kennen  dat  God  in 'tal- 
f,<.iuct,n,  cn  onder  zekere  f  verwarring  .  zeot  hv  rt.  ... r  ^ 
voor  zo  veel  God  de  zalighcit  der  menrcl;nl^;d'^i's  onsTv  u" 
SSaTS'""  rr  hy .  niet   .nkS^  ^S^^s..,,,. 

nendacG»^;;,  gelyk  te  kennen  dat 'er  yemant  koomt,  niet  is"" 

wi  eVel^^^^^^^^^^  P'^^- 1^--^'-^  -  voort.  k'lsTfh 

wue  zeggen  dat  God  onder  een  gemene  reden,  of  onder  een 
reden  van  't  u.tterfte  einde ,  of  ook  van  'c  cerfte  cn  volmaaK 
fn  '^,1^'  °f  ^'"'^«^'y  k  onder  de  reden  van  alles  verj  dctk 
beft  SeTir  •"''•'^"'^  ^'"'^ '  ^'^^  "iet  öïd/r  ; 

|e,oote^^^ 

gn.door  fich  felven  allee'nly'k  by  wijfe:b"L"n%'^"  n'^ofg^d  c 
Hetgeen  wonder  is  dat  de  genen.diewijferwillen  wordin  veel 
ondervragen,  en  dus  langer  op  defe  dingen  blijven  ftaan',  die 
2y  weten  dat ,  als  d'ecrfte  gront vcUc  van't  gehele  werk .  ingè! 

^  i  fcherpt 


a  C!dr<t  & 


Cl  R.  Des-Cartes 

rdierpt  moeten  wefcn  ,  en  die  zy  echter  niet  zonder  grote  na- 
fpeiiringkonnen  verftaan.  . 

Laat  ons  dieshalven  dit  toeflaan ,  en  onderftellen  dat  lemanc 
een  Mdaar  en  onderfcheidelyk  denkbeelt  van't  opperfte  en 
^,w././..  vol  maaktfte  wefcn  heeft  \  wat  wik  gy  daar  meê  teweeg  bren- 
cTcn^  te  weten  dat  dit  oneindelyk  welen  wcfcntlyk  is ,  en  dit  zo 
IT    /?    zekerlyk,  dat  un  m'm^tn^  Godsmfcmljklmibj  my  op  eenz^elvurap 
ua"'"'^''"  vanz^cierheitmott  flaan  ,  op  de  xvelktot  noch  toe  de  <^  WtskoniHgex^aar^ 
heden  aeftaan  hebben m  voegen  dat  'et  met  minM^ig  n  een  God  [  dat  n 
het  opper  {Ie  volmaakje)  te  bedenken  ,  aan  de  mlk'^  mfentljkhett  ge^ 
breekt,  (datisemoevolmaaktheit)  dan  een  berg  te  bedenken  ,  die  geen 
dal  heeft.  Daar  fia  £^,y  de  knoop  van  \  gehele  vcrfchil :  de  geen, 
die  met  een  machtiger  rcgenlh-ever  te  doen  heb,  een  wemig 
tefchermen,  op  dat  ik,  dic  noch  verwonnen  fal  worden,  noch- 
tans het  geen,  dat  ik  niet  kan  fchuwcn,  voor  een  tijt  ophou. 

Doch  dewijl  wy  nu  niet  door  achtbaarheit,  maar  alleenlylc 
naar  reden  handelen  ,  zo  hoor  liever  S.  Thomas  felf  fpreken,op 
dat  het  niet  zou  fchijnen  dat  ik  uit  baldadigheit  tegen  dit 
«groot  vernuft  wor  ft  el.  Dit  voorwerp  doet  hy  aan  fichzelf: 
Alsmcn vcrftaat wat defe  naam  Godbetekent,  zohoudmen 
lerftont  dat'er  een  God  is;  want  door  defe  naam  word  het  geen 
betekent,  boven 't  welk  men  niets  groter  betekenen  kun: 
iinre&in  maar 't  geen,  'twelk  findedaatcn in't verftant is ,  is  groter 
xnuüdu.    ^jjj,-^5|-geen,'twclkalleenlykin'tvcrftantis:  dieshalven,  de- 
ninmuiie.  wijl,  ZO  haaft  als  mcn  dcfc  naam  vcfftaat ,  God  terftoncein't 
verftnntis,  zo  volgt  ook  dathy  in  dedaat  is ;  welk  bewijs  ik 
dus'inordeningbreng:  Godisdegeen,  hovende  welk  men 
niets  groter  betekenen  kan  ;  maar 't  geen ,  boven 'twelk  niets 
k  Ex,iïtnüa,  „roter  betekent  kan  worden ,  fluit  k  wefentlykheit  in ,  zo  fluit 
In'it'cr'*  danGod '  door  zijn  naam  ot  ^  door  fijn  bevatting  wefentlykheit 
in,  en  dieshalven  kan  hy  niet  zonder  wefentlykheit  bevat  wor- 
den, noch  wefcn.  Maar ,  zeg  my  ,  ik  bid  u  ,  is  dit  niet  het  zelve 
bewijs  van  Des-Cartes?  S.  Thomas  bepaalt  God  dus  5  boven 
de  welke  niets  groter  betekent  kan  worden:  en  Des-Cartes 
txen$rHmn.i  j^oemt  hem  "  't  opper  ft  e  volmaakte  wefen.  Men  kan  niets  gro- 
ï>lv::;:r..  ter  boven  dit  betekenen.  S.  Thomas  onderneemt ;  'tgecn, 
boven  't  welk  niets  groter  betekent  kan  worden,  fluit  welent- 
Ivkheitin.  Want  anders  zou  men  iets  groter  konnen  beteke- 
nen ,  te  weten  het  geen  ,  dat  ook  betekent  word  wefentlykheit 
•  in  te  fluiten.  Maar  fchijnt  mijn  Heer  Dcs-Cartcs  ook  het  zelve 


maximtiT/Jt 


\\  In  re. 
ilfiferma. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Eer  [Ie  Tegenwrpingcn.  6j 
nict  t'oiidernemen  ?  Godis'topperfte  volmaakte  wcfen;maar 
topperite  volmaakte  wefcn  fluit  wcfentlykhcit  in  -  want  an- 
ders  zou  hy  niet  opperft  volmaakt  zijn.  S.  Thomas  bcfluit,  de- 
wijl dan  ,  zo  haaft  als  dele  naam  verllaan  is ,  God  in  't  verftant 
felf  IS ,  zo  volgt  ook  dat  hy  ain  dc  daat  is ;  dat  is .  dat  hy  felf  we-  ^  i" ". 
fenis  volgt  hier  uit,  datdewefentlykheitinbedraaitwordin 
t  welentlyk  begrijp  van  't  wefen ,  boven  't  welk  niets  eroter 
bedacht  kan  worden.  Maar  Des-Cartes  zegt :  dmijUkdan  .een 
\joclkan  bedenken  ,  dan  die  •>  veez.entlyk^is ,  z.o  vokt  hier  uit  dat  de  ^\e- 
Vlllf'"  ^f"       '""/^'^"^''A'^ .  hy  drcshalven  w.reljk  we-  a  /'^fir' 

u  Dat  nu  S.  Thomas  aan  fich  zelf,  en  aan  Des-Cartes'"". 
antwoord,  genomen  ,  zegt  hy ,  datydervnli.Mt  door defe naam  God 
,  dat  men  z.egt ,  betekent  te  worden  ,  te  voeten  't  groot  Re ,  dat  men  be- 
'/nJ»  l""'^^"""''^/  ^'""0"'  «'«  dat  men  ■ver [laat  dat  het  oeen , 

^  bevatting  van  t  verftant.  Men  kan  ook  met  bewijfen  dat  het  Un  de  daat  ^  ■-n-^^- 
" .   ten  y  men  eerft  onderflelt  dat  'er  iets  dadehiis ,  boven  't  welh  nien  fT""'"'"' 

hoewd  IT-^/^T^'":;'^-  P<'''"-opikookkortclvk  antwoord: 
noewel  men  tocftaat  dat  het  Sopperfte  volm.iaktc  wezen  in  s^-Aw 

IppnK/i^Tk^ly'''''-'''"'^'' 'nidcdaatis,  maar  al- 
Jeenly  k  dat  de  bevatting  van  de  wefcntly  khcit  met  de  1  bcv-it  S'T"" 

S;'"^  ^JPPr'^^^^'=^^"  onfcheiddyfc  aan  mnlLndcr  W^^^ 
Sdaatïiïl        "  "J''  ''SScn  dat  ,n  Gods  wclently kheit  irZ.r 
m  üei  daat  dadelyk  iets  is,'t  en  zy  men  onderftelt  dat  dit  opper- 

^^volmaaktheden,  cnook  defe  vande  Pdadelijke  wefcntlyk.gj^ 

mr.Yr^'^^"°"^'"y'  vermaarde  mannen;  ik  ben  afgemat   cn 'i"""'''''^- 
ZZnZir'^r^'Fr'^  verquikken.'Dit  <,  fflunf ngeze'ttc" 
mz.enthke  teeu  ,  ttmt  defe  beiden  in.en  noch '  wcfcntl  vit  nnm^/'""' 

men  een  van  be.de  wechnecmt,  zo  fal  dit  Ibl  ve  te  fam^nVc™ '  1'^ 
met  wcfcn.Maar  heeft  God  niet  van  eeuwighcit  ^^^^^^  "^l::;:.^ 
gezette  klardyk  en  onderfchciddyk  gekemPen  fluit  he  denk.' 
beelt  van  dit  te  famengezette ,  als  te  famengczct ,  de  beide  de" /i-";'"'" 
len  daar  af  met  wefenily  k  in  ?  dat  is ,  is  de  «  wefentlykhcit  nic 
vandexwefenthcit  vanditt'f^imenge2ettcyivY^f«//v^,/««  ?  cnvL^.n 
nochtans  parft  ,Gods  onderfcheidclykc  kennis  van  eeuw  ie  ^  ^'-""J: 

heit 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


6^  R.  Des-Cartes 

heit  niet  nootfakelyk  dat  een  van  beide  van  dit  tTamengezettc 
is,  't enzy gy onderfteltdathet te  famengezettelelf  is:  want 
*tZn\ms''s^^^^  fluit  het  alle  «zijn  wefentlijke  volmaaktheden,  en  dieshal- 
"ven  ook  de   dadelijke  wefentlykhcit  in.  Dus  ook,  fchoonik 
h^jiitjü   cnderfcheidelyk  « 't  opperftc  wcfen  beken  ,  en  hoewel  't  op- 
cfn  jnn."  perlte  volmaakte  weien  m  zijn  ^  welentlijkc  bevattmgde  we- 
7'c7''cmt44  ^^"^^yl^hcit  befluit ,  zo  volgt  echter  niet  dat  de  wezentlykheit 
ejftntuUm,    ïxï  dcr  daat  iets  is ,  't  en  zy  men  onderftclt  dat  dit  opperde  we- 
zen is :  want  dan  fluit  het  ook  defc  wefcntly kheit  in,  gelyk  alle 
haar  volmaaktheden.  En  dieshalven  moet  men  van  elders  be- 
\ïjr^nZ'   ^^}^^^'^  ^^^^     opperflc  volmaakte  wefen  wcfentlyk  is. 
a,.tm1'*       ik  fal  weinig  leggen  van  de  ^  wefenthcit  van  de  ziel ,  en  van 
g  -Difiinmo.  derfelver  iionderlcheiding  van  lighaam.   Want  ik  beken  dan 
dit  groot  vernuft  my  alrcc  zo  afgemat  heeft ,  dat  ik  byna  niets 
meerknn.  Indicn'er  een  onderfcheiding  der  ziel  van 't  lighaam 
is,  zofchijntdichieruit  bewefen  te  worden,  dat  zy  van  mal- 
kander cnafgcfcheiden  konnen  begrepen  worden.  Ik  zet  defe 
geleerde  man  met  Scotus  hier  te  zamen  ,  die  hier  op  fegt  dat  > 
om  een  ding  van  een  ander  onderfcheidelyk  en  afgefcheiden  te 
bevatten,  het  genoech  is  dat'er  een  onderfcheiding  is,  diehy 
h  ïjymaiu,    vormel)k  cn  '  voorw^rpcljk noemt ,  en  in't  midden  tuflchen  ^ de 
k^S^a'o  ^^^^^yh  onderfcheiding ,  en  d'onderfcheidingdes  redens  Helt ; 
naü&ra.  cndus  onderfchcid  hy  de  goddelijke  gerechtigheit  en  barm- 
hertigheit ;  wantzy  hebben,  fegt  hy,  vooralle  werking  van  'c 
'i^wX?    verüant ,  vcrfchcidc  i  vormelijke  redenen ,  in  voegen  dat  d'een 
d'ander  niet  is.  En  nochtans  volgt  niet ;  de  gerechtigheit  kan 
afgefondert  van  de  barmhertigheit  begrepen  worden,  en  dies- 
halven ook  befonderlyk  wcfentlyk  zijn.  Maar  ik  zie  dat  ik  de 
maat  vaneen  briefte  buiten  ga.  Dit  is 't  geen,  dat  ik  van  de 
voorgefteldefaak  te  zeggen  had.  Gy,  mijn  Heeren ,  befletnu 
welk  gy  belt  fult  oordelen.  Indien  gy  u  aan  mijn  zijde  begeeft, 
zofullen  wy  Des-Carres  overreden  dat  hy  my  niet  hatigfal 
zijn ,  fchoon  ik  hem  een  weinig  tegenfpreck.  Maar  indien  gy 
hem  toevalt,  zo  Iteek  ik  tcrflont  de  hant  uit,  en  beken  verwon- 
nen te  zijn,  en  dit  gewilliger,  om  niet  weer  verwonnen  te 
worden.  Vaartwel. 


A  N  T. 


ANTWOORT 

Van  de  Schrijver 
O  T 

D'EERSTE  TEGENWERPINGEN. 

Mij»  Heeren, 

GYhebtwarelyk  tegen  my  een  machtige  tegenftrever 
verwekt,  welks  vernuft  en  lering  veel  raofite  en  ar- 
beit  aan  my  hadden  konnen  beroktcenen ,  zo  defe  eod 

t^^V^A^^^r         ^y  ""y"  voornaamfte  reden  ,  ftrekkendc 
Prenfn     '^5^"f'^'^'^^i"«bewijfen,  in  weinis  woorden  h7  ^. 
grepen,  opdatdelezcrsdiezoveelteherrr.v,  u  ^^^^.'^^^  be-cD,i„.. 
zouden  kriigen ,  en  met'er hT.n-  ,^1  " geheugenis^""'^< 

oordeelde  klare  vkT/n^f  J  u      '^'"g^"  toegedaan ,  dte  hy 

g.r^  vSaS;7„?,fg,-'i'„"^ «='5" -2r  *• 

voorwerp  te  bepalen-.  'twM  ^//..^/  l     ^^J^^^^  ^"^^"^^  ^e  wyje  ^^^^as  i^^ 

ken  dat  d.t  zijn  opficht  heeft  op  het  dinS  a L  buf"  nl'"''" 
ftantgellelt,  ten'welke  mfie^het  geel?da\ ^ voor^;^^^^^^ 
in  't  verftantis .  warelyk  een' uitterlyk^  noembJT  en  f 
^kvan't  denkbcelt  fpreek  .  't  well/nimm«  b^ue^^vS:^^^^^ 

^  ftant'"- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

a  FjTc  ohjem-  ftant  is ,  en  van  de  reden ,  welks « voomerpeljriti  mfen  niets  an- 
ders betekent,  als  in'tverftant  tewefen  opeen  lelvewijfe, 
b  ob]c£ia,   als  de  ^  voorwerpen  daar  genaenelyk  in  zijn.   Gelijk  dus ,  tot 
een  voorbcelt,  zo  iemant  vraagde  wat  hier  door  aan  de  zon  toe- 
valt ,  dat  zy  voorwerpelyk  in  mijn  verftant  is  ,  zo  zal  men  aan 
hem  met  recht  antwoorden ,  dat  aan  haar  niets  toevalt ,  dan  een 
coptratio,  uitterlyke  benaming,  namelyk  datzy  de  ^werking  van  mijn 
d  obj^aHm.  yej.^.^nt  naar  de  wijfe  van  een<*  voorwerp  bepaalt.  Maar  indien 
men  van't  denkbeelt  der  zon  vraagt  wat  het  is ,  en  daar  op  ant* 
e7^«  cofiM- woort  dat  het  de  ^bedachte  zaak  is,  voor  zo  veel  hetWoor- 
Toh-  Eiiv^  werpelyk  in  't  verftant  is  ,  zo  zal  niemant  verftaan  dat  het 
in  inuiUu.  g  denkbeelt  de  zon  fclve  is ,  voor  zo  veel  defe  uitterlyke  afnoe- 
^  ming  daar  in  is.  En  voorweYpdykjn  't  verftam  te  z.ijn  betekent  niet 

hoi>,rutio.,  des  zelfs 'Uverking  naar  de  wijfe  van 't  voorwerp  te  bepalen, 
maar  op  een  zelve  wijfe  in  't  verftant  te  wefen ,  als  gemenelyk 
udf^/^ii^;       2;elfs  voorwerpen  zijn :  ja  zodanig ,  dat  het » denkbeelt  van 
k  Formahur,  fdye  is ,  hl  't  veiftant  zijnde ,  niet  ^  vormely k ,  gely k 

1  oi'i^fiivi.  in  de  hemel ,  maar  *  voorwerpelyk ,  dat  is  op  zodanig  een  wijfe, 
Ti,^uiwodM  als  de  voorwerpen  gemenelyk  in 't  verftant  zijn ,  «welke  wy- 
wefen  zekerlyk  veel  volmaakter  is ,  dan  de  gene ,  door 
de  welke  de  dingen  buiten  't  verftant  wefcntlyk  zijn :  maar  dit 
is  echter  niet  geheel) yk  niets ,  gelyk  ik  alreê  te  voren  gefchre- 
n  venhcb.  Als'defe  geleerde  Godgeleerde  zegt  dateer  "gelyk- 

namigheit  of  diibbèlfinnigheit  in  defe  woorden  een  z^mver  mets  , 
is,  zofchijnt'etdathymy  van 't  geen,  dat  ik  terftont  aange. 
merkt  heb,  heeft  willen  vermanen ,  op  dat  ikmiflchien  daar 
in  niet  onkundig  zou  zijn.  Want  voor  eerft  zegt  hy  dat  het 
O  ƒJ^».     ding ,  dus  door  "  't  denkbeelt  in  't  verftant  wefentlyk  zijnde , 
^EniéiSiH.  geen  P  wefen  inderdaat  is,  dat  is  niet  iets  wefen ,  buiten'tver- 
Hant  geftelt  \  'twelk  waar  is:  daar  na  fegt  hy  het  felveniet 
qE«;  r^f».  iets  vei'dicht ,  of'iredenswefen  te  zijn  ,  maarkets  dadelyk, 
%V4/.*r      welkonderfcheidclyk  begrepen  word;  door  welke  woorden 
ï-S'**^  hy  al't  geen,  dat  ik  voortgebracht  heb,  toelaat :  maar  hy 
voegt'er  nochtans  by,  om  dat  het  alleenlyk  begrepen  vvord , 
en  niet  in  der  daat  is ,  (  dat  is  om  dat'et  alleenlyk  een  denk- 
beelt, eni-eendingis,  buiten 't  verftant  geftelt,  zo  kan  het 
wel  ben-repen,  maar  geenfins  uitgefproken  worden ,  dat  is  dat 
het  cre^n  oorfaak  behoeft  om  buiten  't  verftant  te  zijn  j  t  welk 
ik  beken  :  maar  het  behoeft  echter  oorlaak  om  begrepen  tc 
worden,  en  hier  af  alleen  is  vcrfchil.  Dicshalven,  indien  ie- 


mant 


Antmort  op  d'Eeerfte  Tegemverpmgen.  67 

tóantin'tverftanthet'denkbeelt vanenig gebouhad ,  dat zeerjw«; 
icpnfti^lyk  gemaakt  was .  zo  mag  men  met  recht  vragen  wat 
d  oorfaak  vanditdenkbeelt  is ;  en't  is  niet  eenoech    70  ,Vmon^ 
zegt  dat  dit  denkbeclt  buiten  't  verftant  nils  is   en  dkshaTven 
met  uitgefproken  ,  maar  alleenlyk  begrepen  kan  worden 
want  men  vraagt  hier  niets  anders  dan  wat  d'oorfaak  is  ,  diar* 
Taa  'l'g'*^P^"  word.  Hy  zou  ook  niet  genoech  doen.  diê 
je.de  dat  het  verftant  zelf  des  zelfs  oorfaakl^as,  namelyk  aS 
van  zijn  b  werking;  vermits  men  hier  af  niet  twiifFelt,  maari'^f'"*'- 
alleenlyk  van«dWaak  der  voorwerpelyke  konft,  die^aa^^-^- 
mis:  want  dat  dit  denkbeelt  zodanige  voorwerpelvkekonf^''^'''''^'^'- 

'uitfteetcntlïk  moet  ?;in    „Jï,  *         f  ?f  "oratlyk  oI  if,..,,. 

wcicnnyic  is.  i->elc  deurfichtise  man  heeft  dir  oll^^         ^  i'^^^"'"'»' 
gefien;endieshalveiihekpnrK,^^.t  ^'^^^  \vcl«;/ff«.. 

cifcht.  Hy  heeft  echter  wel  Sn       ^  ^orlaak  ver-  " 

want  hoeJel  d^ntSr^an"  e^dSotk  rvS"'/  T^^-' 
eeuwig  is,  zo  ftaat  echter  niet  minder  gcoXofcnv'r  '"i::""^"' 
waarom  des  zelfs  denkbeelt  inonsis.  Hy  voeSd  '.hnl^''' 
daarnaby,,„^.«,,,,,«,,,,,^^^,^/^^„J^^^^^^^^ 


R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

volmaaktheit  van  onz  verflant ,  en  zo  voort :  door  welke  antwoort 
hy,  zo'tfcliijnt,  niets  anders  heeft  willen  aanwijfen ,  dan  dat 
degenen,  die  van  my  willen  verfchillen ,  op  defe  zaak  niets, 
dat  waarfchijnelyk  is  ,  konnen  antwoorden.  Want  zeker, 
^tisnietmeertebewijfcn,  datd'oorfaak  daarom  Gods  denk- 
beelt  in  ons  is,  d'onvolmaaktheit  van  onz  verftant  is,  dan 
^^^'^/''^^['^^^  dat  «d'ongeleertheit  van  de  hantwerkskonfl  d'oorfaak  is  , 
T,ll  '''"''"daarom  wy  ons  enig  feer  konftig^gebou  eer  inbeelden,  dan 
b  een  ander ,  dat  niet  zo  volmaakt  is.  In  tegendeel,  indien  ie- 

,  inant  het  denkbeelt  van  een  gebou  heeft,  in't  welke  alle  konfi:, 
die  men  bedenken  kan,  begrepen  is,  zo  word  daar  uit  ook 
zeer  wel  befloten  dat  dit  denkbeelt  van  enige  oorfaak  voort- 
gekomen is,  inde  welk  alle  konft,  die  men  bedenken  kan, 
Sot^[?>k  'warelykcndadelykwas,  fchoon  zy  daar  in  alleenlyk^  voor- 
werpelykis:  met  gelijke  reden  kan  men  ook,  dewijl  wy  Gods 
t^erfcstio  denkbeelt  ,  in't  welk  alle  c  bedenkelijke  volmaaktheit  begrc- 
..:,uM.,.  pen  is ,  in  ons  hebben ,  klarelyk  hier  uit  bcfluiten  dat  dit  denk- 
beelt van  enige  oorfiiak  afhangt,  in  de  welke  alle  defe  vol- 
maaktheit is,  teweteninCodjdiewarelykwefentlykis.  En 
zeker  in't  een  fal  de  fwarigheit  niet  groter  fchijnen,  dan  in 
't  ander  ,  zo  wy ,  gclyk  wy  niet  alle  ervare  werkmeeflers  zijn, 
Vhwlrum'      dieshalven  de  (denkbeelden  der  zeer  konlligc  gebouwen. 
Vlie  "Trufi.  niet  konnen  hebben  ,  ook  dus  niet  alle  de  fel ve  macht  hebben 
uoj^Hm.    van  God  tc  begrijpen  :  maar  dewijl  dit  op  een  felve  wijfe  in 
yders  geeft  ingedrukt  is  ,  en  dewijl  wy  niet  bemerken  datdit 
g  s^mmrc,  ons  van  ergens  anders ,  als  van  ons  fel  ven ,  toekoomt ,  zo  s  on- 
derftellen  wy  dat  het  tot  de  natuur  van  onz  verftant  behoort. 
En  zeker  niet  t'onrecht.  Maar  wy  laten  iets  anders  achter', 
'twelk  voornamclyk  t'aanmerkcn  ftaat,  en  van  't  welk  alle 
kracht  en  licht  van  dit  bewijs  afhangt ,  namelyk  dat  defe  macht 
van  Gods  denkbeelt  in  ficb  te  hebben,  nietinonzverftantkan  * 
'llm!'^'*'  '^^^^^"^  2:0 dit  verftantalleenlyk  een h eindig wcfen was,  ge- 
lykhet  warelyk  is,  en  geen  oorfaak  van  lich  had,  die  God 
was.   Dieshalven  heb  ik  verder  onderfocht  of  ikzou  konnen 
^.«Ar..   »wefentlyk  zijn,  zo  God  niet  wefcntlyk  was  ,  niet  zo  zeer 
om  een  reden ,  die  van  de  voorgaande  verfchilde ,  by  te  bren- 
gen, als  wel  omdezelvevolkomentlijker  te  verklaren. 

Maar  de  bcleeftheit  van  defe  man  brengt  my  nu  in  een 
plaats,  daarikyders  nijt  te  verwachten  heb :  want  hyverge- 
lykt  mijn  bewijs  met  een  ander  uit  S.  Thomas  en  Ariftote- 

les 


Antivmt  op  d"Eerfte Tcgmverpingcn.  (,<j 

les  genomen;  om  dus  als  reden  t'eiffchcn  waarom  ik ,  dewijl 
ik  een  zelve  weg  ingegaan  ben  als  zy,  echter  niet  in  alles  de 
zelve  gcvolgt  heb.   Maar  ik  bid  hem  dathy  my  toelaat  van 
d'anderen  te  zwijgen,  en  alleenlyk  van't  geen,  dat' ik  se- 
fchreven  heb,  reden  te  geven.   Voor  eerft  dan  heb  ik  mijn 
bewijs  hier  uit  niet  genomen  ,  dat  ik  in  » finnelijke  dingen  een  \  s.miu- 
ordening  of  gevolg  van  uitwerkende  oorfaken  zagj  zoom 
dat  ik  achtte  dat  het  veel  blijkelijker  was,  dan  eenioe  «fin-""""* 
nelijke  dingen,  dat  God  "^wefentlyk  is,  als  ookom'datmv'"^"^'"''*''' 
dacht  dat  men  door  dit  «gevolg  der  oorfaken  nergens  anders f  '''';-'* 
kon  komen  ,  als  tot  de  kennis  van  d'onvolmaaktheit  miins  '^to»! 

namelyk  dat  met  kon  begrijpen  hoe  zodanige  on- 
eindelyke  oorfaken  van  eeuwigheit  malkander  onderlinrr  zo 
gevolgt  zouden  wefen  ,  zo'er  geen  eerfte  oorfaak  geweeft 
had.  Wantzeker,  hier,  datikdit,  niet  kanbcgrijpcn  ,  volcrr 
niet  dat 'er  een  eerfte  moet  wefen ,  gely  k  ook  hier  uit  du 
de  holJ^nSf  1^''%'^'^"'^  eens  bepaalde  of  eindige^- f 
l.A.^^  ^'^'^  begrijpen,  met  volgt  dat  men  tot  een 

lefte  deling  kan  komen,  en  dit  zo  verre,  dat  men haarniec 
Rijders  delen  kun;  maar  dit  volgt  alleenlyk,  dat  mijn  vcr- 
«ant,  'twelk  bepaalt  is,  het  onbepaalde  en  oneindige  nier 
bcvattenkan  Ik  heb  dieshal  ven  voorde  grontveft  v?n  miin 
reden',  m.jns  felfs  wefentlykheit  willen  gebruiken.  d?e  'Jn  ■>  e.:,,. 
geen  gevolg  van  oorfaken  afhangt,  en  zo  welaan  mV  beken 
IS,  dat  niets  aan  my  meer  bekent  kan  wefen  :  en  ik  hebv.n 
my  onderfocht  niet  zo  feer  van  welke  oorfaak  ik  eertijts  vooi 
gebracht  ben,  als  wel  van  welke  oorfaak  ik  heden  bcwinrr 
word,  om  my  dus  van  alle  gevolg  der  ooriaken  te  vcrlofli  , 
Wijders  ik  heb  met  onderfocht  wat  d'oarfaak  van  m  v  is  vor  r 
20  veehk  uit  geeft  en  lighaam  befta,  maar  alleenlyk  ï  bcÏHo-  ,7.«« 
telykvoorzo  veel  ik  een  •'denkend  ding  ben;  'twdk  ikX  C  ' 
weinig  acht  ter  zaak  te  behoren.  Want  dus  heb  ik  „,7  ^'^  '  ' 
be  er  van  '  vooroordelen  konnen  ontflaan ,  naar  't  lich  va  i  ' , 
natuur  luifteren ,  my  zelf  ondervragen  ,  en-  voor  zekS  bc": 
veftigen  dat 'er  mets  m  my  kan  wefen,  daar  af  ,k  niet  mS 
Wuftigben;  't  welk  m  der  daat  wat  anders  is,  dan  of  ik  hier 
uit,  dat  ikmy  van  een  vader  geteelt  zie,  aanmcrktedat  mijn 
vader  ook  van  mijn  grootvader  was.  En  dewijl  ik,  ractd'ou 
ders  mijner  ouders  t'onderfoeken ,  dus  niet  tot  het  oneindi- 
ge voortgaan  kon  ,  zo-  heb  ik  ,  om  een  einde  van  aocken 

'  3  tc 


70  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

temaken,  vaftgefteltdat'ereeiieerfteoorfaakis.  Wyders,ik 
Vies  mi'  oi^^^r^ochc  niet  alleenlyk  wat  d'oorfaak  van  my  is ,  voor  zo 
IJ. '  .    veel  ik  een  ^  denkend  ding  ben ,  maar  meeft  en  voornamelyk 
hcogttatto-  YQQj.      ^g^i     bemerkte  dat 'er  onder  d'andere  denkingen 
c  ideaentü  't  c  denkbcelt  van  een  opperfte  volmaakte  wefen  in  my  is ;  van 
jicmm i^erfc,  ?j.  ^^||^  aUgen  allc  de  kracht  van  mijn  <^  betoging  afhangt :  voor 
d  T)emon'   ecrft  om  dat  in  dit  denkbeelt  begrepen  word  wat  God  is ,  ten 
minften  voor  zo  veel  als  ik  hem  verftaan  kannen  naar  de  wetten 
e  Logica,    van  de  ware  ^  Redenkonft  behoort  men  noit  naar  enig  ding  te 
vragen,  oftis^  'tenzy men eerft verflaatw^ir^^^?; :  Tentwe- 
den,  om  dat'et  het  felve^^denkbeelt  is,  't  welk  aan  my  gelegen- 
heit  geeft  van  t'onderfoeken  of  ik  van  my  felf,  of  van  een  an- 
der ben,  en  van  mijn  gebreken  te  kennen:  Ten  darden,  dit  on- 
dcrwijfc  my  dat'er  niet  alleenlyk  enige  oorfaak  van  my  is,  maar 
daar  by  noch  dat  in  defeoorfaak  alle  volmaaktheden  begrepen 
zijn,  cn  dieshal  ven  God  is.  Voorts,  ik  heb  niet  gefegt  dat  hei 
f;f»'^*'^'  onmogelyk  is  dat  iets  de  g werkende ooriaak  van  fich  felf  is: 
want  hoewel  dit  baarblijkelyk  waar  is,  als  men  de  betekenis 
van  't  uitwerkende  tot  dcfe  oorfaken  prangt ,  die  in  tijt  voor 
de  werkingen  gaan,  ofdie  van  hen  verfcheiden  zijn,  zofchijnt 
het  echter  niet  dat  zy  in  dit  gcfchil  dus  geprangt  moet  worden; 
zo  om  dat  het  een  beufelachtig  gefchil  is ,  (want  wie  weet  niet 
dat  een  felvedin^  niet  eer  dan  fich  felf,  noch  ook  van  fich  ver-^ 
fcheiden  kan  welen?  )  als  ook  om  dat  het  naturelyk  licht  niet 
i  lutio  catif*  fcgt  dat  tot  de  '  reden  van  de  werkende  oorfaak  vereifcht  word 
feftai^.   dat  zy  in  tijt  eer  is  dan  ^  't  gewerkte.  Want  in  tegendeel ,  zy 
^^^^^  eigentlyk  geen  ^  reden  van  oorfaak ,  dan  als  zy  haar  wer- 
ïiïEpcm,  king  voortbrengt,  en  dieshalven  is  zy  niet  eer,  dan  o^'tge- 
werkte.  Maarfeker,  't  licht  van  de  natuur  fpelt  ons  te  voren 
S ^c%7cjf'         S^^^^  ^^"g  "  wefentlyk  is ,  van  't  welk  men  niet  mag  vra- 
citm.       gen  waarom  het  wefenlyk  is,  of  des  felfs  o  werkende  oorfaak 
ondcrfocken,  of,  indieii  het  geen  heeft ,  onderdaan  waarom 
het  geen  behoeft :  in  voegen  dat ,  fchoon  ik  achtte  dat  geen 
ding  enigfins  het  felvc  tegen  fich  felf  kan  wefen,  dat  de  wer- 
kende oorfiak  tegen  de  werking  is,  het  zo  verre  van  daar  is,  dat 
ik  daar  uit  bciluiten  zou  dat'er  enige  oorfaak  is,  dat  is  in  tegen- 
deel weer  des  felfs  oorfaak,  die  d'eerfte  genoemt  wierd,  onder- 
foekcn  zou ;  cn  indefer  voegen  zou  ik  noit  tot  enige  eerfte 
oorfaak  van  allen  komen.  Maar  ik  (la  geheel  toe  dat'er  iets  kan 
wefen,  in 'tv/ elk  zo  groote  cn  zo  onuitputtelijke  macht  is, 


K^ntmort  op  d'Eeriie  Tegeniverfmge.  71 

dat  het  noiciemantsonderftant  heeft  behoeft, » om  wefentlvk  „  ■«  , 
te  wefen,  gelyk  het  die  nu  noch  n.et  behoeft,  ZbewTaS?  ' 
■worden ,  en  dus  verre  enigfins  d'oorfliak  van  fich  felf  k  •  ;t 

verfta  dat  God  zodamg  is.  W  gelyk  Ik ,  fcïïn  ï ï^n  ee^^ 
w.gheit  was ,  en  dieshalven  niets  voor  niy  geweefl  had  n\e\ 
zoufchromen.  (om  dat  ik  aanmerk  dat  de  delen  deftiks  van 
ma  kanderen  gefcheiden  kennen  worden,  en  dat  dieshak^S 

'ten^vH^V  "" r^^'olg^'  datiknamaalsfal  wefen, 
tenzy  dat  enige  oorfaak my  yder  ogenblik weêr baart,  om 
zotefpreken)  defe oorfaak, die mybiwaart,  d.^mZ^nhZ ^  c  r  r 

Uittdled^^^^^^ 

»jit  welke  dingen  ikhchtelyk  fa  antwoorden  or.H'on^„. 

verftaan  ,  alszy  fe^S  et^ï  «  ^  2''"'"'^^^^  niets  anders 
oorftak  heeft? zoSn  zt  ech te!    'n  T^'" '  r'l'^''  S^^" 

&dt„rk"e^^T'^"-^^^^^^^^^ 

en  geen  grontveft  in  fiS  L'eft  fln^i- 

kcre  andere  flclliEennnf-em  in,;,'.  ^" '^''f'y' '^f  er  noch  k  zc-XA"*''*. 

getrokken ,  de  4ïe^",?e"   o%eri:,rS  r^^^^ 

Want  indien,  om  een  voorbeelt  by  te  bïënar  ^l^'^"^'''''- 

dat  het  lighaam  iets  van  fich  is,  zo  fa[ ^ y  ^^hlEkn  d.??'" 

anders  verftaan ,  dan  dat  het  geen  oorfaik  heeft   h  a"' 

dit  ook  niet  met  enige  >  ftellig!  reden  mL^aï  én  y^rol^-fn .  ^ ,  .  -  ■ 

ontkennende  wijze,  om  dat  hy  geen  oorfaak  daar  aSent  &aa 

dit  is  m  hem  enige  onvolmaaktheit,  die  hy  daar  na  lirhtH     r  [ 

v..den,alshyaanmerktdutdedelendest^j;rniSÏÏ 

der 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


jZ  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

der  afhangen.  En  dieshalven,  fchoon  men onderftelt  datdk 
lighaamtot  aan  defetijt  uitfich  geweeft  heeft,  dat  is  fonder 
oorfaak ,  zq  volgt  echter  niet  hier  uit ,  dat  het  hier  na  ook  we- 
ien fal,,  't  en  zy  daar  enige  macht  in  is,  die  het  geduriglyk  als 
wc.cr  voortbrengt.  Want  als  men  geen  zodanige  macht  in't 
dcnkbeelt  des  lighaams  befpeurt ,  zo  maakt  men  terftont  daar 
uit  dit  befluit ,  dat  het  niet  van  fich  is,  en  men  neemt  dit  woort 
az/^«z,jcy^bitellidyk.  Opgelykewijfe konnen  wy  ook,  alswy 
cA^t  feggendatGodvanfichis,  dit  contkennelyk  verflaan,  te  we- 
ten dus,  dat  de  zin  alleenlyk  is  dat  hy  geen  oorfaak  heeft.  Maar 
indien  wy  te  voren  d'oorfaak  waarom  hy  is,  of  waarom  hy  vol- 
hard te  wezen ,  onderfocht  hebben,  en,  op  zijn  onmetelijke  en 
onbegrijpelijke  macht ,  die  in  zijn  denkbeelt  begrepen  is,  mer- 
kende,  haar  zo  welen  overvloediglyk  bekennen,  dat  dit  wa- 
i:ely  k  d'oorfaak  is ,  daarom  hy  is  en  blijft  wefen,  en  dat'er  geen 
ander  buiten  dit  kan  zijn,  zo  fuUen  wy  feggen  dat  God  van  fich 
.^\iiel.'^ivK  is,  niet  meer  ^'ontkemielyk,  maar  ^  Itelhglyk.  Want  hoewel 
j^^^  ^^.^  nodig  is  te  feggen  dat  hy  de  werkende  oorfaak  van  fich 
felf  is,  om  miÜchien  niet  over  de  woorden  te  krakkeelen, 
nochtans,  omdatwy:£iendat  hy  dit,  dat  hy  van  fich  is ,  of  dat 
hy  geen  oorfaak  van  fich  verfcheiden  heeft,  met  van  mets, 
iXc^i^im.  uiaar  van  ^  de  dadelijke  onmetelykheit  van  des  felfs  macht 
Z^T  heeft,  zo  Haat  het  ons  volkomcnlyk  vry  te  denken  dat  hy  in 
4ca«/4rj?ï-  enie-erwijfc  hctfclve  doet,  ten  opficht  van  fich  felf ,  'twelk 
hlU^.  de  fwerkcnde  oorfaak  doet  ten  opficht  van  haar  ^  werking ,  en 
i  r^i^yit  dat  hy  dieshalven  i  ftelliglyk  van  fich  is.  Ook  ftaat  aan  yder  vry 
fich  felf  t'ondervragen  of  hy  in  defe  felve  zin  van  fich  is ;  en  als 
hy  in  fich  geen  macht  vind,  die  genoech  is  om  hem  ook  een 
ogenblik  tijts  te  bewaren ,  zo  befluit  hy  met  recht  dat  hy  van 
een  ander  is ,  en  noch  van  een  ander,  die  uit  fich  felf  is,  om  dat, 
dewijl 'tvcrfchil  van  de  tegenwoordige,  en  met  vandeverle- 
de  of  toekomende  tijt  is,  men  hier  met  tot  in  't  oneindige 
voortgaan  kan :  ja  ik  fal  hier  noch  by  voegen ,  ft  welk  ik  ech- 
ter te  voren  niet  gefchrevcn  heb)  dat  men  ook  met  tot  een 
twede  oorfiak  kan  komen  ;  maar  dat  d'oorfaak,  in  de  welke  zo 
veel  macht  is,  dat  zy  een  ding,  buiten  haar  geftclt,  bewaart,  zo 
veel  te  beter  fich  fclve  door  haar  eige  macht  kan  bewaren ,  en 
dat  zv  dus  van  fich  is.  ,  r  t  • 

I.  l;.;..;.  ^  Voorts ,  als  men  fegt  dat  alle  ^  bepaling  van  een  oorf lak  is , 
2^  -cht  ik  wel  dat'er  een  waar  ding  mee  vcrltaan  word  ,  maar 

dat 


K^ntmort  op  d'  Eer  He  Tegemverfingm,  75 
dat  men  echter  met  geen  eige  woorden  uitdrukken ,  en  daaf  af 
mende  fwangheit niet  oploflenkan:  want,  omeigentlykte 
fpreken,  bepaling  is  alleenlyk  een  >  ontkenning  van  ten  eroter  ^- 
volmaakthe,t;wdke  ontkenning  niet  vanud^oorfjakf^^^^^^^ 
van  "t  bepaalt  ding  zeifis.  En  hoewel  het  waar  is,  dat  alle  din  '  ^" 
gen  door  een  oorfaak  bepaalt  zijn ,  ^o  bly kt  het  echtei'niet  u"t 
ncnieit,  maar  men  moet  het  met  iets  anders  bewijfen.  Want 
gelyk  defe  fcherpfinnige  Godgeleerde  wel  antwoord  ,  vder 
ding  kan  geacht  worden  op  twee  wijfen  bepaalt  te  zijn ;  oFom 
dat  de  geen,  die 't  voorgebracht  heeft,  net  meer  Jolmaak? 
Sn"i.1r'       h"^'^.8«^g^ven     of  om  dat  des  zeïfs  nauii* 
An„   ^1  '  ^^^^^^        ^^^"^  dan  een  zeker  getal  daaraf  ont 
fangen  kan  ;  gelyk  de  natuur  van  de  driel'^.ek  is    che  nlr 
meer  dan  i„  drie  lijnen  beftaat.    My  dunkt  da't  het  een 

feno'orf.nl        '  ofvan  een  oorfaak  is  .  of  van  zich,  als  van 

liet  Jpf.  li  ,    ^^^^ S<=yen  waarom  het  eer  wefently k ,  dan 
n  et  wefentlyk  is,  datisdatwydit  -vanxjch  niet  moeten  ver 


'  h  Oh]t[li; 


den.  Ikfaldicshalvenhï;VTo;;ee'^^^^^^^^^^^^^ 

voorzo  veel  het  oneindig  is.  opgenedS",^;^'^^^^^^^^^^^^^ 
maar  echter  verdaan  kan  worden,te  weten  voor  zo  ' 

yken  onderfcheidelyk  te  verfhan  enig  dini;ï:i:Sig^^^^ 
tfvV  l        ^""V"  geen  x fcheidpalcn  kan  vmden ,  idarel yk  tê"" 
te  vcrftaanis  dat  het  oneindig  is.  Ik  maak  hier  ondciïcheit 

^  tuf. 


74  R.    D  È  S  -  C  A  R  T  E  S 

■^udtfini'  tudchcn^t * onhpaaUe  en^ oneindige  en  neem  alleenlyk  dit  ei- 
'^7nfi»^tum,  gentlyk  oneindig ,  in  't  welk  men  nergens  ^  fcheidpalen  vind : 
^'^So  in  welke  zin  God  alleen  oneindig  is.  Maar  ik  neemdefe  din- 
%^atit"magi-gGVi,  in  dc  welken  ik ,  alleenlyk  onder  enig  opficht  geenein- 
'^Hdonumr'  >  g^^Y^    ^  uitftrekking  van  d'inbeeldelijke  ruimte ,  de 

Z^^Ti^jihi'-  menigte  der  getallen ,  de  deelly khcit  der  delen ,  der  hoegroot- 
^'Ta^rltat'r'  ^^^^  9  diergelijke  dingen ,  ^  onhepaaU ,  maar  niet  ^oneindig ,  om 
Vi2fji^  datzy  niet  geheel  zonder  einde  zijn.  Wijders,  ik  maak  on- 
Tinfinita  derfcheit  tuflchen  des  vormelijke  reden  van't  onenidig,d' '  on. 
g  Katio  /.r. eindelykheit ,  en  het  geen,  'twelk  oneindigis.  Want  wat 
n^iutnjim.  j^^neindelykheit  aangaat,  hoewel  wy  verftaan  dat  zy  ten 
hjnfminu.  hoogften  ftellig  is ,  zo  verftaan  wy  't  echter  niet ,  dan  op  ^  ze- 
iSl^r' kere  ontkennende  vvijfe,  te  weten  hieruit ,  dat  wy  geen  bepa- 
ling daar  in  bemerken :  wy  verftaan  wel » ftelliglyk  het  geen , 
dat"» oneindig  is,  maar  niet  «evenmatiglyk ;  dat  is,  wybe- 
j'»-  .  grijpen  niet  geheel  het  geen ,  dat  daar  in  «  verftanely  k  is.  Maar 
mi>fptl%.  gelyk  wy ,  onfeogen  zeewaarts  inkeerende,  zeggen  dat  wy 
»'  de  zee  zien  ,  hoewel  wy  haar  niet  geheel  met  het  geficht  kon- 

o  inii     t'       i^ereiken ,  noch  der  zeiver  onmeetelyke  grootheit  me- 
ten. En  zeker  ,  indien  wy  haar  van  verre  aanfchouwen ,  als  of 
wy  haar  met  d'ogen  geheel  wilden  bevatten ,  zo  fien  wy  haar 
niet,  dan  verwardelyk:  gelyk  wy  ons  ook  verwardelyk  de 
p  (hiitogo-  pduifenthoek  inbeelden ,  als  wy  gelijkelyk  alle  des  zelfs  zijden 
nnm.        bevattCH.  Maar  indien  wy  van  naby  onfe  ogen  op  enig  deel 
vandezee  veftcn,  zo  kan  zulk  ficn  zeer  klaar  en  onderfchei- 
q;w:n4M>delyk  wefcn  j  gelyk  ook^d'inbeelding  van  de  duifenthock  , 
ouhol^m.  ^j^^  alleenlyk  tot  een  of  twee  zijden  uitftrekt.  Op  gelij- 

r  ihc'Hi'  kewyfeftaiktoe  met  alle '  Godgeleerden  dat  God  niet'  van 
IfLuZ'^  de  menfchelyke  geeft  begrepen  kan  worden  ,  ja  ook  dat  hy  niet 
f»*         onderfcheidely  k  van  de  genen  bekent  kan  worden,die  met  hun 
gemoed  gelijkelyk  in't  geheel  hem  pogen  te  begrijpen ,  en  die 
hem  als  van  verre  aanfchouwen:  en  in  defe  fm  zegt  S.Tho- 
mas ter  verhaalde  plaats.,  dat  de  kennis  van  God  alleenlyk  on- 
iCj^f^Ji».    der  zekere 'verwarring  in  ons  is.  Maar  de  genen,  dicopyder 
van  zijn  volmaaktheden  merken,  en  niet  zo  zeer  pogen  die  te 
begrijpen,  als  daar  af  begrepen  te  worden,  en  alle  de  krach- 
ten van  hun  verftant  in  die  t'aanmerkcn  befich  te  houden  de- 
ien ,  zcjT  ik  ,  vinden  warelyk  veel  ruimer  en  gemakkelijker 
llofïe  vati  klare  en  onderfcheidelyke  kennis  in  hem  ,  dan  in  e- 
jiige  gefchape  dingen.  S.  Thomas  loghent  dit  hier  ook  mct,ge- 

lyk 


Antwoort  op  dEeerfte  Tegenwerpingen.  7  5 

lyk  hier  uit  klarclyk  blykt,  dat  hy  in't  volgende  lid  bcveftigt 
dat « Gods  wefentlykheu  betoogt  kan  worden.  Wat  my  aan-  a  z)«m, 
gaat,  overal,  daarik  gefegt hel. dat  Godklarelyk  en  onder--''"""- 
fcheidelyk  bekent  kan  worden ,  heb  ikdit  niet  anders  .  dan  van 
defeb eindige  kennis,  dienaar  de  maat  van  onzc vernuft ee-t^'s".'/. 
fchikt  IS ,  verftaan.  Men  behoefde  het  ook  niet  anders  te  ver.-^r' 
ftaan  tot  de  waarheit  der  dingen,  die  ik  verfekert  heb,  gelyk" 
Jichtcly  k  zal  blijken ,  zo  men  aanmerkt  dat  ik  dit  in  niet  meer 
dan  in  twee  plaatfen,  gefegt  heb :  namelyk  daar  verfchil  was  of 
in  t  denkbeelt.'t  welk  wy  van  God  «vormen,  fiets  dadel  vk 
dan  ot  er  alleenly  k  een  s  ontkenning  van  het  ding  in  beereocn  f  ^  T'";'' 
word ,  gelyk'er  miflchien  in  't"  denicbeelt  van  d^e  koufe  nS 
SeSifFÏ'l"'''°r"'^'""TS  van  de  hitte;  van  welk  ding 
E  Tu-' •    ^"^"^         '•  verfekert  heb  dat  de  "  we-  "  'W/i- 

lent  ykheit  niet  minder  ^  tot  de  natuur  van  't  ouoerfte  vol 
maakt  Wefen  behoort  als  dne  zijden  tot  de  natuur^vïi  1e  dnel ^ 

vSa;nÏÏnw:rdeir"'''^""''''''"'"^''S<=  ^^'^  ^oé^^^^t 

cenanderTan^s'^r'"'''"  "rf^'J"  ^ewijsreedenen  met^i^T'"" 
ccn  armer  van  b.  Thomas,  opdathy  my  dwingen  zou  te  tonen 

dunif      1?!"^  '  '^'^"der ,  gevonden  word!  My  X^""^"'^ 

"     d»t  zonder  grote  nyt  kan  doen  ;  om  dat  S  Thomas 
ditbew:jsnietalsz.jneigegebruikt,  ookn ietzulk  ecnbeZk 

■  vraaSfe  ?    r ^ant  daar  word  .e- 
vraagt  cl- by  ons  door  fich  bekent  s  dat  God  is   d  iri?  of^iit- oo„ 

w  js,  dat  hy  fichzelf  tegenwerpt,  kan  dus  voorgeftelt  worden- 

mcZ?.  T^^'''  ^V^^^  ""'^"^  God  betekeiK  zo 

men  daar  by  tgeen,  boven 't  welk  niets  «roter  betel-l-nl  l? 

wat  d^fe  n..Ta\%f,S:.^^^^^^^^^  Si: 
cnin'tvcrftantis.  Men  ziet  hier  kUreUV^A^^^ 
-vormis;  want  men  behooTe  all^  S       e  b^^^^^^^ 
hal  ven .  als  men  verftaat  wat  defe  nS  &  Aeïken  '"J^^^     '  ' 
ftaatmendat'erbctekcnt  word  dat  God^ndaL'  ininrv?; 
ftant  ,s :  maar  't  geen ,  't  welk  met  een  woort  betekent  word 
bhjkt  daarom  met  waar  te  zijn.  Doch  mijn  bewijs  w  is  dusdn 
n.g:'tgeen,'twelkwyklarclykenondcifcheidelvrver^^^^^^^^ 


R.  Des-Cartes 

■^eircntt>i.  totdc  ware  en  onveranderlijke  natuur,  of  ^wefcntheit ,  of 
\,t»rma,    >'  vorm  van  enig  ding  te  behoren ,  kan  van  defc  zaak  met  waar- 
heit  beveiligt  worden ;  maar  na  dat  wy  naaukeurigly k  onder- 
zocht hebben  wat  God  is,  zoverftaan  wyklarelyken  onder- 
fcheidely  k  tot  zijn  ware  en  onveranderlijke  natuur  te  behoren 
zSxifieu,  dathy^wefentlykis,  zokonnen  wy  dan  van  God  met  waar- 
heit  beveiligen  dat  hy  wefentlyk  is.  Hier  is  ten  minflenhet 
befluit  wettig.  Het  meerder  voorftel  kan  ook  niet  ontkent 
worden,  om  dat  alreê  te  voren  toegeftaan  is  dat  al't  geen, 
't  welk  wy  klarelyk  en  onderfcheidelyk  verilaan,  waar  is.  Het 
minder  is  dan  alleen  noch  overig ,  in  't  welk ,  gelyk  ik  beken , 
geen  kleine  zwarigheit  is :  voor  eerfl  om  dat  wy  in  alle  d'ande- 
re  dingen  zo  gewent  zijn  de<*  wefentlykheit  van^de  «wefent- 
t  untia.  j^^-^  ^     fcheiden,  dat  wy  niet  genoech  bemerken  hoe  dit 
meer  tot  Gods  wefentheit  behoort ,  dan  tot  de  wefentheit  der 
andere  dingen,  en  ook  om  dat  wy ,  'tGeen,  dat  tot  de  ware 
cn  onveranderlijke  wefentheit  van  enig  ding  behoort,  niet  van 
"^'"^^^  onderfcheidcnde ,  die  niet ,  dan  by  f  verdichting  van 
tverllant ,  daar  aan  toegeëigent  worden,  fchoonwy  genoech 
crv7/7,.rM.  bemcrkcn  dat  de  Swefentlykheit  aan  ^Gods  wefentheit  be- 
y^Dn  '/'"'hoort,  nochtans  daar  uit  niet  befluiten  dat  God» wefentlyk 
i'ixipre.   is,  om  dat  wy  niet  weten  of  des  zelfs  wefentheit  onveran- 
derlyk  en  waar,  ofalleenlyk  van  ons  verdicht  is.  Maarom't 
'tcer/ledecl  van  dcfe zwarigheit wech  te  nemen,  men  moet 
»f /^^''^'^['''onderfcheit  tufichcn  de"*  mogelijke  en  nootfakclijke  wefent- 
Kl^-^r^r  lykhcit  maken  ,  en  aanmerken  dat  de  mogelijke  wefentiyk- 
^[7jdcT/  ^^cï^^^t^ci  bevatting,  ofin't  denkbeelt  van  alle  de  dingen  die 
klarelyk  en  onderfcheidelyk  verdaan  worden,  begrepen  is  • 
maar  de  nootfiikelijke  wefentlykheit  nergens,  dan  in'tenig 
denkbeelt  van  God.  Want  de  genen,  die  naerfliglyk  op  dcfe 
verfcheidenheit  merken,  die  tufichen  Gods  denkbeelt  en  alle 
d'anderen  is ,  zullen  zonder  twijffel  wel  begrijpen  dat ,  fchoon 
jn  Sxiflenta.  \vy  d'anderc  dingen  nooit  verflaan ,  dan  als   wefentlyk  ,  ech- 
uExiprc.  ter  daar  uit  niet  volgt  dat  zy  "  wefentlyk  zijn ,  maaralleenlyk 
dat  zy  wefentlyk  konnen  v/efen  ,  vermits  Vv^y  niet  vcrflaan 
^^^*'y?'''''''nootfakelyktewefen  dat  de  O  dadelijke  wefentlykheit  met  der 
P  ^ro^rieu'  ^cl  vcr  audcrc  p  eigenfchappen  vervoegt  is ;  maar  dat  hier  uit , 
dat  wy  verflaan  dat  de  dadelijke  wefentlykheit  nootfakelyk  en 
<j  o«       altijt  met  d'andere^ toevoegingen  van  God  vervoegt  is,  wa- 
relyk  volgt  dat  God  wefentlyk  is.  Wijders,  om 't  ander  deel 

van 


Antivoort  op  d'Eerfie  Tegemverpingen. 
vandc  zwarigheic  wech  te  nemen,  ftaat  t'aanmerkcn  dat  de 
'denkbeelden  ,  die  geen  ware  en  onveranderlijke,  maar  al-'""' 
leenlyk  verdichte  naturen ,  en  die  van  't  verftnnt  te  zamen  ae 
fet zijn ,  begrijpen ,  van 't  zelve  verilant ,  niet  allecniyk door 
b aftrekking,  maar  door  een  klare  cn  onverfcheidelykec  wer-'-  -^V'^siri 
King,  verdeelt  kennen  worden,  ja  zodanig,  dat  de  dino-en 

nlfirff"i  V^'^^j'''^"'  niet  gcdeeltkonnen  worden,  rondcU i„uu.n.. 
twijttei  ook  niet  door 'tverftant  te  zamen  gefet  zijn.  Tot  een 
voorbeelt,  als  ik  my een  gevleugclt  paert,  oflceu,  ^in  dere^a«. 
daat  wefentlyk  zijnde,  of  een  driehoek,  ineen  vierkant  be 
trokken,  inbeeld,  zo  begrijp  ik  lichtelyk  dat  ik  ook  integen- 
deel een  ongevleugelt  paert ,  enleeu,  niet  wefentlyk  zijnde 
een  driehoek  zonder  vierkant,  en  diergelijke  dingen  myin-' 
beeldenkan,  en  dieshalven  dat  zy  geen  ware  en  onverander- 
iijke  naturen  hebben.  Maar  als  ik  op  een  driehoek  of  f  vierkant  (Su^r.  ■ 
denk .  ( ik  fpreek  hier  niet  van  de  leeu ,  of  van  't  paert ,  om  da 
der  zeiver  naturen  noch  niet  volkomcntlyk  aan  ons  bekent 
2.jn)  zo  fal  ,k  al't  geen  ,  't  welk  ik  verlla  in  't  denkb^è  t  van  de 
driehoek  begrepen  te  wefen,  ( als  dat  des  zelfs  drie  hoeken  met 
twee  rechteTioeken  gelyk  zijn  ,  en  zo  voort  )  van  de  driehoek 
metwaarheitbeveftigen.envan't  vierkant'teeen,  't  welk  ik 
in  tdenkbeelt  van 'c  vierkant  fal  vinden.  Want  hoewel  ik  de 
driehoek  kan  verftaan ,  met  daar  van  af  te  trekken  dat  des  zelft 
drie  hoeken  met  twee  rechte  hoeken  gely  k  ziin  zo  kan  ik 
ter  dit  van  defe  driehoek  niet  door  kfare^n  2n  eiSei  1 
8  werking  loghenen,  dat  IS  met  het  ceen   ditik  7pc.       i,-^  o 
verftaan:-  w'ijders,  indien  ik  een  §n?h;c1f,'be1;;i  S 
getrokken ,  aanmerk ,  niet  om  de  dingen ,  die  tot  de  driehoek 
alleen  behoren ,  aan't  vierkant .  of 't  |een ,  dat  aan  't  v?erk.nr 
behoort,  aan  de  driehoek  toe  t'eigencn  ,  maar  alkali  vkon, 
die  dingen  t'onderfoeken,  dieuit^de  za.^envoeg  n-^X^'J?^ 
beide  rijfen,  zo  fal  de  natuur  van  dcfei'L'ciHlte    J-r        ,  ,  , 
ineendriehoeken  vierkant  beftaaiS;''^;;:;'  :.V^Ï;-^^^^^ 
veranderlykzijn,  dan  van  dedriehock,  of  van't  vicrV?  .  " 
leen  :  en  dieshalven  fal'tgcoorloftz.jnte  vcrlckerea  £1," t 
vierkant  met  minder  is  ,  dan  het  dubbelt  van  de  drichoel 
die  daar  in  getrokken  is,  en  diergelijke  dingen,  die  tot  de' 
natuur  van  defe  •  famengcfctte  geftalte  behoren.  Maar  indien 
Ik  aanmerk  dat  de  ^  wefentlykheit  in  't  i  dcnkbeelt  van  een  op  ^''^«m 
perlle  volmaakt  hghaam  begrepen  is  ,  lumclyk  om  dat  het'«&°" 

Kg   


groter 


i'"Mi, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh'jke  Bibh'otheek,  Den  Haag. 

199D  14 


7»  R.  Des-Cartes 

^  jnre,  &  i«  groter  volmaaktheit  is « in  daat  en  in  't  verftant  te  zijn ,  dan  al- 
*b£jS"re.  ^^cf^ly^^    't  verltant  te  wefen ,  zo  kan  ik  daar  uit  noch  niet  be- 
fluiten  dat  dit  opperde  volmaakt  lighaam  ^' wefentlyk  is,  maar 
alleenlyk  kan  wefen:  want  ik  bemerk  genoech  dat  dit  denk- 
beelt  door  mijn  verftant  felif,  alle  lighamelijke  volmaakthe- 
den te  famen  voegende ,  gefmeed  is ,  en  dat  de  wefentlykheit 
niet  uit  andere  lighamelijke  volmaaktheden  te  voorfchijn 
koomt ,  om  dat  men  de  felven  zo  wel  ontkennen ,  als  bcvefti- 
gen  kan.  Dat  meer  is,  dewijl  ik,  't  dcnkbeelt  van  't  lighaam  on- 
derfoekende,  in 't  lighaam  fclf  geen  kracht  befpeur,  doordc 
welke  het  fich  felf  voortbrengt,  of  bewaart,  zo  befluit  ikhier 
c  exijientu  uit  met  recht  dat  de  ^  nootfakelijke  wefentlykheit,  van  de  wel- 
MtijfauAf       alleen  hier  't  verfchil  is ,  niet  meer  tot  de  natuur  van  't  lig- 
.  haam,  hoe  volmaakt  het  ook  mach  wefen,  behoort,  als  geen  dal 
te  hebben  tot  de  natuur  van  de  berg  eigen  is ,  of  tot  de  natuur 
van  de  driehoek  paft  dat  hy  groter  hoeken  heeft  dan  twerech* 
te  hoeken.  Maar  nu  ftaat  t'ondervragen  ,  niet  van 't  lighaam  , 
maar  van  het  ding,  hoedanig  het  ook  mag  wefen,  dat  alle  defc 
volmaaktheden  heeft,  die  te  zamen  konnen  wefen,  of  men 
^Exifienüa.  d  wefentlykheit  daar  onder  rekenen  mag.  Wy  fuUen  in  't  ecrft 
wel  twijffelenjomdat  onz  vernuft,  dat  bepaalt  is,enongewent 
tSeixirats.  dicandcrs,  alseafgefcheident'aanmerken,  miffchien  niet  ter- 
ftont  bemerkt  hoe  nootfikelyk  zy  aan  malkander  gevoegt  zijn. 
^fum**"^'  Maar  indien  wy  naerftiglykonderfoeken,  of  aan  een  f  wefen , 
^^Exificntia,  ten  hoogfte  machtig ,  s  wefentlykheit ,  en  hoedanige  wefent- 
lykheit behoort,  zo  fullen  wy  klarelyk  en  onderfcheidelyk 
konnen  bemerken,  voor  eerft  dat  daar  aan  ten  minftcncen 
^oftlÊT''  h mogelijke  wefentlykheit  behoort,  gelyk  aan  alle  d'anderc 
dingen,  welkersonderfcheidelykdenkbeelt  in  ons  is,  ja  ook 
'*mZT'"  genen ,  die  door  i  verdichting  van  't  verftant  te  zamen 

tntc  c  M.  gefet  worden.  Voorts,  dewijl  wy  niet  konnen  denken  dat  de 
wefentlykheit  van  dit  opperfte  machtig  wefen  mogelyk  is ,  of 
wy  moeten  ook,  des  felfs  onmetelijke  macht  aanmerkende,  be- 
kennen diU  dit  door  zijn  eige  kracht  wefentlyk  kan  zijn,  zo  ful- 
len wy  hier  uit  bcftuiten  dat  het  warelyk  wefentlyk  is ,  en  van 
ceuwighcit  geweeft  heeft ;  wantdoor^'t  naturclyk  licht  is  fccr 
klaarbiijkelyk  dat  het  geen,  't  welk  door  zijn  eigen  kracht  we- 
kExjpentu  fentlykis,  altijt  wefentlyk  is :  en  in  defervoegen  zullen  wy 
r^'f^r^'^^^^^  dat  de  '^nootfakelijke  wefentlykheit  in't  denkbeelt 

fafcifum^'  van  't  ^  opperfte  machtig  wefen  begrepen  is,  niet  door  verdich- 


Antivoort  op  d'EerBe  Tegenwerpingen.  79 
ting  van  't  verftant ,  maar  om  dat  dit,  dat  het  wefentlvk  is  tot 
de  ware  en  onveranderlijke  natuur  van  zodan^;  eï'Teftn  be  af.r. 
hoort.  Wy  fullen  ook  lichtelyk  begriipen  dat  Tui-  r^L»  A  i 
maakt  wefen  nootfakelyk  alLand^crSik  hX^l^t 
Gods  denkbeelt  begrepen  worden,  in  fich  heeft .  ia  zo  d.r  V^ 
ronder  emg  verd  chtfeï van  't  verftant,  te  zam  njevoet? 

nietvfn  '^'^."^^.'•ft'glyk  daar  op  merkt,  en  verfchfl  en 

niet  van  de  genen,  die  ik  alrêe  te  voren  gefchreven  heb  dan  al 
deïg"  t  -"kl«"ng>die  lï  met  voordacht  tr^t 

fchScken'  TU  '^erfcheidenheitder  verftanden  te 

dat  de  ae;en  d  .  7,'^^^""^"  dat  dit  bewijs  zodanS  is! 

felfs  bei';:3.;n    dit  li'Xn  )  ^'"^  fu'^^"^^^" '    ^^'^  tot^dS 

mistrouwen  Maiïr  h<-«t;;i>^    •     van  ook  d  andere  dingen  te 


^  *A  modnlit. 


naaukeung  yk  V  n  de  vZaTlf.'  r""'  T'^''^''  ^ie  ikT^-^.»- 
endat'et  genoech  is  dat fcl     T'rü'  pndcrfcheidcn  heb ;  "^f""- 
den  van  't  ander  begrep  n  word    doo  ^  r"'  •^''2^^'^^'^*- 
ftant.  dat  het  ding ron^venmattl vk  h'.  ^■^^'"'^'^'^'"8  van  't  ver- 
20  onderfcheidel  vk  cn7Jl?rl'^P   ^^g"JPt:  maar  echter  niet 
zen  door  fich ,  cn^'^aïf  Jd'^^^^^^^^^^^   ^/..g-  f  "S  '^Is we-  L'-^i'/^t 
maar  dat  hier  toe  een  'dadehike  onHprf        '^'^^idcn  verftaan  , 
Tot  een  voorbeelt ,  ruird  èn  de  bevveïS"^  ve,cifcht  wort.  i« 
^cen  felve  lighaam  is  een  »  vormelÏRn^,,TV'  f 
Jcan  zeer  wel  de  beweging  fonder  d^elk  i  VÏ  H"'''"^^^    en  ik  .„T^i^.^;, 
der  beweging  verftafn  f  en  dTt  bd5eSct'?o^^^^^^^^^ 
haam.  Maar  ,k  kan  echter  niet  voLaafte  vl7      l  ' 
-der..dingverüa«..in'twclkd:Sg1nti:^^^^^^^^^^^ 


^  geen.,  7^.;. 
geltalte 


go  R.  Des-Cartes 

aeftaltefondcrding,  in'twdkdegeftalteis.  Wijders,  ik  kaa 
.     leen  beweging  in  een  ding  verdichten ,  in  't  welk  de  geftaltc 
liet  kan  wtfen ,  of  de  geftalte  in  een  ding ,  dat  onbequaam  tot 
bevvesina  is.  Ik  verftaook  op  gelijke  wijfe  geen  gerechtigheit 
zonder  een  gerechtige ,  en  geen  barrahert.ghe.t  zonder  barm- 
hertige;  en  men  kan  ook  met  verdichten  dat  de  geen ,  die  ge- 
rechte is,  ook  niet  barmhertig  kan  wcfcn.  Maar  ik  verfta  vol- 
niaaktdvk  wat  lighaam  is,  alleenlyk met  t'achten  dat  dit  lï 
ruTtS'-èkrUfrbceldelyk,  cbcwegelyk,  enzovoort,  cn 
""rr""  met  dat  van  alle  de  dingen  te  beroven,  en  die  tot  de  natuur  van 
5^-    ?e.S^^^^^^^^  Weerom  verftaikde^gee  leen  volmaakt 

dinïtewcfen.dat  twijffclt,datvcrftaat,datwil ,  enzovoort ; 
hoewel  dat  ik  ontken  dat  daar  in  iets  van  de  dingen  is,  diem't 

dcnkbcclt  van  't  lighaam  begrepen  worden :  t  welk  geenfins 
,  V  1 -"i»,,   -O 'er  niet  een  «dadelijke  onderfchei- 

tKftinm»  zou  konncn  gelchiedcn  ,  zo  eimci.ti.ii  u  j 

rl";»,     dinetuirchcndefgceften'thghaamwas.  ,  .  r  i,  -j» 

'  •  Daar  fiet  gy ,  mfjn  Heren,  't  geen,  't  welk  ik  op  de  befcheide 
cn  fcherpfinnige  Tegenwerpingen  van  uw  vrientt  antwoor- 
den had  :  maar  indien  ik  aan  hem  noch  met  voldaan  heb,  zo  bid 
ik  hem  dat  hvmyvan  die  dingen  bericht,  die  met  volkomen 
genoeg  zi .  ,  of  dlar  aan  gebree\t ;  en  indien  ik  door  u  dit  van 
lemkfnierwerven,zolllik'tvoorcengro:eweldaatachten. 

TWEEDE 

TEGENWERPINGEN. 

M^>i  Heer. 

HOewcl  gy  aangevangen  hebt  de  Stichter  aller  dingen 
teeen  de  nieuwe  reuzen  te  verfekeren,  en  des  lelfs 
s^wefentlykheit  te  betogen,  en  dit  zo  gelukkiglyk, 
dat  de  vromen  konnen  verhopen  dat'er  voortaan  nie- 
mant  fal  zijn ,  of  hy  ,  uw  "  Bedenkingen  met  opm<^;;l*'"g|^^- 
•■'T-       zen  hebbende ,  fal  bekennen  dat  'er  een  eeuwige  GodI  eit  is , 
rndeweike;Uedingen^aflvangen;zohe^^^^^^^^ 

---•radengevondenutevern^^^^^^^^^^ 

iL^'^^ë^sr^w^:^^^^^^^^^^^^ 

(indien  het  we^n  kan)  betoogt  kan  worden.  Want  dew^l  gy 


Tweede  Tegenwerpingen, 


federt  veel  jaren  uw  «gemoed  zo  in  gedurige  ^  bcdenkinjren  se-  ^Mmu>: 
oettenthebt,  dat  dedingen,  die  aan  anderen  twiiffelachtie  en  ^ -^f^^' 
feer  duifter  fchijnen,  feer  feker  aan  u  zijn,  en  de  felve  miflchien 
mereen  klare  ^mfiening  van  de  geeft  als  d'cerfte  en  voornaam,  c 
Ite  lichten  der  natuur  bevat,  zofullen  wy  u  hieralleenlykdcfc 
dingen  aanwijfen ,  aan  de  welken  vereifcht  word  dat  gy  breder 
verklaring  en  betogin^  doet;  en  als  gy  dit  volbragt  hebt,  zo  fal 
er  nauwely  ks  een  welen,  die  loghenen  fal  dat  uw  reden,  die  gy 
tot  Gods  eer,en  tot  grote  nuttigheit  van  alle  menfchen  beeon- 
""^^ïl!  l!,^.  i';^':^^      betogingen  hebben.  ^      d  vu  rf..,,. 


maar 

lchiji....gcn  van  aiic  iignamen,  naar  uw  vermogen,  verworpen 
hebt   om  te  beflu.ten  dat  gy  alleen  een  »  denkend  ding  ziit?  o"  r/u..,/, 
dat  gyniet  zoud  geloven  dat  men  namaals  bell uiten  kan  d-ith  » 
gy  warelyk  niets  anders  zijt,  dan  een  *  geeft /of  ^cfkm''-^ 
of  een  i  denkend  ding.  En  dit  is  alleen  He^  «rVn    'r,,  mi^'  ' 

faTtS^kfn? "'^^"h^^?  ™      tw::trftf  ""bedeSg^n^  ^^^^^^ 
m  nftenï^tr-*  '"fJ^^^lk^ngy  kbrelyk  betoont  dat 'et  ?en  n;~V,.„.. 
minften  zeker  IS,  dat  gy,  die  denkt,  z.jt.  Maar  laat  ons  hier 
O  de.ïlt'rA^^^''*"  bly  ven.  Gy  bekent  tot  noch  toe  dat  gy  een 
w,?^  ^"^  u-^' '  maar  gy  weet  niet  Wat  dit  denkend  dint^  ^ 
'  ^°      T  ''-S^''""      « door  verfcheiSe  o  b^^ 
wegingen  en  p  voorkomingen  't  geen  doet ,  't  welk  w v  q  den  " 

verworpen ,  zo  kond  gy  echter  hier  in  bedrogen  worden  d^f 
Kof  ƒ  ^yt,  geenfins  verwo?penTebt  \van 

[IOC  lult  Pv  tonen  Hqi- lirvUo^^         1        i  ^,  w  aut 


Kingen  noemen.  Ikben,  zest  ^v ,  ^  een  denkpn.l  r  ^ 
hoe  weet  gy  of  gy  geen  v  bgh^aiSelijke  beweg^g^  '^^^  ""L. . 
Wogelighaam  zijt?  °  t.  >     ccn  »  De- ^-i,. 


lenmeidtn,  uithctMcnkbeeltvaneenopperftewefen  her'"""- 
welk  gy  volgens  uw  eigc  bewering,  niet  kont  voortbreiVn  " 
dart  gy  de  H  nootfakely  kheit  der  wefentlykheit  van  't  ODo^rftr' 
wezen  befluiten,  van 't  welk  alleen  het  denkbeelt  kan^oo/t 
l^omen,  dat  in  uvv  «geeft  is   Maarwy  fullen  in  ons  zclvcn';:;^«'::,.. 


een 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


j2  R.  Des-Cartes 

»Tmd>0>--cen  eenocchfame'grontveft  vinden,  en,  daar  op  alleenlyk 
'«■S  fteunende  ,  't  voorverhaalde  ^  denkbeelt  konnen  =  vormen  , 
ï  fTmar,.  fchoon'cr  geen  <i  opperfte  wezen  wefentlyk  was ,  of fchoon  wy 
i!:/'""-  niet  wiften  dat  dit  wefentlyk  was ,  en  niet  op  dit  ^  wefenthj- 
c  ve  »  «/-  dachten  Want  zie  ik  niet  dat  ik ,  die  denk ,  enige  trap  van 
volmaakthcit  heb  ?  en  dat  dieshal  ven  anderen  buiten  my  op 
geliike  trap  van  volmaakthcit  ftaan  ?  Dit  verftrekt  my  tot 
{F,.nd..  „rontveft  van  alle  getallen  te  denken ,  en  dus  d'een  trap 

~  van  volmaakthcit  op  d'ander  ,  ja  tot  het  oneindige  toe,  te 
«  bouwen :  sclyk  ook ,  als'er  een  enige  i  trap  van  licht  of  hit- 

t:  ""  "'•  te  was ,  ik  daar  altijt  nieuwe  trappen ,  tot  het  oneindelyk  toe, 
kan  verdichten,  en  by  voegen.  Waarom  zou  ik  dan  met  ge- 
hgradm,„.y-^^  zckcrc trap  van  wefen,  dieik  inmy  bevat, 

met  zodanig  een  andere  trap,  als  't  my  luft ,  mogen  by  voegen, 
CU  uit  alle  trappen,  die  mogelyk  zijn  om  bygevoegt  tcwor- 
i;^...-".»  den,  niet  het 'denkbeelt  vaneen  volmaakt  wefen"  voi  men? 
'k fC±.,   Ma-'T ,  zegt gy, '  't uitgewerkte  kan  geen  trap  van  volmaakt- 
1        ■  heit  of™  dadcly  kheit  hebben ,  die  niet  in  d'oorfaak  voorgegaan 
mk^ui.m,       „^jai- (bchalvcn  dat  wy  zien  dat  de  vliegen,  en  veel  andere 
dieren,  gclyk  ook  de  planten,  van  de  zon,_  regen  en  aarde 
voortgebracht  worden,  inde  welken  geen  leven is,  't welk 
echtenn  alle  trappen,  die  warelyk  hghamelyk  zijn,  edclder 
r^mau..  is  .  daar  uit  dan  volgt  dat  hef  uitgewerkte  enige  «dadelyk. 
O  R,^-.*.  ,  '■  j    f        een  oorlaak ,  die  echter  met  in  d'oorfaak  is  )  dlE 
lUlr;..«-  "denkbeelt  is  niets  anders,  dan'iredenswefen ,  'twelk  met 
rJ««.«ii  edclder  is  dan  uw 'denkende geeft.  Wijders  ,  indien  gy  niet 
onder  de  geleerden  opgevoed  waert,  en  uw  geheel  leven  alleen 
in  enige  wildernis  overgebracht  had,  hoe  zoud  gy  weten  dat 
■  dit'dcnkbceltooitinu  gekomcnzou  hebben?  twelkgyuit 
;.fr-:"r  de .  voorontfange  bedenkingen  des  gemoeds,  uit  de  boeken.uit 
,cf„ «««..  d^onderlinwe  redenen  der  vrienden,  en  zo  voort.cn  met  uit  uw 
".IT;»». »  reeft  alleen ,  of  uit  het  ^'oppcrfte  wefentlyk  wefen  getrok- 
ken  hebt.  Men  moet  dicshalvcn  klarclyker  bcwijicn  dat  dit 
X"".     X  denkbeelt  niet  in  u  kan  zijn ,  zo'er  geen  opperfte  w«;fcn  was  i 
en  als  gy  du  bcwcfcn  hebt,  zo  zullen  wy  alle  u  toevallen.  Maar 
y  dat  dit  denkbeelt  uicv  voorgaande  kundigheden  vo^^^^^^^^^ 

fchiint  hier  uit  te  blijken,  dat  de  Canad.ers,  Huioneiscn  d  an- 
dere wilde  raenfchen  zodanig  een  denkbeelt  voor  fich  hebben, 
,P,..M    YweTk  men  ook  u.tde^.  voo^^J-^  be ichouwmg  der  hcha- 
•f"-    mei  ykc  dingen  kan»  vormen:  in  voegen  dat  uw  denkbeelt  mets 


.1  Linia  ivfi^ 
unita* 


7weed^  Tegemverpingen. 
vertoont,  dan  defe  lighamelyke  werrelt,  die  alle  volmaakthe-  ^  ^^'""^"^ 
den,dc  welken  gy  bedenken  kont,omhelft.  Gy  befluit  dan  nog  "lüZ]o. 
met  iets,  behalven»''tvolmaaktfte  lighamelyke  Wezen  v  en 
2y  gy  iets  anders  daar  by  voegt ,  't  welk  ons  tot  onliphamel  vk 
of  geeftelyk  opvoert.  Wy  zullen,  zo  gy't  begeert ,  daar  noch 
byvoegen  datgy  c'tdenkbeelt  vaneen  engel  (gelykvan  eenc/^.. 
zeer  volmaakt  wefen  )  vormen  kont  :  maar  dit  denkbeelt^'* 
Koomt  met  in  u  door  een  engel,  voor  de  welk  gy  echter  in 
volmaaktheit  wykt.  Gy  hebt  mee  niet  het  denkbeek  van  God 
gely k  ook  met  van  een  oneindig  getal ,  of  van  een  ^  oncindiae  Unu 
lijn:  en  Ichoongy  dit  konde  hebben,  zo  is  echter  dit  eetalon  "''l* 
niogelyk  Voeg  hier  noch  by  dat  het  e  denkbeelt  van  d'eenhek  -  ^  / 
cnenltelheitvaneen  enige  volmaakcheit ,  die  alle  d'anderrn  rT'^*  • 
omhelft    alleenlyk  gemaakt  kan  worden  door  de  ^vSii'ï -^^^^^^^ 
van  t  redenerend  verftant,  op  gelijke  wijfe  als  sd'aleemen^  "TIT^* 
eenheden  gemaakt  worden,  d^eniei  in  dait,  maar  alfeen  vk— ^^^^^^ 
m  t  verftant  zijn ,  gelyk  bly kt  uit  de  ^  geüachti-e    ovS^  ' 
mehjke  of  voorgaande  eenheden,  enzovoort  ""^'^^'^^^-Sr 

n.vf?  1        '  ^^"^'A     ''''''^       ^^^^ '  wefentlykhcit  van  God  \^r""^"" 
niet  zeKer  ZIJ  t,  en  datgy  echter  zegt  van  geen  ding  zeker  te'"?""'^ 
wefen    of  iets  ^  klarel^l^  en  onderfcheidefyk  te  ko^nneïken!  ^S^^^^^^ 
iicn,  voor  dat  gy  eerftzekerlyk  en  klarelvk  weet  H-it  I  r     '  ^'"«-Ev,- 
wefentlyk  is.zo  volgt  dat  gy  noch  niet  klarelvVJ,fl^  •'^^'''• 
delyk  weet  dat  gy  eeli  deSend  dinS'^^^^ 

SifhSf/daïryl^S^ftïa^^^^^^ 

iT-^o^  u-         II    9^  "cuuiLuargy  Kiaielyk  weet  wat  sv  z  r  p  ^>'e""i'ru 
Voeg  hier  noch  by  dat  een  s  Godverloghencr  klarelvk  /n  r^i 
derfcheidelyk  weet  datdedne  hoeken  vnn  een  d,  iehl  t  ' 

Sr^'^'^'^^^^^g^ïy^^y"^  hoewel  Te  ecït2  ïer  ve"?re 

van  daar  .s   dat  hy'Gods  wefentlykhcit  'onderdek  ^0  »,  ' 

voll  omentlyk  ontkent,  omdat,  zegt  hy,  ind  en  Co  ^"^V-^r. 

SSdei^yiL'r^r:^^^^^^^^^^^^ 

lens  en  quaden  zijn.  Wy  oordelen  dan  dat  gy  op  dit « teaenwem  '^««■"«■''« 

vcng  blijft ,  't  welk  aan  hen  tot  een  dekmantel  kan  dienen.     'è  oT  T""' 

l-*  *  Ten ''  ^''"'•')">i 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh'jke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


84  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  B  s 

Ten  vierden  ontkent  gy  dat  God  liegen  en  bedriegen  kan> 
a^c/w^yï/n. fchoon'cr  verfcheide* Schoolgeleerden  zijn,  die  dit  bevefti- 
gen,  gelyk  Giibriel ,  Arminenfisen  anderen,  die  achten  dat 
bJ^iens,     Qod  met  volkome  magt  liegt,  dat  is,  tegen  zijn  ^  geeft  en  tegen 
't  geen  dat  hybefloten  heeft,  den  menfchen  iets  openbaart, 
cC<>ndnio,  geiyi^  dit,  als  hy  fonder «^bevoorwaarding,  door  de  Profeet 
tot  de  Niniviten  zegt:  Noch  veertig  dagen  ^  enNtmve  zal  omge» 
keert  worden ;  en  als  hy  veel  andere  dingen  gezegt  heeft ,  die 
echter  geenfins  gebeurt  zijn ,  om  dat  hy  niet  wilde  dat  zodani- 
AMensAfit  ge  woorden  met  zijn  geeft  of  befluit  overeen  zouden  ko- 
<ietret»m,    ^^^^  Indicn  hy  Pharao  verhard  en  verblind ,  en  in  de  Profe- 
c  spirtttu   ten  de  e  geeft  des  leugens  ingefonden  heeft ,  hoe  kont  gy  dan 
nicndaau    zeggcn  dat  wy  niet  van  hem  bedrogen  konnen  worden  ?  Kan 
God fich niet  by de  menfchen  dragen,  gelykeen  geneesmee- 
fter  zich  by  de  zieken,  enecn  vader  by  zijn  kinderen.,  die  bei- 
de hen  echter  dikwijls  bedriegen,  en  dit  altijtvoorfichtelyk,  en 
metnuttighcit  ?  Want  zo  God  altijt  de  zuivere  waarheit  aan 
toonde,  wat  oog,  cn  wat  geeft  zou  krachtig  genoech  zijn  om. 
haar  te  verdragen  ?  hoewel  het  niet  nootfakelyk  is  een  God  , 
die  bedriegt,  te  verdichten,  om  in  die  dingen,  die  gy  meent 
klarelykcnonderfcheidelyk  te  weten,  bedrogen  te  worden, 
vermits  d^oorfaak  van  dit.bedroch  in  u  kan  wefen  ,  fchoon 

gy'er  ook  niet  op  denkt.  Want  wat  dan ,  indien  uw  natuur  zo- 
anig  was,  dat  gy  altijt,  of  ten.minften  zeer  dikwijls,  be- 
drogen wierd  ?  En  hoe  weet  gy  zekerlyk  dat  gy  in  de  din- 
gen,  die  gy  meent  klarelyk  en  onderfcheidelyk.  te  kennen, 
niet  bedrogen  word ,  en  niet  bedrogen  kont  worden  ?  Hoe 
dikwijls  hebben  wy  bevonden  dat  iemantin't  geen  bedrogen 
was,  't  welk  hy  geloofde  klarelijker  dan  de  zon  te  wefen  ?  Dies- 
fTrinci-    hal  ven  jdit  ^beginfel  van  een  B  klare  en  onderfcheidclijke  ken- 
ocZra  &   nis  moet  zo  klarelyk  cn  onderfcheidelyk  verklaart  worden,dat 
2.^«/f-«r  niemant,  dieoprecht  van  ^geeft  is,  ooit  indedingen,  die  hy 
Z^'i'^f'     klarelykcnonderfcheidelyk  gelooft  te.  weten,  bedrogen  kun 
v/orden  :  anderfins  zien  wy  noch  geen  trap  van  zekerheit  by 
de  menfchen ,  of  die  by  u  mogelyk  is. 
X  voiw.ta.      Ten  vijfden :  indien  de  i  wil  nooit  afdwaalt  of  zondigt ,  als  zy 
khvQ  en  onderfcheidclijke  k  kennis.van  haar  geeft  volgt  ,  en 
•«r tegendeel,  fich  in  gevaar  begeeft  als  zy  een  '  bevatting  van't 
intc  tttui,  y^^^.^^^^  ^  j geenfins  klaar  en  onderfcheidelyk  is  ,  volgt ,  zo 
bezie  wat  daar  uit  volgen  fal,  namentlykdutcen  Turk,  of 

icmant 


Tweede  Tegenwerpingen.  8J 
iemant  anders ,  niet  alleenlyk  niet  zondigt  om  dat  hy  de  Chri- 
ftelyke  Godsdienft  niet  omhelll: ,  maar  ook  zondigt  zo  hy  haar 
omhelfl,  vermits  hy  der  zei  ver  waarheit  niet  klarelyk  en  on- 
derfcheidelyk  kent.  Ja  indien  defe  uw  regel  waar  is ,  zofalaan 
dc  ^  wil  byna  niets  geoorloft  zijn  t'omhelien ,  dewijl  wy  byna  ^ 
niets  met  dcfe  klaarheit  en  onderfcheiding  kennen  ,  die  gy  tot 
de  zekerheit  ,  i'geen  twijffeling  onderworpen  zijnde,  ver.bAWrf«- 
eifcht.  Zie  dan  wel  toe  dat  gy ,  de  waarheit  voorfpreeken  wil- 
lende,  niette  veel  bewijft,  en,  in  plaats  van  op  te  bouwen 
haar  omwerpt,  * 
^  Ten  z^eHen :  ter  plaats ,  daar  gy  de  Godgeleerde  beantwoort, 
fchijntgym'tbeüuitafte  dwalen,  'twelk  gy  dus  voorftelt- 
tgeen  tmll^  v^y  kjarelyken  onderfcheidelyk,  verft  aan  tot  de  ware  en  on^ 
veranderlijke  natmr ,  of^  mjmthen ,  of<^  vorm  van  emg  dmg  te  beho-  c  sifintU^ 
ren ,  k.an  van  defe  z.aakjn€t  waarheit  hevefttgt  worden  :  mnar  na  dat  ^"""^^ 
naauienriglyi  onderfocht  hebben  wat  God  ts  ,  z.o  verftaan  kMrelyi 

w.^^^  ^areen  onver  ander  Ujke  natuur  te  behoren  ^vt  ..iji.,, 

^dathywefentlykts.  Daar  op  dan  dit  befluit  moet  voli^en  :  nadat 
Wy  dan  naaukcuriglykgenoech  onderfocht  hebben  wat  God 
^ol^onncnwy  met  waarheit  verfekercn  tot  Gods  natuur 
te behoren^dat hy  wefentlyk is.  Hieruit  volgt  nie^t  dat Godi^vtcxinat 
Warelykswefentlykis,  maar  alleenlyk  behoort  te  wefGn,  ^o^e.^(i.re 
Zijn  natuur  mogelyk  is,  of  geen  tegenftrijdigheit  heeft  /dat 
IS  dat  Gods  natuur  of  hwefentheit  met  zonder  iwefcntlvkheit'^^^-'-i 
bevat  kan  worden:  m  voegen  dat,  indien  hy  is,  hv  warelvk* 
wefentlyk  is ;  't  welk  wcêr'tot  dit  bewijs  gcbncht  vïorS ,  da 
anderen  dus  voorftellen :  ^  Indien  't  geen  ftrijdigheit  heeft  da  .«c.;». 
tjod  IS ,  zo  IS  't  ook  zeker  dat  hy  i  wefentlyk  is :  maar  het  heefr  '^'«'^ 

nimder  voorftel ,  't  welk  is ,  maar  het  heeft  geen  flnjdiaheit  • 

felen    oSr^''  ""W-  waarhdtfwJV: 
telen,  of  ontkennen  ha-ar  m't  geheel.   Wijders     air         m  ^/,,/^, 
fluit  van  uw  reden    na  dat  wy  K^lyl^en  ondeffcleUely^^^^^^ 
ondir^ocht  hebben  wat  God. word  als  waar  n  onde^eftel  t ,  f  ^^1]?  "  ^^^r., 
nochtansmetvanallemen^^^^^^^ 

behjd  dat  gy't  oneindely  k  wefen  alleenlyk  «  on.evenmatiglyk  o 
bereikt.  Dit  zelve  flaat  ook  van  alle  zijn  Ptoevoeginaen  te''* 
zeggen :  want  dewijl  't  geen ,  dat  in  God  is ,  gehcelly  k  Sneia  ^ 
delykis,  wie  kan  dan  met  zijn  ^  geeft  iets  van  God  anders  be' aar 
reiken ,  dan  ?  oneevenmatiglykft ,  om  zo  te  fprcken  ?  Hoe  hebt ' 

^  gy 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


8(J  R.  Des-Cartes 

gy  danklarelyk  en  onderfcheidelyk  genocch  nagefpeurt  wat 
God  is  ? 

Ten  z^evenden :  Gy  rept  niet  eeneenig  woort  van  d'onfterfFe- 
I  Jiuns^    lykheit  der  inenfchelyke « ziel ,  't  welk  gy  echter  meeft  tegen 
defe  menfchen,  die  d'onfterfFelykheit  niet  waardig  zijn,  be- 
hoort te  bewijfenente  betonen,  vermits  zy  die  ontkennen, 
en  miflchien  haten.  Daar  by,  gy  hebt  noch  niet  genoech  bewe- 
fen  wat  onderfcheit  dat'er  tuflchen  de  ziel  en  't  lighaam  is,  ge- 
Infior'^  lyk  wy  alrêe  in  onfe  eerftch  waarfchuwing  gefegt  hebbenrdaar 
wy  nu  by  voegen  dat  niet  uit  defe  onderfchciding  der  ziel  van 
't  lighaam  fchijnt  te  volgen  dat  zy  onverderfFelyk  of  onfterfFe- 
lyk  is.  Want  wat  dan ,  zo  des  felfs  natuur  naar  de  gedurigheit 
van 'tlighamelyk  leven  bepaalt  is,  en  God  alleenlyk  daar  a^in 
QSxtjicntjA,  2,0  veel  krachten  en  ^^wefentlykheit  gegeven  heeft,  dat  zy  ook 
met  het  lighamelyk  leven  eindigt  en  ophoud. 

Dit  zijn,  waarde  Heer,  dedingen,  inde  welken  wy  verkla- 
ring van  u  begeren,  op  dat  het  lezen  van  uw  fcherpfinnige,  en, 
gely  k  wy  achten,  ware  bedenkingen  aan  yder  nut  zy .  Het  zou 
{[SoUithnes,  dieshalvcn  feer  dienftig  zijn  dat  gy  aan  't  einde  uwer  ^  oploflin- 
c'DefiniM-  ggf^^  i-ja  't  voortbrengen  van  enige  ^  bepalingen ,  ^  eiflchingen, 
iTojinuta,  CU  s  gcmcnc  kundigheden,  de  gehele  faak  naar  de  ^  wijfe  van  de 
l  M^liTgT'  Meetkonft,  daar  in  gy  zo  geoeffent  zij t,  befloot,  op  dat,  als  met 
mtrfif,     een  oogwenk,  gy  de  geeft  van  de  lezer  zoud  y ernoegen,en  hem 
met  de  Goddelijke  geeft  felf  overftorten. 

ANTWOORT 

O  T    'D  S 

TWEEDE  TEGENWERPINGEN. 


Mijn  Heercn, 

» ^^fj^f  '  'W  K  heb  met  fmaak  de '  Berigten  gelezen, die  gy  in  mijn  klem 
ktVTw^    •  I  gefchrift  van  ^  d'ecrfte  \Vijsbegeerte  gemaakt  hebt ;  en  ik 
fhii0jo^h;a,   ■  belden  daar  uit  uw  goede  jonft  tot  my  ,  gclyk  ook  uw  god- 
vruchtigheit ,  en  uw  vlijt  om  Gods  eer  te  verbreiden  Ik 
moet  my  verblijden,  niet  allcenlyk  om  dat  gy  mijn  redenen  tot 
uwonderfoek  waardig  geacht  hebt,  maar  om  dat  gy  daarin 
niets  voorftelt,  op  ^t  welk  ik,  zo  my  dunkt,  niet  bequamelyk 
fal  konnen  antwoorden.  roor 


Antwoort  op  de  Tweede  Tegemverpnge».  %  J 

r,or  eerjl  vermaant  gy  my  te  gedenken  dat  .kmet'dadelyken  m-  '  ^ 
rdyk  ,  maar  Mecr,ljk  door  un  ^'veM.ng  van't  gemoed  d^  c  ^er-ZZlu.^ 
r  h„nder  Ughamen  verworpen  heb ,  cm  %e  heflmtn  dat  ,^««  d  den.  , 
kend  dsng  hen  op  dat  .{  '»,J[ch,en  met  ^oh  denken  dat  hnr  uit  voL  'ZT'' 
dat  .k  v^areMmets  anders  dan  '^eefl  hen.  Maar  >k  heb  a  Jeê  hi^T-^-li- 
myn  tvvcedcffiedenking  bctutgt  dat  ik  h.er  aan  gedenk  f  cn  d,,  ' 
dit  in  defe  woorden:  ^aar  het  z^l  m.ffchungebrmen  dltZ^^"^^^^ 

r>2  o»bjkent  z.xjn ,  „ochtant  Un  waarheit  van  de  z.aai  nkt  k  van  defe  ? 

hSwüle'nvi  ^.^^I  ^^^^^"^  Uitdrukkelyk"-^' 

cïfTvan  'H  T'"'"  dat  Ik  daar  noch  niet  onderfocht,  of  de 
EnfchanS';'"  ^''^'-^«^'l-iden  was .  maar  alleenly'k  Jefe 
ke  -  kenniFCÏ^         I?".^^  welken  ik  zekere  cnblnkelii-"  'Tr.pru.^ 

-g^reStKÊn  ü^^^^  eigenfchippe^n 
toelafpn    A^*.      r  j      i        zonaer  "  onderlcheidinp't  "-een  »-0'/^^»<f?>»; 

niet  wift  of  dSenfe  ^'''^T^     ^^^^"^  '^«^  ik  noch  o  R« 

verfcheidenw^as  Sr-^^^^  en'thghaam  een  zelve,  of  iets""" 
Want  wi  ƒ hZl  '  ^  ^'^^^'^'^       «^^^  ik  het  niet  kende. 

SyTl-ft'„i°°'L'de  gekent ,  dat  hy  volkol 

kende^P  ut^v^lZ^Ztr^^n^^^^^  dathy 
zeggen  dat  wy't  bct^Sne;  Ï.Sf"^  begrijpen,  hocwy 
dat  wy  defe  menfchen  be  eï  kennen  ntt 
geleeft  en  verkeert  hebben   Jan  dé  senef  '^"S 
hchtwyalleenlvk  nefipn    Ir  welkers  aange- 

ven nie^t  voEeStfc^^  gchoort  hebben,  fcho1.n 

dandatncindezTnEetS'Sebda^^^  "^'^^ 

.kalleenlyk  ^      Bede-^^n  gln^T^^^^^^^^^^^^^^^  dewijl 
fchrevenheb,  de  lezers  ficK  veroJd:  en  Sfvfn'=7'^§'^-« 
mets,  dan  dit,  'twelkiknuterllont  cei-Sr   Ik        ,  "^"^  'cr,.,™.^,,^ 
cerlle  Bedenkingen  beHoten  word  ,  V£e  h  S^en       "l''  " 
flaau  enonwae?digom  in'tlicht  te  kome"  '^J^en  f 
Ik  fal  hier  op  alleenlyk  antwoorden  dat  ik  niet   ,1  "i  ."' 
genen,  d.e  d'ander  cf.ngcn,  dc  wclkeï  ik  gTfcb^^vxn 

met 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


9  Copith 


R.    D  «  S  -  C  A  R  T  E  S 

met. oordeel  lezen,  oorfaak  fuUen hebbeavan te  vermoeden 
dac  my  ftoffc  ontbroken  heeft ;  maar  dat  het  feer  wel  fchijnt 
met  de  reden  overeen  te  ftemmen  dat  men  de  dingen ,  die  een 
befondere  aandacht  vereiffchen ,  en  van  d'anderen  afgefchei. 
den  aangemerkt  moeten  worden ,  m  befondere  Bedenkmgen 

""^DS'er  dan  niets  dienftigeris,  om  een  .vafte  en  zekere 
kemiisder  dingen  te  verkrijgen ,  dan  dat  wy  ons  eerft  gewen- 
nen  van  alle  dingen,  envoornamclyk  vandehghamelyke,  te 
twiiffelen,  zo  heb  ik  echter,  fchoonik  voor  defen  veel  boe- 
ken,  van  d'Akademifchenen  Skeptifchen  hier  af  gefchreven , 
aefiên,  en  defezo  gemene  fpijs  met  fonderwalgmgingewrot 
heb,  een  cchele  Bedenking  daar  aan  moeten  geven :  en  ik  wil- 
ie  wei  d"  f  deLezers  niet  alleenlyk  defe  korte  tijt,die  men  heb- 
ben  moetom  haardeur  te  lezen,  maar  enige  maanden ,  of  ten 
«iTnften  enige  weken  hefteden  in  de  dingen.die  daar  ,n  verban- 
delt  worden ,  t'overwcgen.  eer.zy  tot  het  ander  voortgingeni 
want  dus  zouden  zy  fonder  twijffel  groter  vrucht  daar  uit  kon- 

Wiid?rs!"dewiil  wy  te  voren  geen  andere  denkbeelden  der 
dingen,  die  tot  de  t  geeft  behoren,  gehad  hebben,  dan  heel  ver- 
c».,„,..wartle.  ,  en  die  me'lde  '  denkbeelden  der  zinnelijke  dingen 
^:^L.  vermengt  zijn,  en  dewijl  dit  d'eerfte  en  voornaamfte  oorzaak 
was  waarom  wy  geen  van  de  dingen,  die  van  de  ziel   en  van 
God  eezegt  wierden  ,  .klarelyk  genoech  konden  verftaan ,  zo 
heb  il  gclcht  dat  ik  een  grote  dienft  zou  doen,  alsikonder- 
i  rutruu.  wees  hoe  men  J  d'eigenfchappen  of  c  hoedanigheden  des  fgeefts 
van  de  hoedanigheden  des  lighaams^  onderkennen  zou.  Want 
f  hoewel  veel  ali^êc  voor  defen  gezegt  hebben  dat  men,om"d'o. 

g^r^r  vernatuurkundige  diligen  te  verftaan,de.ieeeft  van  dek  zinnen 
f  wU     ,  afwenden  moetfzo  heeft  echter  niemant,  by  mijn  weten,  aan- 
gewcfen  hoe  dit  gefchieden  kan.  Nu ,  de  ware ,  en,  naarjnijn 
i^mU.  oordeel,  d'enise  middel  om  dit  te  doen,  is  m  mijn  tweede-»  Be- 
j^,^,.,    begrepen :  maar  hy  is  zodanig .  dat  het  met  genoeg  is 
hem  eens  dcurgefien  te  hebben;  mcnmoer 'er  lang  op  merken 
,  • , ,       AovkU n    Of)  dat  de  irewoonte  dos  hele  levens  van  de  -  ver- 
l^t  ft°SeHu'"din1en  nït^^^^  te  verwarren  ,  door 

ïnftSgegeioom 

weinig  dielverkregen.uitgewift  mag  worden.  Dele  oorHiak 
O  Tcheeif  my  feer  gereclifg  te  wclcj  om  in  defe  tweede  o  Beden- 

kirsgvan  geen  andere  zaak  te  handelen.  Oy 


hMens 


Ant'ivoort  op  de  7'iveede  7egemverpmg€n.  S  9 

Gy  vraagt  hier  ook  hoe  ik* betoog,  dat  het  lighaaiii  niet^D^'»»»- 
^'  denken  kan.  Maar  vergeef  my ,  zo  ik  antwoord  dat  ik  tot  de-  iTr'Lru 
Te  vraag  noch  een  plaats  gegeven  heb ,  vermits  ik  de  zelve  cerft  ' 
in  mijn  zeile  Bedenking  verhandel ,  daar  ik  dus  fpreek :  't  Isae- 
noech  dat  ik' t  een  ding  zonder  *t  ander  klarelyk^en  onderfchetdelyk  ver^ 
ft  aan  kan ,  om  zieker  te  wefen  dat  het  een  van  't  ander  verfcheiden  w  ,  cn 
20  voort.  En  een  weinig  daar  na :  Hoewel ik^een  lighaam  heb  \  dat 
z^eercengeljk^  aan  my  gevoegt  is,  niettemin^  dewijl  tkyan  d*ecn  z^ijde"^^^^^' 
ten  klaar  en  onder fcheide  denkheelt  van  my  z^elf  heb  ,  voor  z.o  veel  tk^ 
eensdenkend,  en  ntet^ mtgejirekt  ding  ben,  en  van  d' ander  z.ijde  f^«aR«c..,. 
onderfchetdi  denkpeelt  van*t  lighaam  ,  voor  zo  veel  het  een  m^e-T^l:,„,cx^ 
ftrekt ,  en  niet  een  denkend  dmg  is ,  zo  ts '/  zeker  d.it  tk^  (  te  weten  ^4-^""''" 
mijn  geeft  of  ziel)  warely^van  mijn  Ughaam  onderfchetden  ben .  en 
^nderdatyefentlyk^ztjn  kan.   Daar  men  Hchtelyk  by  voecen  ^^^-P^^, 
Kan;  u^Ttgeen,  dat  denken  kan,  is^geeft,  of  word  aeeft  nenoemt 
maar  dewijl  de  geeft  en  U  hghanm  dadelyk  onderjchaden  woerden ,  zo  h  k..'... 
*5geen  Ughaam  geeft ;  dieshalven  kan  geen  lighaam  denken. 

.  ^^^^ei'j  ik  zie  hier  niets,  datgy  kont  ontkennen.  Ofis't 
metgenocch  datwy't  een  ding  zonder 't  ander  klaarlyk  ver- 
«aan  ,  om  te  kennen  dat  zyidadclyk^onderfcheiden  worden  ? 
^eeft  dan  enig  zekerder  teken  van  idadelijkc  ondcrfchcidincr,  i  ^dX>^^^'' 
want  ik  vertrou  dat  men  geen  geven  kan.  En  wat  zult  py  ze^?' 
gen  ?  worden  zy  dadelyk  ondcrfcheiden  ,  van  dc  welk^^ï 

l^lZtl    "f"  rf""'"'^  '  Maar  g\.... 

weer  van  waar  gy  kent  dat  het  een  ding  zonder 't  ander  wefefi 
kan  ?  wa^t  het  moet  gekent  zijn ,  indien  't  een  teken  van  on 
dcrfcheidmg  lal  wefen.  Gy  zult  millchien  zecracn,  dat  cv  d  r 
van  de  n  zmnen  hebt ,  om  dat  gy,  terwijl  't  een  dinir  afweelïl  i 

t  ander  ziet ,  of  aanraakt ,  en  zo  voort.  Maar  't  vertrouwen 
vlSli:^^^^^^^^  danopo.verftant;  enS";i^>w... 

Tr.  rf-^^^^y^^^^  gebeuren  dat  ecncndczclve  zaïkondrr 
verfcheide  p  vormen  ,^of  in  veel  plaatfen,  of.  wijfcn  vc  f^^^^^^^^    n  p 
cndusvoor  twee  genomen  word.  Eu/dclvk  indien  Sv^^^^^^^^^^ 
dingen  gedenkt ,  die  in  't  einde  der  tweede  r  .1  r  u  r  • 

'twas  gefegt  zijn,  gy  zultbevinden  dat  de  l/g  W^^^^^^^^ 
'^leteigentlyk  metde^zinnen,  maar  alleenlyk\.et  l^et" veT 'S^^^ 
itant  bevat  worden;in  voegen  dat  het  niets  anders  is  'tcendin  "'»"""''"'. 
zonder't  ander  -  gewaar  te  worden ,  dan  -  't  dcnkbe'elt  vm  een  " ^'t"" 
emgdingtchebbcn  ,  cnte  verftaan  dat  dit  dcnkbcelt  niet  het 
zelve  is,als  het  denkbcclt  van  een  ander  ding.Maar  men  kan  dit 

ner- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


^3  R.  Des-Cartes 

nergens  anders,  dan  hier  uit,  verdaan,  dat  het  een  zonder 
't  ander  begrepen  word;  en  men  kan  dit  ook  niet  zekerlyk 
verftaan,zo't  denkbeelt  defer  twee  dingen  niet  klaar  en  onder- 
^Sigmm   fcheidclykis:  en  dus  behoort  dit  nckcn  van  dadelijke  onder- 
'atl  ''^'"^  fcheidincT,om  feker  te  wefen,i'tot  het  mijne  gebragt  te  worden. 
h^dm^-Hvr,    Indien  enigen loghenen  dat  zy  ^ onderfcheidelijke denkbeel- 
chu^iiiUn.      ^^^^      ^^^i^     y^j^'t  lighaam  hebben,  zo  kan  ik  niet  meer 
AMm,     doen ,  dan  van  hen  verfoeken  dat  zy  op  de  dingen ,  die  in  defe 
e  jif.^,M//a.  tweede  e  Bedenking  begrepen  zijn,  genoeg  merken,  cn  daar  by 
i  op^nto.     ^^c^en  dat  het f  gevoelen ,  't  welk  zy  hebben ,  zo  zy  't  miflchien 
hebben  ^  namelykdatde  delen  van  de  harflenensbehulpfaam 
r;;;....    zijnin  deMcnkingen  te'  vormen,  niet  uit  enige  »^  ftellige  re- 
kiur;.  f*/r-denis  sefproten,  maar  alleenlyk  hier  uit,  dat  zy  nooit  be- 
proeft  hebben  zonder  lighaam  te  wefen,  en  dat  zy  dikwijls 
}0!..ui..  daardoor  inhun»  werkingen  belet  zijn  ;  op  gelijke  wij  fe  als  of 
iemanc ,  om  dat  hy  van  zijn  kintsheit  af  altijt  met  boejen  ge- 
bonden had  geweeft  ,  daarom  achtte  dat  defe  boejen  een  deel 
van  zijn  lighaam  waren,en  dat  hy  die  behoefde  om  te  wandelen. 
m  Tnnda.        TcH  twccdcn ,  als  gy  zegt  dat  m  ons  z^elven  een  ^ genoechfame gront* 
r>n,ty.m  Cnf-  q^j^^  denkhcclt  te  vorwcn ,  gevonden  word,  zo  brengt  gy 

ï!Zti  niets  by  ,dat  van  mijn "  gevoelen  vcrfchilt:  want  ik  heb  zelf  wel 
uitdmkkelykop't  einde  van  de  darde  Bedenking  gefegt,  dat 
O  idca.'     dn  O  denkbeelt  my  i'  ingeboren  is ,  of  met  van  elders ,  dan  van  my  zelfy 
IforTare.  wyaankoomt.  Ik  fta  ook  toe  .i^^  dn  denkbeelt  in  ons^ gevorm  kan 
t  Ens         y/orden   fchoon  wy  niet  mflen  dat  er  een  opper jte  wejen  s  vcejentlyk.  was  , 
7'^:jicrc.  maar  niet  indien 't  niet  warclykwcfcntlyk  was:  want  ik  heb 
in  tegendeel  bericht ,  dat  alle  de  kracht  van  't  bewijs  hier  tn  beftaat , 
dat  het  met  gefchieden  kan ,  dat  de  macht  van  dit  denkbeelt  te  vormen  in 
my  is  ,  Z.0  ik^ntet  van  Godgefchapen  ben. 

't  G  een,  't  welk  gy  van  dc  vliegen ,  en  planten ,  cn  zo  voort, 
zegt ,  is  niet  dienftig  om  te  bewijien  dat'er  enige  trap  van  vol- 
maaktheit  in »'t  uitgewerkte  kan  wefen,  die  niet  te  voren  in 
"  d'oorfaak  geweeft  heeft.  Want  het  is  zeker ,  ofdat'crgccn 
volmaaktheitindedierenis,  die  reden  derven ,  dewelke  ook 
niet  in  d'onbezielde  lighamen  is-,  of  dat  zy ,  indien'cr  iets  is,  hen 
van  elders  aankoomt;  en  dat  de  zon,  regen  en  d  aarde  nicc 
tva«r...  vvd^evenmatigeQorfakenvandefcdierenzijn.  Enzeker,  het 
.u.j.u,^.    ^Q^^  ^^^^^         van  de  reden  af\vijken,zo  lemant  hier  om  alleen, 
dat  hy  -een  oorfaak  kent,  die  tot  de  voortbrenging  van  een 
vlieg  diau,  cn  die  zo  veel  X  trappen  van  volmaakthcit ,  als  de 
t  j      '       ^  vlieg 


AnimoYtof  de7medeTegenmrftn^en.  91 
ylieg  heeft  ,  zonder  ondertufTchen  verfckerc  te  wefen  van 
dat  er  geen  ander  is ,  dan  de  genen ,  die  hy  kent ,  oorfaak  zou 
nemen  om  van  een  ding  te  twijffelen,  'twelk  door 't  nature- 

Daar  ik  noch  byvoeg  dat  dit ,  'twelk  gy  van  de  vHcecn 
voorwerpt,  dcw.jlhctvan  d'aantncrkingder»ftoiFelijkedm-,R_,, 
gen  genomen  is,  met  inde  gedachten  dtr  gcner  kan  Lmcn , 
dic,  my n  bedenkuiRen  volgende,  hun  ^  denking  van  de '  zinne  k  r  v 
bSXeS"'"'"'  °™  -^^-'i^-"g-üe  W>jsbegeerte^,?'S«.. 

Dit  dient  ook  niet  meer  tot  bewijs,  dnteyGodsdenkWlf 
twelkmonsis,  -iredenswefennoin  t:  wfLdÏis nie 
ïïleenwï^o  Seen  verllaat ,  dat n^'     1'   ^ tt""" 

tl\ttr^n  J''^^^^'^'^''"S  van 'tverftant  door.. J.„;,,T^; 
f^rvJJi  C    1  '"^'"^"'""i'hmcn,  genomen  word.  In  del^"'""'" 
ler  voegen  kan  de  gehele  werrelt'  we?en  vm  ,1^     )  -i  i  •/ 
den.  dat  k  «r,.r„,?  a     „■>      \         ^'^'^'J^  goddelijke  re- ft»!---.,,»* 

Eel  v.ri^      "^'P^'"^       aangewcfcn,  dat  ik  alleenlyk 
wdnaei  van  de  ^  voorwerDclnke  volma:ikf]-,^,v  r.c  A..A^^,.^,^A^^  .  ...  ^ 


alree  befchreven  heb    n-iprfVmi;;V/   ,  dmgen ,  die  ik  „ ex,j,.„. 

"vooroordelen  bcvrii'l  "f''*'S''jker  t'overwegen ,  zich  van 
lyk  licht  verduiireTt  w^;d    en  "'J" 
d'igheden  ,  boven  dereitaa  nL^fw^^       '^''^^'"'^^  " 
.ijn   tegeloven,  danded^Xe  itSe;^,:;ir'!i'";'-" 
eenlangegewoonteinonfe.geellingew^^^^^^^^^^^  '^"^ 

Want dat'cr niets m r 't uitcrewcrkrp  n    •  q^f*M, 

gcHjkc  of  ukfteekender  w^c  S  i'en  n  d'o"?      he  7  ' 
vveeil,  isd'ecrftc^kundighdt,  boven  de  weSt^nT^  f " 
.  En  defe.gemene  ku.fdigheit, 
met  daar  af,om  dat.  nadien  men  toeflaat  dat'er  iets  ii/u  't 

^  *  werkte 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


pa  R.  Des-Cartes 

a  Uff',  werkte  is ,  't  welk  niet  in  ^  d'oorfaak  geweeft  heeft ,  men  ook 
tocllaan  moet  dat  dit  iets  van  niets  gemaakt  moet  wefen.  Het 
^^^i^^^  öok  niet  waarom niets  geen  «^oorfaak  van  enig  ding  kan 

'     '**     zijn ,  dan  hier  uit,  dat  in  zodanig  een  oorfaak  niet  het  felve  is , 

a  e^c^M.  dat  in  ^  't  uitgewerkte  gevonden  word. 

^Nouo.  'tis  ook  een  eerde  ckundigheit,  dat  alle  fdadelykheit  of 
s  volmaaktheit ,  diealleenlyk»^  voorwerpelykin  dc  denkbeel- 
h  0hjn7,ve\  den  is ,  '  vormelyk  of*  uitftekentlyk  in  der  felver  oorfaken  be- 
r^^ltr.':  l^oort  te  wezen  :  en  op  dit  enige  fteunt  al  ^'t  gevoelen ,  dat  wy 
i  Ultimo,  '  van  de  ^  wezentlijkheit  der  dingen ,  die  buiten  onfe  "  geeft 
« iW^r'"*'  zijn,  gehad  hebben  j  Want  van  waar  is  onz  vermoeden  van  dat 
zy  welcntlyk  zijn,  gekomen,  behalven  hier  uit  alleen,  dat  der 
O  id,^,  fel  ver  ^'  denkbeelden  door  de  p  zinnen  tot  onze  q  geeft  deurge- 
c[Ai^nK     drongen  Zijn? 

r  ide^  cnth  dat'er  enio;  r  denkbeelt  van  't  opperfte  machtig  en  vol- 

&iur.  maakt  welen  mons  is,  en  ookdat  des  voorwerpelijkedadelyK- 


ic/ui 


tRea'itM    ^^^^  denkbeelt  niet  '  vormelyk  noch  "  uitftekentlyk  in 

c'ichv.i.  ons  gevonden  word ,  fiil  klarelyk  kenbaar  aan  de  genen  wor- 
Ix^Kmnl'nul*  ^^^^  ^  dic gcnocch  opmerken,  en  met  my  lang  overwegenen 
bedenken.  Doch  ik  kan  dit, 't  welk  alleenlyk  van  eens  anders 
wr^^/Mf;*.  w  denking  afhangt,  dengeen,  die  traag  is,  niet  inftampen.  Nu, 
X exipre,   ^^.^  ^^^^  duigen  word  klarelyk  bcfloten  dat  God  ^  wefently k  is. 

Doch  ik  heb  den  genen ,  welkers  naturelyk  licht  zo  fwak  is  , 
y'Kntioi      dat  zy  niet  fien  dat  d'eerfte  y  kundighcit  is  ,  dat  alUvolmaaktheit, 
xohjcffivi.  {iie  in' t  denkbeelt  "^voonverpelyk^ts ,  in  enige  van  haar  ooYz^ak,en^dadelyk^ 
]^iTi^MHs.moet  wcz.en,  noch  b  taftelijker  het  felve  hier  uit  vertoont,  dat 
de  geeft,  de  welk  dit  denkbeelt  heeft,  niet  vanfich  felf  kan  we- 
feni  en  dieshalven  kan  ik  niet  fien  wat'er  meer  vcrcifcht  word, 
om  my  toe  te  ftcmmcn. 
c  j^ca,         Dit  drukt  my  ook  niet ,  dat  ik  miflchien  ^  het  denkbeelt , 
l^!nl""tx  't  welk  God  aan  my  vertoont,  mt  de  ^  vooromfange  kmdtgheden  des 
garaoeds,  mt  de  hoeken,  mt  d' onderlinge  famenfpraken  der  vrienden^  cn  zo 
voort,  en  niet  mt  mijfigeefi  alleen,  ontfangen  heb.  Want  als  ik  aan  an- 
deren vraag ,  van  dcwclken  men  zegt  dat  ik  dit  denkbeelt  ont- 
fangen heb,  of  zy  dit  van  fich  felven ,  of  van  een  ander  hebben, 
zo  lal  mijn  bewijs  een  gelijke  uitgang  hebben ,  als  of  ik  dit  aan 
tvjcfluri',  my  felf  vraag;  cn  ik  lal  altijt  beftuiten  dat'ct  God  is ,  van  de 
ir%ihZ'*  welk'teerft^  voortgekomen  is. 

Tcrum^,o,fo,  Qy  vermcugt  hieronder  dat  het  ^uit  voorgaande  bcfchou- 
glï.7«*n.  wing  der  lighamclijke  dingen  sgevormt  kauworden.  Maar  dit 

fchijnt 


Antmort  op  de  T-weede  Tegemverpïngtn,  j 
rdiijntmy  2.0  oiiwAarfchijnelyk ,  als  of  gyzeidc  dat  wy  geen 
macht  om  te  horen  hadden  ,  en  dat  wy  alleenlyk  door  het  fien 
der  verwen  kennis  van  de  ^  klanken  kregen  :  Want  men  kan 
veel  meer evenredcnheit  of  evenhcit  tuiVchen  de  <^  verwen  enji^"aff^ 
klanken,  dan  tulTchen  de  lighamelijke  dingen  en  God  verdich-  ^  ^'^'^'^  ^ 
ten.  Endewijlgy  verfoekt  dat  ik  iets  hier  by  zou  voegen,  dat''^*""* 
tothet^onlighamelykof  geeftelyk  wefen  opvoert ,  zo  km  ik  £r,s  ineor^ 
niet  beter  doen,  dan  u  weer  tot  niijn  tweede  Bedenking  fcn-J^'f^'^J^;/''' 
den ,  om  u  aan  te  wijfen  dat'er  ten  minflen  enig  gebruik  in  is. 
Want  wat  fal  ik  hier  met  een  of  twee  ^zuireedenen  te  wce^- eTmorf'^ 
brengen,  zo  ik  daar  met  een  lange  reden  ,  die  tot  defe  zaak  ge- 
fchikt  is,  en  in  dewelke  ik  geen  minder  naerftigheit  gedaan 
heb,  zo  my  dunkt,  dan  in  enig  ander  werk ,  dat  ik  oit  gefchre- 
ven  heb,  niets  heb  konnen  doen  ? 

Het  hindert  niet  dat  ik  daar  in  alleenly  k  van  de  f  menfchelij-  £Mcns  feu- 
ke  geeft:  handel.  Want  ik  wil  gewilliglyk  en  gaernc  bekennen 
dathetsdenkbeelt,  't  welk  wy  (om  een  voorbcelt  by  te  bren 
gen  )  van  ^  't  goddelyk  verftant  hebben ,  niet  van  't  geen  ver-  h  mr.iiea^ 
Ichiit ,  dat  wy  van  onz  verftant  hebben ,  't  en  zy  alleenlyk  dat 
het  '  denkbeelt  van  een  oneindelyk  getal  van  'c  denkheelt  van  )if>üt"r''' 
een  k  viertal  of  tweetal  verfchilt:  en  dus  is  'c  ook  met  Gods  be- 
zondere  i  toevoegingen  ,  van  de  welken  wy  enige    Ipcur  ïnnl^Hm^'' 
ons  bekennen.  Maar,  dat  meer  is,  wy  verftaan  in  God  een «» on  H 
bepaalde  onmeetelykheit ,  cnkclhcit  encenheit,  alle  andere 
*^toevoegmgenomhelfcnde,  die  geen  voorbcclt  heeft ,  maar  ^f"";."^^'"' 
gely k  ik  te  voren  gczcgt  heb ,  als  een  i>  merkvan  de  mrkrneejier ,  m  '^^i^nitZ' 
sitjfj  mrkjngedmkt,  ts  j  door  welks  middel  wy  bekennen  dat  {rttn^'^Z'^'*^** 
van  de  dingen,dewelken  wy  zo  wel  in  ons  begrijpen,  als  in  God  ^ 
aanmerken,  om  't  gebrek  van  onz  verftant,  s  cennamiglyk  met  q 
liem  en  ons  ^  overeenkomen.En  ook  bekennen  wy,dat  van  veel  ^convcmu. 

beiondere  onbepaalde  dingcn,vande  welken  wy  s  denkbeelden « 
hebben ,  gely  k  van .  onbepaalde  of  oneindige  kennis ,  ook  van  ^JZ!^ 
oneindige  macht,  getal ,  lankhcit ,  enzovoort,  fommicrcn  in'"^"''" 
Gods  denkbeelt «  vormelyk  begrepen  worden,  gely  k  -  ifennis  ufw..., 
en  macht ,  en  anderen  alleenlyk  ^  uitftekentlyk  gelyk  ^qv\\  en  ^  '-"'^'^5 
lankheit :  't  welk  feker  met  gefchieden  zou,  :io dit  y  denkbeelt 
niets  anders,  dan  een  %  verdichtfel,  in  ons  was.  y  /Zir"'"'* 

Het  zou  ook  niet  zo  volftandclyk  van  alle  menfchen  op  een 
felvewijfc  begrepen  worden.  Want  het  is  zeeraanmerkens- 

v/aardig,dat  alle^Overnatuurkundigen  inGodsbtoevoegingcn  lAw;.,/?,/ 

M  3 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


94-  R.  Des-Cartes 

a  Humana 

(te  weten  de  genen,  die  door  de  ^menfchelijke  reden  alleen 
1%'sThyf:.  S^^^^"^ konnen  worden)  te  befchrijvcn,  eendrachtiglyk  over- 
ccnftemmen;  in  voegen  dat'er  geen  b  Natuurkundig ,  geen 
tide.tcrajru'^^^'^^^}y^^^  j'^ook  geen  ander din^ is,  van 't  welk  wy  een  zeer 
é-p.^///..M^.  cgrof  en  taftelyk  denkbeelt  hebben,  van  welks  natuur  o-een 
ii^Z^T  gi'oter  Jverfcheidenheit,  der  gevoelens  by  de  Wijsbcgcngen 
gevonden  word. 

En  zeker,  geen  menfchen  konnen  in  dit  denkbeelt,  van  God 
rechtte  begrijpen,  dwalen ,  zo  zy  alleenlyk  op  de  natuur  van 
e  Eni/'«7»»>ï«  't  opperde  volmaakte  wefen  willen  merken.  Maar  degenen, 
fpi:f!^a.      ^"ige  i^nderc  dingen  daar  onder  vermengen  ,  fpreken  daar' 
ga,mcuca  om  Ulrijdighedcn,en,  een  ^gedrochtelyk  denkbeelt  van  God 
idcaij,,,    verdichtende  ,  ontkennen  ( 't  welk  dan  geen  wonder  is ;  dat 
defe  God,  die  door  dusdanig  een  denkbeelt  vertoont  word, 
hExifie-e,  I,  wcfentlyk  is.  In  dcfcr  voegen  ook,  als  wy  van  een  •  volmaakt- 
r.t!^!/"?^-  ^clighamclyk  wcfcn  fpreken,  zo  fijn  wy  Itrijdig  in  ons  fpre- 
ken,  indien  men  de  naam  van  volmaakt  onbepaaldelyk  zodanig 
J^^"s.      neemt,  dat  dc  zin  is,  dat  het  k  wefen  eenlighamelyk  din<T  is,  in 
•twelk  alle  volmaaktheden  gevonden  worden;  om  dat  de  na- 
tuur des  lighaamsveel  onvolmaaktheden  inOuit,  gelykdit, 
dat  het  lighaam  in  delen  gcdeelt  kan  worden,  dat  ydcr  deel  daar 
afniet  een  ander  deel  is,  en  diergelijke  dingen.  Want  het  is  van 
zich  felf  kenbaar  dat  niet  gedeelt  te  worden  groter  volmaakt- 
heit  is,  dan  gedeelt  te  worden,  en  zo  voort.  Maar  indien  gy  al- 
ïinratione  kcnlyk  't  gccn  verllaat,  dat  haaar  mate  van  't  liehaam  vol- 
"'P"''"'     maakil;  is,  zo  is  dit  niet  God. 

in  i.Ua  anrc.    Q  y  yocgt  hier  iets  van  °» 't  denkbeelt  des  engels  by ,  voor  de 
welk  wy  in  volmaaktheit  wijken ,  te  weten  dat  het  niet  nodig 
isdat  een  engel  dit  denkbeelt  in  ons  gewerkt  heeft :  ikftadit 
gaerne  toe ,  om  dat  ik  in  de  darde  Bedenking  alrée  gefegt  heb, 
dat  dit  denkbeelt  mt  de  denkbeelden ,  dte  wy  van  god ,  en  van  de  menfch 
i,  Dciidc^,  ^^^^^"^  tez.amengez.et  l^an  worden:  't  welk  geenfins  tegen  my  is. 
O  j^;i7*       Maar  dc  genen,  die  ontkennen  dat  zy "  Gods  denkbeelt  heb- 
limZ'""'  ^^"»  ^^'"^^"^^^^^^^'il^'^  plaats  een  O  afgod  fmedcn,  enzovoort,  lo- 
wSr''"  g^^^'"^^"\^*^^'lde  naam,  maar  ftaan  echter  de  faak  toe.  Wantik 
sPhaniafia,  achc  nict  dat  dit  p  denkbeelt  van  een  felve  natuur  is ,  als  de 
'^^i' '  (loffelijke  dingen ,  in»  de  verbeelding  afgefchil- 
diut.fivtju.dcYt ,  maar  alleenlyk  't  gccn,  't  welk  wy  of  door « 't  bevattend 
tluTcillTs,  of  ooi'dcclend,  of  redenerend  verftant  begrypen.  Enikube- 
u  conundo,  weer  uit  dit  enige,  dat  ik  met  mijn  gedachten  of  vcrftant  enige 

vol. 


K^mwoort  op  de  Tweede  Tegemverpmgen. 

I1?hÏ'^1'','^'''''/''  boven  my  is,  (gclyk  uit  dit  alleen . 
dat  ik  bemerk  d-.it  ik  m  't  tellen  met  tot  het  srootfte  vm  alle  dê 
ketallcn  geraken  kan,  en  daar  door  beken  da't'er  n  ™len  icÏ 
xs    't  welk  boven  mijn  krachten  gaat )  dat'cr  nootllkd  vk  b? 

K!f    f'f  T"^'"       ^'^'^      "^^^ "  oneindely k  getal  wefen?' 
lykis;  ordathet£reen.'rK;<>lI'rT-„r«„,  a  - a\«m,ruia 
defe  micht  i^ollfk     ••       7  Sy  ftgt,  {h-ijdig  IS ,  maar  dat  ik  '"A»».  ' 
heHpT    I  begrijpen  dat'er  groter  getalis,  dan  ik  ooit 

bedenken  kan,  met  van  my  felf ,  maar  van  fnis  ander ,  wefen  ,  , 
dat  volmaakter  is,  dan  ik  ben,  ontfangcn  heb  '  ' 

beSt  èetanT  f t"gf ^^g^" defe  cbcvatting  van  een on- ^ '-f- 

E  op^dat  men  v"S  °'"V^'  e^"^^'^"  word. ^r"'"^- 

maakter  i.  rlon  m  u      ^"  *wefen  is ,  't  welk  vol- 

inenTt  vtde  dulnf^'r?^^ 

maarnietvandefJon  Imnatiïe'^denirT'^'^^^ '''^^^ 

si^:;=£f^----^jg^Wi;vaS 

gemeen  gevormt worden  •  hnpw^iT.!  '  i     ,  P'^Y ■"'"s  °  Al- 

'T--^  I-    1  ,  t  Nihil  renlel 

jentlyk  is,  heb  Smet  uit^ffite  woof         "  '^'^  9"'^  '       ' ' 
fprak,  dan  van  de  "  wete,V?ctp1    }dva ^ è^u"^^^^^^^^^^  ''^ 
gehettgems  «  weérkeeren  htn    ah  ^vv  öciiuitingcn  ,  welkers  dufonum.  - 

der  xbegmfclcn  word  van  de  '  Rcdcnl-n,  kennis  y^«i,i.. 

tenfchap^genocmt.  Maar  als  wy  eeri  t  meSdaf^^ 
kende  dmgen  7.j„,  zo  .  dit  een  e'erfte  ^  ku"  dTgl^e^^d  e7it  "^"^i- 
'  fluitreden  bellotcn  word :  gelyk  ook,  als  icmint  7r„/  /  §  ,  T' 

St". f y.«>v.«.H, itrJkt hy 'zi  n^vXt  S  ^tS r^t?,„„ 

">tz.jn  .denkmgdoor  een  „fluitredcni  maar  bel4t  dat  uit  «'fc 


'9^  R.  Des-Cartes 

a  sir»i>u^  » enkele  opmerking  van  zijn  geeft  als  een  ding ,  dat  van  fich  felf 
ZZT  bekent  is ;  gcly k  hier  uit  bly kt,  dat  indien  hy  't  uit  een  '>  fluit- 
b  sjii'cg^r-  reden  trok ,  hy  eerft  dit «  meerder  voorftel  gekent  moeft  heb- 
7Tro^op,h  bcn,teweten,  M*tgeen,*tmlkdcnkt>  ts,of^tsrvez.eml)k,  M^^r 
"""^''^ .  zeker ,  hy  leert  dit  eer  hier  uit ,  dat  hy  by  fich  bevind  dat  het 
i  ^Hurc.  niet  scfchieden  kan  dat  hy  denkt,ten  zy  hy  e  wefently k  is:  want 
f  Tr^^ywio-  natuur  van  onfe  geeft  is  zodanig,dat  hy  algemenef  voorftel- 
lingen  uit  de  kennis  der  befondcren  maakt 

g  ^ihci^^.       Ik  ontken  niet  dat  een  z godverloghener  klarelyk.  Kan  kennen  dat  de 
drie  hoeken  van  een  driéhoekmet  wee  rechte  hoeken  gely^z^ijn :  maarik 
h  cnmm.   beweer  ullecnlyk  dat  defe  zijn  kennis  geen  ware » wetenfchap 
i sucuua.      .       ^^^^^       ichijnt,  een  kennis,die  men  twijffelachtig  ma- 
ken  kan,  geen  wetenfchap  genoemt  mag  worden.  En  dewijl 
i^^ihcift.    nienondcrllcltdathyeen'^godverloghcneris,  zo  kan  hyniet 
zeker  wefcn  dat  hy  met  in  die  dingen  bedrogen  wort ,  die  hem 
1  F.vid.n.    i  blijkclykil  fchijnen, gelyk  genoech  getoont  is ;  en  hoewel  de- 
ze  twijfeling  miflchien  hem  niet  voorkoomt,  zo  kan  zy  echter 
hem  voorkomen  ,  indien  hy  die  onderioekt ,  of  indien  zy  hem 
van  een  ander  voorgeftelt  word :  en  hy  fal  nooit  zeker  daar  in 
wefen,  zo  hyniet  eerft  God  kent.  .       ,  ^ 

Dcmon^  Hct  baat  uict  dat  hy  miflchien  acht  dat  hy betogingen  heeft, 
fimmcs.  bcwyfen  dat  'er  geen  God  is :  want  dewijl  zy  geenfins 

waar  zijn,zo  kan  men  altijt  aan  hem  der  fel  ver  gebreken  tonenj 
D  ofinio.     en  dan  llil  men  hem  van  »  gevoelen  doen  veranderen. 
O  D.nron.       Dit  fal  zcker  niet  fwaar  te  doen  zijn,  zo  hy  tot  zijn  «  betogin- 
p.uoncs.         ^.^  ^j^^^^^  bybrengt,  dat  gy  hier  bygevoegt  hebt,  te  weten 
O  ,n    dat  hetoeen,  *t  welk  tn  alderhande  volmaaktheden  onetndely^ts ,  P  alle  an^ 
r,5     "  der  weien  trnjluit,  en  zo  voort.  Want  voor  eerft,  indien  men  hem 
q  £-x-c/«>.  vraagt  hoe  hy  weet  dat  defc  ^  uitfluiting  van  alle  andere  t  we- 
r  €utu.     2;cns  tot  de  natuur  van  't  oneindelyk  behoort ,  zo  fal  hy  niets 
hebben,  dat  hy  hier  op  bequamelyk  antwoorden  kan ;  vermits 
.ufmtum.mci'ï  nietmet  denaam  van 'öwf;^^/;^ iets  verftaat,  'twelkdc 
xEx.itentu  jwefentlykheit  der  eindelijke  dingen  uitfluit.   Hy  kan  ook 
rlT^"''"  niets  van  de  natuur  van 't  geen  weten,  'twclkhy  u  niets  acht 
te  wefen,  en  dat  dieshal  ven  geen  natuur  heeft ,  dandatind  e- 
niö-e  betekenis  van  de  naam,  van  d'anderen  aangenomen ,  be- 
grepen is.  Wijders,  waar  toe  zou  d'oneindelijke  macht  van  dit 
wz«ir.>«.Sinbceldelykoneindigdienen,zohetnooitie^ 
';r;r"    Eindelyk,  dewijlwy  in  ons  enige  ^  macht  van  te  denken  be- 
X  ^-«.0.,^;.  merken,  zo  bevatten  wy  lichtely k  dat  in  iets  anders  ook  macht 

Unüi^  *»A  *         >  j  ^^^^ 


i^/immrt  op  de  Tweede  Tegenwerpingen.  97 
van  te  denken  kan  wefcn ,  en  defe  macht  groter ,  dan  in  ons. 
Maar  fch-oon  wy  achten  dat  defe  macht  tot  hetoneindic;  toe 
vermeerdert,  zo  zullen  wy  echter  niet  vrefen  dat  d'onfe  daar- 
om te  minder  lal  worden.  Zo  i3't  ook  met  alle  d'andere  dino-en^ 
die  aan  God  toegeëigcnt  worden ,  ja  ook  met  de  macht ,  Z(?wy 
geen  andere  in  ons  aonderftellen,  dan  de  gene,  die  Gods  wil  s 
onderworpenis.  Endieshalvenkan  God  geheel  oneindelyk/ 
zonder  enige  uitfluitinge  der  gefchape  dingen ,  verftaan  wor- 
den. 

Tenvierden^  alsikzeg,  dat  God  niet  liegt ,  cn  geen  bedrieger  is  y  zo 
meen  ik  hier  in  ^  eenftemmig  te  zijn  met  alle  O  vernatuurkun-  ^  confentir.. 
digenen  Godgeleerden,  die 'er  ooit  zullen  zijn,  of  geweeft /-^'l't-'' 
hebben :  en  't  geen  ,  dat  gy  daar  tegen  bygebracht  hebt ,  heeft  & 
ZQwemig  kracht,  alsofgy,  indien  ik  ontkende  dat  Godver- 
gramt  wierd  ,  en  d'andere   bewegingen  van't  gemoed  onder- ,  comm.üi. 
woroen  was,my  de  plaatfen  voorwierp,m  de  welken  hem  men- 

nSt^'E^^^^'"'''!'^'^^''  toegefchreven  worden.  Want  alle  e^.^>.7«. 
menfcben  weten  wel, wat  onderfcheit  dat'er  is  tulfchen  de  f  wii  - 
lenvanlpreken,  die  God  aangaan,  en  van  de  heilip;c  Schrift 
gebruikt  worden,  naar't  begrijp  van  't  gemeen  gevofgt,  en  die  ' 
Vrcl  enige  waarheit  begrijpen  ,  maar  voor  zo  veel  als  die  men- 
iGhen  betreft  ^  cn  d'andere  s  wijfen ,  die  een  ^  naakter  waarheir  -  j!r«^- 
de  menfchen  niet  betreffende  '  uitdrukken  ,  de  welkSle  S  '^^^^^^^^ 
genen,  die ind'oeffening der  Wijsbegeerte befich zijn  ,beho- 
Wf^^^^^^^       endieüczelfvoornamelyknmijn'  ^ Beden- ....... 

Kingen  behoor  gebruikt  te  hebben,  dewijlik  daar  ^' ondcrftel"^'' 

dat  er  noch  geen  menfchen  zijn ,  die  ik  ken,  en  my  zelf  daar '^"^^""^  • 

K  A"^'^  niet  als  uit  geeilen  lighaam,  maar  uit  de  ^eeft 
alleen  beftaat.  Hier  uit  blykt  dan  klarelyk  dat  ik  daar  niet  van 
ae  leugen ,  die  met  woorden  uitgedrukt  word ,  gcfproken  hph- 

den,  gcenfmseen  ' woord.gc leugen ,  maar alleenl^k een dTé  - 
ging  was ,  welks  uitgang  aan  een  ">  voorwaarde  hing .  en  hoe 
wel  gefegt  word,^/«  öodTharaot  hart  verhard heeft,onQts  dier^e- 
lyk ,  zo  moet  men  niet  verftaan  dat  hy  dit "  ftelliglyk ,  maar^^I  „  b  r  • 
leenlyk  o  onkenniglyk  gedaan  heef t ,  te  weten  met  aan  Pharao  o  ^^.tL 
genade  met  mee  te  delen ,  die  krachtig  geweeft  zou  hebben  ' 

N 


oni 


R,    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 


om  hem  tc  bckeeren.  Ik  wil  echter  de  genen  met  beflraffen.die 
,  t^ftaan  dat  God  door  lijn  Profeten  enige » vvoordehjke  ku- 

-        gen  (eelykdefenvan  degeneesmeefters  zi)n,  daar  door  zy  de 
Sef  bldrkgen,  om  h\te genefen  ,  dat  is ,  m de^^^^^^^^^ 
geen  boosheit  van  'tbedroch  gevonden  word  )  VQortbiengen 
bV'"'-  kan  Datmeeris.  wyzienfomtijtsdatwy '>dadelyk,dooi  de- 
c  fe  „«UI  eim^e  c  ingeeving,  die  God  aan  ons  gegeven  heeft ,  be- 

.....  :^nTvaLTn\itrg^^^^^^^^ 

Sg  ver^^^^^^^^  Godsgoetheitenwaarheii; 

^ïLr  in  de  dingen ,  die  dus  niet  verklaart  kennen  worden  ; 
; ,e  weten  in  onfe  meeft  klare  en  naaukeunge  «oordelen,  die  , 
XT^yvaUwarcn.  doorgeen  ldaarder,nochdoordehulp 

van  cniee  andere  naturelijke  macht  verbetert  konnen  worden, 
beweer  ik  ftantvaftiglyk  dat  wy  niet  bedrogen  konnen  wor- 

SCTtfSnrerd:rf ''cv^ 
. ,        T?el  vk  ten  minften  hier  uit  bly  kt ,  dat  de  -denkbeelden  van'c 
'  ^        i^.vc4n  valfche  in  ons  zijn )  zo  xou,  indien  defe  mach  met  naar 
^wareftrekte,  ten  minfte  als  wy  haar  recht  gebruiken,  (dac 
is  als  WY  geen  dingen  toeftemmen ,  dan  de  genen ,  die  wy  kja- 


Antwoart  t)p  de  T weede  T^gmwrpingen,  9  9 

fteekt ,  die  ik  in  d'eerfle  Bedenking  voorgeftelt ,  en  in  de  vol- 
genden ,  zoikmeen,  zorgVLildiglyk  genoech  wechgenomen 
heb,  zofalikhier  weêr  een  ^grontveib  tonen,  op  de  welke ,  a  F«;.i/4wo: 
20  my  dunkt ,  alle  menfchelijke  zekerheit  (leunen  kan. 

Voor  cerll; ,  zo  haaft  als  wy  menen  dat  wy  iets  recht  ^  begrij-  ^  '^^^'/'"''^ 
pen ,  zo  overreden  wy  ons  gaarne  dat  het  waar  is.  Indien  dan 
defe  <^  overreding  zo  vall  is ,  dat  wy  nooit  enige  oarfaak  konnen  ^ 
hebben  om  van  't  geen  te  twijffelen ,  't  welk  wy  ons  dus  over- 
reden, zo  is'cr  voortaan  niets  wijder  t'onderlbeken ;  en  wy 
hebben  al  't  geen ,  dat  wy  met  reden  konnen  wenfchen.  Maar 
wat  raakt  het  ons  of  het  geen  ,  welks  zekerheit  wy  ons  zo  va- 
ftelyk  overreed  hebben,  ind'ogen  van  God,  of  van  enic^  en- 
gel valfch  fchijnt,  en  dieshalven,  om  recht  uit  te  fprel<:en , 
valfch  is?  Wat^^  bemoejen  wy  ons  met  defe ^  onbepaalde  vals-  ^"ff'"''  ^ 
heit,  dewijl  wy  zulx  geenfins  geloven,  ja  geen  vermoeden 'fS'*''''' 
daar  afhebben?  Want  wy  *"onderllellen  zo  vall  ecnsoverre-  *'^*/'/""'''''.. 
ding  ,  datzy  geenfins  wechgenomen  kan  worden ;  en  dieshal- ^ 
ven  is  defe  overreding  een  en'tfelve,  als  de  volmaaktlle  ze- 
kerheit. Maar  men  kan  twijffelen  oPer  enige  zodanige  zeker- 
kerheit,  of  vafle  en  onveranderlijke  overrcdinge  is. 

.  't  Is  zeker  en  blijkclyk  dat  zy'er  niet  is  van  zodan  igc  dingen, 
diewy,  ook  met  dc  minfte  duiflerheit  of  verwarrn^o-,  ^^ht-  ^'^'H"re^ 
grijpen:  want  defe^duifterheit »  hoedanig  zy  ook  fchijnt,  is*  ö^^-»-''^"- 
oorfaaksgenoechom  van  defe  dingen  te  twijffelen.  Men  kan 
ookgeen  zekerheit  ofvafte'' overreding  van  defe  dineren  heb- 
ben ,  die ,  hoewel  klarelyk ,  echter  van  de  »  zin  alleen  ifegrepen 
Worden  5  omdatwy  dikwijls  hebben  aangemerkt  dat  men  in 
denzin  doling  kan  vinden,  gelykhier,  als  een  waterfuchtice  "''^'"^^ 
dorft  heeft,  of  als  aan  een  geelfuchtig  menfch  de  fneeu  acel 
khijnt :  want  hy  ziet  haar  dus  niet  min  klarelyk  en  onderfchei- 
delyk,danwy  haar  wit  zien.  Daar  is  dieshalven  alleen  overig 
dat,  mdien  men  zekerheit  vind ,  zy  allecnlyk  van  die  dinnen  is 
die  van  ^  't  verllant  klarelyk  begrepen  worden.  ^        .1  intcüeau,. 

Maar  van  defen  zijn  fommigen  zo  «  klaar ,  en  daar  by  zo  p  en-  « '?'-//':*«^. 
kei,  datwy  nooit  daar  aan  konnen  gedenken  ,  ofwy  moeten 
hen  geloven  waar  te  wefen:  gelykdit  ,datik^i  wefentlykben,  qÊ-x.7;.r,, 
terwijl  ik  denk  dat  het  geen  ,  't  welk  eens  gedaan  is ,  niet  onae- 
daan  kan  wefen ,  en  diergelijke  andere  dingen ,  van  de  w eiken 
gelyk  blijkt,  men  zekerheit  heeft.  Want  wy  konnen  niet  daar- 
aan rvvijfïelen ,  ofwy  moetender  op  denken  i  enwy  konneii 


N 


nooit 


1 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


loo  I^-  Des-Cartes 

nooit  daar  opdenken ,  of  wy  moeten  gelovendatzy  waar  zijn , 
•  gclyk  aangenomen  is;  dieshalven  konnen  wy  niet  daar  aan 
twijffclca,  datwy  hen  niet  geloven  waar  te  zijn,  datis,  wy 
konnen  daar  aan  niet  twijffelen. 
't  Hindert  niet,dat  wy  dikwijls  bevonden  hebben  dat  anderen 
in  die  dino-en  bedrogen  zijn,die  zy  klarelijker  dan  de  zon  meen- 
den te  we?en :  want  w)<1iebben  nooit  bemerkt ,  en  konnen  dat 
nooit  van  iemantbemerlcen  dat  dit  den  genen  gebeurt  is  ,  die 
,c/.w/-r«.*dcMdaarheit  van  hun  bevatting  uit  het  ^  yerfbnt  alleen  heb- 
fcr.^pnoms.  ^^^^  actrokken ,  maar  wel  den  genen ,  die  dele  klaarheit  ot  van 
c  de  c  zinnen ,  of  van  enig^^  valfch  vooroordeel  genomen  hadden, 

d  T..;W/.  j^Ij.  i^^^^ert  ook  niet ,  dat  iemant  verdicht  dat  dele  dingen 
TflnelT'  aan  God ,  of  aan  enig  engel  valfch  fchijnen ,  om  dat  de  f  klaar  - 

1  T;;tp.blijkclykheit  van  onfe  s  bevatting  niet  toelaat  dat  wynaarde 

pcen,.  die  zodanige  dingen  verdicht ,  luifteren. 
lunteüca'M     Daar  zijn  andere  dingen,  die  onz^  verftant  zeer  klarelyk 
bevatten  kan,  als  wy  genoech  op  de  redenen,  van  de  welken 
der  zeiver  kennis  afhangt ,  merken ;  en  dieshalven  konnen  wy 
dan  niet  daar  aan  twijffelen  :  maar  dewijl  wy  dan^  defe  redenen 

2  ccncUifiO'  konnen  vergeten ,  en  echter  aan  de '  befluitingen ,  daar  uit  ge- 

trokken,gcdcnken,xo  vraagt  men,of  men  van  defe  befluitingen 
KP.r>^.  ookecn  vafteen  onveranderlijke  ^  overreding  kan  hebben  zo 
iTrinctpid  lans  als  zy  van  i klaarblijkelijke  beginfclen  getrokken  zijn; 
'"""^'"ordu   want  defe    gedenking  behoort  "  onderftelt  te  worden  ,  dat 
myor  a-  ^^^^^  ^-^  i^gfluj^-ingen  mag  noemen.  Ik  antwoord  hierop  dat 
uSfi^pmU       genen  haarwcl  konnen  hebben,  die  God  zodanig  kennen, 
«  F.ictiiui  dat  zy  verftaan  dat  de  macht  van  te  verftaan,  van  God  aan  hen 
.nfciu^cndu  ^^^^^^^^^  nootfakelyk  naar 't  ware  moet  ftrekken:  maar  dat 
d' anderen  haar  niet  konnen  hebben  y  't  welk  in  't  einde  van  de 
vijfde  Bedenking  zo  klarelyk  verklaart  is,  dat,  zo'tfchijnt, 
hier  niets  bygevoegt  behoeft  te  worden. 

Tm  Vijfden ,  ik  ben  verv/ondert  van  dat  gy  ontkent  dat  de  wil 
f  Concept  zich  in  gevaar  fielt ,  zo  zy  een  p  bevatting  van  't  verftant  volgt, 
.nuiua^^  jjic  geenfins  klaar  en  onderfcheiden  is.  Want  wat  zal  haar  ze- 
kermaken,  zozy'tgeen,  't  welk  zy  volgt ,  niet  klarelyk  he- 
<iP/.7»/a-    vat  ?  En  wat  ^  Wijsbegerige ,  of  ^  Godgeleerde ,  of  alleenJyk  ■ 
\tI  ^..u.  menfch ,  die  reden  gebruikt ,  heeft  niet  altijt  beleden,  dat,  hoe 
'  '  'v^viets  klarelijker  Verdaan  eer  wy 't  toeftemmen ,  hoe  wy  in 
minder  gevaar  van  tedolen  zijn  ;  en  dat  degenen  dolen,  die 
hun  oordeel  vellen ,  fchoon  fy  onkundig  in  de  zaak  zijn  ?  Maar 


Antmort  op  de  Tweede  Tegemv  er  pingen,  i  o  i 

men  nocnit  geen  bevatting  duiller  en  verwart ,  dan  om  dat'cr 
iets  in  begrepen  word  ,  't  welk  onbekent  is. 

Dieshalven ,  't  geen,  't  welk  gy  my  tegenwerpt ,  van » 't  o-e-  a"^' ^'^"«"»' 
looft'omhclicn,  heeft  geen  meerder  macht  tegens  my ,  cün 
tegen  alle  d'andcrenjdie  ooit  de  menfchelijke  reden  geoefFent  i^Jt^^'^fc»- 
hebben  ,  tegen  de  welken  het  zekerlyk  geen  kracht  heeft. 
Want  hoewel  ^  het  geloof  van  duiftere  dingen  geiegt  wort  te  cvida  aua^ 
wefen,  zo  is  echter  dit,  om 't welk  \vy 't  geloof  omhelfen  ^i^y^"^" 
nietduifter,  maar  klaarder  dan  alle  naturelyk  licht:  vermits 
men  onderfcheit  moet  maken  tullchende  ^  ftofFe ,  of  de  e  zaak  \ 
zelve,  die  wy  toeftemmen,  en  de  ^vormelijke  reden,  diede  ^^^"''^Ar- 
wil  tottoe  te  llemmenbeweegt  j  want  wyvereiflchens  klaar- r^'/x-  - 
bhjkelykheit  in  defe  reden  alleen.  Wat  de  ^  ftoffc  aangaat,  nie-  ' 
mant  heeft  oit  geloghent  dat  zy  diiifter ,  ja  de  duifterheit  zelve 
Ican  wefen.  Want  als  ik  oordeel  dat  de  duifterheit  uit  onfe  ^  be-  "  ^«««f^'h 
vattingen  behoort  wechgenomente  worden ,  om  zonder  ge- 
vaar  van  te  dolende  zeiven  te  konncn  toeftemmen  ,  zo  maak  ik 
van  defe  duifterheit  fclve  een  klaar  en  onderfcheidelyk  oor- 
deeL 

Wijders  ftaat  aan  te  merken  dat  de^  klaarhcit  of  i  klaarblij-  fTlri^«L 
■kelykheit  ,die  onfe  wiL  tot  toeftemmen  kan  bewegen  , twee-  t^^y 
voudig  is,  te  weten  d'cenvan't  naturelyk  licht ,  en  d 'ander 
van  de  goddelijke  genade.  En  hoewel  men  gemencly  k  zegt  dat 
het  geloof  van  duiftere  dingen  is ,  zo  word  dit  alleealyk  van  de 
zaak ,  of  van  de  ftoffe  gefegt ,  die  haar  betreft ,  en  niet  om  dat 
de  n  vormelijke  reden,  om  de  welken  wy  dedingen  van 't^e- 
loof  toeftemmen,  duifter  is,  In  tegendeel,  defe  vormelifke 
reden  beftaatin  zeker  «inwendig  licht ,  door 't  welk  wy  van  « 
God  Povernaturelyk  verlicht  zijn ;  en  dieshalven  vertrouwen  ^^„4, 
wy  dat  de  dingen  ,  die  voorgeftelt  worden  om  te  geloven  '^^^^^^^r^ 
van  God  zelf  geopenbaart  2;ijn,  en  dat  het  geheellyk  niet  ce- 
fchieden  kan  dat  hy  liegti't  welk  zekerder  is  dan  alle  naturel  vk 
licht ,  en  ook  dikwijls  klaarblijkelyk  om  't  licht  der  eenade 

En  zeker ,  de  Turken  ,  of  d'andere  ongelovigen  zondio-'ea 
daarom  niet,  dat  zy ,  de  Chriftelijke  godsdienft  niet  oraheUcrr- 
de ,  de  duiftere  dingen ,  als  duiftcr  zijnde ,  niet  willen  toeftem- 
men,  maar  hierom,  of  dat  zy  de  goddelijke  genade ,  die  m  in-^^'''«<'/«'; 
neriijker  hen  beweegt,  tcgenftreven,  of  dat  zy  in  andere 
dingen  zich  met  zondigen  tot  de  genade  onwaardig  maken. 
Ja  ik  dar  onbefchroomdelyk  zeggen,  dat  een   ongelovige ^r7„y?tó| 


102  R.  Des-Cartes 

^nnauirlZ  ^'^^^  allc  a  ovematurelijkc  genade  ontbloot ,  en  heel  onkun- 
iitrnawra  .  ^.^  (llngcn  \vas,  die  wy  Chrillenen  geloven  van  God  geo- 
i,  %atiociuin  penbaart  te  welen ,  en  die  echter ,  door  enige ^  valfche  redene- 
ƒ'•//'».  ringen  bewogen ,  haar  aannam ,  hoewel  zy  duifter  was  ,  niet 
daarom  gelovig  zou  wefen ,  maar  eer  daar  in  zou  zondigen ,  om 
cx^thfaa.  dat  hyc  zijn  reden  niet  recht  gebruikte.  Ik  meen  ook  niet  dat 
'cThfo!Ógus  enig  e rechtgelovig  Godgeleerde  ooit  anders  van  defedingen 
orthodoxe,  gevoelt  heeft :  en  de  genen ,  die  mijn  fchriften  lefen  ,  konnen 
iLumcnfH.  mcc  nict  achten  dat  ik  dit  f  overnaturelyk  licht  niet  gekent 
7a^^'3,m!'^.  beb ,  vermits  ik  in  mijn  vierde  s  Bedenking ,  daar  in  ik  d'oor- 
h  Esprcjfti  faak  van  de  valsheit  nagefpeurt  heb  ,  met  uitgedrukte  woor- 
Tinuma.  dcn  gcfcgt  hcb ,  dat  dit  bn  'itïvpendige  van  onje  ^denkjng  hot  vpiUcn 
iS/i'oteT  ^ '     echter  de  vrjheit  niet  vermindert. 

dum.y        Voorts  ,  ik  bid  u  dat  gy  hier  gedenkt  dat  ik  in  de  dingen ,  die 
de  wil  omhelfcn  kan  ,  naaukeuriglyk  onderfcheit  gemaakt 
xn  yf,u  vit.u  heb  tuüchcn  m  't  gebruik  des  levens ,  en  de  "  b efchouwinj]:  der 
.*xa  v^m.fm.  waarheit:  want,  wat  het  gebruik  des  levens  aangaat ,  'tis'er 
zoverreaf  van  te  denken  dat  men  geen  andere  dingen,  dan  dc 
genen,  die  men  klarelykkent ,  moet  toeftemmen,  dat  ik  in 
tegendeel  acht  dat  men  nietaltijt  de  waarfchijnlykftcn  moet 
verwachten,  maar  ook  fomtijts  uit  veel,  die  heel  onbekent 
zijn ,  een  verkiefen ,  en ,  na  des  zelfs  verkiefing ,  niet  minder 
vaft  daar  aan  houden, zo  lang  als  men  geen  redenen  kan  vinden, 
Sf  ' ^^^^  tegen  ftrijden  ,  dan  of  *t  ^om  baarblijkelijke  redenen 
PyfffMl*   verkofen  was ,  gelyk  ik  in  de  Redenering  van't  Beleed  ,  op  de 
p  lu'tneu-  ^^^sentwintigfte  zijde,  verklaart  heb.  Maar  als  menalleenlyk 
lants  19  zij-  yan  dc  bcfchouwing  der  waarheit  handelt ,  wie  heeft  ooit  ont- 
"^qlipt.jio.  kent  datmende^toeftemmingvandeduifteredingen,  en  van 
de  genen, die  niet  genoech  onderfcheidelyk  bekent  zijnjafhou- 
denmoec?  Voorts,  de  zaak  zelve  wij  ft  aan  dat  ik  van  dit  alleen 
fioi^wf     in  mijn  c  Bedenkingen  heb  gehandelt ,  gelyk  ik  ook  in  't  einde 
vand'eerfte  Bedenking  met  uitgedrukte  woorden  verklaart 
heb,  daar  ik  dus  (preek.  Dat  tk^  hier  niet  meer  ^  danhilijkjs,  aan 
s  'Liffldtntia.  ffjjjfj  s  vcantromven  han  toeoeven ,  dewiil tkjiH  niet  ^met  doen  ,  manr  alleen- 
geudti  ftd  co-  ly kornet  bez^mnen  en  kennen  bejtch  ben, 

i"cZijio.  Tenz^eften,  hen  fptmy'm  " 't  befluit  van  een  fiuitrecdcn  , 
Syiiogijmu  die  ik  gemaakt  heb :  maarmy  dunkt  dat  gy  zelf  daar  in  dwaalt. 

Want  om  tot  het befluit ,  dat  gy  begeert,  te  komen ,  moeft  het 
J^' ^'''"^Z'"''* meerder **'voorftel  dus  uitgefproken  worden:  hGeen  ,  hwelk 
wj  k^mlykverfiaan  toi  de  natHHYvanmg  ding  te  khoren^  k^nmei  waar- 
hen 


Antwoort  op  de  Tweede  Tegen-werfmgen.  i  o  3 

heit  ver feken  worden  tot  des  z.elfs  natuur  te  behoren.  En  in  defer  voe- 
gen zal  zy  niets ,  dan  een  onnutte herhaling  der  woorden  in 
lich  begrijpen.  Maar  mijn  meerder  voorftel  was  dusdanig :. 
t  geert ,  t  mlKy  k'arelykverjiaan  tot  de  natuur  vm  enia  dint  teheho^ 
re» ,  km  van  defe  ZAakjitet  marheit  bevejligt  xt orden.  Dat  is  indien- 
M.erte  wefen  tot  de  natuur  van  de  menfch  behoort,' zo  kaab^w; 
men  verfekeren  dat  de  menfch  een  dier  is :  indien  drie  hoekea 
met  twee  rechte  hoeken  gelyk  te  hebben  tot  de  natuur  van  de 
driehoek  behoort »  zo  kan  men  verfekeren  dat  een  driehoek 
dne  hoeken  heeft  met  twee  rechte  hoeken  gelyk :  indien '  we-  cfv,«,„ ' 
fentlykte  wefentot  Gods  natuur  behoort"  zo  kan  men  ver- 
tóKeren  dat  God  wefentlyk  is ,  en  zo  voort,  't  Minder  voor- .  „ 

we  r'lVM'Tf"       VIT'"'"'"'  ^"'''y  «'^A»'^'^".  Uithet^r"" 
welk,  gelyk  klarelyk  blykt,  men  beOuiten  moet ,  gelyk  ik 
befloten  heb  ;  zo  kan  dan  van  God  met  waarhe.t  verfekerc 
worden  dat  hy  wefentlyk  is:  en  niet  gelyk  gy  wilt;  £)w/!,^^ 

'ZhyTefftJk!^'!'''''''''"^^^^^  ^"      ^"^^  ^'^""^ 

Dieshalven ,  om « d'uitfondering  te  gebruiken ,  die  ey  daar '  ^«'W* 
neftensaanvoegt,  zo  moeft  gy 't  meerder  voorftcl  geloghent 
«cbben.en  Zeggenj 'tGeen.'t  welk  wy  klarelyk  vcrftaan?ot  de 
natuur  van  enig  ding  tc  behoren ,  kan  echter  daarom  niet  van 
dit  dnig  verfekert  worden ,  't  en  zy  dat  de  natuurTi  d n  d  W 
mogelyk.  of  met  f  ftrijd.g  is.  Maar  L  hier,  ik  bid  u,  hoe  weinif  .  „ .  . 
defcuitzondermggeld.  Want  of  gy  verltaat  ( gelyk  ge  menS  ''*''^ 
LnÏLTT^Ïr^  bys«.^./,^al'tgeen,  'tiflkLefmet de,^.,», 
mer^fchehjke  '-bevattmg  ftnjd  j  in  welke  zin  blykelyk  is  dat  u  r   T  • 
Gods  natuur ,  gelyk  ik  haar  bifchreven  heb .  mogdyï  s  ve?  ' 
mits  Ik  daar  m  n.ets  onderllelt  heb ,  dan  't  eeên   dat  vvv  k'lnr^" 

SheVnff '"'^'^^'^'^  begrepen  tot  haaSe  b'elt'c:!  j  zo; 
dat  het  met  met  de  bevattmg  kan  ftrijden :  of     verdicht  eni 
ge  andere  mogelykheit .  van  wegen   't  voorwerjSf    1. ,  ^ 
welke,  mdien  zy  niet  met  de  vor>,-„oo.,L  ,     '      ' P"/"»-'"*: 

nooit  van't  men4elyl  "vertint  bef  e^^^  ' 
dieshalven  heeft  zy  nL  mee^a^chtar^^^^'^orSu^r  ^f""'""'^ 
'"wefentlykhe.t  t'ontkennen,  dan  om  alled'anderedin^cn  -E-^- 
dievandemenfchenbekentworden,  omtewerpen  Metae'"' 
]yk  recht,  als  geloghent  word  Gods  natuur  mogelyk  te  znn 
hoewel  men  geen  onmogelykheit  van  wegen  de  -  bevatting,. 
vmd,  maarin  tegendeel  dat  alle  de  dingen,  die  wy  in  defe  be-  ' 

vatting. 


n 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkh  jke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


Ï04  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

•vatting  van  de  goddelijke  natuur  omhelfen,  zodanig  aan  mal- 
kander verknocht  zijn ,  dat  het  aan  ons  ftrijdig  fchijnt  dat  iets 
daar  af  niet  aan  haar  zou  behoren  j  met  gely  k  recht,  zeg  ik ,  kan 
menookloghenen  dat  mogelyk  is  dat  de  drie  hoeken  vaneen 
driehoek  met  twee  rechte  hoeken  gclyk  zijn,  of  dat  de  geen, 
die^dadelykdcnkt ,  ^  wefentlykis :  en  met  noch  beter  recht 
b sx.jhre.       j^ej^  lorbenen  dat  enigen  vandc  dingen,  die  \vy  met  de  ^  fin- 
c  senjm.    ^^^^^^^^^^^^^^  ^  .^vaar  zijn ;  en  in  defer  voegen  fal ,  doch  zonder 
^c.,rnüo.  jenige  reden,  alle  menfchelijke  ^^^ennis  wechgcnomen  wor- 

Wat  defc  bewijsreeden  aangaat ,  dié  gy  met  de  mijne  verge- 
cS-i-ne»  m-lykt ,  te  weten dde:  ^  Indien' t  metflnjddat  God  wez.€ntl)\ts  ,  z.o 
^^rT""  is^tz^ekerdat     mfcntlyk^s',  maar  hetftrtjdmet;  dicshahen,  en  zo 
£ Mauriaii^^QQj.^   lodicn  iiicn  ^'tftofFelyk  neemt,  zo  is't  waar,  maar 
rFoW.  s  vormclyk  is't  bedroch  :  maar  in 't  meerder  voorftel  heeft 
,.     het  woord  ^'het  flnjd  zijnopficht  op  de  *  bevatting  van  d'oor- 
il^mt!:  faak,  vandewelkeGodkanwefen  ^  maar  in't  minder  voordel 
'"^^'/fl.*    allecnlyk  op  de  bevatting  van  zijn  ^'goddelyke  wefentlykheit 
^^^tiuil.    cn  natuur ,  gelyk  hier  uit  blijkt ,  dat ,  indien  men  't  meerder 
voorflel  lo^^hent ,  het  dus  bewefcn  moet  worden :  Indien  God 
\Exipt,    noch  niet  'wefentlykis,  zo'^Hrijd  het  dat  hy  wefentlyk  is, 
w  imi>ucat.      ^^^^  ^^^^        genoechfame  oorfaak  tot  hem  voort  te  brcn- 
P-en  kan  geven;  maar  het  ftrijd  niet  dat  hy  wefentlykis,  gelyk 
aangenomen  is ;  dieshalven ,  en  zo  voort.   Maar  indien  men  't 
«  ^rovofuio.  minder"  voorftel  loghent,zo  zou  men  dus  moeten  zeggen :  Dit 

0  imt>i,c^rc.  -j^ggf-j.  p-cen  "  ftrijdigheit  in  fich ,  in  welks  p  vormelijke  bevat- 
?.rSr  tineniets  is,  datHtegenfeggiiiginfluit;  maar  in  de  vormelijke 
\  contradi'  ^gvatting  vau  de  goddelijke  « wefentlykheit  of  natuur  is  mets , 
fÊxificnm,  'twelk  tcgenfegging  influit;  dieshalven,  enzo  voort:  wel- 
ke twee  dingen  zeer  verfcheiden  zijn.  Want  het  kan  gebeuren 

sT^jW.     dat  bys  niets  in  enig  ding  het  geen  verflaan  word ,  'twelkbe- 

1  EKi^^crc.   let  dat  het » wefentlyk  kan  wefen ,  en  ondertuflchen  word  van 

wegen  dWfaak  iets  verflaan,  't  welk  belet  dat  het  voortgc- 
bracht  word. 

KMn^duciuA'     Nu,  hoewel  wy alloenlyk"  oneevenmatiglyk,of,indicn  gy  t 
u-W.-    dus  begeert,  ^^'oncevenmatiglykfl  God  begrijpen  ,  zo  belet  dit 
9«an/.w.  echter  niet  dat  het  zeker  is  dat  des  .zelfs  natuur  mogelyk,  of 
9^  /«'i'/.r.r..niet  '^ilnidiiTis:  ook  niet  dat  wy  warelyk  konnen  vcrickeren 
dat  wy  des  zelfs  natuur  klarelyk  genoech  nagefpeurt  hebben, 
/  te  weten  voor  zo  veel  als  genocchis  om  dit  tc  kennen,  en 
^"  ook 


Antvjooft  op  de  Tweede  Tegemerpin^et}.  i  o  y 

ook  om  tc  weten  dat  de»  nootfakelijke  wefentlykheit  aan  deaswff^r.;, 
zelve  natuur  van  God  behoort )  want  alle  ftriidieheit  of  ^-  on-  "'"^r"- 
mogelykheit  beftaat  alleenlyk  in  onfc   bevittfng     die  Je  ""^^^^^^^ 
«denkbeelden ,  de  welken  met  malkander  ftrijden   aualvk  te '  ""f-"'''"' 
zamen  voegt,  en  kan  in  geen  ding  buiten't  verftant  eeftelt i'^-f'-'i 
weic»   om  dat  hier  door  zelf,  dat 'er  iets  buiten't  verftant  is 
bhjktdatergeenftrijdighcit,  maar  mogelykheit  is.  Doch  in 
onle  bevattingen  rijft  echter  s  ftrijdigheit ,  alleenlyk  hier  uit,  f  f-^r» 
aat  zy  duifter  en  verwart  zijn ;  maar  in  de  klare  en  ondcrfchci- « 
dehjke  dingen  kan  geen  ftrijdigheit  wefen.  't  Is  dieshalven  ^e. 

kkTelvk^7       rr'l','*i"S^"A  ^•'^^^y^^^'i  God  bevatten, 
«lareiyk  en  onderfcheidelyk  verftaan,  hoewel  gcenrins'>eeli>'^'"f<"«-'. 

TeX'n"!       '"^  '  •'^"^^^"^  ^'^«J^re  'l'^gen ,  ook  be. 

ait  onle  K  begrip  van  hem  ,  hoe '  oneevenmatig  het  ook  is ,  om  T/''"'- 

fpeuïShh"''''  ^y'l"^^»^  natuur  klarelyk  genoech rage- i.e::':? 
ipcurt hebben,  cn dat  zy  met'"  ftnidie is 

eeSt  wITrt"  '•  -f "'^'^^ "^'^"^«""^  '"ij Bedenkingen 
f^n  f^iT  '^'"'"^       d'onfterfFelykheit  der  Ziel  gefpro- 

«rj.   11        ^^^^        getoont  dat  ik  der  felver  onderfcheidinff 
lighaam  gcnoech  bewcfen  heb.  Maar  wat  het  eeen 

MtL        ''&'''^!""'"'^''^'^^(ronficrffclykh,üvoht,  omdat  men 

dat  der  zeiver  ^dHring  met  de  durmg  van't  lighamehk  leven  emln- 
Ikbeken  dat  ik't  niet  wederle|gen  iJ.  WantTdartflr 
zoveel  aanmynemen,  dat  ik  a^i?vangen  wil  le  LdeSin 
&'-f  ^ ^''^^  afhangen  f  door  kracht  van  men 

S'^WuSha^P'''"r  I^.V  "^^"^^''i»^^  kennisYe^r"?  t  o..„.- 
rnoo7^    ï  lighaam  verfcheiden,  en  ook  'ïzelfftandicrhpiV 

ons  "overreed  dat  de  doot,  of  de  vernietiging  van  dè  wTelf 
ftandigheit,  gelykdeMe  ziel  is,  behoor!  te^olgen,  uit z^  " • 
gering  een  oorfaak  ,  als  de  verandering  van  ceft-ilre  ie  j;  "'■^«V^- 
mets  anders  is ,  daacenywijfe,  en  noch  geen  wWe  van  dc^-'- 


F 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


t  he  R-    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

ziel,  maarvan'tlighaamdat'dadelyk  van^^^^^^^^^^^ 


b  SM...  overreeddit  enige  ^  zelfftandigheit  vergaan  kan  ■,  en  dit  is  ge. 

r/hefluiten  dat  de  ziel  onfterfFelyk  is  ,  voor  Z( 
;  el  i  dat  uS^Sre^^^     Wijsbegeerte  iekcnt  kan  wor- 

''^M^arindien  men  vraagtof  God  doorzijn^  opperfte  en  on- 
f,,,^^         M^iaj  "  -fl-      °  „iet  beüoten  heeft  dat  de  menfche- 

gebonde  macht m.ffc^^^^^^^^  .^^^ 

xvelKen     W^^^     '  ^^een  toe  daar  op  t'antwoorden : 

rdt^ilhtrrarn^spopenbaarth^ 

fchiedenfal ,  zo  is  'er  geheel  geen,  of  ten  mintte  zeer  kleine 

oorfaakvantwijfFelen.                j.,  ;ir  „  V,e,lankvan  datev 
Nu  is'er  niets  meer  overig,  dandatiku  bedanKvan  aatgy 
ro  eedienttcly k  en  oprechteïy k  u  verwaardigt  hebt  my  te  ver- 
^vitSn,nteLlleerdykvanded 
«    maarlok  van  de  dingen ,  die  van  de  clafteraars  of  «  Godyerlo- 
ee*iKff4»-niaarooi^_vAiiuv.u  j,  ^,  ,u„o«,m  ;ir^nriprHeHin. 


|.i;;o>.(etopgeloft,o^^^^^^^^^^^^^ 

i::^cht£bt^  d  'kS  gedachten  der  gener  komen, 
dif  de  wes  volgende,  de  welk  ik  toon,  allcdedmgen,  die 
,  zv  van  dl  "  zinnen  hebben  ontfangen ,  voor  enige  tyt  ter  zij- 
hW>«.  zyvanut  ^„.„^taeen  't  welk  de 'zuivere  en  onbedor- 
U'u,^&  den  ftellen,  om  op  tgeen,  '■^^  Wn-  ^«  Hipihal ven  acht- 
.»"""f'-  vereden  hen  "voorfpelt,  te  merken  i  en  dieshalven  acht- 
iX....  Ie  ik  dat  ik  defe  dingen  genoech  buiten  gefloten  had )  hoe- 
,  .w,  we  zeg  ik ,  dit  dus  is ,  zo  acht  ik  echter  dat  defe  uw  '  tc- 
•  Ien;erpingen  zeer  vorderlyk  tot  mijn  «<  voornemen  z.jn. 
I^ntikve'ïwacht  naauwelyks  emge  lezers  d.e  xo  "aerft  g- 
Ivk  op  alle 'tgeen  ,  't  welk  ik  gefchrevcn  heb ,  zullen  mer- 
ken^datzy,  aan 't  einde  gekomen,  aan  ^jje  de  voo'^gaa". 
ll  dingen  lullen  gedenken^  e^  degnen^^^^ 
zullen hchtelyk menige  ^^^^ J^';,"f^^/^p  vo  daan  heb,  ot 


per  t'onderfoeken.  redenen  op  de  »  mcetkon- 

e  Mm        Wat  aangaat  uw  raat  van  mijn  rcatu  t 


Antwcorf  op  de  ^-iveede  TéifHwrpingen.  I  o  5f 
öige  wljfe  voor  te  ftellcn  ,  op  dat  de  lezer  die  als  met  een  oog- 
wenk zou  konnen  vatten ,  ik  fal  hier  verklaren  hoe  verre  ik 
die  gevolgt  heb ,  en  hoe  verre  ik  die  voortaan  meen  te  volgen 
Ik  onderfcheid  twee  dingen  in  de  ^Meetkonftige  wijfe  van 
fchrijven,  te  weten  ^'ordening ,  en  reden  van  betogen.  VQ7dJ^&' 

D'ordening  beftaat  alleenlyk  hier  in,  dat  de  dinge 
d'eerften  voorgeftelt  worden ,  zonder  hulp  der  volgenden  be. 
horen gckent  te  worden,  eh  dat  men  daarna  alle  d'anderen 
:£odanig  fchikt ,  dat  zy  uit  de  voorgaanden  alleen  betoogt  wor- 
den. En  zeker,  ik  heb  in  mijn  Bedenkingen  zeer  naaukeurig- 
lyk  gepoogt  defe  ordening  te  volgen;  en  de  ^  waarneeming  = 
fueratwasd'oorfaak  waarom  ik  van  d'onderfcheiding  der  ziel 
van  t  lighaam  niet  in  de  tweede ,  maar  eindely k  in  de  zefte  Be- 
denkmggehandelt,  en  veel  andere  dingen  met  wil  en  weten 
nagelaten  heb ,  om  dat  zy  de  verklaring  van  meer  dingen  ver- 
cjichten.  ° 

Dcd  reden  van  betogen  is  tweevoudig,  d'een  door  ^  d'Ont- ^  7?.^w.. 
Knopmg ,  en  d'ander  door  f  Samenfettinji  m.^itruuH,^ 

•  f  "h-ti.  1  I  ^'"^  '^^^'^       >  door  de  welke  het  ding  f  •^r-"'/-- 

^Ichikkelyk,  en  als  vand'eerfte  gevonden  is:  in  voegen  dat ,  sM"*»-/"». 
indien  de  lezer  defe  weg  wil  volgen,  enopallesgenoechfaam 
merken,  hydezaakniet  minvolmaaktelyk  verftaan  .  enliair 
de  zijne  maken  fal ,  als  of  hy  zelf  haar  gevonden  had.  Maar  hier 
in  IS  mets ^ door 't welk  men  dc  lezer,  die  niet  zeer  vverir 
of  die  tegenftrevend  is,  tot  geloven  aandrijft.  Want  indifn 
men  ook't  minfte  van  de  dingen ,  die  men  dus  voorftelt ,  oncre 
^.^^    ■  V^^':''yg=i='n »  20  fal  de»  nootwendigheit  der  beOui- 
tingen  met  blijken;  en  zy  raakt  dikwijls  veel  dinsennaauwe 
lyks  aan  (  om  dat  zy  klaar  by  de  genen  zij n ,  dic'er  wel  op  me?: 
Ken  )  daar  men  echter  voornamelyk  op  behoort  te  letten 
eeftelKcf^' '  '^V  S^nienfetting  toont  wel ,  door  een  t^gen-  i 
geltelde  weg   en  als  van  de  navolgende  gefocht  (  hoewel  dik 
y.jlshetbewns  indit  meer  dan  i^t  anL  van^vriaandc 
IS)  klarelykhetgeen.  dat befloten is ,  en  gebruikt eeSS 
reeks  van "  bepalingen ,  e.flchingen , »  gemene  kundigheden  k  7>,g„,- 
«vertogen en  » vraagftukken ,  opdat,  zomen  voor  haar  iets'" 
van  de  volgende  dingen  loghende,  zyterftont  zou  tonen  dat  m''::;:;r; 
dit  m  't  voorgaande  begrepen  is ,  en  dus  den  lezer ,  hoe  tecen  '"• 
ftrevig  en  hardnekkig  hy  ook  kon  wefen ,  toefiemmin^  af' l'.."""""" 
Wringen.  Maar  zy  voldoet  met,  gelyk  d'ander ,  en  vernoeV" • 


^  ^  niet 


^  getmttr*. 


,ö8  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  B  S 

nietdegecftendergener,  die  leten  willen,  om  dat  zydc  mid- 
del, door  de  welk  hci  ding  gevonden  IS,  met  leert. 

Dit  was  d'enige,  died'oude«Meetkonftenaars  m  hunge- 
fchriften  gebruikten ,  niet  om  dat  zy  d'andere  geheel  niet  ken- 
den ,  maar ,  naar  mijn  oordcel ,  om  dat  zy  die  zo  hoog  achtten, 
dat  zy  haar,  als  enige  geheimenis,  voor  fich  alleen  bewaar- 

hMi,.,iJ^''^     ik  heb  in  mijn  <>  Bedenkingen  'd'Ontknopmg  alleen 
7:j,„a,f,i  ge^lgt ,  die  de  ware  en  befte  middel  om  t  Wrwijfen  is 
a  s,«H:.  Doch  wat  de'iSamenfetting  aangaat ,  dewelke  zonder  twijffel 
de  gene  is ,  die  gy  hier  van  my  eifcht ,  [choon  zy  m  de  '  meet- 
.    konftiee  dingen  zeer  bequamelyk  na  f  d'Ontknomng  geftelt 

^CS^:;..-wo"ïfzoi«^^ 

e"}f'"-     tiiurkundice  zaken  gebruikt  worden.  ,  , 

hT„»../  Wantdilverfdnfis'erin,  datM'eerftekundighe^^^^^^^ 
ra'„,r:  voorondergeftdt  worden,  om  de  dingen  van  de' Meetkonft 
k?~  te  betonen;  met  het  "gebruik  der  finnen  overeenkomende, 
j.""».       ]ici,telyk  van  yder  aangenomen  worden  ;  en  dieshalven  is  daar 
1  Cnrci-'-  rreen  zwarigheit ,  dan  in  de  '  gevolgen  behorelyk  af  te  leiden  ; 

n...  i««  »  ,  van  alle  menfchen ,  fchoon  zy  met  naerftiglyk  opmcr- 
"  ken ,  gedaan  kan  worden ,  zo  zy  alleenlykaan  de  voorgaande 

dingen  gedenken ;  en  de    naauwe  onderfcheidingder  voor- 
^'""'""'-ftellcnishiertoe  vaardig,  dat  zy  lichtelyk  voortgehaalt,  en 


"^Integendeel,  in  » d'overnatuurkundige  dingen beftaat de 


„,  mceftezwarigheitiaM'eerfte  kundigheden  klarelyk  en  on- 
derfcheidelyk  te  begrijpen.  Want  hoewel  zy  üit  hun  natuur 
niet  min  bekent,  jaook  bekender  zijn  dan  defen,  dievande 
p  G,«rtr^.  p  Meetkonftenaars  aangemerkt  zijn ,  zo  worden  zy ,  om  dat'er 
.,7  r«,w;-  veel  4  vooroordelen  der  zinnen  tegenftrijden ,  tot  de  welken 
ons  van  onfe  kintsheit  af  gewent  hebben ,  echter  met  vol- 
maaktelyk  eekent  ,dan  van  de  genen ,  die  hen  zeer  naerftiglyk 
overweeen,  en  bedenken,  en,  zo  veel  als  mogelyk  is,  hun 
T-u,„.     t  aeeft  van  de  lighamelijke  dingen  aftrekken.  Maar  nid.cn  zy 
alleen  geftelt  wferden,  zozouden  de  genen,  diebcgengzijn 
r/W..^,-.  om  tegcntefpreken,  hen  lichtelyk  konncn  ontkennen. 
"  ntt  was  d'Lrfaak,  daarom  ik  bever '  Bedenkingen,  dan  ge- 

[inftenïarSvertogeA,  en  ï Vraasftukkengefchreven  hebj 


Antwoort  op  de  Tweede  Tegenwerpingen,  109 
om  hier  door  te  betuigen  dat  ik  allcenly k  met  de  genen  te  doen 
Jieb,  dieniet  weigeren  zullen  met  my  naarftiglyk  de  zaak  t'ö- 
verwegen  ,.  en  te  bedenken.  Want  hier  door  zelf,  dat  iemant 
fich  bereid  om  de  waarheit  tebeftrijden,  maakt  hy  fich  min- 
der bequaam  om  haar  te  begrijpen,  vermits  hy  fich  zelf  af- 
weert van  de  redenen,  diehaar  zouden  aanwijfen,  t'aanmer- 
ken,  om  andere  redenen,  die  haar  afwijfea,  te  vinden» 

lemant  zal  hier  miflchien  tegpnwerpen  dat  men  wel  geen 
redenen  om  tegen  te  fpreken  behoort  tezoeken ,  als  men  weet 
dat  aan  fich  waarheit  voorgeftelt  word;  maarzo  lang  als  men^ 
hieraftwijffclt,  zo  worden  met  recht  alle  redenen  aan  weer- 
zijden overwogen ,  op  dat  men  de  genen ,  die  zekerft  zijn  ,  zou 
Icennen ,  en  dat  mijn  verfoek  niet  billyk  zou  wefcn  ,  zo  ik  mija 
redenen,,  eerzy  deurgefienzijn,  voor  waren  wilde  doen  aan- 
neemcn,  en  zo  ik  verbood  anderen,  die  met  de  mijnen  ftre/- 
den,  t'o verwegen. 

Dit  zou  met  recht  gezegt  worden ,  zo  enigen  van  de  dingeri, 
m  welken  ik  verfoek  dat  de  lezer  naerftig  en  niet  tegenftrevig 
fal  wezen,  zodanig  waren ,  dat  zy  hem  konden  afvveerenvan 
enige  andere  dingen  t'aanmerken  ,  in  de  welken  ook  enigfins 
nieer.hoop  wasvanwaarheitte  vinden,  dan  in  de  mijnen.  Maar 
dewijl  onder  de  dingen,  die  ik  voorftel ,  de  grootfie  twijfFc- 
ling  van  alles  begrepen  is ,  en  niets  meer  beveel ,  dan  yder  ding 
zeer  naarftiglyk  te  deurfien ,  en  niets  toelaat ,  dan  't  geen ,  di^ 
zoklarelyken  onderfcheidelyk  deurgefienis,  dat  wy't  moe- 
ten toeftemmen  ;  en  in  tegendeel ,  dewijPer  geen  andere  din- 
gen zijn ,  van  de  welken  ik  de  gqeften  des  lezers  aftrekken  wil, 
dan  van  de  genen,  die  zy  nooitgenoech  onderfochc,  en  niet 
uit  enige  beftandige  reden,  maar  alleenly  kuit  de  ^  zinnen  pe-aW«*J 
trokken  hebben ;  zoachtikniet  dat  iemant  kan  geloven  dat 
hyüchin  groter  gevaar  van  te  dolen  fal  begeven,  als  hy  de 
dingen,  die  ik  aan  hem  voorgeftelt  heb,  alleen overweeat 
dan  als  hy  zijn  ^  geeft  van  defe  dingen  aftrekt,  en  tot  andere  b  ^f.«/; 
dingen  keert,  die  enigfins  daar  tegen ftrijden,  envcrduifte- 
ren ,  dat  is ,  tot  de  ^  vooroordelender  zinnen.  c Tr.«/«j/c 

Ikvereifch  dieshalven  niet  alleenlyk  met  recht  een  befon-^'"^'"*"'* 
dere  opmerking  in  mijn  lezers,  en  heb ,  boven  d'anderen ,  defe 
wijfe  vanfchrijvenverkofen,  door  de  welke  ik  geacht  heb  de- 
opmerking  beft  te  konnen  verkrijgen,  en  uit  dewelke,  ge- 
lyk  ik  my  inbeeld,  de  lezers  meer  nuttigheit  zullen  ontfail- 

O  5  gen:. 


iio  R.  Des'-Cartes 

gen,  dan  zyzelven  bemerken  zullen,  daarzy,  integendeel, 
y^JjfZu,  uit  de "  famengezette  wijfe  van  fchrijven ,  aan  fich  zeiven  meer 
f/nlcndt.  dan 'tinderdaatis,  fchijnen  geleert  te  hebben :  maar  ik  acht 
hetookredelyk  tewcfendut  ikhen,  die  niet  met  my  willen 
opmerken ,  en  aan  hun  voorgaande  gevoelen  vaft  blijven  han- 
gen, ind'oordeelcn,  die  zy  van  mijn  fchriften  zullen  geven, 
geheellyk  afzeg ,  en ,  als  van  geen  belang  ,  verwerp. 

Doch  dewijl  ik  weet  hoelaftig  het  wefenfal,  zelf  ook  den 
genen,  die  opmerken,  en  met  ernfl  naar  de  waarheit  zoeken, 
5i"r«r"'t  gehele  büghaam  mijner  Bedenkingen  te  deurfien  ,  cnyder 
mearnm,    befondcr  lid  daar  af  t'onderkennen ,  ( welke  beide  dingen ,  ge- 
lyk  ik  acht ,  gedaan  moeten  worden ,  om  volkome  vrucht  daar 
.fStiium    af  te  krijgen  )  zo  fal  ik  hier  enige  weinige  dingen  naar  de  *=fa- 
CjutmuHw,  fj^ei-jgeCe^j-e  ^^ijj  aanvoegen ,  van  de  welken  zy ,  gelyk  ik  hoop, 
enigfins  geholpen  zullen  worden ,  indien  't  hen  alleenlyk  lufl: 
aan  te  merken  dat  ik  hier  niet  zo  veel,  als  in  mijn  Bedenkin- 
gen,  heb  willen  bevatten,  om  dat  ik  hierin  breder,  danbe- 
horelykis,  zou  worden,  en  ookdatik't  geen ,  'twelkikom- 
helfenfal,  niet  keuriglyk  zal  verklaren,  ten  deel  om  dat  ik 
poog  kort  te  wefen ,  en  ten  deel  op  dat  niemant ,  achtende  de- 
fe  dingen  genoech  te  zijn ,  de  Bedenkingen  zeiven ,  uit  de 
welken,  gelyk  ikmy  inbeeld,  veel  meer  nuttigheit  ontfan- 
gen  kan  worden ,  onachtfamelijker  onderfoeken  fou- 


REDE- 


111 


REDENEN, 


Die  *  Gods  wezentlyhheit  y  en  ^  d'mderfcheiding  der  ziel'fiZ'L""'' 
vant  Itghaam  bewijzen,  "naar  de meetkonjii^e  wüzeiP''^^ 
gefchih.  •" 


animtt  « 
*orpore, 
C  mMore  get» 
vetrico^ 


EPALINGEN. 


dDefinitfiT 


O 


X 

Ndcr  de  naam  van  begrijp  ik  allc»t  seen  , 

t  welk  zo  m  ons  is ,  dat  wy  fonmidcfel  yk  daar  af f  meê- 
wuttigzijn    In  defer  voegen  zijn  alle  de  hwerkinaen 
A  Z'^^     '"^/^ ^'"^      verftant ,  van  '  d'inbeeldine ,  en 
voe«    n.i.T!^  '^^"''"'!^":.  Maarikheb'cr  -onmidcUl^k^llJ. 
Ivkdus    deof'"S?r'  diedaaruit  volgen,  uit  te  fluiten  ffe- 
Er  "bem-ïel^  '^'"'^'''r^'S'ng  heeft  wel  de  Pdenkingfot 
I  T  '         IS  echter  niet  de  denking  zelve. 

'a  °^  van  "Denkbeelt  verfta  ik  defe  » vorm  van 

yorden  kan  uitdrukken,  L'tgeen^dafïzlttevSar 
ofdaarmt  moet  ook  zeker  zijn.dathet-denkbee^van'^^ 
datmetdefewoordenbetekentword,  inmyis.  lndefe?5oe' 
gen  noem  ik  met  de  beelden  alleen ,  in  de « verbeddin  J.r^." 

ïee ^'^i^?}''''' '  ^'^^ '°  'Wendeel  "  noem  ïfn  Se" 
geenfins  denkbeelden,  voor  %o  veel  7v  in      vK..i!  i 

dStS"    ^r^'    enigïeewtl  h"art;eiïg"^eS r 
eert,  maar  alleenlyk  voor  zo  veel  zv  de  »eecft7elf  H^^r  u 
dK  deel  van  de  harilenen  beweegt ,  l  o^dfrw^ fen!' 

deïweVem^^vr^rS  -rfta  ik 

zoveelhet  m'tdenl  bel'is  Q^^  v-or 

^"^^.Tu'-  ,}^'u '"'.^'^^"Sen,  diewyalsin  5^'cvoorwS 
der  denkbeelden  begrijpen  ,  zijn  ia  de  denkbeelden  zclvcn 
cvoorwerpelyk.  " 


in 


f  Immediatii 

h  OptrattQ' 
nes, 

i  Voluut Af^. 
k  JnteUtiJufi 
1  ImagtnA* 
tio4 

m  Senfuéi 
n  Immtdia^ 
tè. 

O  MoTtn  va* 
ianuriut. 

q  'ï'nnci» 

r 

$  Forma^ 
t  i'erctptio 
irnmtdtatal 

W  Imagmesi. 

y  Phantali4 
torporea, 

a  Informare^. 

tdex. 

c  Sntttaa  reit 
idearnm. 


IV.  De 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


j jj  R.  Des-Cartes 

,f.r^M„r.  IV.  De  zelve  dingen  worden  gefegt  'wrw^Hinde'' voor- 
Lvbt^a-:  ■vvcrpen  der  denkbeelden  tcwefen,  als  zy  zodanig  infich  zijn , 
'wlT;S  eclyl  wy  diebevatten;en  <=  uitfteekentlyk,als  zy  wel  met  zoda- 
It::«P:.  nig  zijn ,  maar  echter  zo  groot ,  dat  zy  de  plaats  van  zodanigen 
sE"!''"-  konnen vervullen.  -.j  i  ,       i  ,  •  , 

';s3'r'  ^V.  Yderding,  in'twelk-'onniiddelyk,  gelykin't' voor- 
yT^uru.,:.  ^^erp,  ofdoor'twelkiets,  datwyfbevauen.swefentlykis, 
TZ  dat  is  enige  "  eigenfchap ,  of'  hoedan.gheit ,  of ^  toev^  , 
n,  i^j^dclylc  dcnkbeelt  in  onsis,  woTd  ''z.elf(iaM,tge- 

noemt.  Want  wy  hebben  geen  ander  denkbeelt  van  de  zelf- 


r  Percip, 
S  CLjeili 
%Lu?>Jcn 
inrn!e. 


r^rnu.  onfe  denkbeelden  is :  om  dat  het « nature  yk  licht  ons  aanwijft 
dat 'erheen  dadelijke  toevoeging  van t  mets  kan  wefen 
VI.  De-zclfftandigheit,  m  de  welke  yontniddelyk- den- 
yf:^riking  is,  ^wor^.-geeft  genoemt.  Ik  zeg  hier  hever  geeft,  dan 
zcoiiuttu.  bj^icl,  om  dat  de  naam  van  ziel  gelyknamigis ,  en  diKWijls 
blr..  vooreen  iighamelyk  ding  gebruikt  word. 
c  ^.riHrvo.  VII  De  zelfflandi2;heit ,  die  « ' t  onmiddely k  onderwerp 
r^Wderfpla^tfelijkeuitrtrekking,  der  c toevallen is  die  huk. 
e..^«.;>^^«..^trelddn2  gelyk  van  kgeltalte,i  gelegent. 

r^:;';;r heit,  -plaatfelijke beweging,  enzovoort ,  word  hghaam  ge^ 
noemt  Maar  hier  na  ftaatt'onderfoekenoPt  geen,  dat  «geelt 
%1:,^.;;:r  enlighaam  genoemt  word,  een  en  de  zelve  o zelfftandigheit 
i  siwxjHH^o-  j^g^  ^^ee  verfcheidezelfftandigheden  zijn. 

k Ki«r..      V  i  1 1.  De  P  zelfftandigheit ,  die  wy  verftaan  qd'opperfte 
\^Z.uio.  volmaakte  te  wefen,  en  in  de  welke  wy  geheel  niets  bevatten, 
'twelk  enio;  eebrek,  of  ^  bepaling  van  volmaaktheit  Mnfluit, 

tl  Mens  &  1^1^*. 

corvH,,      word  (jö^/ genoemt. 

ost^ftantia.  Als  wy  zeggcn  dat  t  iets  lu  denatuur  of"  bevatting  van 

i;tSf*eiiigding  begrepen  word,  dat  is  even 't  zelve,  als  of  wy  zei- 

^r^^'** .   den  dat  dit  het  ware  van  dit  ding  is,  ofvan  dit  ding  zei  vC'Verfe- 

s /.iw/vtre.  ken  mag  worden.  ,  ,  ,  ,  j 

t.Si"d.       X  Twee  "zelfftandigheden  worden  gefegt 'dadelyk  onder- 

w^wS-fcheiden  tczijn,  als  yder  van  hen  zonder  d'ander  Vwefentljk 
'!:^:iur.  bellaankan. 

E  I  s- 


Redenen  nmr  de  Mettkonftige  Wijot.  1 1  j 

»  E  I  S  S  C  H  I  N  G  'E  -N.  aT»/W»«, 

V-ooT  eerft  verfoek  ik  van  de  lezers  dat  zy  overwegen  hoe  zwalc 
deredenen  zijn,  om  de  welken  zy  tot  noch  toe  hun  bfinnen  i'^"/'"- 
hebben  gelooft,  en  hoe  onfeker  alle  'd'oordelen  zijn,  die  zv  ^- 
daar  op  gebout  hebben  ;  en  dat  zy  dit  Zo  lang ,  en  zo  dikwijls  bv 
lich  lel  ven  bedenken  enherdenken.totdat  zy  eindelyk  gewen 
nen  hch  met  meer  op  hen  te  betrouwen :  want  ik  acht  dit  nootl 
wendig  om  tot  de  zekerheit  der  '^overnatuurkundigedinffen  J"-" 
te  komen.  ^ 

Ten  t)vef dm,  d^t  Zy  hu««  eige  geeft ,  en  alle  des  zelfs  ?  toevoe- 
ièSfff^r  de  welken  zy  bevinden  dat  zy  niet  kon-  n,r.^»,. 

nen  twjjttelcn ,  fchoon  zy  e  onderftellcn  dat  alle  die  dineren  die  ^"''f'"'"- 
Z  Zl  IT  T  "  ont£.n^cn  hebben ,  valfch  zijnt  en  dat » 

ey  met  eer  aflaten  van  op  hun  geeft  te  denken,  dani.lszvde 
gcvvoonte ,  van  hem  klarelyk  te  begrijpen ,  verkregen  heblien 

beSnttifn'''.'^'V^y  de  'voorftellingen,  die  van  fich zeiven  i  t.w.>-v- 
oïïvlc  Hp^.  '  j  ^'^^  '  n=i"ftiglyk  aanmerken^  l^rf.  „. 

ft,^'^y  K  aeien :  dat  een  z.ehe  ding  niet gelijkclyk.  wejen  en  met  wefen  k.in  ■ '"■ 

dTo&mLTde?  S'Seven  maardif zygemenel^kt^^^ 
ae  bevattingen  der  finnen  meeft  verwarren  en  verduifteren  « 

Want/'''  .'"r'^^ïf  voorkombgen  ontflagen  o 

£h  i°J'^'^^"\!'^'^^\^"^'^"™^^''^'lervolsende  p gemend {.T    ,  - 

icundigheden  aan  hen  klaar  en  blijkelyk  zijn  L^mene  p 

foekenTni"  '  yf^^  7     "denkbeelden  der  naturen  onder- 
l^k  Sepen  wo'rd  ''L  1^^'"  ^^^^ '^«^-^'"Seateg  .r.„..„. 
natuur  va^  l  vf/^        c  Mriehoek ,  de  ^^'-j- 

de'rurvardet"eeft°'d™L^^^^^^^^^^^^ 
ven  alledmgen,  deSurtnGod  Xa^^^^^^^^ 
maakt  wefen:  endat  zy  ben^erken  dat  aïlTdea^^ rdt^-A^- 
wy  bevatten  dat  daarm  begrepen  zijn ,  warelykvanhen'ver  F'"^'--  ' 
zekert  mogen  worden.  Tot  een  voorbed,  om  datin  dc  na 
tuur  van  de  driehoek  begrepen  is  dat  des  zelfs  drie  hoeken  met 
twee  rechte  hoeken  gelijk  zijn ,  en  in  deiiatuur  van  't  liehaam  v 
of  van  een  y  uitgeftrckt  ding,  de  « deelbaarheit  be|i-cpcn """" 
word,  (wantwy  «bevatten  geen  uitgcftrekt  ding  zo  klein, 


JI4  R.  Des-Cartes 

of  wy  konnen't  delen ,  ten  minften  met  de  gedachten )  20  mo- 
gen wy  warelyk  zeggen  dat  de  drie  hoeken  van  yder  drie- 
hoek met  twee  rechte  hoeken  gelykzijn  ,  en  dat  alle  lighaam 
deelbaar  is. 

Ten  vijfden ,  dat  zy  lang  en  dikwijls  toeven  in  de  natuur  van 
'topperlle  volmaakt  wefen  t'aanfchouwen ,  en  dat  zy  onder 
d'andere  dingen  aanmerken  dat  in  de  denkbeelden  van  alle 
^-S""''  d'andere  naturen  wel  een  » mogelijke  wefentlykheit ,  en  in 
^  Godsdenkbeelt  niet  alleenlyk  een  mogelijke,  maar  ook  een 

heel  i'nootfakelijke  wefentlykheit,  begrepen  is:  vermits  zy 
Tltfatrf^,  uit  dit  alleen ,  zonder  enige  ^  redenering ,  bekennen  zullen  dat 
è.ex,jicrs.         a  wefentlyk  is :  en  hy  fal  aan  hen  niet  min  uit  fich  bekent 
zijn ,  dan  men  weet  dat  tv/ee  een  even  getal ,  en  drie  een  on- 
even getal  is ,  en  diergelijke  dingen.  Want  enige  dingen  zijn 
door  fich  zeiven  aan  fommigcn  bekent,  die  van  anderen  niet, 
dan  door  redenering,  verftaan  worden, 
e  Es-emcia,     j-^^  z^eften,  dat  zy ,  alle « voorbeelden  van  klare  en  onderfchei- 
^rercepiio,  delijkc  ,  en  ook  van  duillere  en  verwarde  ^bevatting,  die  ik  in 
mijn  Bedenkingen  bygebracht  heb,  overwegende,  fich  ge» 
wennen  de  genen ,  die  men  klarely  k  kent ,  van  de  duifteren  af 
te  fcheiden:  want  dit  word  lichtelijker  door  voorbeelden, 
s  '^vi''''*-    dan  door "  regelen  geleert  ^  en  ik  acht  dat  ik  daar  alle  voorbeel- 
den van  defe  zaak  ofverklaart ,  of  ten  minften  enigfins  aange- 
roert  heb, 

T m  fevenden ,  cindclyk  dat  zy  ,  bemerkende  dat  zy  nooit  vals- 
hcitin  de  dingen  bevonden  hebben,  die  zy  klarelyk hebben 
begrepen,  en  integendeel  geen  waarhcit,  dan  by  geval ,  in  de 
genen  hebben  gevonden  ,  die  zy  duifterly k  begrepen  hadden  , 
overwegen  dat  het  tegen  de  reden  ftrijd,  dat  men  alleenlyk 

h  vrty^iicia  h  vQoroordelen  der  zinnen  ,  of  om  enige  "^onderftellin- 
flï^jijis.  gen,  inde  welken  iets  onbekent  begrepen  word ,  defe  din- 
gen, die  van't  verftant  klarelyk  en  onderfcheidelyk  begrepen 
worden,  in  tv/ij  ffel  trekt.   Want  in  defcr  voegen  zullen  zy 

i  ^.xioma.  lichtelyk  de  volgende  •'gemene  kundigheden  voor  waar  en  on- 
twijffelyk  aanneemen.  Doch  ik  beken  dat  veel  van  defe  dingen 
beter  hadden  konnen  verklaart  worden ,  en  dat  men  hen  eer 

\  Theorema,      lyertogcn  ,  dau  als  "'gemene  kundigheden  had  behoren 

ro  voor  tc  ftcllcn ,  zo  ik  naaukcuriger  had  willen  wefen. 


AXIO- 


Redemn  mar  de  Meethnfiige  Wi/zó.        1 1  i 
A   X    I    O    M    A    T  A 

OF 

GEMENE  KUNDIGHEDEN. 

I.  "TN  Aar  is  geen  ding  wezentlyk,  van 't  welk  men  niet  kan 

Xy  vragen  wat  oorfaak  het  heeft ,  daarom  het ,  wefentlyk  >  f*«.r,, 
IS.  Want  men  mag  dit  van  God  felf  vragen ,  niet  om  dat  hv . 
om  wefentlyk  te  zijn,  enige  b  oorfaak  b?hoeft ,  maar  om  da?,  r  r 
d'onmeetelykhcit  felve  v"an  zijn  natuur  d'oorfaak  of  ?eden  ,  , 
IS.  om  de  welke  hy ,  a  om  wefentlyk  te  wefen,  geen  oorfoak  be-  ^"'^ 

de";n^^  tegenwoordige  tijt  hangt  niet  van  de  naafl  voorgaan- 
t:  '^'"^''Iven  word  'er  geen  minder  oorfaak  vercifcht  tot 
een  ding  te  bewaren,  als  om  dat  eerft  voort  te  brengen 

f  in  bedriif  wefrn.t  volmaakthejt  van  het  ding,  die . 

m  oearijt  wetentlyk  is,  kanSwVw,  of  een niet  wefentlvkdinp-  "'■ 
tot  oorfaak  van  zijn  i  wefentlykheit  hebbend  ^  ^  ^}.^,f" 

,       .    dadelykheit  of  volmaaktheit  in  em'e  ding  is '  vor- T, 
ao&  °f  "  ""fteekentlyk  in  des  fclfs  »  eerfte  cl  evenmatige  'Xr 

V.  lJaaruitookdanvolgtdatdeovon™TP,.«M-i    j  j  ,  ,  itRM/n». 
heitonferPdenkbeeldenooffSvereSm 

n.oettoïlfa?vrd  V^afe  ^^Sdaten 
Minnelijken  alsnietzinielS^^ 

zentT/k  s^  on^'i  ''T'''  \^ '•'•^"g^" )  dat  dermeM  :  Ltr- 
l^e  Ja^L  A  ''^  zien?Maar  dit  geficht  raakt  de  " 

wgeelt  met,  dan  voor  zo  vcci  het  een  x  dcnkbeef?      J    7  >  "/f""- 

bee  t,zeg  d.,dat  in  de  geeft  felf  vaft  blijfSVeen 

▼crbeeldmg  gefchildert.  Wy  konnen  óm  H;^     ".'-f 't,  ni  de  ^iw^/r,, 

oordelen  d|§ehemelwefentlyte;"ral,^^^ 

denkbeelt  d'oorfaak  van  z.jn  »  voorwerpelijke^dade  ykl 

"  dadelyk  wefentlyk  zijnde ,  moet  hebben :  4elke  oorWk  4v  J.'';'"'" 

oordelen  de  hemel  felf  te  wefen ,  en  dus  ook  Lt  d'andSe  dh/  ^^^^ 

VI.  Daar  zijn  verfcheide  trappen  van  ^  dadelykheit  of  ^  we-  \f ''''''' 


',,(?  R.    D  E  S  -  G  A  R  T  E  S 

fiahcit.  Want  de « zelfftaiidigheit  heeft  meer  dadelykheit.dan 
t  het toeval,of dec  w.jfe;  en ^  d'oneind.ge  zelfllandigheit meer, 

'^'T  ■  dand'eindige:  en  dieshalven  is 'er  ook  meer  voorwerpehjke 
t/:r  dadelykheitin''tdenkbeeltvandezelM 

f  toeval-;  en  meer  in 't  denkbeelt  van-d'onemdige  zelfftandig- 
heit,  danindatvand'eindige. 

v'ii.  De  swilvan'tdenkenddingbeweegtfich,  welhge- 
^iiii  1  ken  ionbedwongen,  (want  dat  behoort  tot  de  "we- 
Fcn  heit  van  devvil )  maar  echter '  onfaa  baarlyk  tot  het  goede, 
dat  klareW  ^^nh^^^^^  dieshalven  ,  mdien  zy  eni- 

l'i^U  ge  vïS  k-"'  zy  derft,  zo  zal  zy  d^eterllont 
ij„fM.ii.  h  j-gjj    in  haar  macht  zijn. 

V 1 1 1  Een  ding,  dat  het  geen,  't  welk  meerof  zwaarder  is, 
E9!.r,.  n,  uitwerken  kan,  kan  ook  't  geen,  dat  minder  is,  uitwerken. 

I  X .  Dc  zclfftandigheit  te  fcheppcn ,  of  te  bewaren  is  meer 
„^„..«,..  dan  de  "toevoegingen,  of »  eigenfchappen  van  de  zelfaand.g- 
"'''"f"'"-fe?r re fcheooeilol^te bewaren:  maar  een  dingtefcheppen_is 


X  In  't  P  denkbeelt ,  ot  ac  H  oevatting  van  yder  ding  word 
.,t.       wefcntlvkhcit  begrepen;  want  wy  konnen  mets 'bevatten 
de  .reden van  een wefentlyk ding:  tewetendatde 
l^Pr^^^oi  gebeurelijke  wefentlykheit  m  de  "  bevatting 
van «  't  bepaalde  dingbegrepenis.. 

EERSTE  "VOORSTE  L. 


fojpib'.lti  fiue 
IV  Conceptie}. 


Goij  mzentJyhhat  md  mt  d  enige  aanmerking  van  zijn. 
mtmrgekent. 


» B  E  T  0  G  I  N  O. 

r-BT^  E  zectcen  dat  'er  iets  in  de  natuur  of  ^  bevatting  van  cni-. 

l    nis  dms  begrepen  is,  iseven  zoveel,  als  te  zeggend*, 
dit  zelve  van  dit  dingwaaris;  gclykblijkt  in  denegende'be- 

u.,,...^'Mfarde^nootfakeliikewefentlykheitisin  =  Go^ 

beereoen;  gelykblykt  n  de  tiende  f^mcnekundigheit. 
«...„..begrepen    g  y     y^^  d^^menvan  Godzegt  datde  nootfa- 
ll^X^  keijkCwefentlykhcitiahemis,  ofdathy zelf» wefentlyk ^..^^ 


Redenen  mar  de  Meetkon[lige  Wijze.  ti  j 

Dit  is  de  zelve  ^  fluitreeden  .  die  ik  alreê  hier  voor  op  de  ze-  a  Sjnogi^-i 
fte  Tegeitwcrping  gebruikt  heb;  en  der  zeiver  ^> befluit kan br/m/*?.; 
uit  fich  zelf  den  genen  bekent  wefen ,  diie  vry  van  vooroorde-  c  T^r^jHdi^. 
lenzijn,  gelyk  in  de  vijfde  ^eillching  gefegt  is.  Maar  dewijl 
men  niet  gemakkelyk  tot  zo  groot  een  ^deurfichtigheit  kan^«'"« 
komen,zo  zullen  wy  door s  andere  middelen-naar' t  zelve  trach-L!'"'^"'*"* 

ten,  i^lü  modi^ 

TWEEDE  VOORSTEL, 

Gods  wezentlyliheit  word  uit  dit  enige  y  dat  des  zelfs  denkS 
heelt  in  ons  is  ^  van't  navolgende  het  oogt. 

B  E  T  O  G  I  N  G-. 

DEsvoorwerpelijke  dadelykheit ,   van  yder  van  onr«i.'7^M/»v^ 
denkbeelden  vereifcht  oorfaak,  in  de  welke  defe  zelve  f^^^/jj;^'*- 
dadelykheit  nier alleenlyk  '  voorwerpelyk,  maar  ^  vormelyk  iWSt/?, . 
of  ^uitfteekentlyk  begrepen. is  ;  gelyk  in  de  vijfde  geraene,^^^"''""*''-'' 
kundigheic  blijkt.  1 
)    Maar  wy  hebben    Oodc  .^^nkbeelt,  gelyk  blijkt  in  dc  twee«ni  Dciide^. 
deenachtfte  gemene  kundigheit ;  ende»  voorwerpeliikeda- " 
delykheit  van  dit  denkbeeltis  niet  °  vormelyk  ncTch  Puitftee-ow^^^^ 
kentlyk  in  ons  begrepen,  gelyk  indezefte  gemene  kundig.  T^^w^r^ 
lieitblijkt;  en  kan  m  geen  ander,  dan  in  God  zelf ,  becrepca 
xijn  ,  gelyk  in-d'achtfte  bepaling  blijkt. 

Dieshalven,  dit denkbceltvanGod,'twelkinonsis,ver 
cifcKtGod  totq  oorfliak,  en  by  gevolg  is  God  nvcfentlyklq.W.J 
gelykm  de  darde  5  gemene  kundighciteetoont word.  'r£^//.r<, , 


R.  Des-CArtes 


flenlia, 
1)  Dtmoii" 


(til/^Mtitt, 


fr-Tormali' 
ter. 

4i  Eminen- 
teu 

i  Pertel'tio, 

i  Tcrcelitio. 

m  Torm*U- 

n  Emintn- 
ter. 


DARDE   VOORSTE  L. 

*  Göif  mzentlylheit  word  ooi  hier  uit^  het  oogt ,  dat 
zeheuj  zijn  denUeelt  hebbende ,  'wezentlykzijn. 

Betoging. 

INdien  ik  dc  macht  had  van  my  zelf  te  bewaren ,  ik  zou  ook 
zo  veel  te  meer  de  macht  hebben  om  de  volmaaktheden ,  die 
aanmy^rebreken,  te  geven;  (gelyk  blijkt  in  d'achtfte  en  ne- 
gende semene  kundigheit)  want  defen  zijn  alleenlyk  ^  toe- 
voegingen van  de  zelfftandigheit ,  en  ik  ben  zelfftandigheit. 

Maar  ik  heb  niet  de  macht  omdefe  volmaaktheden  aanmy 
tegeven;  want  ik  zou  die  anderfins  alree  hebben,  gelykmde 
zevende  gemene  kundigheit  blijkt. 

Dieshalven ,  ik  heb  niet  de  macht  van  my  zelf  te  bewaren. 
Wyders ,  ik  kan  niet  ^  wefentlyk  wefen ,  zonder ,  zo  lang  als 
ik  wefentlyk  ben ,  bewaart  te  worden  ,  of  door  my  zelf ,  indien 
ik  defe  macht  heb ,  of  door  een  ander ,  die  defe  macht  heeft,  ge- 
ly  k  in  d'eerfte  en  tweede  gemene  kundigheit  betoogt  word. 

Maar  ik  ben  wefentlyk ,  en  heb  echter  niet  dc  macht  van  my 
zelfs  te  bewaren ,  gely k  alreê  bewefen  is. 

Dieshalven  word  ik  door  een  ander  bewaart. 
Dat  meer  is,  de  geen,  door  de  welk  ik  bewaart  word,  heeft  in 
fichof  svormelykof  huitfteekentlyk  al 't  geen,  dat  in  my  is, 
volgens  de  vierde  gemene  kundigheit. 

Maar  in  my  is  de»  bevatting  van  veel  volmaaktheden,  die 
ïian  my  gebreken ,  en  ook  de  bevatting  van  Godsdenkbeelt , 
volgens  de  tweede  en  achtfte  ^  bepaling. 

Dieshalven  is  ook  in  hem  ,  van  dcwelk  ik  bewaard  word ,  de 
^bevatting  der  zei  ver  volmaaktheden. 

Eindely  kjdefe  zelve  kan  niet  de  bevatting  eniger  volmaakt- 
heden hebben,  die  aan  hem  gebreken,  ofdie  hy  nief"  vorme- 
lyk  oF»  uitlleekentlyk  in  fich  heeft ,  volgens  de  zevende  geme- 
ne kundisheit:  want  dewijl  hy  de  macht  heeft  van  my  te  be- 
waren,  eelykalrcégefcgtis,  zo  veel  te  meer  zal  hy  de  macht 
hebben  om  die  aan  fich  zelf  te  geven ,  zo  zy  aan  hem  gebraken , 
eely k  iu  d'achtfte  en  negende "  gemene  kundigheit  blijkt. 


Redenen  nmr  de  Meetkonflige  Wijze.  'x  1 9 

Maar  hy  heeft  de "  bevatting  van  alle  de  volmaaktheden ,  die  a  f  <r«f^^ 

ik  begrijp  dat  aan  my  gebreken ,  en  in  God  alleen  te  konnen 

Wefen,  gelyk  terftont  betoogt  is. 

Dieshalvcn  heeft  hy  die  ^vormelyk  of  ^ uitfteekentlvk  inbFar;»^//^ 

fich ,  en  IS  in  defer  voegen  God.  Tèmnenun 


'GEVOLG. 


d  CtrolU» 


A 


God  heeft  de  hemel  en  d' aarde  gefchapen  ^  en  alles  ^  dat 
daar  misken  hy  kan  hoven  dit  aVt  geefi  maken  y  V  mH( 
klarelyk  hevatten  ^  naar  datwy  dit  zelve  ^hegrij-^^'''"^'^^' 

pen. 

f  B  E  T  O  G  I  N  O.  fDemnPdr 

Lle  dcfe  dingen  volgen  klarelyk  uit  het  voorgaande 

^vant  daar  in  word  bewefendat  Godg\verent-s^^^:/f?r«s 
iyKis,  endithieruit,  dat'er  iemant  wefentlyk  moetwefen, 
indewelk^ï  vormelykof  iuitfteekentlyk  alle  de  volmaakthe- '^^"w^/;,; 
den  zijn ,  van  dc  w  dk^n  mie  ^  denkbeelt  in  ons  is.  ■ 

Maar  m  ons  is  't  detikbeelt  van  een  zo  grote  macht ,  dat  van  ^'Xr^^^^ 
hem  alleen,  inde  welk  het  IS,  de  hemel,  d'aarde,  end'ande- 
redmgengefchapenzijn,  gelyk  ook  alle  'tander,  dat  ik  ver-- 
üadat ,  als  mogelijke  dingen,  van  hem  gemaakt  konnen  wor- 

Dieshalven  zijn,  gezamentlyk  met  ^Godswefentlykheit  ^J^''^^^- 
yan  hem  ook  alle  defe  dingen  bewefen.  ^Jicmt^- 

VIERDE  VOORSTEL. 

T>e''  geejl  en-'tlighaam^jnUadelykonderfcheiden.  '^^S^ 

Betoging. 

Een ,  't  welk  wy  klarelyk  bevatten ,  kan  van  God  ee. 
Vjr  daan  worden  naar  dat  wy  't  bevatten  ,  volgens  het 
voorgaande  p  gevolg.  VZl^ 
Maar  wy  bevatten  klarelyk  de  h  geeft ,  dat  is  een  '  denkende  ? 


,,20  R.    D  E  S  ■  C  A  R  T  E  S 

'  c^ff.„„v.7.elfftaiidigheit,  foiider 't  lighaam ,  dat  is  fondcr  enige  »uitge- 
'J,T    ftrektezerfftandighcit.  (volgens de  tweede  b  e.flching)  en,  van 
^      d'andere  zijde ,  'c  lighaam  zonder  geeft ,  gely  k  alle  mcnfchen 
iichtélykfullentoeftaan. 

Dieshalvenkan,  ten  mmften  door  de  goddelijke  macht,  dc 
geeft  fondcr  lighaam,  en  't  lighaam  fonder  geeft  wcfen 
^  Voorts,  de' zelfftandigheden, die d'een  fonder d'ander  kon- 
nen  wefen.worden  ^  dadcly k  onderfcheiden,  volgens  de  tiende 

^'Öe  geeft  efl  'tlighaam  zijn  fctfftandigheden ,  (volgens 
de  vijfde,  zefte  en  revende  bepaling )  die  d'een  fonder  d'ander 
konnen\vefen,gelykterftontbewefenis. 

Sll  ven  ,  dc'geeften  f't  lighaam  worden  sdadelykon- 

.'^"iSen'ï.'etaanmerken  datik  hicrde  goddelijke  macht  .tot 
cci^'iddcl  gebruik,  niet.dat'er  cn^gebovengewone  macht  van 
node  is  om  de  geeft  van  't  lighaam  af  te  fcheidcn .  maar  om  dat 
ik  dewiil  ik  van  God  alleen  in  de  voorgaande'  voorftellen  ge- 
handelt  heb ,  niets  anders  gehad  heb,  dat  ik  gebruiken  kon:  en 
daar  is  ook  niet  aangelegen  van  welke  macht  twee  dingen  ge- 
Seiden  worden,  om  te  bekennen  dat  zy  "  dadelyk  onderfchei, 
.  den  zijn. 


tiji. 


l\  Fre  mdio* 


i  Propofitio 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


DARDE 

TEGENWERPINGEN, 

d'  Antwoorden  van  de  Schrijver. 

EERSTE  tegenwerping; 

O  p 

D'EERSTE  BEDENKING. 

yan  de  dingen ,  Jie  in  twyffel getrokken  kannen 
worden. 

Uit  de  dingen,  die  in  defe  'Bedenking  gefegtzijn , « -«"'''-"/'^ 
blijkt  genoech  dat  'er  geen  zeker  en  klaarb  teken  is ,  ';."""'">. 
door  't  welk  wy  onfe  flaap  van  onz  waken,  en  van  de 
vpn  A^r  'styneling  konnen-J  onderkennen;  cn  dieshal-  c  s^r^: 

ven  dat  de  c  vcrfcliijningen  der  dingen ,  die  wy  hebben  terwi  1  ''■^■  "'r»'.; 

ke  voorwerpen  hangen ,  en  tot  geen  bewijs  dienen  van  dat  zo  ^ 
danige  mtterl.jke  voorwerpen  zeker  welentlyk  Jjn  Dies" 
ha  ven,  indien  wy ,  fonder  andere '  redenering ,  onze  k  z,Wn  K^"''"" 
volgen,  20  fuUen  wy  met  recht  twijfFelen  of 'l;.  im  weSlv 
1^    T^--y^?^''''""^"*J'*'^''^^v=i^rheitvan  defe  Bedenk  nV 
Maar  dewijl  Plato .  en  anderen  van  d'oude  WijsbeeerSn  va^n 

"t'ondirK^^^^^^ 

A  N  T  W  O  O  R  T. 

DE  O  redenen  van  tetwijfFelen ,  die  van  defe  p  Wiisbeeeri  , 
ge  hier  <i  als  waar  aangenomenworden ,  zijn  van  my  niet" 
•dan  als  ^  waarfchijnelyk^  voorgeftelt;  en  ik  heb  die  voor' r''""*" 
geltelt,  met  als  om  hen  voor  nieuwen  te  verkopen,  maar  ten  ^'^'«"i 

Q_  deel ' 


,j,  R.  Des-Cartes 

.  ,  deel  om  de  gcmoeden  der  lezers  tc  bereiden  tot  de  ■>  verftande- 
;&t'"  Jike  dingen  t'aanmerkcn ,  en  hen  van  de  hghamelr|ke  dmgen 
a? te  fcheuien,  daar  toe  zy  my  geheel  nootfakelyk  fc&enen  ten 
.  deel  om  in  de  volgende  i  Bedenkingen  daar  op  t'antwoorden , 
^^"^  Stend  elookomtetonenhoebeftand.genzekerdewaarhe. 
'  -^«'"T-  den  zUn ,  die  ik  daar  na  voorftel,  vermits  zy  van  dcfe  «  overna- 
„,^«.f.,.den  zyn  j-ff^^    en  niet  verwaggelt  kennen  worden, 

ï k  heb oofeeen  prijs  uiïder  felver bybrengmg  gefocht :  maar 
ïachttTdaf  ikdiezo  weinig  mogt  nalaten  ,  als  een  fchnjver 
dergeneesmiddelen  debefchrijvingvandefiekt^ 
middel  van  te  genefen  wil  leren. 

TWEEDE  TEGENWERPING 

O  T  D  e 

TWEEDE  BEDENKING. 
Van  de  natuur  des  ^  menfchelijke  geejl, 

rp,»/.  de»kendding ;  met  recht :  want  hier  uit,  dat  ik  denk, 

I  /4erfchijnin<5heb,'tzydatikwaakofüaat>,  wordbeao- 

ttndatikdenkcncfeben;  yUh..kdcnk,  cn<^^^^^^^^^^^ 
w„„w«.  S^"  °e^en  het  felfde  betekenen.  Hier  uit,  dat  ik  denkende  ben, 
fJ^:^!..-  tfgt  o-d^^  hctwelkdcnkt  fmetnietsis. 

,  , -O  Maar  als  hy  daar  nefFens  aan  voegt ,  dat  is  ^geeft,  gemoed ,  ver- 
C  "rJ»,  zo  rijft 'crtwijfFehng.  Want  my  dunkt  met  dat 
,       ;     ooet  is.als  menfcgt ,  Ik.ben denkende ,  dieshal- 
r.»;:       fe?<(£»ÏÏf«f«| ;  en  ook  niet,        vergaande,  cr.  dieshal. 
ven \benun  "verjialu:  want  .k  zou  op  gelijke  w.jfc  konncn 


tu. feeeen, <^é«  m<«»<i«/«if,cn  dieshalven  tf" «««  w-jw^/ftei-  Mijn 
/w/.7«.  Heer  Des-Cartes  neemt  dieshalven  voor  het  fclve't  p  verftaan- 
"  JrS;  de  ding  en  de  ^  vcrftaning .  die  een '  bedrijl  van  het  ^  verftaande 
,1- ^£::dingisi  oftenminftenhet  verftaande  ding  en  .tverftant^dat 
een  -  macht  van't  verftaande  ding  is,  voor  het  felve.  A  Ie  Wijs- 
■'T  regengen  onderfcheiden  edner^w onderwerp  van  z.jnx  mag- 
?  ten  en  bedriiven  ,  dat  is  van  zijn  ^  e.genfchappen  en  wcztnt. 

ï  i;^.u.  w  .  Xant  hit is  een  ander  ding  als  des  ielfs  =  r,e^mhc„. 
éé,i,y.aum  "eit.  want  net  .    .  „  denkend  ding  een  >i  onder- 

S^de^g^^^^^^^^^  end,?shalven^ets 
ÏÏhLSÏi  wclk's  tegendeel  genomen,  maar  met  bewezen 


Darde  Tegemvcrfmgen ,  mt  d! K^nimorden.  125 
word:  en  nochtans  is  deze  « invoering  de  grontvefl:  van 'tbe-a/i^4/;»; 
fluit,  'twelk,  gelykfchijnt,  de  Heer  Des-Cartes  wil  oprech- 
ten. 

Hy  zegt  ook  ter  felver  plaats:  Ik^ett dat  ik}  mz.entlykben ;  /^i,  £v,^r., 
z.o^kjvte  tk  beriy  dte  tkjen :  V  is  z.eer  zeker  dat  de  ^  i^cnms  hter  af,  z^o  ^  be^  ^""'^^ 
ftiptelyk^genomen,  met  van  de  dmgen  ^  afhangt ,  van  de  welden  ikjioch  niet  c  ^^n'JL: 
weet  of  z^j  f  wez.entljk^7Ltjn,  i  Ex-ijierd 

h  Is  zeker  dat  de  g  kennis  van  dit  ^  voorftel,  1^  'ben  wezentljk^,  l^r^^ti,, 
van  dit ,  ik  denk,  y  afhangt,  gelyk  hy  wel  aan  ons  gelcert  heeft.  * 
Miiar  van  waar  hebben  wydefek  kennis,  I^denk^?  zeker,  vanuv  ■  • 
geen  ander  dmg,  danvandit,  dat  wy  geen  ^  bedrijf  fonder  zijn  i-^Sl" 

onderwerp,gelyk  danflen  fonder  danirer,kennen  fonder  ken-  m5«i/..7«.v,; 
üer,  denken  londcr  denken,  konnen  begrijpen. 

En  hier  uit  fchijnt  te  volgen  dat  een  "denkend  ding  oiets"^'^"-" 
lighamelyk  is ;  want  d'onderwerpen  van  alle  q  bedrijven  fchij-  o%.d  cor. 
voüf  ^^'^^y^'^'^'^^''  'lighamelijke  reden,  of  onder  de  ^  reden  f;7:;7v. 
vnnr wf/''^^'"  '  ^^^^^^     ^^^^  ^^^^^^  na  toon t  in  't  ^^t' 

Saïte  e^n'  ^^^^  'twelk,  fchoon zijn  verwe ,  hardighcit 
gcitaice,  en  d  andere  werken  verandert  zijn,  echter  altijt  \ooy  ^^<-'^om^,:. 
net  zelve  ding  verllaan  word,  dat  is  de  felve  floffe,  zo  veel  ver- 
^nderingcn  onderworpen.  Maar  men  belluit  niet  door  een  an- 
V^rrtA'^^^^?^ 11^ acxxk .  wat^t  hoewel  iemant  kan  denken  dat 
hygedachtheeft,  (welke  Menking  niet  anders  is,  dan"  geheu-  . 
SS'"    r'  ^'^'^'f  heefonmogelyk  t^  denl^^Sat i^^^ 
men  denkt,  gelyk  te  weten  dat  men  weet ;  en  daar  by  zou ,  dit 
een  oneindehjke  vraging  zijn^  ^  van  waar  weet  2y  dat  2v  weet 
dat  gy  weet,  dat  gy  weet.  Ijlirt'^ 

Dewijl  dan  de  x  kennis  van  dit  v  voorflel,^  ik  ben  mz^emlyLv^J'"^^^^^^^^^^ 

tle^l     ^5l^^^"g  nietvande  denkende  ftofFe  konnen  af 

^  c  Mttter'Aliti 

J  Immate' 

ANTWOORT. 

ALs\kz(^gdatisgeefi,  gemoed.verfiant,  reden ,  en  zo  voort,  20 
verfta  ikby  deze  namen  met  de  e  vermogens  alleen,  maareF.«,,,, 
de  dingen,  met  vermogen  van  te  denken  begaaft,  gelyk  ceme 
nclyk  van  alle  menfchen  by  de  twee  eerften  verftaan  word  en 
by  de  twee  leften  dikwijls.  Doch  ik  heb  dit  zouitdrukkelyk 

en 


,34.  R.    D  E  9  -  C  A  R  T  E  S 

en  in  zo  veel  plaaifen  verklaart ,  dat 'er  geen  plaats  van  te 
twiiffelcn  selaten  fchijnt. 

Hier  IS  ook  geen » evengelykheit  tuffchen  wandeling  en 
dcnkins ,  om  du  wandeling  alleenlyk  in  't  gemeen  genomen 
wordvSor  de  "doening  zelve,  en'denking  fomtijts  voor  de 
r,'5r °'  d  doening .  fomtijts  «.or  de '  macht ,  en  fomtijts  voor  het  dmg, 
,f«»/w.  in 't  welk  de  macht  IS.  n.    ■    ,  ir 

n..         Ik zegnietdathetfverftaandedingendes verftanmg't z^^^^^ 
deis,  lelyk  ook  niet  het  verftaande  dingen  "'t  verftant  zo 
êrS.verft;nfvLr''tvermogengenomen^ord,maarall^^^^^^^^ 
i  f..»;,..  yj,^,,  het  ding  zelfneemt,  dat  verftaat.  Ik  beken  gaerne 

kwj!.».  dat  ik  tot  de  betekenis  van  het  ding,  of  vao  de  *  zelfftandig- 
heit ,  die  ik  van  alle  dingen  wilde  ontüaan ,  de  welken  daar 
iv.ri»ai.  toe  niet  behoren,  zo  lafgetrokke  woorden,  als  mymogelyK 
was  te  vinden ,  gebruikt  heb ;  daar ,  in  tegendeel ,  defe  Wijs- 
„, K,ri.,..-  begerige  heel  -  famengetrokke  woorden  gebruikt ,  gelyk  de 
!,u«  genen  van » onderwerp , " fiof  en  P  lighaam,  om  dit  1  denkend  ding 
iMauZ  lantcwijfen,  op.dac  hy,  xo  veet  hem  mogelyk  is,  beletten 
f  '"f":    20U  dat  dit  denkend  ding  van't  lighaam  afgefcheurt  wierd, 
In""^"   En  ik  vrees  niet  dat  iemant  defe  zijn  '  wijfe ,  van  veel  dingen 
'  te  famen  te  voegen ,  bequamer  zal  achten  om  de  waarhcit  te 

Sn.  dan  m.>  wijfe,  daar  doorilc  yderdmg  zoveel ,  als 
my  mogelyk  is,  ondcrfcheid.  Maar  laat  ons  van  de  woorden 
affcheiden,  en  tot  de  zaak  komen 

.    Het  htn  wex-e» ,  zegt  hy ,  ^at  het  denkend  ^mg       ''i^!','"''^^^' ' 
■ffetk!  teiendeet  genomen,  maar  niet  iewefen  werd.  Neen,  ikhebhöt 
,  tegendeel  niet  genomen,  en  dat  geenfins  voor  een  grontveft 

rJ.X'.     gebruikt ,  maar  geheel « onbcpaalt  gelaten  tot  aan  de  zelle  Be- 
u^«(j«if«'"  denking,  indewelkehetbewefenword. 
"tX- ■     Voorts ,  hy  zegt  met  recht  dat  vpygeen. « hsdrijf  ronder  zijn 

dtrwerphnxen  bemftn,  gelyk  de  «denkmg  zonder  Menkend 
l  B^lï  •  ding ;  om  dat  htt  geen ,  't  welk  denkt ,  »  met  niets  is.  Maar 
m„mm     ^onjgr  cnisc  reden ,  en  tegen  alle  gebruik  van  fpreken ,  voegt 

hy 'er  daar  na  by ;  Hier  mtfchijm  te  volgen  dat  een  denkend  dingiets 
f Itili^meht  is  •  want  *  d' onderwerpen  van  alle  bedrijven  worden  onder  de 

iilSl  de^reden  vanftoffe,namelykvan' Wiskonlhge  ftofFc,)  maar 
4  luLlr.  daarom  echter  niet  onder  de  ^  reden  van  hghamsn. 
riS'.       Maar  de « Redenkonflenaars ,  en  m't  gemeen  alle  menfchen 
xeggen  gewonelyk  dat  foraraigc « zclfftandigbeden  geeftely k , 


Darde  Tegenwrpmgsn  met  d'A^hmyde?^.  i  %  J 

cn  anderen  lighamelyk  zijn.  Ik  heb  met  het  voorbeelt  van 't 
was  ook  niets  anders  bcwefen  ,  dan  dat  de  verwe,  hardigheit 
cn  geftalte  niet  tot  de  *  vormelijke  reden  vaii't  was  zelve  bcho-  *  ^"^^ 
ren.  Maar  ik  heb  daar  niet  van  de  ^  vormelijke  reden  des  geefts,  b  lurio  ftr^ 
iioch  ook  van  de  vormelijke  reden  des  lighaams  gehandelt.  mniumtn. 

Dit  dient  ook  niet  ter  zaak ,  dat  defe  Wijsbegerige  hier  izegt 
datd'een  denking  niet  het  onderwerp  vaneen  andere  den- c<r»_?,>4r«.»: 
king  kan  wefen^  want  wie,  alshy ,  heeft  dat  ooit  verdicht  f'^'^'*^-''^''''' 
Maar  ikfal  de  zaak  hier  met  woorden  verklaren,  't  Is  zeker 
dat  de  «denking  niet  zonder  ^denkend  ding ,  noch  geen  sbe- 
drijf,  of  geen  ^  toeval  zonder  »zelffl:andigheit  ,  daar't  aanf^^^""^*- 
▼aft is,  kan  wefen.   Doch  dewijl  wy  de  zelfftandigheit  niet 
^onmiddelyk  door  haar  zelve  kennen,  maar  alleenlyk  hicx^tniftu^a. 
door ,  dat  zy  ^'t  onderwerp  van  enige    bedrijven  is ,  zo  ftemt  k/'»'»**^»^. 
het  zeer  wei  met  de  reden  overeen ,  ( gely k  de  gewoonte  ook  m%fT* 
vereifcht )  dat  wy  de  "  zelfftandigheden ,  de  welken  wy  »  d'on-  "  '""W 
dcrwerpen  van  verfcheide  bedrijven ,  oif  p  toevallen  kennen  te  p 
wefèn ,  met  verfcheide  namen  noemen ,  en  dat  wy  daar  na  on- 
derfoeken  of  defe  verfcheide  namen  verfcheide  dingen  ,  of  een  ^^^^^ 
cn  't  zelve  ding  betekenen,  r  Corporeü 


Subfluntiid 

Wnr-  " 


den  j  ende  «zelfftandigheit,  daar  zy  aan  gehecht  zijn,  noc-J?' 


menwy  ^lighaam:  en  men  kan  niet  verdichten  dat  de  ^elfftan-^,,'^*^!'^^^ 


digheit ,  die  't  w  onderwerp  van  de  gcftalte  is ,  een  ander  is ,  als  y  -^^«ï 
de  gene,  die't  *  onderwerp  van  de  plaatfelijkc  beweging  is 
enzovoort;  omdat  alle  defe  y  bedrijven  onder  een  ^  gemene  Z*""^-' 


fom" 


iuut^iucu,gevoeien,en  zo  voort,aie  alle  onder  de  gemene  reden  d  iieiZT 
van  dcnkmg  of  van  b  bevatting,of  van « medewcting  komen- en 
de  zelfftandigheit,  daarzy  in  zijn,  zeggen  wy  het  denkend  5  t^U.. 
ding ,  ot  de  «  geeft  te  wefen ,  of  betekenen  haar  onder  eni^e  an-  ""'f""^' 
dere  naam,zo  wy  flechs  haar  niet  met  de  f  lighamelijke  zclfftan-  l^ulZ!'' 
digheit  vermengen ,  om  dat  de  s  denkelijke  bedrijven  geen  ge- 
meenfchap  met  de  lighamelijke  bedrijven  hebben"^  en  dci%)tr.iio> 
Menking,  diedc^gemene  redender  anderenis,  in  alle  delen  J^j^^^""^- 
van  *  d'uitftrekking  verfchilt.    Maar  na  dat  wy  twee  »"on-S;„/r,. 
derfcheide  bevattin^en  dofer  twee  zelfftandigheden  °  ge- ^y?,^*^"^^^^' 


iz6  R-    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

vormt  hebben,  zo  zullen  wy  uit  het  geen,  't  welk  in  de  zeflc 
Bedenking  gezegt  is ,  bekennen  of  zy  een  en  de  zelfde ,  of  ver- 
fchci  Jen  zijn. 


DARDE  TEGENWERPING. 

W; 


^  ^  j,^^,.,.    \\i  -^^^^  »       '^^^  ^^i^  ^  denkjng  ^  onderfcheidert  mrd  ?  wat 

h-Dijiingm-  W  is*er^  datvanmyz.elf'^afgefcheidengez.egtk^mwoYden? 
7separ^^Hm.  Icmaiu  Zal  miflchicn  op  dcfe  vraag  dus  antwoorden  :  Uk 
d  copto,  2ielf ,  <i  die  denk ,  word  van « mijn  denking  ^onderfcheiden ;  en 
^^ogttau"  hoewel  mijn  denking  niet  vanmy  safgefcheiden  is ,  zo  is  zy 
iDifiingue-  echter  van  my  ^  verfcheiden  :  opgeli}l^e  wijfe  ,  als  (gelyk  te 
gi^p^r-iM.  voren  gcfegt  is)  de  danfing  van  den  danlïer  «onderlcheiden 
-#r^''rc  word.  En  indien  de  Heer  Des-Cartes  toont  dat  de  geen  ,  ^  die 
k<(«Srverll:aat,  eu^'t  verflant  de  zelve  is,  zo  zullen  wy  weer  inde 
f  w/r/7^« Schoolfche  wijfe  van  fpreken  vallen  j  'tverftant  verftaat, 
m  Jlud,^4  *  't  gcficht  fiet ,  de  wil  wil ,  en ,  door  een  rechte  "  evenredenheit, 
lo'^Hendi'"*"*  ®  wandeling ,  of  ten  minftenP  't  vermogen  van  te  wandelen 
wandelt :  alle  welke  dingen  duifter ,  oneigen ,  en  eer  onwaar- 
dig voor  de  gewone  klaarheit  van  de  Heer  Des-Cartes  zijn. 


p  Facultas 
<ambHlaricli» 


A  N  T  W  O  O  R  T. 


IK  ontken  niet  dat  ik,die  denk,van  mijn  denking  onderfchei- 
den  ben  ,  gclyk  het  q  ding  van  zijn  wijfe:  maar  als  ik  vraag, 
rvatts'er,  dat  van  mijn  denkjng  af  ge fc  heiden  mrdf  zo  verftaikdat 
r  Modivarii  de  f  verfcheide  wijfen  van  denken ,  die  daar  verhaalt  worden , 
5 iÏJ/^ï'//4.  en  niet  van  mijn  ^zelfftandigheit  ,enals  ik  'er  by  voeg ;  mtis^eY^ 
dat  van  mj  zelf  afgefchetdengefegtk^H  worden?  zo  wijs  ik  alleenlyk 
t.M{  cDii'  r^2.n  dat  alle  defe  *  wijfen  van  denken  in  mijn  zijn.  En  ik  zie  niet 
dat  hier  enige  twijffeling  of  duiftcrheit  verdicht  kan  worden. 

VIERDE  TEGENWERPING. 

ar  is  dies  ha  hen  noch  overig  dat  ik^t  oef  a ,  dat  il^mj  niet  inbeeld 
XV at  dn  was  is  ,  maar  met  de  geeft  alleen  bev.it. 
KMmAgtnaru     j^aarisgroot  onderfcheit  tullchcn  "inbeelden  ,  dat  is  enig 
Vfitn,,     wdenkbec?t  te  hebben,  en  met  dC^  geeft  te  y  begrijpen  ,  dat  is 
l  x^Ücu'  met  ^ redenering  te bcftuiten  dat  enig  dmg  is,of  enig  ding '  wc- 
"   zentlykis.  Maar  de  Heer  Dcs-Cartcs  heeft  aan  ons  niet  vcr- 


Darde  T ^genwrpingen met d^Antmorden .  iiy 
klaart  waar  in  zy  verfchillen.  D'oudePeripatetifehen  hebben 
ook  klarely k  genoech  geleert  dat  de  ^  zelfftandigheit  niet  met  a  SHiHmti^ 
de  b  finnen  begrepen ,  maar  met  <^  redenen  bclloten  word.        h  Scnfus. 

Wat  zullen  wy  nu  zeggen  ,  zo  de    redenering  miflchien . 
niets  anders  is,  dan  een  ^  famenkoppeling,  en  faanfchakelingil-'f 
der  namen  of  benamingen ,  door  dit  woort ,  is  ?  Daar  uit  dan  ] 
zou  volgen  dat  wy  door  de  reden  geheel  niets  van  de  natuur 
der  dingen,  maar  van  der  zeiver  benamingen^  befluiten,  dat 
is  of  wy  de  namen  der  dingen  koppelen  of  niet,  naar  de  ^hQ'?^^^^^2 
dingingen,  die  wy^»  naar  onfefmnelykheit  vand«r  zei  ver  be-'» 
tekenis  gemaakt  hebben.  Indien  dit  dus  is ,  gelyk  het  wefen  "'^''^ 
kan ,  zo  fal  de  redenering  van  de  namen  afhangen,  de  namen 
van  'd  inbeelding,  en  d'inbeelding  millchien,  gelyk  ik  ^t-umaziutr 
voel,  van  dek  beweging  der  lighamelijkc  werktuigen  •  enintarL 
defer  voegen  fal  de  geeft  niets  anders  zijn,  daneenbeweg 
in  enige  delen  van  i  't  werktuigelyk  lighaam .  iV^mri 

ANTWOORT. 

Ilhebhier'tonderfchcit  tuflchen"' inbeelding,  en  de  »  be- „ 
vatting  van  de  geeft  verklaart ,  daar  ik  in 't  voorbcelt  optel 
welke  dingen  in 't  was  zij..,  aiewy  inbeelden,  en  welken  vvv"  ''■"'"1""^ 
met  de  geeft  bevatten.  Ik  heb  ook  elders  verklaart  op  welke 
wijfe  wy  een  en  't  zelve  ding ,  tc  weten  een  «  vijfhoek ,  anders  ^  - 
pverftaan,  en  ons  anders  h  inbeelden :  want  in  de'  rcdenerins 
IS  een 'koppeling,  met  der  namen,  maar  der  dingen ,  die  met  p',"""'?"'- 
denamenaangewefcnzijn;  en  ikben  verwondert  d^taan  iS'^'S 
mant  iets ,  dat  hier  meê  ftrijdig  is ,  in  de  geeft  kan  komen  '";  ,  ■ 
Want  wie  twijfiFelt  dat  een  Fra'ifchman  ei^een  DuitSm"n  ' 

ecntei  woorden ,  die  heel  verfcheiden  zijn,  "bevatten  ?  en 
wat  Wijsbegerige  veroordeelt  met  zich  zelf,  als  hy  "an  2" 
^beding.ngenfpreekt,  diewy  » naar onlcfuinclykhek  van  de  «.t.^v 
betekenis  der  woorden  gemaakt  hebben  ?  Want  indien  hv  toe-  ^  « 
laat  dat'er  iets  door  de  woorden  betekent  word,  waarom  wil 
hy  damnet  d«t  onfc  v  redeneringen  eer  iets  vanditzijn,'t  wclky.w,- 
betekent  word,  dan  van  de  woorden  alleen?  En  zeker   met'""'"-  ""* 
recht ,  daar  door  hy  befluit  dat  de  ^  geeft » bewegino  is ,  zou,  hy 
ook  konnen  bcfluiten  da:  d'aarde  hemel ,  of  iets  anders'is   dat  ^^»«'. 
hem  behaagt. 

V  Y  F. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 


„iJ  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

VYFDE  TEGENWERPING, 
D  A  R  D  E   «BEDE  N  K  I  N  G. 
Van  God. 


!)  CopUiio. 
tits  bW7>Ana^ 
c  Intageutf 


SOmmiitnitmdtzAn  (te  weten ''menfchelijke duigen) 
lyk^hildcnderdrngcn,  amdewlhnaüunj.gmlyKf 
d  dtnkhedtpaft,gel)kdan,  aU  ik.op  een  menfch,of^  wanfchepfel,  of  hemel, 

?Sr  ^^'SiSSfmenfchdenk.  .oerkenik'tdenkbeclt.,ofhet 
f beelt,  uit  sgeftalte  en "  verwe  te  famen  geftelt ,  van  't  welk  ik 
ULm,  twijfFelen  k?n  of  't  de '  gelijkenis  van  een  menfch ,  of  met  is. 
na.-».  De  gely  ks  is^t,  als  ik  op  de  hemel  denk.  Als  ikop  "  't  wanfchep- 
ftl  dinll  beke^  ik  een  ^enkbeelt,  of  beek,  van  't  welk  ik  tw.jf- 
felen  kan  of 't  de  gelijkenis  van  enig  dier  is,dat  met '  welcntlyk 
is,  maar  echter  wefentlyk  kan  zijn.of  dat  eertijts  welentlyk  ge. 
weeft,  of  niet  wefentlyk  geweett  heeft. 

.Voorts,  de  geen,  die  op  een  engel  denkt,  vertoont  in  zijn  ge. 
inoed  fomtiits  het  beelt  van  een  vlam.en  fomtijts  van  een  fcho. 
negevSde  jongen;  van 't  welk  ik ,  zo  my  dunkt ,  verze- 
kert  ben  dat  het  nietde  gelijkenis  van  een  engel  heeft ,  en  dies- 
halven  niet  het  denkbeelt  van  een  engel  is  :  maar  wy,  geloven- 
m  f«,..«r.  de  dat  'er  enige  ">  onfichtelijke  en  onltoffelijke  fchepfelen  zijn  , 
invtCM-'    j.p  God  dienen,  geven  de  naam  van  engel  aan  een  ding,  dat  wy 
t~  geloven5fverdu:hten,fchooneehtern'tdenkb^ 
ö'ti«;#/-  lelkik  my  een  engelinbeeld ,  uitdedenlcbceldenderozichte- 
liike  dingen  te  zamengeiet  13. 

Op  "eliikcwijfe  hebben  wy,  om  Gods  naam  t'eeren,  geen 
P  "»"S'.  p  beelt  of '1  denkbeelt  van  God;  en  dieshalven  verbied  men  ons, 
^'/„'n^.ji-  God'  onder  een  beelt  t'aanbidden ,  op  dat'et  niet  zou  fchijnen 

.  d-xtwv  hem,  die 'onbegnjpclykis, begrijpen. 
.  M„,«f».     p  g^g.^  denkbeelt  van  God  in  ons  te  wezen. 

Maarcclvkdeeeen,  die  bhntgcboren  is ,  dilcwijlsby 't  vuur 
komenderengevoelendedathyiiectword,  beknot dat'er iets 
is  dat  hem  heet  maakt.en  horende  dat  dit  vuur  genocmt  word, 
bèfluit  d™  het  vuur  .wefentlyk  is ,  fonder  echter  te  bekennen 
It  ZtMo^^^^^^^^  v-iur  IS  ,  en  zonder  emg  deukbeek 
ofbeekfan'tvuur,  dat fich voor z.jn  "gemoed  vmoont,  te 


1  1  '  Dics- 


Darde  Te^emerpngea  met  d'Antmordta.  129 
Dicshalven,  dc  mcnfch  ,  bekennende  dat 'er  enige  oorfaak 
Zijner  beelden  ot  denkbeelden ,  en  dat  een  andere  voorgaande 
d'oorfaak  van  dcfe  oorfaak  moetwefen,  en  dus  al  vervolgens 
word  eindelyk  tot  een  einde,  oftotM'onderftellinp  van  e'ni-'  'f''PP»/'«i 
ge  "eeuwige  oorfaak  gebracht,  die,  om  datzy  notit  begon- 
nen  heelt  te  wefcn  ,  geen  oorfaak ,  die  voor  haar  is ,  kan  Refa. 
ben  ,  en  befluit  daarom  nootfakelyk  dat 'er  iets  eeuwig  wc- 
lently  kis,  en  heeft  echter  geen  dcnkbeelt,  'twelk  hy  denk- 
beelt  van  dit  eeuwige  kan  noemen ;  maar  hy  noemt  God  zeker 
«ing,  dat  hygeloott  en  bekent. 

Maar  dewijl  do  Heer  Des-Cartes  door  defe  uitlegging,  dat 
wy  Gods  denkbeelt  in  onfe ziel  hebben,  alvoortgm  tot  het 
«riilr^-'*  ^""ru  'vertoog,  dat  God  (te  weten  d'almachtige/ 
W'/"/  ,,PP^'"'^"'^^"^^^^  ''wefentlyk  is,  zo  behoorde  J^"^-. 
hy  Gods  denkbeelt  beter  te  verklaren,  en  nietdleenlyk  des 
vanaftckideï''^'''         ookdcfcheppingdcs  werreltsdaar 


A  N  T  W  O  O  R  T. 

HY  wil  hier  met  de  naam  van  «denkbeelt  alleenlyk  de 
^beeldender  Hoffelijke  dingen,  inde  s lighameliike  in 
beelding  afgelchildert ,  verftaan  ïïcbbcn ,  en  als  dit  onderftë 
IS,  20 kan  hy  lichtelyk  bewijfen  dat'er  geen  eige 
vaneen engel.noch  van  Godkan  wefen.  I§aar  iSeb  omS 

SEfy'''^^^"'^^^Pl^^^^'  S^^^"^  datikderaam  van 
?aeir'''°°'^^^'^See^  'twelk-onmiddelykvande 
i^la^F^^x'lT'^-^  mvoegendat,  als  ikwil  en  vrees,  om 
dat  ik  gelykelyk  begrijp  dat  ik  wil  en  vrees ,  ik  defe  wilHiU  en 
I  vrees  onder  de  denkbeelden  teljen  ik  heb  defe  naam  gebrmi  r 

vormen  der  begnjpmgen  van  de  goddelijke  geell  aan  te  wi 
fen ,  fchoon  wy  geen"  verbeelding  in  God  kennen  clU^l'r 
Ik  geen  bequamer  had.  Ik  acht  dan  dat  ik  p  Gods  denkbcck  ge 
noech  voor  degenen  verklaart  heb,  dieop  mijn  meningl.i: 
len  merken :  maar  voor  de  genen ,  die  mijn  woorden  liever  an 
ders,  danik,  willen  verdaan ,  kan  ik  nimmer  genoech  doen 
Voorts,  het  geen 't  welk  hier  eindelykvandefchepping  der 
werrelt  bygevoegt  word ,  treft  defe  zaak  niet :  f  [  want  ik  heb 
oewefcn  dat  God  wefentlyk  is,eer  ik  ondcrfocht  of'er  ccn  vver- 


e Idca, 

f  lm  Ag  wet 

rertim  raatf 

r:aftim. 

g  ^'"ocntafin 

corporea» 


lï  ImmedtA* 


i  Metit^ 

k  VoliÜ9, 

1  Timor, 


O  Thantafia^ 


rek 


t  TiifTchen 
tieze  tu'ce 
haken  uit  dc 
franfche 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


jjo  R.  Des-Cartes 

relt ,  door  hem  gefchapen,  was;  en  hier  uit  alleen,  dat  God,dat 
is  een  oppermachtig wefen ,  wefentlyk  is ,  volgt  dat ,  indien'er 
een  wcrrelt  is,defe  door  hem  gefchapen  moet  welen.  J 

ZESTE  TEGENWERPING. 

aCoimtio'  m  w  andere  (Menkingen)  hebhn  mer enige  andere  ^vormen 
VForn..,  M^aelyk.alsikxvih  vrees,  beveftigen  ontken ,  z^ovatikmlaltijt 
c  subjea.mtii.'^.t  ,  als ^'t  onderwerping  van  mtjn  denktng,  maar  t^behels  ook 
rr'""  metrmjndcnkingmsmeery  dande^^geltjkems  van  ditdmgi  cnvandefe 
,1  st^iiiwdo.  denkinien  mrdenfommiQe  ^  rvillen ,  of  ^ gene gemh eden ,  en  adderen  S  oor-^ 

C  Volunttites.  11^ 

'^HlÜ::    '  AliTemtnt  wil ,  of  vreeft ,  zo  heeft  hy  wel  het  i>  beelt  van  't 
JJr'^r    dine: ,  dat  hy  vreeft ,  en  van  de  •  doening,  die  hy  wil  ^  maar  hier 
word  niet  verklaart  wat  hy,  die  iets  meer  vreeft,  of  wil,  met 
k  Cogïtnüo.  ^-  k  denking  omhelft.  En  indien  de  vrees  een  denking  is ,  za 
zie  ik  niet  hoe  zy  een  ander  kan  wefen ,  dan  de  denking  van 't 
din^,  't  welk  iemant  vreeft.  Want  wat  is  de  vrees  van  een  leeu, 
die  op  ons  aanfchiet,  anders ,  dan^'t  denkbeelt  van  een  aan- 
fchietende  leeu  ,  en  van  -d' uitwerking,  (die  j^odanig  een 
denkbeelt  in  onz  hart  veroorfaakt)  daar  door  de  geen,  die 
«  ar.,  .ni.  vreeft ,  tot  defe  -  dierelijke  beweging ,  die  wy  vlucht  noemen, 
bewogen  word?  Nu ,  de  beweging  van  de  vlucht  is  hier  geen 
denking :  en  dieshalven  blijft'er dat'er  in  de  vrees  geen  andere 
c  SimiiitHdc.  denking  is  ,  dan  de  gene  ,  die  in  de  °  gelijkenis  van  het  ding  be- 

ftaat  Desgelyks  kanmen  ook  van  de  wil  zeggen, 
p^^r;...      Wyders ,  de  p  beveftiging ,  en  'i  ontkenning  zijn  nkt  zonder 
'   .    » ftem  en '  benamingen  ;  ja  zo ,  dat  de  heeften  met  konnen  ver- 
'^'^T'"'  fckeren,  noch  ontkennen  ,  zelfook  niet  met  de  «denking,  en 
* dieshalven  ook  nieroordclen:  en  nochtans  kan  de  denking  in 
7coiit^tio.  een  menfch  en  in  een  beeft  gely  k  zijn.  Want  als  wy  beveftigen 
dat  een  menfch  loopt,  zo  hebben  wy  geen  andere  dcnkmg, 
dan  de  geen,  die  een  hont  heeft ,  als  hy  zijn  meefterfiet  lopen, 
»  coütnüo.  De  beveftiging  of  ontkenning  doet  dieshalven  mets  tot "  d'en- 
kele  denkingen ,  behalven  dat  miflchien  de  denking  van  dat  dc 
namen,  uit  de  welkende  beveftiging beftaat ,  inde  bevefti- 
eer  namen  van  't  Z'cUde  ding  zijn :  en  dit  is  met  de  denking  met 
meer ,  dan  de  gelijkenis  van't  dmg ,  en  de  zelve  gelijkenis 
tweemaal  >  amhelfen. 

ANT- 


Darde  Tegermcvpingen  met  d*Ammorden.         fi  t 

A    N    T    W    O    O    R  T, 

Uit  zich  zelfs  is  kenbaar  dat  'et  iets  anders  is  een  leeu  tc 
zien,  engelijkclykhemtevrefen,  als alleenlykhem tc 
fien :  cn  ook  iets  anders  een  lopent  menfch  te  ficn ,  dan  aan  fich 
zelf  te  verfekeren  dat  men  hem  fiet,  'twelk  zonder  ftemge- 
iènied.  Ik  bemerk  dan  hier  niets,  't  welk  antwoort  behoeft. 

ZEVENDE  TEGENWERPING. 

NV  is  noeh  overig  dat  ik  onderz^oekhoe  ik  dtt « denkbeelt  van  God  om^  " 
Jangen  heb:  wam  tk^heb't  niet  uttde^^  zwinnen  mrokken ,  en' t  ts  my^'^ 
noou  onverwadn  toegekomen,  gelyk  gemene  lyl^Jit  de  denkbeelden  der 
zmneltjf^e  dingen gebenn ,  aU  defe  dmgen  aan  ^  d'mtterlijke  werktmaen  ^  ^^sfcnfiu^ 

tvM^^^^^  ''T  Dmsookmets  ,  2atTE.ur.. 

K^-ueraicht  heb   vfanttkkan  ermets  afneemen ,  en  oohmets  bvvoeaen  -  "'^^-'^f'^"- 

.       geheel  onderfoek  zal  neêrftorten ,  zo '  Gods  denkbeelt  e  w«. 
met  IS,  gelykfchijntdathetnietis,  of  ten  minften  zulks  niet  f^"»'. 
bewefen  word.  Wyders.  't  denkbeelt  van  my  zclf  ontftaat  mv 
mt  de  czienxng    uidien  men  op'tlighaam  ziet,  doch  indkn « 

wy  yerftaan  door  de  reden  dat  'er  iets  inwendig  in  't  menfchc 

r  V  '  "^'^^    ' beweginidaa,  a^rJeeft" ' 

daar doorhet-cgevoeltenbewogenwort.  ela dit ,  wat Eok ri„,,w 
IS ,  noemen  wy '  ziel ,  zonder  enig  denkbeelt.  t 

A   N    T    W   O    O    R  T. 

INdien  'er  een  »>  denkbeelt  van  God  is ,  (  gel yk  klaar  bink. 
dat'ereen,s)zofaldefegeheletegemvcrp,n|„eêXm 
en  als  men  daar  by  voegt  dat'er  geen  -  dcnkbeelfvan  de  z  Li    ' " 
maar  dat  men 't  door  de  reden  verftaat ,  zois't  even 't  zelve'" 
als  of  men  zeide  dat  men  geen  denkbeelt  daar  afin  de  "  verbeell  o 
ding  afgefchildert  had ,  maar  dat  men  echter  't  geen ,  dat  ik 
denkbeelt  genocmt  heb,  daar  afhad. 

^  *  ACHT. 


'otm  anU 
r>taltf. 


m  Dciideai 


R.  Des-Cartes 


ACHTSTE  TEGENWERPING. 

a  lutiones  11  JT  Aar ander  denkbedt  van  de  z.on ,  uit  de  ^  redenen  van  de  Starre- 
hN?t"»nt^  iVl  k^nde  genomen  y  dat  is  uit  enige^  knndigheden  ^  my  ingeboren,  ge- 
c  id<a  mUa  trokj^n.  Daar  fchijnt  niet  meer ,  dan  <^een  enig  denkbeelt  van 

de  zon  in  een  felve  tijt  te  wezen ,  't  zy  men  haar  met  d'ogen 
d'K.tiocin..  aanfchout,  of  door  ^h-edenering  verftaat  veel  groter  te  zijn , 

dan  zy  fchijnt :  want  dit  ander  is  geen  denkbeelt  van  de  zon , 
.ruEiom  maar  een  <=famenraping  door  bewijsredenen»  daar  uit  wy  ver- 
Jilnmoi/a.  ftaan  dat  het  denkbeelt  van  de  zon  veel  groter  zou  worden ,  zo 

wy  haar  van  naby  aanfchouden. 

Maar  in  verfcheide  tijden  konnen  de  denkbeelden  van  de 
{ Div^^fs.  f  verfcheiden  wefenj  gely k,  als  zy  op  d'een  tijt  met  het  blo- 
f^!"^  te  oog,  en  op  een  andere  tijt  met  eenS  verrekijker  aangefchout 
t^afJnom^  word.  Doch  de  redenen  van  de  Starrekunde  maken  't  denk- 
^^ronom^,  ^^^^^  ^^^^  ^^^^  ^^.^^  grotcr,  noch  kleinder,  maar  leren  eer  dat 
i  idca  fcnfii/i'  hct '  zlnHclyk  denkbeelt  bedriegelyk  is. 

A  N  T  W  O  O  R  T. 

't        Een,  't  welk  hier  gefegt  is  geen  denkbeelt  van  de  zon 
Cr  te  wefen ,  en  echter  befchrevcn  word ,  is  het  felfde  , 
•  [Tuffcheu  denkbeelt  noemt  *  [en  dewijl  defe  Wijsbegerige  niet 

juSn  u"je  in  de  betekenis  der  woorden  met  my  overeenkomen  wil ,  kan 
tianfchc  j^^^t  andcrs ,  dan  't  geen ,  dat  beuzelachtig  is,  voorwer- 

pen.J 

NEGENDE  TEGENWERPING. 

^  7.v-f.  \T  T  -^n^  ^^^^  ^  denkbeelden ,  die  ^  x^elfjïandigheit  aan  my  vertonen^  zJjn 
^^r^'Tm'''         x^onder  twijffel  iets groter  y  en  begrijpen^  omz^ote  f preken  ^  inz^tcb 


"^IrCu  meer voormrpeltjke  dadelykheity  dan  degenen^  die  alleenlijk  de  «  vtijz^en 
*»  •!^*,ï;„^,^.  ö/ ^  toevallen  vertonen.  Wijders,  het  denkbeelt,  door  *t  welkjk  ^^ftvpigy 
^^^-^^g^jj^^  alypetendyalmachtigGod,  en  een  Schepper  aller  dingen  ^  die 
P  Rm/u^  buiten  hem  zjjn ,  verjla ,  heeft  z.ekerlyk,in  zjch  meer  P  voormrpeltjkp  da- 
V^^!»^u.  delykhett,  dan  de  genen,  door  de  welkende  ^  bepaalde  ^elfftandtgheden 
vertoont  worden.  ,  , 

Ik  heb  hier  voor  meermaals  aangemerkt  dat  wy  geen  denk- 
beeli  van  Godlof  van  de  ziel  hcbben,cn  ik  fal  'er  nu  by  voegen» 

ook 


Dar^le  T ^^enwcrptngen  met  d'Antmordm.  133 
ook  niet  van  de  felfflandighcit :  want  dc  ^  felfftandigheit  (  als  f 
een  >>  ftofFe,  die  toevallen  en  ^  veranderingen  onderworpen  is)  c^S.. 
Word  door  de « redenering  alleen  ^  betoont ,  en  echter  niet  be-  'i'^^'^^f"'*"*^ 
grepen  5  en  vertoont  geen  denkbeelt  aan  ons.  Indien  dit  waar  fj^'*""'""** 
IS,  hoe  kan  men  dan  feggen  dat  de  denkbeelden,  die  felfftandig- 
heden  aan  my  vertonen,  iets  groter  zijn,  en  meer voorwerpe-  h  ^SiZ* 
lijke  dadelykheit  hebben,  dan  de  genen ,  die  *  toevallen  aan  my  . , 

vertonen  ?  Wyders ,  dat  de  Heer  Des-Cartes  weer  aanmerkt ' 
Wat  meer  dadelykheit  wil  feggen;  en  of  de  dadelykheit  meer  of 
min  ontfangt ,  dan  of  hy  acht  dat  k  een  ding  meer  ding  is ,  dan  ^  '^nam  rtm 
een  ander  dmg:  dat  hy  aanmerkt  hoe  dit  met  zo  grote  klaarheit  Hpcrèm^'* 
voor  onfe  1  bevatting  verklaart  kan  worden ,  als  in  alle  m  beto-  ^  ^''i"'''' 
gmg  vereifcht  word ,  en  als  hy  felf  elders  gedaan  heeft.  J?,^;^'' 

ANTWOORT. 

IK  heb  meermaals  aangemerkt  dat  ik  dit  fel  ve,  't  welk  door 
reden  betoont  word  ,  gelykook  d'andere  dingen,  die  op 
aldcrhande  wijfen  bevat  worden, "denkbeelden  noem :  en  ge-  J^;*^,^ 
noech  verklaart  hoe  de  o  dadelykheit  meer  of  min  ontfangt  j  IsibfiaZ'ra: 
namel;yk  zodanig,  dat  de  P  felfltandigheit  meer  het  ding  is ,  dan  ^^<"^'*^. 
de  q  wijfe.  Maar  indien  'er '  dadeUjke  hoedanigheden ,  of  ^  on-  V^rf""'" 
volmaakte  felfftandigheden  zijn ,  zo  zijn  zy  '  meer  dins   dan '  •^«^^^'"''^ 
wijfen ,  maar  minder  dan  de  u  volmaakte  felfftandigheden :  en  'SV^i 
emdelyk,  indien 'er  een  ^^oj^eindelijke  en  onaf  hangende  felf-^f 
ftandigheitis,  zo  is  zy  meer  ding,  dan  d'eindelijke,  en  af-^^/f^^* 
hangende.  Alle  defe  dingen  zijn  uitfich  feivcn  feer  klaar  tn^t^^V''* 
blijkelyk.  Zdcllcld^; 

TIENDE  TEGENWERPING. 

I  ^ar  is  Meshahen  mets  overig ,  dan  ^  Gods  denkbeelt,  in  V  welh  aan  v  l^ei  Uea: 
F  te  merken  jtaat  op  er  iets  is ,  'l  welk^niet  van  my  heeft  konnen  voort  ^ 


WeiRe  z.0  mt  /^s-ertj  ,  (Ui  iiHQ  *  ««MCA ,      CT  uts  iSy  aat  "üejtaat,  gefcha"  /'o- 
pen  is.  Alk  welks  dingen  zieker  zoodanig  zjjn^  dat,  hoe  i^die  naerfttgltjker  TÈ^xtar, 
aanmerk ,  hoe  z.y  minder  f  ^hijnen  van  my  alleen  voortgebracht  te  %nnen 
vpCTLen,  Men  moet  dan  uit  dcx,€  voorverhaalde  dingen  befimten  dat  (jod  ^  ^^'P're^ 
nootTjikelykj^  mMntlyk,  is^ 

R  3  Ik 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


134  R-    D  E  s  .  C  A  R  T  E  s 

a  wri.  ^      1        toevoegingen  aanmerkende ,  op  dat  wy  van  daar 
km.       Gods  denkbeclt  louden  hebben ,  en  op  dat  wy  fouden  fien  of 
daar  m  iets  is,  't  welk  niet  van  ons  fel  ven  kon  voortkomen,  bc- 
yind ,  zo  ik  my  niet  bedrieg ,  dat  de  dingen ,  die  wy  op  Gods 
naam  bedenken,  niet  van  ons  voortkomen ,  en  dat'et  ook  niet 
h  oij^^^a    nootfakelyk  is  dat  zy  van  elders,  als  van  ^d'uitterlijke  voor- 
'csubjilniia»  werpen,  voortkomen :  want  by  Gods  naam  verfta  ik  etn^zelf- 
t  fdS'''''  »       is  ik  verfta  dat  God   wefentlyk  is ,  ( niet  door 

f  iiluoeina-  *  cienkbeclt,maar  door  ^  redenering)  die  6  onemdelyki^  (dat  is  een 
tlnfmtn,  [^l^ftandigheit ,  welk  eindpalen ,  of  iiitterfte  delen  ik  niet  kan 
bevatten,  noch  my  inbeelden,  of  ik  kan  my  die  noch  verder  in- 
beelden )  daar  uit  volgt  dat  de  naam  van  oneinddyk^  ons  niet  het 
V^"'  van  de  h  goddelijke  oneindelykheit ,  maar  van  mijns 

ifinaf^vc  lelts'emden  of  eindpalen,  verforgt:  dic^  onafhanaelj  k,is,  dat  is, 

^^vat  geen  oorfaak,  uit  de  welke  God  kan  komen, 
rfw.  Uit  het  welk  blijkt  dat  ik  tot  de  naam  van  onafhanfjelyk^  eecn 

ii^rr"'  TX'  '^^}''^'^.^^}\  ^^^t>,  dan  de  i geheugenis  mijner  dentcbeelden, 
X:..  ^iie  liun  bcginfelen  m  verfcheide  rijden  hebben ,  en  dieshalven 
tnDf^endent,  m  afhangelyk  zijn. 

Dieshalven,  te  feggen dat  God onafhangelykis,  is  niets  ander9s 
dan  te  feggen  dat  God  van  't  getal  defer  dingen  is,  welkers  oor- 
fprong  ik  my  niet  inbeelden  kan :  gely  k,  te  feggen  dat  God  ö«- 
emdelyk,  is ,  even  het  felfde  is ,  als  of  wy  zeiden  dat  hy  in  't  getal 
defcr  dingen  was,welkers einden  wy  niet  kennen  bevatten  En 
^us  word  alle»  dcnkbeelt  van  God  uitgeüoteni  want  hoedaniff 

p Tcriuni,  is  dit  dcnkbcclt  fondcr « oorfprong en  p  palen  ? 

£7n,.    „  ^  Ten  hoogBen  verjlaandc.  Ik  vraag  hier  door  wat  denkbeclt  de 

tDamuiU'  Hccr  Dcs-Cart£s  r  Gods  verftaning  verftaat?  Ten  hooiden  mach^ 
Ik  vraag  hier  ook  door  welk  denkbeclt  de  macht  verftaan 

]T  ^v^;;^'  V'^n  toekomende  dingen  is,  dat  is  der  gener,  die  ^  niet 
wefentlyk  zijn  ? 

*ir/n/r   .^c^^c^^i^^  verfta  de  macht  uit  het  tbeelt,  of  uitdegcheuge. 
aio?>Mm  pr^'  nis  der  verlede  doeningen  ,  en  redeneer  in  dezer  voegen :  D  us 
« ÏX*  ^^^^^     gedaan,  dieshalven  heeft  hy  dus  konnen  doen,  en  dies- 
x.jcDj,  halvcnlalhy,  "wezentlyk  zijnde,  weer  dus  konnen  doen;  dat 
is  hy  heeft  de  macht  van  te  doen.  Nu,  alledcfe  dingen  zijn 
7furif*   denkbeelden,  die  van  ^  uitterlijke  voorwerpen  gcfproten  kon- 
nen  zijn. 

Schepper  aller  dingen ,  diebeflaan.  Ik  kan  aan  my  fclf  enig  beek 
van  de  Ichcpping,  uit  die  dingen,  die  ik  geficn  heb,  verdichten, 

gelyk 


Darde  Tegemerpm^n,  met  d' Antwoorden.  ïJJ 
gely  k  een  menfch,  die  eer  ft  geboren  is,  of  als  uit  een  ftip  tot  de 
"  gertalte  en  '•grootheic  groeit,  die  hy  nu  heeft.  Maar  niemant .  fhu,^ 
heeft  een  ander  denkbeelt  tot  de  naam  van  Schepper  't  Is  ook  "-^«i»''"- 
niet  genoech  om  de  fchepping  te  bewijfen,  dat  wy  oAs  konnen 
«inbeelden dat  de  werreltgefchapen  is.  ^"uncn 

Dieshalven,  fchoon  men  •>  betoogt  had  dat'cr  iets  onmdM,  ]'Z"n 
cmfhangdyk,,ten hoogüen  macht.g ,  en  zo  voort ,  f  wefentlyk  was  " 
f™P  '^^^     Schepper  wefentlyk  is :  't  en  waa^  i^Ü^t 

lemant  meende  dat  men  met  recht  befloot ,  dat ,  dewiil  iets  '"*/"»''""; 
wefentlykis,  't  welk,  gelyk  wy  geloven ,  alled'andere  dingen  ^.T" 
f  en  i^^^^"         daarom  ook  de  werrelt  eertijts  daar  af  gefcha- 

zieKwf     ^'S'  denkbeelt  van  God,  en  van  onfe 

2iei  ons  ingeboren  is,  zo  wilde  ik  wel  weten  of  de  zielen  der  ge- 
neen  l^;;'J;^"fonder  dromen  inflaap  leggen,  denken:  indien 
neen,  zo  hebben  zy  m  die  tijt  geen  denkbeelden;  en  dieshalven 
il  bffrakirtfyr'''''"^''"''''''"'''"S«en.  datingebor^ 

ANTWOORT. 

Niets  van  dedingen,  die  wy  aan  God  toefchrijven,  kan  van 
d  uitterl.jke  voorwerpen ,  als  van  *  't  voorbceldel vk  "  "''''7* 

hct7ZV.^T^^^^  inGod  metrm'e 

hetgeen  gelyk  is ,  dat  in  d'uitterbjke,  dat  is  liehameliike  din 

gems.  Maar'tisklaarblijkelykdatal'tgeen:  'tSwybc 
vatten  ongely k  met  defe  uitterlijke  dingen  te  Nvef^,  Svaa 
ï?ngv™rtkomen:'°'^'"''^'"  verfche.denheit in o'nfe  ^i^..,^,.,^ 
^;ni\,?''^§       °,^.7"'^ "^'^^^ Wijsbegerige  >  Gods  verfla  > ^" 

Ik  by  denkbeelt  al 't  geen  verfta ,  't  welk  dè  „  vom  Si^^^^ 

O  bevatting  IS.  Want  wie  is 'cr.  die  niet  bevat  dat  hv  kts  vèf 

ftaat,  en  die  dieshalven  dit  p  denkbeelt  van  verftnn      !  •  I 

heeft,  't  welk  hy,  met  dat  <.  onbepaaldelyl  lm  tè  fti  ekkën^  to 

het  denkbeelt  van  de  goddelijke  verllamng  maakt?  en  dus'ir  et"" 

zijn  andere,  toevoegingen.  '  t^»r,4«,^ 

Dewijl  wy  Gods  denkbeelt,  dat  in  ons  is,  gebruikt  heb- sc„„,« 
ben ,  om  des  felfs  <  wcfcntlykhcit  te  tonen ,  en  dewijl  in  dit 

deak-'^"'^'""^ 


,35  R.  Des-Cartes 

dcnkbeclt  zx)  onmetelyk  een  macht  begrepen  is ,  datwy  ver- 
'AC^iprc.  üaanftrijdigte  wefen  dat'er,  indien  God  «  wefentlykis,  iets 
anders  ,  dan  hy ,  wefentlyk  zou  wefen  .  behalven  't  geen , 
'iwelkvanhemgefchapenis,  zo  volgt  klarelyk  hieruit  dat, 
vermits  zijn  wefently  Inheit  betoogt  is,  ook  betoogt  is  dat  de 
gehele  werrelt,  of  alle  dingen,  van  God  verfcheiden  zijnde, 
en  die  wefentlyk  zijn ,  van  hem  gefchapenzijn. 

Eindely k ,  als  wy  zeggen  dat  ons  enig  denkbedt  mgeboren 
is ,  zo  verflaan  wy  niet  dat  het  altijts  voor  ons  is  j  want  dus  zou 
he'tniet  ingeboren  wefen,  maarwy  zouden  alleenlyk  in  ons 
zclven  de  macht  van  dat  voort  te  brengen  hebben. 

ELFDE  TEGENWERPING. 

EN  alie  de  kjracht  van^t bewijs bejlaat  hier  in  ,  dat ikbeken dat h^t 
metk^ngefchiedendatikwtfemljK  zodanig  van  natmr  x.oh  z.ijn , 
hJde^rDti.  als  tk,ben,  namelyk.^  Gods  denkkeelt  m  m)  hebbende y  tlo  Godool^met 

yvarelykwefentlyk^as^  Gsd^TLegik^^vaelks denkb^cltinmyis, 
c  Dcrmn*        Dcwi jl  dau  uict  ^  betoogt  is  dat  wy  Gods  denkbeelt  hebben, 
ftrarc[  dc  Chriftelijkc  Godsdienft  ons  verplicht  te  geloven  dat 

d/«.o»r./.i.Goddonbevattelykis,  dat  is,  gelykik  meen,  welks  denk- 
^^ie.-  ^^^^^      "^^^  ^^^^^ '     ^'^^^^  wefcntlykheit  met 

iTnü^""'   betoogt  is ,  veel  min  noch  de  fchepping. 

ANTWOORT. 

Ls  men  zegt  dat  God  *onbevattclyk  is,  zo  verftaat  men 


zulks  van  de  bevatting,  die  hem  s  évenmatigly k  begrijpt 
Maar  ik  heb  alreê  ^  tot  walgens  toe  gcfegt  en  herhaalt  hoe  men 


f  Ituoneepti* 

^c'i^Jnf^l'e,  Gods  denkbeelt  heeft;  en  hier  word  niets  bygebracht,  dat 
i^imonjtra-  mjjn  '  bctogingcu  omwerpt. 


TWAALF. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


Darde  Tegenwerpingen  met  c^.  Antwoorden. 


TWAALFDE 

VIERDE  BEDENKING 


TEGENWERPING, 


Ï37 


Van  V  waYe  en  valfche. 

I'^dez.cr  voegen  verfia  ik^ekcrlyk.dat  de  dolmg,  voor  z.0  veel  Z.y  dnllmi 
'h  met '  iets  dadel/k.is ,  dat  van  God  afhangt,  maar  alleenljik^een  ^af.  , 
bjr'k.:  endatik^dieshalvenomtedolen,  niet  enige  maeht  behoef ,  die  my 
hier  toe  van  God gegeven  is.  J  >  1,  orfci[«. 

omo!üt^t{'\'  d'onkunde  alleenly  k  een  gebrek  is,en  dat  men.  c  H.,r.„u: 
vvar  hI  h  ?  ^  8""  ft^'l'S  vermogen  behoeft.  Maar  >'  ' 

nèn  Pn  c    u§  ^'^"g^at,  die  faak  is  niet  zo  blijkely k:  want  de  fte- 

van  in  r?Kf  iT'l^Vl^  S^en f  yerraogen  van  te  rcdcncren.noch  f  f..-„. 
van  in  te  beelden  hebbenj  en  dieshalven  fchiint  'et  dat  men  he 

rcnrof  t"n" Sflï "u'^'f."'    r^"'^"  van  tc"  den e". '3.'-^ 

Sle  '^^^^^^  ''telden,  behoeft ,  de  welken  twee 

hen  nlEI      ^^^"^  ^'J" '  ^'"^     S'="<="'  «^'e  dolen ,  en  ook  aan  s f...«/«„ 

Wyders,  de  Heer  Des-Cartes  zegt  noch  ,  Ik.l>emerkdat  z.v  (te 
weten  mijn  dolingen)  ^''ntwcc^oorz^k.en.diete  MmenloDe»    '.f  hr  r 

d.e^Z,s!eV^^^^^^^^ 

gemeggelyk  met  het  voorgaande.  Hierftaatookamte  n^Z  "'""^""'^ 

&rS"^'^Sevoelderl3alviraftcn,dev^^^^^^^^^^ 

londer  bewijs, »  aangenomen  en  eeftelt  word. 

A  N  T  W  O  O  R  T. 

H-nTt";dèrn'^J.'^°^'i?^  macht  van  te  redeneren  (of  eer  "  "^'""""'^ 
^t  het  een  Se  c  H.'n    /''''^'Sen  en  ontkennen)  behoeft.om 
1.  •      r\^'^  aaar  af  is.zo  volgt  echter  n  ct  dat  dit  pehrp\c 
dadelyk  is,  gclyk  ook  „iet  dat  de  blintheit  p  dadeMc  is  fh       „  ,  /• 
men  fegt  dat  de  ftenen  niet  fien,  alleenly  k  hïr  oL'  '  k'^y7.c^  ' 
bequaam  z.jn  tothetzien.  Enikben  vel-wondert  vandatrtot 
noch  toe  geen  rechte  ombrenging  in  defe  Tegenwerpingen, 
gevonden  heb.  Wat  de  vryheit  aangaat,  ik  heb  hfer  niets  daar  if 
geftelt,  dan  't  geen,  dat  wy  alle  in  ons  bevinden,  en  dat  ook  feer 
ilaar  door  '  't  naturclyk  licht  is :  en  ik  verfta  niet  om  welke 
c>ovfaak  het  voorgaande « tcgenzeggcly k  gefcgt  word.  Tct'U. 


Maar 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 00  n  }A 


R.  Des-Cartes 

pMer-     Maar  boe  werermiflchien  veel  zijn ,  die ,  als  Zy  bp  aGods 
l'^rk     voorfchikking  zien ,  niet  begrijpen  konnen  hoe  onfe  vryheit 
met  defe  voorfchikking  beftaan  kan ,  zo  is'er  echter  niemant , 
t^voiunta-  ofhy ,  alleenlyk  op  fichfelf  ziende,  bevmd dat gewillig  en 
rinm  &  itbe-  ,     i        £  ^^t  hct  gcvoekn  der  anderen  in  dele 

idcmeff-e,    is,  ftaat  hier  met  t'onderlocken. 

DARTIENDE  TEGENWERPING. 

TOteenvmbeelt,  mnikjn  deme  dagen  onderzocht  of'er  iets  in  de 
xverelt^wez.eml)kyva5,  en  bemerkte  dat  hier  mt^  dat  ik,  onder» 
focht ,  kjarelvi  volgde  dattimz.eml)krvas ,  z.o  moefi  tk,nootfakelyk 
fiordelendat  hetgeen,  'tmlk^k^o  kjarelj/kverftont ,  waar  was,  niet 
dat  ik^van  enige uitterlijke  macht  daar  toe  gedreven  vpierd^  maar  om  dat 
uit  een  groot  licht  tn  mijn  verftant  een  grote  ^  toeneiging  in  dc  wil  ge^ 
volgt  is%  en  z.0  veel  te  meer  heb  ikdn  ^van  z.elf  en  onbefchroomdelyk 
gelooft ,  als  ik  hier  toe  minder  g  onverfchillend  was, 

Defc  reden,  een  groot  itcht  in't verftant ,  iseen  '^leenfpreuk 
en  dieshalven  ondienllig  om  te  bewijfen.  Want  alle  de  genen, 
die  niet  twijfFelen ,  menen  zodanig  een  licht  te  hebben ,  en  zijn 
met  de  wil  niet  minder  genegen  om 't  geen,  'twelk  zy  niet 
twiifFelen,  dan 't  geen,  't welk  warelyk  is,  te  beveftigen. 
Dit  licht  kan  dieshalven  oorfaakwefen,  om  dewelke  lemant 
enig  gevoelen  hardnekkiglyk  voorfpreekt  of  vafthoud  ,  maar 
niet  dat  hy  weet  dat  het  waar  is. 

Wyders,  niet  alleenlyk  te  weten  dat  iets  waar  is ,  maar  dat 
ooktegeloven,  of  itoeftemmingdaar  toetegeven,  behoren 
niet  tot  de  wil.  Want  wy  geloven ,  of  met  of  tegen  wil  de  din- 
gen, die  met  krachtige  bewijsredenen  bewefen,  ofalsgeloof- 
.felyk  verhaalt  worden,  'tis  wel  waar  dat  »^  voortellingen  te 
beveftigen  en  ontkennen,  voor  te  fpreeken  en  tegen  te  fpree- 
ken  bedrijven  van  de  wil  zijn;  maar  daar  uit  volgt  echter  niet 
dat  ^d'inncrlijketoeftemming  van  de  wil  afhangt. 

Dieshalven  word  het  befluit ,  dat  volgt ,  niet  klaar  genoech 
betoont,  en  in  du  misbrntk^van  de  vrye  wUis^d'ontbeeïing^  die  da 
^vorm  van  dohnggefteh  heeft. 


»l  Vit  exter- 
ita. 

fSpente  Ó" 
liberè. 
Indif trens, 


frabtre. 


jr.  FrivAtio, 


ANT- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Darde  Tegenwrpmgen\  met  d* Antwoorden.  133 


ANTWOORT. 

HEt  doet  niets  ter  faak  of  defe  reden,  een  groot  licht ,  dienflie 
om  te  bewijfen  is,  of  niet,  20  zy  flechts  verklaren  kan,  oe, 
lyk  zywarelykdoet.  Want  y der  weet  wel  dat  by  '/ -^r. 
flant  een  klaarheit  van  kennis  verftaan  word,dewelke  miflchien 
alle  de  genen  niet  hebben ,  die  menen  dat  zy'er  rijkelyk  af  ver- 
ficn  zijn.  Maar  dit  belet  niet  dat  zy  echter  van  een  *  hardnekki- 
ge  waan ,  Tonder^  blijkelijke bevatting  aangenomen,  feer  ver-  TT/rW^r. 
icheiden  is.  c^idcnsl 

Als  wy  hier  feggen  dat  wy,  \  zy  met  of  tegen  wil,de  dingen, 
die  wy  klarelyk  kennen,  toeftemmen,  dat  is  even  zo  veel,  als  of 
men  zeide  dat  wy  't  goet,  als  men  't  klarelykj^ent ,  't  zy  metof 
tegen  wil,  begeert.  Want  het  woort  tegen  ml  heeft  in  zodanige 
dingen  geen  plaats ,  om  dat  het  felve  te  willen  en  niet  te  willen 
« tegeufeggely kheit  heeft.  ,  ;,,^/,V4r, 

VEERTIENDE  TEGENWERPING, 

O  P    D  E 

VYFDE  BEDENKING. 

Van  de  wezentlyhheit  der pfelyke  dingen.         .1  E^onu 

rtrnm  rnate* 

TOt  een  voorteelt ,  als  ik^my  een  c  driehoeï^  inbeeld ,  fchoon  *er  mf^ 
fchicn  z^odamgeen ^geftahe nergens bmten mijn  s denktng mz.emlykjMi^. 
L  "'"A"''  '^'^Z^yM^'^''^  heeft ,  7.0    echter  daar  tn  een  bepaalde  nol 
tmr.  of  mz^entlykhcit ,  of^  vorm  ,  die  onver  ander  ly  ken  eemw  ts    niet  K^'^'f'""^^'^ 

datmen  verfchejde  - e.genfchap^en  van dez^e  dr.etockk^n  tonen  '  'T''-'' 

Indien  de  driehoek  nergens  n  wezentlyk  is ,  zo  verfta  ik  niet 
hoe  hy  enige  natuur  heeft:  wanthctgecn,  datncrgcnsis  's'^^^'^^'- 
niet ,  cn  heett  dieshalven  ook  geen  «  wefcn,  of  enige  natuur  De  « 
driehoek  p  in  de  geeft  njft  uit  de  driehoek,die  men  f^efien,of  uit  ^  ^" 
degefiene  dingen  verdicht  heeft.  Maar  als  wy  eens  hetdinc 
(daar  af  wy  achten  het  denkbeelt  van  de.driehoek  te  fpruiten) 
met  de  naam  van  driehoek  genoemt  hebben,  zo  blijft  de  naam 
fchoon  de  driehoek  zelf  vergaar.  Op  gelijke  wijze ,  indien  wy 


ment<é 


S  ^  met 


R.    D  E  s 


C  A  R  T  E  S 


metonfe  ^  denking  eens  begrepen  hebben  dat  alle  de  hoeken 
van  een  driehoek  te  zamen  met  twee  rechte  hoeken  gelyk  zijn, 
endefe  andere  naam  aan  de  driehoek  gegeven  hebben,  dat^hy 
drie  hotken  heeft ,  die  met  twee  rechte  hoeken  gelj/k,  ^ijn :  fchoon'er 
geen  driehoek  wefentlyk  in^de  werrelt  was,  zo  zou  de  naam 
echter  blijven,  en  de  waarheit  van  dit  voorftel  eeuwig,  zijn, 
dat  de  driehoek  een  ding  is ,  't  welk.drie  hoeken  heeft ,  die  met  twee  rechte 
hoeken  (relyk  z^jn.  Maar  de  natuur  van  de  driehoek  zou  met 
eeuwig  wefen ,  zo  millchien  alle  driehoeken  verdwenen. 

Dcs^clyks  zal  h dit  voorftel  voor  eeuwig  zijn,  demenfchts 
eendier%md'cc\^igQ  namen :  maar  als  het  menfchelykgeflacht 
vergaat ,  zo  Qi\  de  menfchelijkenatuur  met  meer  wefen. 
Hier  uit  blijkt  dan  dat  «wefentheit ,  voor  zo  veel  zy  van 
t^X^o'  ^wefentlykheit  onderfcheiden  word,  met  anders  is,  dan  een 
vommnm.    e  koppcling  vau  uameu ,  door  't  woort  ^is ;  en  dieshalven  is 
i%nti.:  s  welentheit  zonder  wefently kheit  een » verdichting  van  onfe 
M't'^f**  geeft:,  en  het  fchijnt ,  gelyk  het  beelt  van  de  m€nl<:h,  datin't 
u^Tfirnm.  gemoed  is ,  totdemenfchis,  dat  ookdewefentheitdus  tot  de 
wefentlykheitisj  ofgelyk dit»' voorftel  ,  Sokrates is menfch ,  tot 
'      dit    Sokratesis,  of  is  wefentlyk:  dus  is  Sokrateswefentheit 
tot  des  zelfs  wefentlykheit:  Nh, Sokratesis  menfch,  als  Sokra- 
1  tes  niet  i  wefentlyk  is ,  zo  betekent  het  mets  anders ,  dan  een 

ra  fi^jnenknopinge  van  namen,  en^V,  of  iv^z-f»  heeft  onder  fich 
het  beek  der°eenheit  vaneen  ding ,  dat  met  twee  namen  ge- 
noemt  is. 


h-Eropcfnio, 


C  Sfentia, 


pn  C6nne:<to 
ntmtnum, 
ü  l'r.ilM». 


A    N    T    W    O    O    R  T. 

(,i>\ft\nüio^  A  LlcmenfchcnwetenwatoonderfcheidingtuflchenPwp- 
p  Effent'.^.  J\  fentheit  en  n  wefentlykheit  is ;  en  't  geen ,  't  welk  hier 
"il'mT'  van.  ï  d'eeuwige  namen ,  in  plaats  der  'bevattingen ,  of  der 
•  denkbeelden  van  u  d'eeuwige  waarheit ,  gezegt  word  ,  is  aU 
reê  te  voren  genoech  onderfocht. 


AUrna. 

tldcx* 
O  Vtr-.UH 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Darde  T '.genwrpingm  met  d*  t^?}tmoritn.  1 4  x 
VY  F  TIEN  DE  TEGENWERPING, 

ZESTE  BEDENKING, 


a'  Sx'tjiéiiUd* 


Van  de  ^  fwezentlyhheit  der  ^Jlofelijhe  dingen. 

Wjint  vermits  God  heel  geen  macht  omdtt  (  of  de  denkbeelden 
van  de  lighamen  voortkomen  5  of  niet)  te  k^ennen  aanmy 
gegeven  heeft ,  maar  m  tegendeel  een  grote  neiging  om  te  geloven  dat  dejle 
^  denkbeelden  van  de  ^  hghamehjks  dmgen  voortkpmen ,  z.o  7Se  ikjiiet  hoe  c 
men  verfiaan  k^n  dat  hy  geen  bedneger  ts ,  als  z.y  van  elders ,  als  van  lig- 
hamelijke  dingen ,  voonqnamen  j  en  dieshalven  moet  men  bekennen  dat  de 
lighamelijke  dingen  wefentlyk  ^^P* 

't  Gemeen  gevoelen  is  dat  de  geneesmeefters  niet  zondigen, 
die  dc  zieken ,  tot  der  zeiver  gcfontworxiing ,  bedriegen  ,  noch 
de  vaders,  die  hun  kinderen,  om  der  zelvcrgoet ,  misleiden; 
en  dat  demisdaat  van'tbedroch  nietbeftaatinde  valsheit  der 
woorden,  maar  in  de  boosheit  van  de  geen ,  die  bedriegt.  Dat 
dieshalven  de  Heer  Des-Cartesbefieofdit  «  voorftel ,  in'tal-e 
gemeen  genomen.  God  kan  ons  in  geen  geval  bedriegen  y  waar  is^: 
\vant  indien 't  in 't  algemeen  niet  waar  is,  zo  volgt  dit  ^befluitfAnc/ 
niet,  dieshalven  zijn  de  lighamelijke  dmgen  \ve[entljk%  ^  t^^Ic^I]  • 


A  N  T  W  O  O  R  T. 


TOt  mijn  befluitword  geenGns  vereifchtdat  wy  in  geen 
geval  bedrogen  konnen  zijn,  wantik  heb  alrecgeftemc 
dat  wy  dikwijls  bedrogen  worden  :  maar  dat  wy  niet  bedrogen 
worden  fchoon  defe  onfe  doling  in  God  enige  wil  van  te  be- 
driegen fchijntaan  te  wijfen;  't  welk  in  hem  niet  kan  wefen  v 
endieshalven  word  dit  hier  ook  qualykby gebracht.  * 

LESTE  TEGENWERPING. 

Wjint  ik  bemerk,  nndat  hrtujfchen  beiden  ( dat  is  tullchen  wa- 
ken enflapen)  een  z.eer  groot  verf chil  is,  hierin,  dat  onfe^ge- i^MemorU; 
hennenis  nimmer  de  dromen  met  alle  d* andere  ^  doeningen  des  levens  te      ^  ^^ioncs 

TL 

men  kan  k^open% 

S  3  Ik 


x42  R.  Des-Cartes 

Ik  vraag  of  dit  zeker  is ,  dat  iemant ,  dromende  dat  hy  twijf- 
felt,  of  hy  droomt  of  niet,  niet  kan  dromen  dat  zijn  droom 

iideA*      metde  ^denkbeelden  der  dingen,  die  opeen  lange  rijg  voor- 
gegaan zijn ,  te  zamenhangt  ?  Indien  ja ,  zo  konnen  de  dingen, 
jux"       ^^i^  een  dromend  menfch  de  doeningen  van  zijn  voorgaan- 

anua^^^  leven  fchijnen  te  wefen ,  niet  min  voor  waar  geacht  worden, 
dan  of  hy  waakte.  VVyders,  dewijl  (gelyk  hy  zelf  verfekert) 
alle  zekerheit  en  waarheit  der  wetenfchap  alleenlyk  van  dc 
kennis  van  de  ware  God  afhangt ,  zo  kan  eenGodverloghener 
uit  dc  geheugenis  van  zijn  voorgaande  leven  niet  beiluiten  dat 
hy  waakt ,  of  niemant  kan ,  zonder  de  kennis  van  de  ware  God, 
weten  dat  hy  waakt. 


A    N    T    W    O    O  R 


D 


E  geen,  dic  droomt,  kan  de  dingen,  die  hy  droomt, 

^   warelyk  met  de  ^  denkbeelden  der  voorbaande  din- 

Monnciicrfyo^Q^^Q  zamcnknopcn ,  fchoon  hy  dromen  kan  dat  hy  hen  te 
zamcnknoopt  :  Want  wie  ontkent  dat  de  geen  ,  die  flaapt, 
miflenkan?  Maarhy,  federt  wakker  geworden,  kent  lichte- 
lyk  zijn  doling. 

-^MiHs:  Maar  een  « Godverloghener  kan  uit  de  geheugenis  van  zijn 
voorgaande  leven  befluiten  dathy  waakt.  Doch  hy  kan  niet 
weten  dat  dit  teken  genoech  is  om  hem  te  verfekeren  dat  hy 
niet  doolt,  zo  hy  niet  weet  dat  hy  van  God ,  die  niet  bedriegt, 
gcfchapen  is. 


VIER- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


«45 


VIERDE 


TEGENWERPINGEN. 

herwaarde  Heer, 

GYhebt  geen  gewillige  jonft  aan  my  willen bewijfen. 
Gy  eifcht  de  vergelding  van  een  zeergrote  weldaat , 
en  die  noch  zeer  zwaar  is ,  dewijl  gy  dit  heerlyk  en 
deurluchtigwerkop  geen  andere  voorwaarde  aan  my 
hebt  willen  deelachtig  maken  ,  dan  met  verplichting  van  mijn 
gevoelen  daar  af  te  zeggen.  Zeker,  een  ftreng  *  beding,  't  welk  «(T^ 


"anditiol 


de  begeerte  van  heerlijke  dingen  te  weten  my  ^  afgewrongen  ^» 
heeft,  endaar  tegen  ik  gaerne  uitroepen  zou,  dat  men,  ge-''* 
lyk  eertij  ts  de  Schout  vry  heit  gaf,  indiener  iets  doorgevpelt  of  vrees 
gedaan  was,  ook  aan  my  defe  nieuwe  vry  heit  toelaat,  z^o'er 
iets  door  aanradtng  van  de  veelltifl gedaan  is. 

Want  wat  Wilt  gy  van  myf  Gy  hebt  mijn  ^oordeel  wandCciMm 
öcnryver  niette  verwachten,  vermits  gy  al  over  lang  gcwe- 
ten  hebt  hoe  hoog  ik  zijn  vernuft,  en  befondere  gclccrtheit 
^cht.Gy  weet  ook  in  hoe  kommerlijke  bcfighedcn  it  gehouden 
word :  en  indien     iets  meer ,  dan  behorelyk  is ,  £van  my  toeei- 
gent,  zo  maakt  dit  echter  my  van  mijn  ^'kleinheitniet  onkun-  ,t  .v.  ^ 
dig.  't  Geen,  't  welk  gy  echter  t  onderfoeken  geeft,  vereifcht      ^  ^ ' 
een  ongemeen  e vernuft,  en  daar  by  een  befadigde  en  M\o.in,cninm^ 
geeft,  die ,  van't  gedruis  aller  uitterlijke  dingen  ontüacxen  ,  aU 
leenlyk  met  fich  zelf  befich  is ,  't  welk,  gelyk  gy  wel  fie?,  niet, 
dan  met  naerftige  overweging,  en  deurfichtigheit ,  daar  op 
geveft^,  gefchieden  kan.  Ik  iiil  echter  gehoorfamen,dcwiil  cv'c 
gebied:  maargy,  die  my  dwingt  te  fchrijven,  zult  de  fchiilt 
van  t geen,  dat  ik  misdrijven fal ,  dragen.  Maar  hoewel  de 
eSr  1  ermft^i^  ditgehele werk mag^oeê•igenen  ,  zo  ritkfPW^j 
achter »  7?"^'^'      Schry  ver  zich  zedig  betoont ,  cn  fich  zelf 
gewilhg  yk  voor  de.  rechtftoel  der  Godgeleerden  ftelt ,  i^hier  . r.w 
twee  rollen  Ipelen,  en  eerftelyk  de  zwarigheden  voorftellen  ^'""'"s^run^ 
die ,  gelyk  my  dunkt ,  de  Wijsbegerigen  ; van  wegen  de  voor!  L'ï/i:;^ 
naamfte^verfchillen  van  de  natuur  onfes  geefts,  en  van  God  C"'^'"""^* 
konnen  bybrengen  ;  en  daar  na  fal  ik  de  ^  befchroomtheden  o!  k1??rfj»^/V/, 
penbaren ,  die  een  Godgeleerde  in  dit  geheel  werk  zou  kon- 
nen  ontmoeten. 

Fa» 


IJ  44 


R.  Des-Cartes 


Van  de  natuur  des  menfchelykegeefls. 

Een,    welk  hier  eerft  verwondering  in  my  veroor- 
a  Printi-      \J  faakt ,  is  dat  defe  vermaarde  man  het  zelfde  voor  *  't  be- 
^Thiiofc    ginfel  van  zijn  gehele  ^  Wijsbegeerte  ftclt ,  dat  de  heilige  Au- 
f^^'*-       guftinus  5  een  man  van  dapper  vernuft ,  en  niet  allcenlyk  ver- 
cThcciogu,  wondercnswaerdig  in  de  ^  Godgeleertheit ,  maar  ook  in  de  din- 
gen van  de  Wijsbegeerte,  geftelt  heeft.  Want  in  het  darde 
hooftdeel  des  tweede  boeks  van  de  Vrye  Wil ,  daar  Alipius  te- 
gen EnnodiusTwinrrecdent,  enbewijfen  wil  dat 'er  een  God 
is  ,  zegt  hy  :  ^oor  eerft  vraag  ikji ,  orrj  van  de  baarblijkjlyk^fle  dingen 
te  beginnen ,  ofgy  z^elfzSjt^  dan  ofgy  mijfchien  vree  ft  dat  gj  m  deje  vraag 
mtJfen'K.oud,  hoewel gj,  omdewaarheit  te  z.eggen ,  niet  kpnt  miffen  ^  z,q 
gy  T^elfmet  ztjt.  Met  de  welken  defe  woorden  van  onfe  Schry- 
ver  overeenkomen  :  ^J^aar  daar  is  ik^weetmet  wat  bedrieger ,  z^eer 
tfuichtig  en  liftig ,  dte  door  z.ijn  naerftigheit  my  altist  bedriegt :  TLonder 
twijfel  ben  ik  dan ,  tlo  hy  my  bedriegt,  ^laar  laat  ons  voortgaan,  en  , 
^Tvmi'    't  welk  ter  zaak  dienftigis  ,  befien  hoe  uit  dit'^beginfel  volgen 
f'^J'*       kan  dat  onfe  <^  geeft  van  't  lighaam  gefcheiden  is. 

Ik  kan  twijfFelcn  of  ik  een  lighaam  heb,  ja  ook  of 'er  enig 
lighaam  in  de  natuur  der  dingen  is ,  en  echter  kan  ik  niet  twijt- 
i£xiji.m.  kien  of  ik  ben,  of  ^vefcntlyk  ben.,  zo  lang  als  ik  twijfFel,  of 
denk. 

Dieshalven,  ik,  die  twijffel,  en  denk,  ben  geen  lighaam,  an- 
ders zou  ik ,  met  van'c  lighaam  te  twijffelen  ,  ook  van  my  zelf 
rvvijffclen. 

Jafchoon  ik  hardnekkiglyk  beweer  dat'er  geheel  geen  lig- 
Spt/p<(?,  haam  is,  zo  blijft  echter  de  ftclling ,  ik  ben  iets ,  dieshalven 
ben  ik  geen  lighaam.  Zeker ,  dit  is  zeer  fcherpfinniglyk.  Maar 
iemant  fal  milTchien  tegenwerpen  ,  ( 't  welk  de  Schryver  ook 
aan  fich  zelf  voorwerpt )  hier  uit ,  dat  ik  van  ^t  lighaam  twijffel 
of  dat  ik  ontken  dat'er  enig  lighaam  is ,  volgt  niet  dat  'er  geen 
lighaam  is. 

li  Stippontre,  Kan  't  00^.  «-'^^  gebcuYcn  dat  defe  f  üve  dingen  ,  die  il^ onderflel '  niets 
iTitbtU  tewefeny  omdat  z^ybymy  onbekent  z^ijn^  nochtans  in  waarhen  van  de 
k     eo  me.  z.ankjjtet  van  ^  defemy ,  die  tijken  ,  verf  :hillen  ?  Ik  weet  met ,  zegt  hy . 

Jl^twiftreeden  m  niet  van  defe  aaakj  Ikvpeetdattk^wefentlykben.  Jl^ 
onderfoeJ^wie  tk  ben,  die  i^ken,  't  Is  zieker  dat  de  kennis  hieraf,  z.o 
mTr««f.  ri^  beftiptelyk genomen  y  met  van  de  dingen  afhangt^  van  de  welken  tkjnoch 
a  exijinu  niet  weet  of  z.y  "  wef  mlyf^j^ijn. 

Maar 


vierde  Tegemverpingen.  1 4  5 

Maar  dewijl  hy  felf.  door't  bewijs,  in  2iijn  *  Redenering  a  Difcours 
van 't  Beleed  voorgeftclt,  bekent  dat  de  faak  alleenlvk  daar 
toe  gebracht  is,  dat  hy  al  't  geen ,  't  welk  lighamelyk  is,  buiten  ^''"'"^ 
de  natuur  van  zijn    geeft  lluit ,  nin  ten  opficht  van  de  waarheit  der  b  ^^f'"'- 
[ank^,  maar  alleenlj!^^  volgens  z.ijn  <^  bevatting,  { invoegen  dat  de  z.wc^'rce^ti,l 
was  dat  hy  geheel  mets  kende,  'txvelkhymfl  totzijn  ^^mi^entheit  te  be-^Ejrc.tU. 
horen,  dan  dat  hy  een  e  denkend  dmg  w<ts  )  zo  blijkt  uit  defe  ant- ^ ^"^^ "S'* 
woort  dat  het  ^verfchil  noch  in  cenfelve  ftant  ftaat,  en  d-xuZf^uuü.. 
aieshalyen  de  g  vraag  noch  in  't  geheel  overig  is,  die  hy  belooft  ^ 
op  te  lullen  loflcn,  te  weten  hoe  hier  uit    dat  hy  kent  niets 
anders  tot  zijn  hwefentheit  te  behoren ,  volgt  dat 'er  ook  Wi^- hf^^»^/'^i 
relyk  niets  anders  toe  behoort.  Ik  heb  echter  in  de  gehele  t we- 
ue  bedenking  met  konnen  bevinden  dat  hydit  gedaan  heeft- 
zo  traag  is  mijn  begrijp.  Maar  zo  veel  ik  gillen  kan  bej^int  hv 
defe  faf.k  in  zijn  zefte  Bedenking  te  bewijfen,  omdat  hy  oor- 

Zt^SZ^^^^^  Zie  hier  dan  hoe  hy 

,  ff^;'>VV^^^i'  2^egthy,  dat  alle  de  dingen.  Me  ikkl^relyk  enon^ 
^srjcheidelykverfla,  van  God  zoodanig  gemaakt  konnen  voorden,  als  tk^ 

en  verjla ,  2,0  « genoech  dat  ik,  V  een  ding  Toonder  ander  ilarelyk 
^'L?f"^'^''/L^^^^''  t'^r/?^^«,  om  ^ckcr  te  xvez^en  dat  het  een  van 
t  ander  verfcheiden       vermits  het  van  God  afgefcheiden  aefl  U  kZ 

het  verfchesden  geacht  word.  En  nochtans ,  demjl  li  vat  d'een\Jc 

l  denkend   en  met  nitgeftrekt  dmg  ben,  en  van  dW^^^.i^ 
dere  z.ijde  een  onderfcheide  denkbeelt  van  h  hghaïm  ,  voor  z.o  veel  h.t 

^^^relyK^^^^^^  ^^^^  ' -/-^-^^^  ^e(^lyb^ 

Men  moet  hier  een  weinig  ftant  houden  ;  want  mv  dunkt 
iSelSt!'""^'  '^^^^^P ^^^^      gehe k^Vang' 

.JJI'  '''^  '       "^'^       "  "T-^"^'^  ^^'^  ^^^^  ^  fliiitreeden^^^^yr.. 
waar  zou  zijn,  zo  moet  men  dit  met  van  alderhande  klare p^^'^"^'^'»'''- 
enonderfcheidelijke  ,  maarallcenlyk  vanqd'evenmatio-e  ken 
nis  des  dings  verftaan.  Want  de  Heer  Des-Cartes  bekent  felf' 
in  zijn  antwoort  aan  de  Godgeleerde ,  dat  men  geen  '•dadelijke  ''^'^'■"^^ 
onderfcheidmg  behoeft,  maardatdc^ vormelijke  genoech  ïsTfL^u, 

^  OIU 


3oks,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 
d  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  I 


,46  Des-Cartes 

iCcvcip^rr-  om  't  ccnondcrfchciddyken  afgefcheiden  van't  andere  te ^bc- 
b  ^V/^'*^''"  vatten  ,  door  een  aftrekking  van  't  verftant,  dat  het  ding 
fw<;'^«^-^onevcnmatiglyk  bevat.  En  dieshalven  voegt  hy  ter  zelve 
plaats  daar  by. 

d  cofnficii.  ^yi^aar  ikjverfla,  ^  volmaak^telyk  wat  lighaam  is,  alleenlyhjmct  t*ach» 
fifurarlT  dat  dtt  ^  mtgeflrekt ,  gefialteljk.y  hervegelyk^is  ^  en  x.o  voort  y  en  met 
&Z'tnh,  dat  van  alle  de  dingen  te  beroven ,  die  tot  de  natmr  van  de  ^ geeft  behoren, 
f  Mens.  lyeerom  verft a  ik,de  geeft  een  volmaakt  ding  te  mfin ,  dat  tmjfelt ,  dat 
verft aat ,  dat  wU ,  en  z.o  voort ;  hoewel  ik.ont ken  dat  daar  in  iets  van  dt 
h  ^^'""'mnaii  ^^H^^  '  ^  denkbeelt  van  't  lighaam  begrepen  worden :  DieshaU 
IcFiL  "ven ,  tufte  hen  't  lighaam  en  de  geeft  is  een  dadelijke  onderfcheiding, 
ï'SKmptio,  Maar  indien  iemant  defe  'byneeming  in  twijfFel  trekt ,  eii 
v  concci>tio  be^ye^j.,.  k  bevatting  van  u  zelf allecnlyk  » onevenmatig 

uiidxqHa-  is,  terwijl  gyu  als  een  "^denkend  ding,  dat  niet  uitgeftrekt  is , 
Z'-R^s  cogi.  bevat ;  dcsgely ks ,  als  gy  u  bevat  gclyk  een  uitgeftrekt  ding , 
lans,  nm  dat nict dciikt ,  zoftaatte  befien  hoe  dit  tevoren  bewefenis:  ■ 
txxcnU'  \yant  ik  acht  defe  zaak  niet  zo  klaar  tewefen,  dat  zygelyk 
]n2lr"oljira^  cen  "  beginfel,'t  welk  geen  betoging  behoeft,  aangenomen  be- 
hoort  te  worden. 

Wat  het  eer  ft  e  deel  daar  af  aangaat ,  teweten  dat  gy  volmaak- 
telyk,verftaat  wat  lighaam  is,  alleenlykjmett'^  achten  dat  het  uitgeftrekt, 
gcftaltelyk.  >  bewegeljk  >  ^«  voorts ,  is  y  en  met  dat  van  alle  de  dingen 
te  beroven ,  dte  tot  de  natuur  van  de  geeft  behoren;  dit  is  van  klein 
belang  ,  want  de  geen ,  die  beweerde  dat  onfe  geeft  lighamelyk 
vMtns,  'jj^  2:ou  echter  daarom  niet  achten  dat  alle  lighaam  geeft  is. 
V  Dieshalven  zou  het  lighaam  tot  de  geeft ,  gely k  de  P  gedaante 

q9v««*.  j^gj.  qgeflacht  welen:  maar 'tgeflacht  kan  zonder  de  ge- 

daantezijn, fchoon  men  dat  van  al 't  geen  berooft,  dat  aan  de 
gedaante  eigen  en  befonder  is.   En  hier  uit  fpruit  het ,  gelyk 
i  Lo^icu     de  f  Redenkonftenaars  zeggen ,  dat ,  fchoon  men  de  gedaante 
loghent,  daar  mee  echtcr'tgeflacht  niet  ontkent  word.  Inde- 
3  F'i"''».    fei'  voegen  kan  ik  een '  geftalte  bevatten ,  zonder  een  der '  aan- 
doeningen  te  begrijpen ,  die  aan  de  "  kring  eigen  zijn.  Dieshal- 
M  c,nt*iu4.  ven  ftaat  noch  te  bewijfen  dat  de  *^geeft  ^  volmaaktclyk  en  e- 
xcoJpt'té   venmatiglyk ,  zonder  lighaam  verftaan  kan  worden. 
er^daqHarè,     Qj^^         bewijfen  zie  ik  in  dit  gehele  werk  geen  bewijs  dat 
daar  toe  bequaam  is,  als  dit,  't  weikin 't  begin  voorgeftelt  is: 
yRcs  exun.  ontkennen  dat'^er  enig  lighaam,  of  enig  v  uitgeftrekt  ding  is  ,  en  noch-- 

tans  ben  tk  verfekert  dat  il^ben  ,  z.o  lang  als  tk^dit  ontken  j  of  denk, ;  ik  ben 
^•t^i[        dieshalven  een    denkend  dm  g  ^  geenhghaam',  €n^t  lighaam  behoort  met 
tot  de  kennis^  dteik^vanm)  heb.  Maar 


vierde  Tegermerpingen,  147 
Maar  ik  zje  dat  hier  door  alleenlyk  tc  weeg  gebract  word,dat 
ik  zonder  de  kennis  van  mijn  lighaam  enige  kennis  van  mvzclf 
kan  verkrijgen:  doch  ik  kan  noch  niet  klarelyk  zien  dit  defe 
kennis  vo  komen  en » evenmatig  is ,  ja  zo ,  dat  k  zeker  ben  dat  ^ 
ik  niet  bedrogen  word ,  als  ik  't  lighaam  van  mijn  b  wefenthe it  l' 
H.tflmt.  Ik  lal  defezaak  met  een  voorbcelt  verklaren  ' 

lemant  weet  zekerlyk  dat  een  Mioek  in  een  -'halve  krinac^,„.,«. 
lectit,  endicshalvendatde  «driehoek  uit  defe  hoek,  en  uit  de  ï" 
middellijn  van  de  kring  gemaakt,  Srechthoekis  is :  maarhv''^''''-«'>2«- 
twijftek.  en  weet  noch  niet  zekerlyk,  ja  hy,  door  valsheit  r^.» , , 
bedrogen ,  ontkent  dat  het  >•  vierkant  van  de  i  Ji^nt  eens  rech 

de  icivc  iedcn,  die  defc  vermaarde  Heer Des-Cartes  voor-"?. 

Ken.  Want ,  zegt  hy  ,  hoewel  ik  klarclyk  en  ondcrfcheidelvk 
bevat  dat  defe  driehoek  rechthoekig  is, 'zo  twijftcl  ik  echter 
^nïcWkt-'dieTf"  T'?^^™"^  ™'^^'^^  vie/-kantenderz-  : 

.^^ant  van  des  zelfs  »  gront  met  de  vierkanten  der !" 
zydengelykis 

Wyders,  fchoonik  ontken  dat  het»  vierkant  van  des  ^plfc  "•S""''-"- 
P  gront  met  de  i  vierkanten  der  zijden  ael  vk  is  70  hén  \l      T  '""i  ~  ' 
rans  zekerdathy  '  rechthoekig    ;  Jin^^^n^^^^^-^^^..,. 
lare  en  onderfcheidelijke  '  kennis  dat  een  vin  d  /zei  vcf^ioè  ' 


ken  dat  hy  niet  re7hthoë^^^^^^^^^^ '      '''''  "^'^  ^^'^ 

vve^hn^'^'ri:'''''  ^^''''^'^  twijffel,  ja  fchoon  men 't heel 
dentem';£°;,^j;!^f ^«  zelfs  wefentheit ,  hoewdhel 

den:  maarikverftaklarelykenonderlciidelyTdi^^^^^^^^ 

hoek  «rechthoekig  is,  zonder  dat  ik  weet  dat  het  w  v^ertnr' 

van  des  zelfs  gront  met  de  vierkanten  der  zijden  gelyk  is  •  dies  i'  '^"-"'-^ 

halven  kan  God  tenminften  een  rechthoekige  driehoek  ma"'"^«''- 

gelyk Is  ™"  '^^  vierkanten  der  zyden 

T  *  Ik 


34??  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

Ik  zie  niet  wat  men  hier  op  antwooorden  kan ,  dan  dat  defe 
,  Tru»x^'  menfch  de  rechthoekige  driehoek  niet  ^'klarelyk  cn  onder- 
i^^rcifuniH-  {-^^i^cijclyk  bevat.  Maar  van  waar  heb  ik ,  dat  ik  klarelijkcr  de 
hcurè&  natuur  van  mijn  geeft  bevat,  dan  hy  de  natuur  van  de  drie- 
^rfrf  f j^^^j.  begrijpt  ?  Want  hy  weet  zo  wel  dat  een  driehoek  in  een 
cNarura  hal  ve  kriug  cen  Tcchte  hoek  hecft ,  ('t  welk  de  kennis  van  de 
r.euw  mu.  ^^YMhocYxgc  driehock  is )  als  ik  hier  uit ,  dat  ik  denk ,  weet  dat 
i\Exiji,re,  ikdwefentlykben.  .    i  , 

Dieshalven,  gelykde  geen  hier  m  doolt ,  dathy  meent  dat 
het  niet  tot  de  natuur  van  defe  driehoek  (diehy  klarelykeu 
onderfcheidely  k  weet  een  driehoek  te  wefen  )  behoort  dat  het 
vierkant  van  degrontmetde  vierkanten  der  zijden  gelyk  is, 
waarom  fal  ik  dan  miflchien  ook  hier  in  met  dolen,  dat  ik  acht 
dat  tot  mijn  natuur,  die  ik  zckerlyk  en  onderfcheidelyk  weet 
t'K^scou.  een  ^denkend  ding  te  wefen,  niets  anders  behoort ,  dan  dat  ik 
een  denkend  ding  ben,  dewijl  miffchien  ook  tot  mijn  natuur 
iii^icxten.  behoort  dat  ik  een ^uitgeftrekt  ding  ben. 

Zeker,  fal  icmant  zeggen ,  't  is  geen  wonder  dat,  indien  ik 
q  5^vi^r^   hier  uit,  dat  ik  denk ,  beüuit  dat  iks  wefcntlyk  ben,  het  ^  denk- 
beelt ,  't  welk  ik  van  my ,  die  ik  dus  ken ,  maak ,  niets  anders 
aan  m'ijn  gemoed  vertoont,  dan  my  zelf,  als  een  Menkcnd 
ï>^-""'"  ding,  vermits  het  uit  mijn  ^  denking  alleen  afgenomen  is :  dies- 
kfa^/r^t/a.  j^j^iyen  fchijnthet  dat  uit  dit  denkbeelt  geen  ander  bewijs  ge- 
nomen kan  worden ,  van  dat 'er  niets  meer  tot  mijn  ^wefent- 
1  sucntia.    heit  behoort  ,  dan  dat  daar  in  begrepen  is. 

Hier  koomt  noch  by  dat  dit  bewijs,  zohetfchijnt ,  teveel 
bewijft,  en  ons  tot  Platoos  gevoelen  ('twelk  de  Schryver 
ix^Kiiiicor-  echter  tegenfpreekt }  voert,  te  weten  hierin ,  dat 'er  '"niets 
[rEijcmiu  lighamelyk  tot  onfen  wcfentheit  behoort,  ja  zo ,  dat  de  menfch 
O  Jnimw.  alleenlyk  een  °  gemoed ,  en  't  lighaam  niets ,  dan  een  p  wagen 
pj,|;k«/«;^>  van  't  gemoed  is ;  't  welk  veroorfaakt  dat  zy  de  menfch  dus 
c^^juimi^^  befchrijven:  een  q  gemoed,  gebruikende  lighaam. 
T?}cnur'  Indien  gy  antwoort  dat  het  lighaam  niet  volkomentlyk  van 
\%rxcï^h.  mijn  ïwefentheit  uitgefloten  word,  maar  alleenlyk  voor  zo 
Ji!,"'"^"  veel  ik  een  ^beftiptelyk  'denkend  ding  ben ,  fo  fchijnt 'et  dat- 
T^i^tiu*  men  vrefen  moet  dat  iemant  tot  dit  gevoelen  fal  komen,  dat 
ïf,,,.  de  "kennis  van  my  zelf,  voor  zo  veel  ik  een  denkend  ding  ben 
^  ^/^rjaa.  Inliet  kennis  van  enig  wefen  is ,  volmaaktelyk  en  ^  evcnma- 
yV«./.^„a.iiglyk  begrepen,  maar  alleenlyk  vonevenmatiglyk,  en  met 
*7'^f>f}r^a.a  enige  ^aftrekking  van  't  verftant. 

ti^tcüi'aM, '  Dies- 


Vurde  Tcgmwrpmgen.  1 49 

Dicslidven,  gelykde  a  Mcetkonftennars  een  ^' lijn  ,  als  een  J^^a^'''* 
«langte  zonder  breette  ,  en  een  ^'vlakte  als  een  langte,  ene  Uni'itudo. 
cbreette  zonder  ^ diepte  ,  begrijpen  ,  fchoon  'er  geen  langte  ^  lX'Sv* 
zonder  breette  ,  en  geen  breette  zonder  diepte  is :  zo  kan  n?if-  f 
fchien  iemant  ook  twiiffelen  of  s  yder  denkend  ding  ook  o-een 
uitgeltrekt  dingis ,  maar  't  welk  ook ,  bchalven  >  d'aandoe- 
ningen,  die  het  metd'andere  k  uitgeftrekte  dingen  gemeenjlf-'* 
heeft,  als^  geftaltelyk , bewegelyk,  en  zo  voort ,  te  wefen  een'  ^JT^^^onei, 
befondcre  "  macht  van  te  denken  heeft:  't  welk  veroorfaakt  dat 
het ,  door  een  »  aftrekking  van  *t  verftant ,  met  defe  macht  al-  *  ^k'^rébiu: 
leen  als  een  denkend  ding  begrepen  kan  worden,  fchoon  mT^vm!uc,^ 
der  daat  Pd'aandoeningen  van't  lighaam  met  het    ^^^'^^^^^d^^'^^ufr  .^ii, 
ding  overeenkomen  ;  gely  k  de  ^  hoegrootheit  met  de  s  langte  MushL 
alleen  bevat  kan  worden,  hoewel  de  ^  breette  en  "diepte,  ge- J,'^7^^"'^'"* 
lyk  ook  de   langte  met  alle  ^  hoegrootheit  overeenkomen.      q'ilo  co^i^ 

'tGeen,  'twelk  defe  zwarigheit  vermeerdert,  is  dat  dit\*%a„ttui^ 
vermogen  van  te  denken  aan  de  v  lighamelijkc  werktuigen  f^e-  ^  ut^iutdo^ 
hecht  en  verknocht  fchijnt ,  vermits  men  kan  oordelendat  het  VpVof^u'ui^ 
in  de  kinderen  m  flaap  legt ,  en  in  d'onfinnigen  geblufcht  is  5 
daar  de  goddelofe  beulen  der  zielen  meeft  op  dringen.  x 

Dus  verre  van  de  z  dadelijke  onderfcheiding  onles  geeffcs  van  v  ^-g^n^k  * 
't  lighaam.  Maar  dewijl  defe  waarde  Heer  aans;cvaneen  heefr  •f.'ï'^'ri 

onlterftelykheit  der  zielen  te  tonen ,  zo  mag  men  met  recht  ""'"'^ 
vragen  of  zy  kkarblijkelyk  uit  defe  ^fcheiding  volgt :  wantlt^7rt 
dit  volgt  geenfins,  naar  de^^beginfelcn  vandc  gemene  Wijs- ^  ^cparath: 
begeerte,  dewijl  zy  in't  gemeen  zeggen  dat  de  zielen  dcvcn^i^ 
becften  van  hun  lighamen « onderfcheidcn  zijn ,  en  echter  met 
hen  vergaan.         _  tlt^. 

Tot  hier  toe  had  ik  mijn  antwoort  uitgeftrckt ,  cn  voors'e-^^'^''^"'^''*- 
nomen  te  tonen  hoe,  naar  de  ^bcginfelcn  vanonfe  Schryvcr , 
die  ik  uit  zijn  wijfe  van  g  wijsheitsoefl^ening  meen  Q;enomen  te  s 


'cwelk,  behalvcn  dat  het  een  groot  licht  aan 't  gehele  werk'"'- 
geeft,  op  defe  ftofte  de  zelve  redenen  bybracht,  die  ikmeen^ 
de  by  te  brengen ,  om  dit  voorgeftelt  gefchil  op  te  lollen. 

Wat  de  zielen  der  heeften  aangaat ,  hy  heeft  in  andere  plaat- 
fen genoechfaam  aange wefen  dat  zygeen  ziel  hebben,  maar 
alleenlyk  een  lighaam ,  op  zekere  wijfe  ^  gcvornit,  en  door  ver^ 

T  j  fcheide  ^  ^'v^^'^rci 


ifo  R.  Des-Cartes 

^orj^n^   fchcidc  'werktuigen  ZO  te  ^'zamen  gezet ,  dat  alle  dcc  xyerkin- 
co^lrr  S^"'     wy  fien,  daar  in  en  doorgedaan  konncn  worden. 
ATnMio.  n  ^'^^^'^^vJ'eesdatdefe  ^Wroedmaking  geen  geloof  inde  gee- 
•  ften  der  menfchen  fal  vinden,  zo  zy  niet  met  krachtige  redenen 

beveftigt  word.  Want  in 't  cerlt  flil  ongcloofFelyk  fchiinen 
zonderde  Mienft  van  enige  ziel ,  gcfchiedcn  kan  dat  het 

Jicht,  twclk  van  des  wolfs  lighaam  in  d'ogen  van  't  fchaap 
£F,ia  tcnnif  f^raalt ,  de  ^'tcdcrfle  draden  der  p-efichtzcnuwen  kan  bewceen  * 
rnm  ó^uco-  cn  lioc  lilt  dcle  bcwcging,  die  tot  in  de  harllenen  reikt ,  de  §  Ic- 
77pm,Hs  yenJige geeft  in  de  zenuwen  zodanig  verfprcid  word,  als  nodig 
wümuiiu       om  het  Ichaap  de  vlucht  te  doen  kiezen. 

Ik  nu  hier  noch  een  ding  by  voegen,  't  welkdefeG;eleerdfte 
Uma,,nauo.  vau  d'onderrcheiding'"leert ,  dic  tullchen  ^  d'inbeeldine;  en 
kS^^^^^^^^  ofkverftandelykheitis,  en  ook  dat  hy  onderwijft 

tia.  dat  er  groter  zekcrheit  in  de  dingen  is ,  die  wy  door  de  reden 
iiW.«..r-  begrijpen,  dan  inde  genen  ,  diedoorde  '  lighamelijke  zinnen  ' 

voor  ons  vertoont  worden  ;  't  welk  ik  ten  hoogften  ^voct  ken. 

Want  ik  hcbal  overlangevan  Auguftmus,  in't 
r^^nut..  hooftdeel  der  -  hoegrootheit  van  de  ziel,  geleert  dat  men  't  se- 

nverfu'dere,  voclcn  dcr  gcucr  vcrrc  inoct  vcrwerpen,  dic  fich  n  vrocdmaken 
lif^'-'"'  ciat  het  geen,  't  welk  wy  door  de  ^verftandelykheit  zien,  niet 
zofcker  is,  als  't  geen  ,  't  welk  wy  met  defe  lighamelijke  ogen, 
diealtijt  met  finkingcngequelt  zijn,  aanfchouwen.  Dieshal- 
SSSm^*  ycnfegt  hy,  in't  vierde  hooftdeel  van't  eerfte  boek  zijner  P /il- 
zLnittu    *  Icenrpraken,  dat  hy  in  flikcn  van  de  q  Meetkonft  de ' zinnen  ^e- 
lyk  een  fchip  beproeft  heeft.  Wam,  zegthy,  als  z.y  my  ter  pLms^ 
daar  il^na^,r  trachtte jgevom  hebben,  daar  ikyan  hen gefchetden  ben ,  z^o 
i  cosiuitio.  heb  ti,  aan  lam  gezoet ,  en  met  mip  '  denktng  defe  d%gen  overwegende 
lang  gaan  fironielen,  en  geen  rechte  ftreeikpnnen  honden :  endmhalven 
dfinktmjdat  men  eer  de  fcheepvaart  te  lam  j.oh  kpnnen  vmden ,  dan  de 
Mectksmjt  mei  de  z^mncn  be7jattsn  ,  fchoon  hetfchiym  dat  z.y  m  't  eerfl  aan 
degenen,  die  begmnen  te  leren,  bchalpfaam  x,tjn. 


Van  God, 


t^monpA-  TP\  Aar  zijn  twe  delen  van  d'eerfte  ^  betoging  van  "  Gods  we, 
^^'Daexificn.  1^  ft;ntly khcit,  de  wclkedeSchryver  in  zijn  darde  Bcden- 
^w^^ud,tath  ^^^"^  verklaart :  't  ecrfte  is  dat  God  is,  vermits  zijn  xdenkbeck 
K/"r4'''*'"'in  my  is  i  en  het  twede  is ,  dat  ik,  zodanig  een  deukbeclt  heb- 
bende ,  niet,  dan  van  God,  kan  v/ezen. 

Wat 


vierde  Tegetwerfmgeri.  ï  J  i 

Wat  het  eerde  deel  aangaat,  daar  is  niets,  dan  dit  een.'t  welk 
myn.et  voldoet,  te  weten  dat  defe  gelecrtfte  man,  beweert 
hebbende  dat  dc  valsheit  cigentlyk  met ,  dan  in  M'oordelen  , ,  ,  •  - 
gevonden  word  echter  een  wey nig  daar  na  toelaat  en  infchikt' 
dat  de  b  denkbeelden  wel  met '  vormely  k.  maar  "  llofFelyk  va  s  b/.,.. 
konnen  wezen;  't  welk, gelyk  my  dunkt,  niet  met  z.jn e  bea.n-  f 
leien  overcenkoomt.  °  AM^rMiy 

Doch  dewijl  ik  vrees  dat ,  in  20  duifter  een  faak ,  ik  mün  cc-  '"W* 
dachten  met  klarelykgenoechfal  verklaren,  zofalik,  om  die 
klaarder  te  maken    een  voorbeelt  hier  toe  gebruiken.  Ind,er,, 

Jj"  'i^'^'f  ?  '^^  alleenlyk  een  "  ontbeerine  is ,  zo  kan  'er  i 

mitef  :dTXeit'" ^^"-^^^^  ^-^1^^^ "  -rdcel 

zo ^eTzTo  vo''  '^'"''^'t  -^^^     '^«"'^^^     ^^-de  fel  vc.  voor  " 
kouH?..^.  "  voorwerpely k  m  p  't  verftant  is  :  Maar  indien  de  o  o.,,^,-,,, 
Koude  een  l  ontbeermg  is ,  zo  kan zy  niet '  voorwerpel yk  in  't  Pi;"**'"' 

en  daarom  heef  ge'en.  d,e  w  vattï"'^'"^^ 

Dit  word  beveftist  door 'r  fpKrr- Ko,x,-v    j  ,  nidta^ofui^ 

DesCnrpbew,jft?,a?rel.1:lS 

aamg  een  wefen  met  y  wefentl  vk is  zo  km  m^r,  ,.^1,/     •  "'f-'"- 
dichten  dat  des  felfs  dcnkbec  c  '  nfef,  H.;^",  ,      ^^^^  ""'^ 

Desgely ks  kan  men  vaSeE  a  V  r^-'^"'"" 

Want  hoeiel  men  kan  verdlliten  d.rï  '"^  dcnkbce  t  leggen,  a;.,;  f^,;. 

dooreen  ftelligdenkbeJu^l'^oo^uto'rd  Te  ?le1;^^^ 

men  echter  met  verdichten  <l-ir  het  fl.,.n-    ?    1 ,     S'^>zo  kan 

delyk  en  Heilig  aan  mfver"oon     verï'fo  ^ 
üeliig  genoem't  word  Lar  't  wèfc;!",'^^  ,  4 " t " 
van  denken  zijnde ,  heeft  want  in  defer  vocgeTubu  j  Sf.tS. 
ftelhg  wcfen  j  maar  het  heeft  de  naam  van  't  d  voorwcrnc Wk 
wefen ,  't  welk  het  begrijpt,  en  aan  onfe  geeft  vertoont :  dies  Jw?" 
hal  ven  kan  dit  denkbeeh  we  met  het  denkbeeh  van  de  koude 
wefen,  maar echternietvalfch  zijn.  "^'^ouae 


Maar 


R'  Des-Cartes 

Maar ,  fult  gy  fêggcn ,    is  hierom  zelf  valfch,  dat  het  geea 
a  ideafrigo.  aaeiikbcclt  vaii  dc  koude  is.  In  tegendeel,  uw  oordeel  is  vallch, 
zo  gy  dat  het  denkbeelt  van  de  koude  oordeelt  te  wefen :  maar 
hM.itcri.!ii-  het  is  feerwaar  in  u.  Gelyk  Gods  denkbeelt  ^  ftofFelyk  niet 


ter. 


-valfch  (Tcfegt  kan  worden,  fchoon  iemant  dat  aan  een  ding, 
h  welkliiet  God  is,  kan  toeëigenen ,  gelyk  d'afgodendienaars 

eedaan  hebben.  ,      i    %      n  ^  ^ 

Eindelyk,  dit  denkbeelt  van  de  koude,  t  welk  gy  zegt  <=  flof- 


    Wyders , 

itS'-  voorwcrpeïy k  wefen,  't  welk,  naar  uw  gevoelen,  maakt  dat  dit 
denkbeelt  ftofFclyk  valfch  is?  /)^,fcgt  gy^voor  z.o  veel  t^van  mets 
^^«.   Zo  kan  dan  een  h  ftellig  voorwerpelyk  wcfcn  van  enig 
^■umfoj^n-  denkbeelt  ^'an 't  niets  zijn ,  'twclk  d'eerfte  grontveften  van 
i!I'm7;r/^.  dcfc  gclccrdc  muH  omfloot»  enneêrrukt. 
liDema^jira.    Maar  laat  ons  tot  het  tweede  deel  van  dc  ^  betoging  voort- 
u'dea^utii   E^^^^^  door  't  wclk  gevrïiagt  word  oftkj,  het '  denkbeelt^  van  o«(?i«- 
itjji'utC^"  .di(T  wezen  hebbende,  van  een  ander  ,  als  van    oneindig  wez^en,  en  voorna- 
rfelyk  of  i^van  mj  z.elf  k^an  z.ijn  ?  Defe  geleerde  man  beweert  dat 
ik  niet  van  my  zelf  kan  wefen  5  omdat,  mdientiz.elf'(  wezen  aan 
gegeven  had,  t}^ook_alle de  volmaaktheden  ,  welkers  denkbeelt  ik  in 
mytefpeur  tewezen^aanmy  gegevenzofthebben.  Maar  de  Godgeleer- 
m  £P  nfe.  ek  antwoort  hier  op  fcherpfinniglyk  m  dat  van  zjch  te  wezen  niet 
*^  S^^"'/'  ff  behoort  "  fteütglyk  genomen  te  worden ,  maar  alleenly  k  o  ont- 
p^i^uvc.  |^^^^.^jg|yj.  ^  in  voegen  dat'et  het  felve is,  als«/«  van  eenander ts 
wezen.  Maar ,  zegt  hy ,  indien  iets  van  ztch  is  ,  dat  ts  niet  van  een 
ander,  hoe  fali^bewijzen  dat  dit  alles  omhelft  y  en  onemdigts  ?  Wantik, 
pm  u  nn  met  toe ah  gj  zegt  dat  het ,  tnditn'^tvan  Jtchwasy  lichtelyk 
alles  aan  fich  gegeven  zon  hebben ,  vermits  het  met  van  fich  ts  ,  als  van 
een  oorfaak,  enniet  te  voren  kon  bedenken  wat  hety  eer  'r  verkoos  ^  daar  na 

zon  wefen.  -n     j  i. 

p  Titffoivcu.  Defe  vermaarde  man,  dit  voorwerp  P  oplolTen  willende,  bc- 
weert  dat  van  fich  te  wef en  n\cx,  ontkenmgljk,  maar  be- 
hoort genomen  te  worden,iaook  voor  zo  veel  als  God  aangaat; 
in  voegen  dat  God  in  eniger  wijze  ten  opftcht  van  hem  {elf  het  felve 

^ja^fa  eSi.  ^^^^^  ^yelk^de  s  werkende  oorfaak  ten  opftcht  van  haar « werk^ngi ' t  w  elk 
mvfckcrlyk  hard  en  valfch  fchijnt. 

Ik  flem  dieshalven  ten  deel  met  defe  vermaarde  man,  cn  yer- 
fchil  ook  ten  deel  van  hem.  Want  ik  beken  dat  ik  niet ,  dan 

« ftel- 


vierde  Tegtmverpngen.  i  j  j 

aftelliglyk,  vanmy  zelf  kan  wefen  ,  maar  ik  ontken  dat  men  ^'^'!/^''^*- 
dcsgclyksookvan  God  behoort  te  zeggen:  ja  ik  acht  dat 'er 
openbare  i'  tegenfcggelykheit  hier  ui  is ,  dat  iets  llelligl vk  cn  i'  ^-'^r.i'- 
als  vaneenoorfaak,  vanfichis.  Ikdoedicshalven  het  zelve'als 
onfe  Schry  ver,  maar  heel  door  een  andere  middel ,  te  weten  on 
defe  wijle.  r 

Om  vanmyzelftc  wefcn,  zo  moeft  ik  <=y?f//;^/^A^,  en  als  van 
een  ooriaak,  van  my  zelf  zijn;  dieshalven  kan't  niet  gcfchieden 
dat  ik  van  my  zelfben.  ^  't  Voorftcl  van  defe  nuitreedeii  word  ^^''^y^"• 
öewefen  door  de  redenen  van  defe  Schry  ver  zelf,  hier  uit  ee 
nomen ,  dat  dewijl  de  delen  des  tijts  onderline  G;efcheiden  kon- 
nen  worden,  hieruit,  dat  ik  ben,  mn  vohtd.t  tkyvejen 
i  en^y  enige  oorfaaJ^my  yder  ogenblik^aU  weer  e  ma^it.  ,s$cUt. 

VV  at  de  fbyneming  aangaat,  te  weten  dat  ik  niet    ftelhV  ^^^IJ'^mu., 
lyl^,  en  als  vaneen  oorfaak  ,  vanmy  zelf  kan  wefen,  ik  ichr 
Wt  fj'^'^^f^--^'''  naturelyk  licht,  dat  men'tn   t  b  - 
ijooit  te  bewijfen,  'ten  waar  vergeefs,  en  als  her  hplrr^,.^^ 

kennen  T f  ï'"'  ^^^/'ibben,  als  hy  d.'t  n.et  opendi k  da rt  onL 
Kennen.  Laat  ons,  ikbidu,  zijn  woorden  in  d'antwoort  aan 
aetjodgeleerdcondcrfoekcn. 

mm  de  ^brnkfnis  van  \  mtmrkcndc  tot  defe  oorfahJ^Z/  , '  flV  / 
voor  de  ^„erkingen  gaan,  oU^e  van  bL  ZfchT£Z'  t^  ^'-- 

om  dat  hct  mtunlykUchtmet  ^egfdatde  redelL  de  ZlrZl  Zr 
faakvere.fcht  mrd   d.t      ,n  t%  eer  »  dan  '  ^..«,..1/^  m^us 
DitiszeertrefFelyk.voorzoveel'teerftel.dainlnr 

lietditteverfekeren?  ^  ^  "^^^  ^oc- 

En  zeker,  dewijl  alle  uitwerking  van  haar  o  oorfml-  oH 
cn  daar  af  Phaar  4cfcn  neemc,  K  dan  "iet  k^ifS 
werking  met  van  fich  zelve  kan  i  afhangen .  en  van  fich  zelve  .  tiT' 
haar  wefen  niet  kan  nemen?  »"cn  zelve  qï)<^»,/„,. 

Wyders,  alle  'oorfiiak  is  d'oorfaak  van  haar  uitwerking  'f-"/^. 
en  >  d  uitwerkmg  is  d'uitwcrknig  van  d'oorfaak:  en  dieshalven  ^ 

is'er 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


X54  R.  Des-CaRTES 

a  Jw»/«'*    is'er  ccn  ^  onderlinge  hebbing  en  by woning  tuflchen  d'oorfaak 
hAhit^'.do,    ^^^^  werking;  en  defc  hebbing  beftaat  alleenlyk  in  twee. 
b  ^bft^rdi'      y ^  j^^^ j^^j^  fonder  ^  wanfchikkelykheit  niet  bevatten 
Ttp,      dat  enig  ding  «  wefen  ontfangt ,  en  dat'et  het  felve  wefen  heeft 

eer  wy  bevat  hebben  dat  'et  dit  wefen  ontfangen  heeft.  Maar 
,\'Hot;ones  dit  ZOU  gebeuren  zo  wy  de  ^  kundigheden  van  d'oorfaak  cn 
c.»«/-4.      vverking  aan  een  felve  ding,  ten  opficht  van  fich  felf,  toeeigen- 

den.  Want  wat  is  de  kundigheit  van  eenoorfaak?  't  wefen  te 
cNcr,«./.-  geven.  Wat  de  ^  kundigheit  van  de  werking  ?  'twcfent'ont- 

fangen.  Maar  van  natuur  gaat  de  kundigheit  van  d'oorfaak 

voorde  kundigheit  van  de  werking. 

Maar  wy  konnen  niet  onder  de  kundigheit  van  d'oorfaak  enig 
ïDam  tft^  ding  bevatten,  als  het  *  wefen  gevende,  zo  wy  niet  bevatten  dat 
'et  wefen  heeft:  want  niemant  geeft  het  geen,dat  hy  niet  heeft j 
dieshalven  bevatten  wy  eer  dat  een  ding  wefen  heeft ,  dan  wy 
bevatten  dat'et  wefen  heeft  ontfangen  j  en  echter  is  in  't  geen, 
dat  ontfangt,  eer  het  ontfangen,  dan  't  hebben. 

Men  kan  defc  reden  nach  anders  verklaren.  Niemant  geeft 
het  geen, dat  hy  niet  heeft;  dieshalven  kan  niemant  aan  fich  het 
wefen  geven,  dan  de  geen ,  die  dit  wefen  alrée  heeft.  Maar  in. 
dien  hy  't  alrêe  heeft,  waarom  zou  hy  't  dan  aan fich  geven? 
Eindelyk  fegt  hy  dat  door 't  naturelyk  licht  bekent  is  dat 
^  crrith,    door  de  reden  alleen  de  s  fchepping  van  ^  d'onderhouding  on- 
ixionicrva-  derfcheidcu  wordi  maar  door 't  felve  naturelyk  licht  is  bekent 
i  i\,h,i.      dat  >  niets  fich  felf  kan  fcheppen ;  dieshalven  ook  niet  fich  felf 
anderhouden. 

nihf's*  Maar  indien  wy  van  d'algemcne  '^fi-elling  tot  debefondere 
iif)t*thtj:s.  londerftelling  van  God  afklim menjZO  fal,naar  mijn  oordeel,  de 
faak  noch  klaarblijkeiijker  worden,  te  weten  dat  God  van  fich 
m  Tp.'if/vè.  felf  niet  ^ftelligljk^  kan  wefen»  maar  alleenlyk "  mksnmgl^kj,  dat  is^ 
n  7i:.iMive.  ^.^^  ^^^^ ander. 

Vporeerft  blijkt  dit  uit  de  reden,  diedefe  vermaarde  man 
by  brengt ,  am»  te  bcwijfcn  dat ,  indien  het  lighaam  van  fch  is , 
^^^!iihc.  het  ^^/f^/;)^  van  fich  felf  behoort  te  wefen.  Want  zcgihw  ^  de 
delen  des  rtjts  hangen  niet  van  malk^ander ;  en  dieshalven  hier  uit ,  dat 
'^Sf.^pmrt.  fffgn  V  onder fleh  dat  dit  Itghaam  tot  aandez.e  tijt  van  zich  y  dat  is  fan" 
der  oorfaa/^geweeft  heeft,  volgt  niet  dat  het  ook^  voortaan  vpez^en  fal^ 
daar  in  met  emqe  macht  ts ,  die  dat ,  om  z^o  tejpreken,  g^dtinglyh^  ^^zr 
ptrfttiH7n^  voortbrengt, 

iv,  infi^i.      yix'xx  't  is  'er  zo  verre  af  dat  defe  reden  in  n  't  opperfl:  vol- 

maakte  ;> 


Fkrde  Tegenmrfmge»,  jjj 
maakte,  of  oneindig  wefen  plaats  kan  hebben,  dat  men  eer,  om 
ftrijdige  oorfaken,  klaarblijkelyk  het  tegendeel  kan  befluiten  • 
wantin  »'tdenkbeelt  van 't  oneindig  wezen  word  ook  begre' 
pendatdesfelfsi'dunngonemdigis,  te  weten  in  eeen  er?n?  'W 
palen  befloten,  en  dieshalvcn "=  ondeelbaar ,  bcftandie,  heel  ec" " ?7"''-- 
lyk,  en  ui'twelk  men  geen  voorgaande  of  toekomende  lu,^'^f*X' 
bevatten,  dan  door  doUng,  endoor  oavolmaaktheit  vanonz^"» 
"verftant.  amuu.cim. 

Hieruit  volgt  dan  klarelyk  dat  men  niet  bevatten  kan  dat 
het «  oneindig  Wefen  ook  een  ogenblik  fwefentlyk  kan  zijn.of  c 
men  bevat  met  enen  dat  het  altijt  wefentlyk  gcwceft  heeft,  en 
voor  eeuwig swefentlykheit  fal  hebben,  g?lykde  Schryver 

ffw  f '"'h"''^  \  dieshal  ven  is  't  vergeefs  dat  men  onder- 
loekt  waarom  het  in  "  wefen  blijft. 

J.Vr".^?l'a'S"'y''^VS»ftinus,  (die,  na  de  heilige  Schrijvers.  "^"^^ 
^he  ilP'f ''V"r'"*' ■y'^'^       ^f*^  gefchreven  heeft)  in  vcrl 
te  zi  n  ^iTf  ?  te  hebben  ,  of  toekomende 

lyk  blijkt  dat  men  met,  danmetwanlchikkelykhcit,  kan  vra- 
gen waarom  God  in  wefen '  volhard ,  dewijl  defc  vraag  opent-  ■ 
bvfl  verlede  en  toekomende  influ  it,  de  wel- 

den voorde"  oneindige  wefens  uitgeilotcn  moe-  >c  .v„„ 


1  Pofuivk, 


hehhe/ii  /'^^ '"■'^  voortgebragt  had:  Want  hy  zou  .eweéft 

veriuaait)  om  dat  hyfichwarelyk  onderhoud 
.l.fn        '°"'^"t°"'^'"S  of  bewaring  heeft  'zo  weinig  plaats  ■ 
als-  d  eerfte  voortbrenging,  in  o  't  oncnndig  Wefen  Wanr  il.' 

soinh^^^Zn^^^^^  een  eerfte  Li" 

van  P  volharding^  gely k  ook  van onderhoudinp^eiS"  nviS  i 
tigheitin  fich.  Maar 'toneindig wefen  iseen  iea  i^ivcrsbé 
drijf,  zonder  enige  machtigheit.  ^^unv-r  dc-i^^ 

Laat  ons  dan  befluiten  dat  wy  niet  konncn' bevatten  dir  Hr,,!  J^If/?' 
van  fich  fclf  ^^fielUglyK  is ,  dan  door  d'on volmaaktheit  v  m  ont  ^^'^ 
-  verftant,  dat  God,  gelyk  de  "  gefchapc  dingen,  bevat:  't  welk  - 
Goor  aele  volgende  reden  noch  klarel ijker  blijken  fi\l  ^  ^«cv^,^, 

Dcy  werkende  oorfaak  van  enig  ding  word  met  gcVocht  dan'-"^"^'' 

^  ^  door 


Vn  Con[ervAm 

M  Primii  pro'- 
daiho. 


r  Potchit^U» 


1^6  R.  Des-Cartes 

E.:{flcntu.  door  clc  rcdcn  van  de  ^  wcfcntlykheit ,  maar  niet  door  de  reden 
léf^"na-  *  van de^MvelcntbcicTot  een  voorbcelt,indienikeen« driehoek 
cjnung.i^.  aanfchoii ,  zo  fock  ik  de  werkende  oorfaak ,  door  de  welke  gc- 
d  e^ifirre,   maakt  is  dat  defe  driehoek  ^  wefentlyk  is:  maar  ik  foek  met  fon- 
ft!f^T'  der  e  wanfchikkely kheit  de  ^  werkende  oorfaak ,  waarom  een 
driehoek  drie  hoeken  heeft ,  die  met  twee  rechte  hoeken  gelyk 
zijn;  en  men  zou  de  geen,  die  hier  naar  vraagde,  met  wei  ant- 
woorden door  de  werkende  oorfaak,  maar  alleenlyk  dit  tot  bc- 
fcheit  geven,  om  dat  de  natuur  van  de  driehoek  zodanig  is.  En 
.Mhema.  dit  is  d'oorfaakvandatde  s  Wiskonftenaars,  die  van  dei,  we. 

,  fentlykheit  van  hun  i  voorwerp  met  handelen,niets  doorat  uit- 
?/^£T  werkende,  en  door  ^  't  einde  i  betogen.  Nu,  't  behoort  niet  min 
tot  de  «"wefentheit  van 't  oneindig  wefen,  datzy  "wefentlyk 
re.         is,  ja  ook,  indien  gy  't  zo  begeert,  dat  zy  « in  wefen  volhard,dan 
bet  tot  de  Mvcfentheit  van  de  driehoek  behoort  dat  hy  drie 
i^E.>fLe,   hoeken  heeft,  die  met  twee  rechte  hoeken  gelyk  zijn.  Dieshal- 
IvcSir'  ven,  gelyk  men  den  geen,  die  vraagt  waarom  een  driehoek  drie 
v  K(i<Htia,   hoeken  heeft, die  met  twee  rechte  hoeken  gelyk  zijn,  niet  doör 
de  werkende  oorfaak  moet  antwoorden, maar  alleenlyk  feggen 
dat  de  natuur  van  de  driehoek  eeuwig  en  onveranderlyk  is  j  zo 
nióetmenook  voor  de  geen,  die  vraagt  waarom  God  is,  of  in 
welen  volhard,  in  God,of  buiten  God  geen  werkende  oorfaak, 
ofals  werkende  oorfuik  (want  ik  twift  om  de  faak,  en  niet  om 
de  naam)foeken,maar  alleenlyk  dit  enige  tot  reden  bybrengen, 
om  dat  de  natuur  van  ^  't  opperfte  volmaakt  wefen  zodanig  is. 
fJ/lÊT'     Daarom  ,  op  't  geen,  't  welk  defe  vermaarde  man  ze^t ,  dat 
jE.x>!icu.   het  licht  van  de  natuur  ons  aanwijft  dat  geen  ding  'welentlyk 
is,  van  't  welk  men  niet  mach  vragen  waarom  het  wefentlyk 
is,  ofdcsfelfs  5  werkende  oorfaak  ondcrfoekcn,  of,  indien 't 
geen  oorfaak  heeft,  waarom  het  die  niet  behoeft ,  antwoord  ik 
dat  men  den  geen,  dievraagt  waarom  God  wefentlyk  is,  niet 
door  de  werkende  oorfaak  moet  antwoorden,  maar  niets  an- 
ders, dan  om  dat  hy  God,  of 't  oneindig  wefen  is ;  en  dat  men 
den  gecn^die  des  felfs  werkende  oorfiak  onderfoekt,moet  ant- 
V/oorden  dat  hy  geen  werkende  oorfaak  behoeft ,  en  den  geen, 
die  onderfoekt  waarom  hy  geen  behoeft ,  antwoorden,  om  dat 
tFv/^n/K.  hy't  oneindig  wefen  is,  welks  »wefentlykhcit  zijn»  wefentheit 
'^^fT*   is  Want  defe  dingen  alleen,  in  de  welken  dc   werkelijke  we- 
^fi^.     lemlykheit  van  de  ^wefenthcit  ondcrfcheiden  mag  worden, 
^Li^fcutu.   |jj.j^c»even  v/erkende  oorfvak. 

Dies- 


vierde  Tegenwrpingen,  1 57' 

Dieslvalven,'t  geen,'c\vclk  hy  mi  de  verhaalde  woorden  daar 
aanveegt  ,  ftort  van  fclf  neer.  In  voegen  dat zegt  hy- ,  indien  iJ^ 
achtte  dut  geen  dmg  m  eniger  wijz.e  het  felve  tegens  fich  felfs  l^an  wefen  , 
dat  de  »  werkende  oorfaak^  tegens  haar  ^^fittmrk^ng  ts  ,  het  z.o  verre  van  ^. 
daar  ts  dat  tk^daar  mt  bejluiten  [oh  dat*  er  enige  *^  eer  ft  e  ovrfaak,  is ,  dat  ik,  in  hTffeaus. 
tegendeely  weèr  des  felfs  oorfaak^die  d'eerfte  genoemt  f nt  worden^  onderfoe-  ^ 
ken  f m :  en  dm  f m  tkjioit  tot  enige  eer  ft  e  oorfaak^  van  allen  komen, 

Maar  ik,  in  tegendeel,  indien  ik  achtte  dat  men  de  werken-  a  canfacffi. 
de  oorfaakjof  als  werkende  oorli\ak  van  yder  ding  onderfocken  fl%ll['j"'^'' 
moeft,  zo  zou  ik  van  yder  aangeweze  ding  d'oorfaak ,  die  daar  ' 
afyerfcheidenis,  onderfoeken;  vermits  ik  klarelyk  weet  dat 
e  niets  in  eniger  wijle  tegens  fich  felf  het  geen  kan  wefcn ,  het  c  ^aik 
welk  de  werkende  oorfi\ak  tegen  de  werkmg  is. 

My  dunkt  dat  men  onfe  Schry  ver  behoort  te  vermanen  dat 
hy  defe  dingen  naerftiglyk  en  Ibrgvuldiglyk  overweegt ,  om 
dat  ik  fekerlyk  weet  dat  men  naauwelyks  enig  Godgeleerde  fal 
vinden,  die  üch  niet  aan  dit  ^ voorftel,dat  God  van  fich  lelf  L'//e/-  f  Pr.K/,v; 
Itgljky  en  als  van  een  oorfiiak  is,  ftoten  fal.  g  fojuivè^ 

Ik  heb  noch  een  enige  bekommering ,  hoe  hy  hier  fich  ver- 
antwoorden fiil  van^^  geen  kring  te  maken  ,  als  hy  zegt ,  dat  wy  h  siucmoda 
utet  zieker  zjijn  dat  de  dingen  ,  dte  wy  klareljk.  en  onderfchetdelyk,  bevat' 
ten,  waar  z.tjn,  dan  am^dat  God  is,  "uuiT"*'^'^ 

Maar  wy  konnen  niet  zeker  zijn  dat  God  is ,  dan  om  dat  wy 
dit  klarelyk  en  blijkelyk  bevatten  i  dieshalvcn,  eer  wy  zeker 
'zijn  dat  God  is ,  zo  moeten  wy  eerft  zeker  weten  dat  al  't  f^een, 
't  welk  wy  klarelyk  en  blijkelyk  bevatten,  waaris.  ^ 

Ik  fal  hier  noch  een  ding  by  voegen ,  ^t  welk  ik  byna  vercre- 
ten  had,  te  weten  dat  het  geen,  't  welk  defe  vermaarde  man 
voor  waar  verzekert,  my  valfch  fchijnt,  namelyk  daCcr ,  voor  z.o 
veelhy  een  ^  denkend  dmg  is,  mets  in  hem  kan  mz.en,  daar  af  hy  niet  ^  wee-  i  R«  r.x- 
WHftig  ts.  Want  door  m  hem ,  voor  zo  veel  hy  een  denkend  ding  Tr  r  ■ 
is,  verftaathyniets  anders,  dan ^  zijn  geeft,  voor  zo  veel  hy  van  i  -^^-"^^^ 
'thghaam  onderfcheiden  is.  Maar  wicfiet  niet  dat'er  veel  din- 
gen in  de  geeft  konnen  wcfen,van  de  welken  de  geeft  niet  m  ce- 
Wüftigis?  De  geeft  vanecnkint,  in  fijns  moeders  lighaam  ziin- 
de,heeft  ^  macht  van  te  denken,  maar  is  niet  mcew uft ig  daar  at. '"i^- 
IkgaontellijkGandere  dingen  voorby.  '  ^"'"^'^ 


V3 


Van 


Doks,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 
d  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  I 


$5^  R.  Des-Cartes 

Van  de  dingen ,  die  voor  de  Godgeleerden  aan- 
Jiotelyk  kpnnen  zijn. 

OM  eens  een  einde  van  zo  laftig  een  reden  te  maken ,  20  fal 
ik  hier  pogen  kort  te  wefcn  ,  en  eer  de  zaken  aanwijfen  ^ 
^.^^  <ian  daar  af  naaukeuriglijker  twiftrcedencn. 
t.orphii^fj     Voor  cerft  vrees  ik  datdefe  «ruimer  middel  van  fich  inde 
p/wi.     wijsheit  t'oefFenen  ,  daar  door  alles  in  twijfFel  getrokken  word, 
aan  enigen  aanftotelyk  lal  zijn.  En  zeker,  onfe  Schryverzelf 
•  bekent ,  in  zijn  ^  Beleed,  dat  dcfe  weg  voor  c  middelmatige  ver- 
^focrtn.  nuften  gcvarely  kis:  doch  ik  beken  echter  dat  defe  aanltoot  in 
mJimU-     d'Inhout  zijner  Bedenkingen  verfacht  word. 
.mm.  Maar  ik  weet  niet  of  het  niet  dienftigwas  dat 'ervoor  defe 

Bedenking  een  voorrcedcn  ging,  daar  door  men  aanwees  dat 
men  van  defe  dingen  niet  in  ernft  twijfFelde ,  maar  op  dat  wy  , 
e  n^PMi-  f  r^'""  ^'""  J  f  ter  zijden  ftellendc  ,  die  ook  Ie  mmfteL 
^JhCM  legemhett  van  twijfelen ,  de  welke  van  onfe  Schry  ver  elders « won- 
deYl)\  genoemt  word  ,  geven ,  iets  zo  vaft  en  beftandig  zouden 
vinden,  dat  ook  de  hardnekkigfte  zelf  geenfins  de  minfte  twijf- 
feling  daar  af  zou  hebben:  en  ook  dat  men,  in  plaats  van  defe 
woorden,  devptjltl^de  ftichtervmmijnoorfprongmet  ks^  ^  behoorde 
te  ftellen  ,  verdicht  dat  ih^hem  niet  ken. 

Ik  wcnfch  wel  ernftelyk,  en  ditom  veel  oorfaken,  diete 
lang  zouden  zijn  hier  te  verhalen,  dat  de  Schryver,  in  zijn 
vierde  Bedenking,  van't  WareenValfche,  of  in  d'Inhout 
twee  dingen  aangcwefen  had.  * 

'tEerfleis,dat,tervvijlhyd'oorfaakvandcdolinirnarpeurt, 
T,uxn^u.  hy  voornamelyk  van  deie  doling  fpreekt ,  die  men  in  de  f  fchif! 
tingvan  tware  envalfche  bedrijft,  en  niet  van  degene,  die 
m  t  volgen  van  't  goet  en  quaat  gebeurt. 

Want  dewijl  dit  eerfle  tot  het  voorneemen  en  oogmerk  van 
onfe  Schryver  gcnocch  is,  en  dewijl  de  dingen,  diehy  hier 
Z0\,',<ama,      d'oorüiak  der  doling  zegt ,  zware  s  tegenwerpingen  moe- 
ten uitrtaan  ,  als  zy  fich  ook  tot  het  volgen  van  't  goet  en  quaat 
dunkt  my  dat  de  voorlkhtigheit  vereifcht, 
unii.       cn^d'ordeningvan  telcren  (van  de  welke  onfe  Schryver  een 
zeer  groot  liefhebber  is )  parfl  dat  men  de  dingen  ,  die  ter  zaak 
dicnflig  zijn,  en  Aiddel  tot  xwiilen  konncn  geven  ,  nalaat, 

op 


vierde  Tegenwerpingen.  \ 
opdat  dc  lezer,  met  overtollige  dingen  onnuttelyk  befich, 
met  van  t  begnjp  der  nodige  dingen  afgeweert  zou  worden. 

Het  tweede,  't  welk  ik  wel  wilde  dat  onfe  Schryvcr  aan. 
wees ,  IS  dat  hy ,  terwijl  hy  zegt  dat  wy  geen  ding  behoren  toe 

fevdX  hv'aClf  V "  ^^r'^/     onferfcheid^elyk  kennen  .  cu.  * 
zeydedathyalleenlykvan  die  dingen  handelde,  dié  de  i'vfnl 
tenichappen  aangaan,  en  c  van 't  verlhnt  begrepen  worden  "^'^"f*"» 
maar  niet  van  't  geen ,  't  welk  tot  het  geloof ,  en  tot  het  belel 
ven  behoort ;  en  dat  hy  dieshalven  de  ,,  roekeloosheit  der  wa-  c  s.^  -.n- 

mm  daar  zjjn  gelyk  de  heilige  Auguftinus  wijfie] vk  vei-S'F'"^ 
lo  ven  ,  dne  dmgen .       m  de  geeft  der  menfchen  m  .lkiinderen  z.ee?m 

aeloofP^/S"^? ''''  ""*'^'K'r'rede„  iets  begrijpt:  De  geen 

Waant,  dte  acht  het  geen  te  weten  ,  'twelk,hy».et  weet.  ^ 

xJchalr^l'"'""^'}^"^^^'^',  '"^'"""'^'"^ke»:  omdatdeieer,,  dier""""" 
■^co  alrec  overreed  heeft  dat />y  weet ,  niet  Ure»  t.     .      j         ^   <  hOpiatrU 

En  een  weinig  daar  na,  in  't  twaalfde  hooftdeel ,  voe^t  hv'cr 
by :  M en  kan  veel  dtngen  hjbrenien,  om  daar  door  te  betonen ,  dat  'er  oe 
htelmets  van  de '  r>,enfcheh,ke gefclhgheit  behouden  bhjft ,  -^o  m  vafl  ifel  ' 


X60  R-  Des-Cartes 

Defe  vermaarde  man  fiü  Ikhtelyk  ,  volgens  zijn  voorfich- 
tigheit,  oordelen  van  hoe  groot  belang  het  is  defe  dingen 
t'onderrcheiden ,  op  dat  veel  menfchen  in  defe  tijt,  dienaar 
goddeloosheit  overhellen,  zijn  woorden  niet  tot  beftrijding 
van  't  geloof  zouden  gebruiken. 

Maar  't  geen,'t  welk,naar  ik  voorfie,meeft  aanflotelyk  voor 
xDo^r^nu  de  Godgeleerden  fal  zijn,  dat  is,  naar  de  "leerftukken  van  de- 
b  sncrofan.  fc  Vermaarde  man,  de  dingen,  die  de  Kerk  van  de  ^  heiligfte  ge- 
^haTt''"  ïieimenilfen  des  altaars  leert,niet  geheel  en  ongelchonden,ZQ't 

fchijnt ,  konnen  blijven, 
c  Subjiantta  Want  door  't  geloof  geloven  wy  dat ,  a4s  de  ^  zelfilandigheit 
^^''ranistH-  desbroots  van'i'-tEuchariftie-broot.wechgenomenisjde^'toe. 
cha^lft"!^.'  vallen,alleendaarblyven,  de  welken  zijn  f  uittrekking,  Sge- 
y^xra.Z'''  ^^alte,  h  verwe ,  '  reuk ,  ^  fmaak  en  d'ander.e '  zinnelijke  hoeda- 
^Fipra.  jiighedcn. 

ïoJor!  Doch  de  Heer  Des-Cartes,  acht  dateer  geen  zinnelijke  hoe- 
\%Tahutn  4^"^g^^cden  zijn ,  maar  alleenlyk  verfcheide"^  bewegingen  der 
fefTfibiies!*  "  lighamen ,  die  omtrent  onszijn ,  door  dc  welken  wy  defe  ver- 
in Motmes  fcheide"  indrukkingen  bevatten ,  die  wy  daar  na  met  de  namen 
TJnil  van  verwe,  fmaak  en  reuk  noemen:  dus  blijft 'cr  niet  meer 
ii  ir^prejfo-  dandegcMtc,  uittrekking,  en"bewegelykheit.  Maaron- 
olW,7/M^feSchryver  ontkent  dat  defe  vermogens  zonder  enige  pzelf- 
P  Sr.oflaut;.t.  {]-andigheit ,  daar  zy  in  zijn  ,  verdaan  konnen  worden ,  en  dies- 
q  Exijicre^  halvcn  ook  zondcr  defe  zelfilandigheit  wefently  k  zijn  j't  welk 
liy  in  zijn  antwoord  aan  de  Godgeleerde  weer  verhaalt. 

Hy  kent  ook ,  onder  defe  "^aandoeningen  en  zelfftandigheit, 
geen  andere,  dan  een  vormelijke  anderfcheiding ,  die  niet 
genoech  fchijnt  te  zijn  dat  de  dingen ,  die  dus '  onderfcheiden 
worden ,  ook  Goddelyk  van  malkander  worden  "afgefchei- 

uSei'arare,  ^q^-^^ 

Ik  twijffel  niet  of  defe  geleerde  man ,  die  zo  godvruchtig  is, 
fal  dit  naerlliglyk  en  naaukeuriglyk  overwegen ,  en  oordelen 
dat 'erzor^v'uldiglyk  acht  opgenomen  moet  worden,  opdat 
hy ,  trachtendende  Gods  zaak  tegen  de  goddelofen  te  verdadi- 
gen ,  niet  fchijnen  zou  dat  hy  in  enige  zaak  gevaar  voor  't  ge- 
loof heeft  veroorfaakt ,  dat  op  des  zelfs  achtbaarheit  is  gevelt , 
en  door  welks  middel  hy  verhoopt  dit  onftcrflelyk  leven  te 
verkrijgen,  't  welk  hy  aangevangen  heeft  den  menfchen  aan  tc 
raden. 


neS' 

s  'Dtflii^io 
t  'Dtj^ingue- 


A  N  T- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


I 


I6I 


ANTWOORT 


O  P   D  H 

VIERDE  TEGENWERPINGEN. 

IKkoiigecn  "deurfichtigcr,  endaarbygeen  heufcheron- « 
derfoeker  van  mijn  fchrifcen  gewenfcht  hebben ,  dan  ikdc 
geen  bcvmd ,  welks  ^  Aanmerkingen  ev  aan  mv  aezonden 
Kebt :  want  hy  handelt  zo  beleefdely  k  met  my  /dat  ik  lich- 
teJykkan  bevatten  dat  hy  my  en  mijn  zaak  jonftig  is ;  en  noch- 
,.SK.r  ^'^^'^''^Sen.  diehy  tegenfpreekt,  zo  ■^naaukeu- c^«»M,i. 
in  H^nnf '"r  ^ '^'^P  deurgcfien ,  dat  ik  verhoop  dat  hy ,  a  ,„m 
md  apdcie  dnigen,  mets  overgeflagen  heeft.  Daar  bv,  h>«". 
n!"^!?f'  20  krachtiglyk  op  het  geen  aan.  't  welk  hy  oordeelt 
faTdat^hl";  v^-'^^a^^^^'j^  datikniet  vrees  dat  iemant  achten 
venwordiK^'''  «ver 't hooft  gefien  heeft:  en  dieshal- 
1  "^S^^"'  dat  hy  tegenwerpt  ,be- 

t^gf  nfpreekt  verblijd  van  dat  hy  niet  op  meer  dingen 

Antivoort  op  't  eerp  deel  van  de  natuur  des 
^  menfchelyl^e  geefls. 

IfJiy  ^'7  «iet  verletten  indefe  vermaarde  man  te  be- 
danken van  dat  hy  my  doorfd'achtbaarheit  van  de  hciW 
^"'"y"  redenen  zo  voorgeftelt  hccff 

wiS^eS^^^^^^^^ 

istotde  ^^werentheitvanmiin  eeeft-iiwrf  ..H  / 

namely  k ,  daar  ik  bewefen  heb  dat  God  ^  wefentl  vk,/ 
ten  defe  God ,  die  alles  vermag ,  't  welk  ik'  k^yt  A  onde" 
fcheidelykals'»mogelyk  beken.  ^  ""aw- 

n.vyi'"'^  miffchien  in  my  veel  dingen  ïijn ,  die  ik  noch 

niet  bemerk,  (gelykik  daar  ter  plaats  warclykonderftelde  dat 
noch  niet  bemerkte  of  de  »  geeft  de  o  macht  heeft  van  't  lig. 

^  haam 


h  Efenti<i 
mentif. 

^  Exi/lere, 


O  Vumovtnn 


lucr. 


j^2.  1^-  Des-Cartes 

LpantUi-  haam  te  bewegen ,  dan  of  defe  macht « zelfftandiglyk  daar  aan 
vcrcnic^t  is )  nochtans  om  dat  dit,  't  welk  ik  bemerk ,  genoech 


b  SHi>ji!i.re.  is  om  met  dit  alleen  te  i'beftaan,  zobenik  feJcerdat  God  my 
kon  fchcppen ,  fonder  d'andcre  dingen,  die  ik  met  bemerk,  en 
c  vjr.nu.    dicshal  ven  dat  defe  andere  dingen  met  tot  de  «  wefentheit  van 
mcn,^,      de  geeft  behoren. 

d  ^w/  to.  y^^xïi  my  dunkt  dat  ^  niets  van  de  dmgen ,  fonder  de  welken 
enig  ding  kun  wefcn ,  in  des  felfs  wefentheit  begrepen  words 
cvccpntu  en  hoewel  de  geeft  e  van  dc  wefentheit  van  de  menfchis,  zo  is 
f'S'^W.  echter  niet  eigentlyk  ^van't  wefendes  geefts  dat  hymet  het 
rjer>u>.      Hienfchclyk  lighaam  vcrcnigt  is.  ^ 

^T),fii»nio      Ik  fal  ook  verklaren  met  welke  zin  ik  vcrfta  dat  mengeen^da- 

delijke  onder Jcheidmg  hier  m  inbrengen  hn ,  dat  het  een  ding  fonder  *t  an- 
h  ^ifiraiho  der  bevat  word  door  afirekj<ing  van  U  verftant ,  dat  het  dmg » onevenma» 
maar  allcenlyihter  uit,  dat  yder  dmg  fonder 't  ander  vaU 
'  maaktelyk^,  en  als  een  volmaakt  dmg  verflaan  word.  Want  ik  acht 
iiCojnitn  niet  dat  hier  een  evenmatige  kennis  des  dings  vereifcht  word, 
r^f  gelyk  defe  geleerde  man  voorgeeft :  maar  hier  in  is  verfchil 
\  Jidj(ii*ai'i*  dzt ,  indien  enige  kennis  'cvenmutig  falwefen,  alle  "'eigen- 
,T>  Trc/vi*-  ^^j^.^ppcj^^  die  iiT^'^t  bekende  ding  zijn ,  daar  in  begrepen  moeten 
\Z'gr,,tma  vvorden:  en  dicshalvcn  is 't  God  alleen,  die  weet  dat  hy  n  d'e- 

venmatigekenniflen  aller  dingen  heeft. 

Maar  fchoon  een   gefchape  verftant  miflchicn  warelyk  de- 
rr^Jr^^'''  zc  kcnnis  van  veel  dingen  heeft,  zo  kan  het  echter  nimmer 

weten  dat'et  die  heeft,  zo  God  fulks  niet  befondcrlyk  aan  hem 
j,coj^»itio    openbaart:  want  hiertoe,  te  weten  om  Pd'evenmatige  ken- 
^cix^y.<*ta,    ^^^^  van  enig  ding  te  hebben,  wordalleenlyk  vereifcht  dat  de 
^^Viicogn^f-  Mmacht  van  te  kennen,  die  in  hem  is,  metdit  ding  gclykis , 
welk  lichtcly k  gefchiedcn  kan.  Maar  om  tc  weten  dat  hy  die 

heeft,  of  dat  God  in  dit  ding  niets  meer  gcftelt  heeft  dan'c 
iS.Mvi  geen,  't  welk  hy  kent,  moet  hy  ,  'door  zijn  macht  van  tcken- 
....of.cndi.  jj^j^  ^  Q^^g  oneindelijke  macht  gelyk  wcfen,  't  welk  fekerlyk 

onmogclykis, 

*  [j,ii;nnio  -^^^  s  dadelijke  onderfcheiding  tuffchen  twee  dingen 
te  kennen,  word  niet  vereifcht  dat  onfe  kennis  daar  af  tCven. 
matig  is,  zo  wy  niet  konnen  weten  dat  zy  evenmatig  is:  maar 
wy  konncn dit  noit  weten,  gelyk terftont  gefegt  is^  dieshal- 
ven  word  niet  vereifcht  dat  zy  evenmatig  is. 

Daarom  ,  als  ik  zeg  dat  het  met  genoech  ü  dat  het  een  dmg  Toonder  U 

l^ff^and^r  verjiam  word  door  ^^aftreKK^ngvanU  verfiant,  'twel^het  dmg 


AnUvQort  op  de  Vierde  Tegemverpiftgen,  i(>  J 

^onevenmaüglyk^  hegnjpt ,  zo  acht  ik  niet  dat  men  daar  uit  beflui-  \ 
ten  kan  dat  een  ^  evenmatige  kennis  tot  de  ^  dadelijke  onder- b  c.,«;W. 
icheiding  vcreifcht  word  ,  maar  alleenlyk  een  kennis ,  die  vvv  ^^-«v"''''*- 
felven  door  aftrekking  van  't  verftant  niet   onevenmatig  n\Z  l.aif"^''' 

Want  daar  is  groot  onderfcheit  tuflchen  enige  geheel  even- 
matige  kennis ,  om  dat  wy  nimmer  fekerly  k  konnen  weten  of 
iiet  waar  is,  zo  het  niet  van  God  geopenbaart  word, en  tuflchen 
een  ander,  die  zo  verre  evenmatig  is ,  dat  wy  bevatten  dat  zy 
door  e  aftrekking  van  't  verftant  met  van  ons  onevenmatig  ee- « <^^/?^4.7,a 
maakt  word.  ^  °  intiiunns^ 

^pR^'''^^''  ^^^^^^  dat  men  het  ding  ^volkpmemlyk  moet  Uomri.è, 

Yciitaan,zo  wasde  zm  met  dat  des  verftanmc;  evenmatifr  moet  s /'''''^'«7:o 
wefen^maar  alleenlyk  dat  men  het  dmg  genoech  moet  verflaan  it^if 
om  te  weten  dat  het  h  volkomen  is.  h  cV.;.^ 

cTofV^^"^  ook  klaar  en  bekent  \^ras,  zo  uit  de  voor- 

?orPn  •  ^        1  f  ^^^S^^^^^^  ^"^S^n-  Want  ik  had  een  weinig  te 
Jn  IV  r^?^"^  ^'^^^  volkome  werensonderrchcid?n,i^- 

en  geiegt  nootfakelyk  te  wefcn  dat  yder  van  defc  dingen  ,  die  r^tV' 
aadelyk  onderfcheiden  worden,  als » wefcn  door  fich  ,  en  van  ^  -^<^-i"cr: 
alle  ander  wcfen  verfcheiden  verftaan  word.  i^^^i^r/f. 

En  daar  na  heb  ik,  in  de  felve  zin  ,  daar  mee  ik  ecfciit  heb  dat 
ik  -  volkarme  jk.  verllont  wat  lighaam  was ,  tcrftont  daar  b v  2  .  Cm,  r 
voegtdatikverftadatdengeefteenvolkomcdin.^^^^^^^^^ 

liome  ding  is,  in  een  en  de  felve  betekenis  te  nemen 
vei  Ita ,  en  hoe  ik  bewijfen  lal  dat  tot  de  p  dadclij ke  ondcrfchei 

Ik  antwoord  dicshalven  op  't  ccrfte  dat  ik  by  volto„,e  din.  niet, 
anders  verfta.a  seen.  felftt^ndigheit,  met  die '  vormen  of  "  oc 
voegingen  bekleed ,  die  genoech  zijn  om  daar  uit  tTbckcnncn  '  " 
datzyfelfflandigheit  IS.  uuivcnnen  s.^i 

Want  wy  kennen  de  felfftandigheden  niet « onmiddelyk,>e-  tz...i/.^. 
lyk  elders  aangewefen  is,  maar  alleenlyk  hier  uit ,  dut  wy  eni^e 
"vormen  of  ^Uoevoegmgen  bevatten;  en  dewijl  die  in  enïcr u tV;«.e. 
dmg  moeten  wefen,  mdien  het  ^  wefentlyk  fal  zijn,  zo  noemen  l,'^ 
Wy  dit  ding,  daar  zy  in  z[]n,y  ze  Ifftandi  oh  at.  U^lfjnU 

Doch  indien  wy  daar  na  defe  felfllandigheit  van  alle  defc 


complet 


toe-  Sul>j{.intU, 


X  Z  a 


toe- 


x64  E  s  -  C  A  R  t:  E  s 

■    iribtfta  ^  toevoegingen ,  aan  de  welken  wy  haar  kennen ,.  willen  beroi- 
a  ^tm  uta.  ^^^^^    [uWcïi  \vy  allc  de  kennis ,  die  wy  'er  afhebben,  vernie- 
tigen,en.dus  wel  enige  woorden  daar  af  konnen  voortbrengen, 
maar  de  betekenis  der  woorden  niet  klarelyk  en  onderfcheide- 
lyk  bevatten. 

b  sui.iia,tu        w^^^  ^"^S^  ^  felfftandigheden  gemcuelyk  c  onvoU 

cincomTilu.  komen  genoemt  worden.  Maar  indien  men  hen  onvolkomen 
*  noemt,  om  dat  zy  door  fich  alleen  niet  konnen  wefen,  zo  beken 
d  contr^di-  ik  dat  mydifi  tegcnfeggelykrchijnt^  te  weten  dat  zy  felfftan- 
a^^rmm^.    digheden,  dat  is  dingen,  die  door  fich  beftaan ,  en  te  gelyk  ook 
onvolkomen,  dat  is  niet  door  fich  te  konnen  beftaan,  fouden 
wefen.  'cis  wel  waar  dat  men  hen  op  eenandere  wyfe  onvol- 
kome  felfftandigheden  kan  noemen,  te  weten  dus,  dat  zy,  voor 
20  veel  zy  felfltandigheden  zijn,  niets  onvolmaakt  hebben  , 
maar  alleenly k  voor  zo  veel  zy  tot  enige  andere  felfftandigheit 
e  ^f^rnnu'.r,  e  tocgcpaft  wordcn,  met  de  welke  zy  een  door  fich  maken. 

In  defer  voegen  is  de  hant  een  onvolkome  felffl:andigheit,als 
hy  met  het  gehele  lighaam  ,  daaraf  hy  een  deel  is  ,  vergeleken 
word:  maar  als  hy  alleen  aangefchout  word,  zo  is  hy  een  volko- 
me felf  llandigheit.  Desgelyks  ,  de  geeft  en  't  lighaam  zijn  on- 
volkome felfftandighcden,  als  zy  tot  de  menfch,  die  zy  maken, 
gebracht  worden,  maar  zy  zijn  volkomen ,  als  zy  alleen  aan- 
gefchout worden, 
f  £j.  cy.ir^.     Want  gely  k  f  uitgeftrekt,  deelbaar,  geftaltely k,  en  zo  voort, 
fum^divifivi.  te/wefen^  s  vormen,  of  toevoegingen  zijn,uit  de  welken  ik  defe 
[?r-oZTf!^'  feifflandigheitjdie  lighaam  genoemt word,beken,zo  zijn  hWQXr- 
"hïiüT'cns  ftiii^nde,  willende,  twijffelcnde,  en  zx)  voort,  te  wefen,  vormen, 
llurT^L  daar  door  ik  de  felfftandigheit ,  die  ï  geeft  genoemt  word ,  be- 
TMinu     ^^^^  ?        verfta  zo  wel  dat  de  ^  denkende  felfftandigheit  een 
iC'iibjUnua  volmaakt  ding  is,  als  ^  d'uitgcft rekte  felfftandigheit. 
yslbfilKtia     't  Geen ,  't  welk  defe  geleerde  man  daar  by  voegt,  kan  ook 
geenfins  gefcgt  worden ,  te  weten  dat  miflchien  het  lighaam 
qennu    tot  de  gccft,  als  het  geflacht  tot  de "  gedaante  is:  want  hoewel 
»>        ^  het  gellacht  fonder  de  gedaante,  of  fonder  dit  °  gedaantmakend 
^SC'"*  cnderfcheit  verftaan  kan  worden,  zo  kan  men  echter  geenfins 

een  gedaante  fonder  geflacht  bedenken, 
p  Fhura        Tot  ccu  voorbcclt ,  wy  verftaan  lichtely k  de  p  geftalte,  fon- 
wST;  ^3er  op  de   kring  te  denken ,  (fchoon  defe  ^  verftannig  met  on- 
8  F^Hra'^'c  derfchcidcn  is ,  zo  zy  niet  tot  enige  » befondere  geftalte  ge- 
bracht  word,  aoch  van  een  volmaakt. ding,  zo  zy  niet  de  natuur 

van 


Ant  woort  op  de  Vierde  T ^gcn'n^  er  pingen»  i  ^  J 

van  't  ligliaam  bevat )  maar  wy  verftaan  geen  ^ gcdaantmakend  a  Dijfertoiia' 
verlchil  van  dc  kring,  zo  v/y  ook  niet  gclyk  op  de  geilake  den--^"'^"** 
ken. 

Maar  men  kan  ^  de  geeft:  onderfcheidelyk  en  volkomentlyk,  i,  j^uns 
of  zo  verre  als  genoech  is  om  voor  een  volkome  ding  gehouden  ^ 
te  worden ,  bevatten  ,  fonder  enige  van  die  vormen  of  ^  toe-  fpc^Ja''' 
voeguigen,  uitde  welken  wy  bekennen  dat  hetlighaam  felf- 

e  ^itr  tl/ut 

ftandigheit  is ;  gelyk  ik  acht  dat  ik  in  mijn  tweede  Bedenking- 
genoech  getoont  heb:  en  't  lighaam  word  onderfcheidelyk,  en 
als  een  volkome  ding  verftaan ,  fonder  die  dingen ,  de  welken., 
tot  de  geeft  behoren. 

Defe  geleerde  man,echter  hier  op  aandringende,fegt,  Schoon 
li  5  zonder  de  ^k^nms  van  mtjn  Ughaam^  enïg  kjnnü  van  my  z^lf  kan  heb-  ^ 
hen ,  zj)  volgt  echter  daar  mt  niet  dat  defe  kennis  volkomen  en  evenmath  o^d^^naul 

,  J«  dier  voegeny  dat    zeker  ben  dat  tk  my  met  bedriegt  als  ik  "t  lighaam 
buiten  mïjn  mzemheit  flmt.  Hy  verklaart  defe  Riak  met  het  voo^  - 
bedt  van  een  'driehoek    ineen  Mialvekrmg  getrokken,  die-ïc'S^- 
\vy  klarelyken  onderfcheidelyk  konnen  verftaan  hxchthoe-fT^S 
kigwefen,  hoewel  wy  niet  weten ,  of  ook  ontkennen  dat  het '-.^^ 
^  vierkant  van  zijn  »  gront  met  de  vierkanten  der  zijden  gely  k"^^'"''''*' 
IS  ;  en  nochtans  kan  men  daar  uit  niet  befluiten  dat'er  een  drie-  u  '^^yi/* 
hoek  kan  wcfen ,  daar  af  het  vierkant  des  gronts  niet  met  de 
vierkanten  der  zijden  gelyk  is. 

Wat  dit  voorbeelt  aangaat,  het  verfchilt  in  veel «  wiifen  van  o  if  ^• 
de  voorgeftelde  faak.  Want  voor  eerft,J.oewel  men  nïiS^^^^  " 
de  P  driehoek  voor  een  ^felfftandigheit,  een  r  driehoekige  l^c  p^^*''?^^'^- 
ftalte  h.ebbende,kan  nemen,zo  is  echter  fekerlyk  ^  d'ci-enfchap  fsturT'''' 
van  het  «vierkant  des  gronts  met  de  vierkanten  der  zYiden  fr/^'''''^^^''*"^»^ 
dSe\wee  H fdfftandigheit,  en  dieshal  ven  kan  ^der  fan  .Xrr. 
defe  twee  dingen  met  als  een  volkome  ding  verftaan  worden  '''t 
gelyk  men  deu Geeft  en  -  ^tUghaam  verllaat. Men  kan't  ^oT^een  w^^^^^^^ 
éng  noemen,  te  weten  met  lic  zin,  daar  door  ikgefegt  heb  dat  ^ft  l 
noegtsdatik  tcendmg  (namelyk  volkome  ding) /W.,;,^,,/,,. 
ftaan  k^n,  en  zo  voort ,  gclyk  door  de  volgende  woerden  klaar' 
bhjkelykis.  Wyders,tl:^vmdm  my^  vermogens, cn  zo  voort.  Want  ik  xF..wra^^; 
heb  met  gefegt  dat  defe  vermogens y  ^/«^cw  zijn,  maar  hen  naau  ^ 

keuriglyk  van  de  dingen  of  ^  felfftandigheden  onderfcheiden.' "  z  s,;/,/?,„, . 
Ten  tweden,hoewel  wy  klarelyk  en  onderfcheidelyk  konnen 
verftaan  dat  dc » driehoek  in  een  halfront  ^  rechthoekitr  is,  foiv  ^ 
der  te  bemerken  dat  het  -  vierkant  van  des  felfs  grontmet  de'fcX' 


z6(j  R.  Des-Cartes 

vierkanten  der  zijden  gelyk  is,  zo  konnen  wy  echter  niet  zo 
klarely  k  een  driehoek  begrijpen ,  in  de  welk  het  vierkant  van 
de  gront  met  de  vierkanten  der  zijden  gelyk  is ,  of  wy  bemer- 
ken al  met  een  dat  hy  rechthoekig  is :  maar  wy  bevatten  kla- 
rely ken  onderfcheidelyk  de  geeft  zonder 'tlighaam,  en'tlig- 
haam  zonderde  geeft. 
zConce[>m.     Tendarden,  hoewel  de  ^bevatting  van  de  driehoek ,  ineen 
halfront  getrokken ,  zodanig  kan  wefen ,  dat  daar  in  geen  ge- 
^^Tlat'  ^y^^^^?/^  tuÜchen  ^' 't  vierkant  van  de  gront ,  en  de  vierkanten 
inm  ajts.        zijden  begrepen  is ,  zo  kan  het  echter  niet  zodanig  wefen , 
c  Q'roi'onio.  of  nien  vcrftaat  dat  'er  tot  dcfe  driehoek  enige  ^  evenredenheit 
tuflchen 't  vierkant  van  de  gront ,  en  de  vierkanten  der  zijden 
behoort.  En  dieshalven ,  zo  lang  als  men  niet  weet  hoedanig 
dcfe  evenredenheit  is ,  zo  kan  men  gec-n  evenredenheit  daar  af 
loghenen,  dandcgene,  diewy  klarclyk  verftaan  niet  tot  de 
XlTtatZ  driehoek  te  behoren;  'twclk  van  de  ^gelyke  evenredenheit 
c  couteinw,  Hooit  vcrftaan  kan  worden. 

Maar  in  de  <^  bevatting  van 'tlighaam  word  heel  niets  incre- 
flotcn,  dat  tot  de  geeft  behoort ,  en  niets  inde  bevatting  viin 
dc  geeft  ,  dat  tot  het  lighaam  behoort. 

Dieshalven ,  hoewel  ik  gefcgt  heb  dat  hetgenoech  is  dat  ik^  V  een 
ding  zonder  *t  ander  klarely  1^^  en  onderfcheidelyk^  kan  verfiaan,  en  zo 
voort ,  zo  kan  men  echter  daar  uit  dit  minder  voorftel  niet  ma- 
ken :  maar  ik^verjia  defe  driehoek^kjarelyk^en  onderf cheidelyk^y  en  ZO 
voort.  Vooreerft,  om  dat  d'evenredenheit  tuflchen 't  vier- 
kant van  de  gront ,  en  de  vierkanten  der  zijden  geen  volkome 
iTroponio  ding  is.  Ten  tweeden,  om  dat  defe  ^gelijke  evenredenheit 
klarelyk  verftaan  word,  dan  in  de  s rechthoekige  drie- 
U^ngui^'  hoek.  Tendarden,  om  dat  men  ook  de  driehoek  niet  onder- 
fcheidelyk kan  verftaan  ,  20  men  d'evenredenheit,  die  tuf- 
fchen  de  vierkanten  der  zijden ,  en  des  gronts  is ,  loghent. 

Maarnuftaatte  zeggen  hoe  tk^hiermt  alleen,  dat  fk.d'een  z^elf^ 
fiandtgheit  zonder  d' ander  klarelyk  en  onderfcheidelyk,  verfia  ,  zeker 
ben  dat  d'^een  van  d' ander  mt gefloten  word, 

^'kundigheit  van  de zelfftandtghett  is  dusdanig,  dat  zy 
k  Pcrfc,   *  ^  i-ioor  fich  ,  dat  is  zonder  de  hulp  van  eenige  andere ,  1  wefent- 
J,f*f^^'J;;^^  lykkanvvefen:  en  alle  degenen,  die  twee  zelfftandighcden 
fi\^4/,/V.  'door  twee  verfcheide  '"bevattingen  bevatten,  oordelen  al- 
tijt  dat  zy  "  dadelyk  onderfcheiden  zijn. 

Dieshalven  ,  indien  ik  geen  groter  zekcrheit ,  dan  de  pcmc- 

liC 


Antwoort  op  de  Vierde  Tegewverpïngeti.  léj 
ne  ,  gcfochthad,  zo  zou  ik  vernocgt  gcweeft  hebben  met  in 
mijn  tweede  "Bedenking  te  tonen,  dat  men  de  seeft  als  een      r  .• 
"onderftandig  d*g  verftaat ,  fchoon  hem  heelS  toege  ff  rr 
voegt  word,  dat  tot  hetlighaam  behoort;  enin  iegendeS   ™  ' 
dat  ook  het  lighaam  als  een  zelfllandig  ding  word  verftaan 
fchoon  niets  daar  aan  toegeëigent  word,  dat  tot  de  c  geeft  belc^m; 
üoort.  Ikzou'erniets  meer bygevoegt  hebben,  om  te  tonen 
dat  de  geeft  J  dadelyk  van  't  lighaam  onderfcheiden  word ;  om  ■'^."«'«n- 
dat  wy  gemenely  k  oordelen  dat  alle  dingen  zodanig  in  der  daat 
en  naar  waarheit  zijn ,  als  zy  naar  onfe '  bevatting  fchiinen.  c 

Maar  om  dat,  onder  defe  f  boven  gelooffeliiketwiiftelin-f  7,  l..- 
gcn  ,  die ik  m  mijn  eerfte  Bedenking  voorgefteft  heb ,  een  dus  "^^'^ 
verre  te  voorfchijn  is  ge-komen ,  dat  ik  hi?r  uit  ( te  weten  da  ' 
de  dmgenm  waarheit  zodanig  zijn,  als  wy  die  bevatten)  niet 
zeker  kan  wefcn ,  zo  lang  als  ik  onderftelde  dat  ik  de  s  ftiduer  .  . 
fnll,'-'-''?   .  ^o2;ijn  alle  de  dingen,  die  ik'""""'^"*<f 

m  mijn  darde,  vierde  en  vijfde  Bedenking,  van  God  en  vin 

tj^addvf  f  "^"^^         f  -  befl^utt  dat'de 

f;ïinSii':BTd;n'fnï:o°ïoiSrh^b"/^'  ^^'^'^ 

^aar  zegt  defe  geleerde  man  ,  .kverfta  een  driehoe t,  in  een 
"'"Sront  getrokken,  x^vnder  dat  ikyf'et  dat  het  vierkant  Tj^n  A^,  ,  ic 
grom  met  de  v.erkamen  der  z.yden  .elyt.s.  Zeker  Z,^  V  A  f 
dnehoek  wel  verftaan  ,  IchoonVen  op  ï^re^rS  ck  d^ 
tullchen  de  vierkanten  van  des  zelfs  grLt  en  der  zld  i  \t ' 
denkt :  maar  men  kan  niet  verftaan  dat  defe  evc  uefiei;  van 
defe  driehoek  geloghent  kan  worden.  In  tegendeel  .  vTve' 
ftaan  van  de  geeft  met  alleenly  k  dat  hy  zonde"  lighaamTs^nn  ^ 
&oren  alle  de  dn/gen.  die  tSt  heTl  g'lS 

alvV^        Sceft  eigen  zijn:  want  de  natuur  der^ypT 

datik  denk,  befluit  da! .k  ■  wefbm Kkbc;!   S 1 
'twell.nundefervoegcn  ^vorm,  Jy^^:ii::^^l^'£:'- 
kend  ding  vertoont:  want  op  de  zelve  wij  fe ,  kik  de  natu  u-^^^^r'^ 
van  't  hghaam  onderfoek ,  vind  ik  mets  daar  in ,  i'  dat  naar  de 
denking  zwijmt;  en  men  kan  geen  groter  bewijs  van  onder. '-l'.uf" 
icheit  tullchen  twee  dingen  hebben ,  dan  dat,  als  wy  op  een  vui ' 
beide ,  die  wy  willen ,  merken ,  wy  geheel  niets  daar  in  vinden 
't  welk  van  't  ander  niet  vcrfcheiden  is.  £ 


i6'8  R.  Des-Cartes 

Ik  zie  ook  niet  hoe  dit  bewijs  teveel  bewijft;  want  om  te 
a  y^m^r.   tonen  dat  het  een  diag^  dadely k  van  't  ander  ^  onderfcheiden  is, 
b  •DijUngiti.  ^^^^       ^^.^^  minder  zeggen ,  dan  dat  het  door  de  goddelijke 
macht  daar  af  gefcheiden  kan  worden  :  en  my  dunkt  dat  ik  my 
iiaerfliglyk  genoech  verhoed  heb  dat  niemant  daarom  zou  ach- 
cv/f»/w«^«.  ten  dat  de  menjch  niets  is  y  dm  een  '^germed  ,  dat  Ugh aam  gebruikt, 
tensccrpon.  ^^^^^^^  .^^     ^^^^^^  ^^^^  Bcdeiiking ,  in  de  welke  ik  van  d'onder- 
(1  ^lens,    fcheiding  des  <i  geefts  van  't  lighaam  handel ,  bewijs  ik  ook  met 
c^«ii?4«//4.eenendathy  czelfftandiglyk  aan 't  lighaam  verenigt  is  j  en  ik 
heb  hier  toe  zodanige  redenen  gebruikt ,  dat  ik  niet  weet  dat 
ik  ooit  enige  elders  gelefen  heb  ,  die  krachtiger  zijn  om  zulks 
tcbewijfen.  Engelyk  de  geen,  diezeide  dat  d'arm  van  een 
i^KefiTcr'''  "^c^^^ch  ^  zclfftandigheit  was ,  s  dadely  k  van  des  zelfs  overig  lig- 
z\ruficr.  j^^^j^  onderfcheiden,  echter  daarom  niet  loghenen  zou  dat 
dcfcfelvcarmtotde  natuur  vande  gehele  menfch behoorde, 
cn  gdykdegecn ,  die  zegt  dat  de  zelve  arm  tot  de  natuur  van 
de  gehele  menfch  behoort,  echter  daarom  geen  gelegentheit 
h  ShW^rc,  geeft  van  te  vermoeden  dat  zy  niet  door  (ich 'zelf   beflaan  kan  : 
ZO  dunkt  my  ook  niet  dat  ik  te  veel  bewefen  heb ,  met  te  tonen 
datdegeeft  zonder 't  lighaam  kan  wefen,  en  ook  nietdatik 
te  weinig  bewijs,  alsikzegdatdeigeeft  ^  zelfftandiglykaan 't 
ïïafrT'  lighaam  verenigt  is,  om  dat  dcfe  ^ zelfflandige  enigheit  niet 
\'ïnln'i!''  ^^^^^  ^^^"^  klare  en  onderfcheide  m  bevatting  van  de  geeft  alleen, 
als  van  een  volkome  ding ,  te  hebben  :  endicshalven  verfchilt 
n'ï>V"'i'f"- de  bevatting  desgeefts  veel  van debevatting  der  "  vlakte,  of 
oLinea^     van  dc  "  Üjn  ,  die  niet  dus  als  volkome  dingen  konnen  verftaan 
F  lISo'*  worden ,  zo  men ,  behalven  de  p  langte  en  q  breette ,  ook  geen 
tPrvfHudt'  r  diepte  daar  aan  toefchrijft. 

st'«  cogu  Eindel  y  k ,  hier  uit ,  dat  de  ^  macht  van  te  denkèn  in  de  kinderen  in 
tindt.  tjlaap  legt^  m  d'^onfinmgen  wel  niet  geblnfcht  ^  maar  ontroert  is , 
uof^!r»4  l^ï^ii  i^'icn  niet  achten  dat  zy  zodanig  aan  de  "  lighamelijke  werk- 
corporea.  tuigCH  gchccht  is  ,  dat  zy  niet  zonder  die  ^  wefcntlyk  kan  zijn: 
>v  xtjtm^  want  hier  uit,  dat  wy  dikwijls  bevinden  dat  zy  van  hen  belet 
word ,  volgt  geenlins  dat  zy  van  hen  voortgebracht  word  j 
men  kan  dit  door  geen ,  of  de  minfte  reden  bewijfen. 

Ik  zal  echter  niet  loghenen  dat  defc  enge  vereniging  van  de 
X  Senfm    geeft  met  het  lighaam ,  die  wy  dagely  ks  door  de  ^  ftnnen  bevin- 
rSf"'^"'  den,d'oorfaakiswaarom  wydes  zelfs  y dadelijke  onderfchei^ 
ding  van  't  lighaam  niet  zoader  naerftige  o verwegmg  bemer- 
ken. 

Maar 


ttna, 

'nut. 


Ant'ivoort  op  de  Vierde  Ttgeniverphïgen.  1 6$ 

Maar  de  genen,  die  de  dingen,  de  welken  in  mijn  tweede  Be- 
denking gclcgt  zijn ,  dikwijls  byfich  overwegen,  zullen  bch- 
tclyk  aaulich  vroedmakcn  ,  dat  de  geeft  niet  door  enige  »  ver- aF;.7.w.^ 
dichting,  ot  aftrekking  van't  verllant  van 't  lighaam onder  ^^'(^'^^^''^^ 
Icheiden ,  maar  als  een  |>onderfcheide  ding  bekend  word  ,  om 
dathct^  warelykonderfcheidenis.  cia. 

Ik  zal  op  dele  dingen ,  die  dele  geleerde  man  van  d'onfterffe- 
lykhcit  der  ziel  hier  by  voegt,niets  antwoorden,  om  dat  zy  niet 
tegen  my  zijn.  Maar  wat  de  zielen  der  beeftcn  aangaat,  hoewei 
der  felvcr  aanmerking  met  tot  Jcfe  plaats  behoort,en  ik  zonder 
de  verhandeling  van  de  gehele  Natuurkunde,  niets  meer  daar  ^ 
at  kan  zeggen  dan  ik  alreê  in  't  vijfde  deel  van  mijn  ^  Redens  ,t 
nng  van't  Beleed  verklaart  heb ,  zo  dunkt  my  echter  (om  niet ^'"'"'^ 
geheel  te  zwijgen) dat'er  niets  meer  t'aanmerken  is,dan  dat'er 
zowelmdelighamenderbeeitcn,  als  in  onfe  lighamen,  geeii 
bewegingen  konnen  gefchieden,  'ten  zy  gehecllvk  alle  de^'-^^^'^^- 
-  vverkcmgcn  daar  by  zijn  ,  door  welkers  hulp  ook  de  zelve  ^  ^'"^'^ 

woiaen,  in  voegen  dat  ook  de  k  geeft  m  ons  zei  ven  niet  lon-ï^-'^-- 
iniddelyk  -d'uitterlijkc  leden  beweegt ,  maar  allecniyk  de  i^r:^:^- 

öcciten,van't  hart  deur  de  harflcnen  indc^  fpieren  vloeiende 
Plriert,  cn  die  tot  zekere  bewecinsen  bepaalt    Hpun,!  V "^>'''"«^. 
geeften  van  fich  zelvcn  even  ufhttlyk  to'c'td  t d^e  £  ^* 

geeitat,gelyk  de  kloppinge  van't hart.de  vcrterino  der fpiifen  r 
dc  voeding,  d'ademuig  der  gener,  die  flapen.  en  ook  dc  ^S  de^  ' 
iing  t  gefing.en  diergelijke  dingen  in  de  gencn,die  wakrn 
Ut^^I^l^^''  ^^"'^^  t''^^'  ^S^- op  denk  t'^S'  :  s .... 
nSr  d'farde  A^^^      '"J^'  de  handen  voor  uit 

naar a  aarde  fteken,om  hun  hoott  tc  berchutten,dit  aecnfinc  > 
•  redensberad  njz  doen    mmr  nll^^pnixri/  "^^"^"^^ 
x>nn.^^oot.A     y  Qocn,  ma.ir  alleeniyk  om  dat  hun  ^  ^QC^c\^r  ^  Confüttirn 
van  de  aanftaande  val,  tot  aan  de  harftenen  deurdrin^renf  r  1 
^  levende  geeften  naar  de  zenuwen  zend,  op  zodï^^^^^^^ 
dat  men  nootfakclyk,  ook  tegen  wil  van  de  ^  <reeft  tot  dcfr  K  ^^'''"'^ 
weging  moet  komen,gelyk  ook  in  eenv  werkftuk  gebeurt  Nu" 
dewijl  wy  dit  in  ons  zeiven  zekerlyk  befpeuren ,  waarom  zijn  ^ 
wy  dan  zo  verwondert  van  dat  het  licht ,  uit  het  lighaam  van 
een  wolfin  d'ogcnvan  eenfchaap  ftralendc,  dc  zelve  macht 
heeft  om  in  't  fchaap  de  beweging  van  de  vlucht  t'outfteken  ? 

^  Voorts, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


^jo  Des-Carte 


Voorts ,  indien  wy  tot  redeneren  willen  komen ,  om  tc  be- 
kennen of  enige  bewegingen  derbeeftengelykzijn  met  dege- 
-iJA...  nen,  die  in  ons  met  behulp  van  de  » geeft  volbracht  \vorden , 
b/«A««^.  of  alleenlyk  met  de  genen,  die  van  d  emge  i>nivloejmg  der 
KZkü.  geeften,  en  «fchikking  der  werktuigen  afhangen,  zo  moet 
cV«.  mende  verfchillen  aanmerken,  die  onder  hen  gevonden  wor- 
a  7>,.c.«r;  ^cn ,  ttamelvk  de  senen ,  die  ik  in  't  vijfde  deel  van  mijn  ^  Re- 
umhoi,,  van 't  Beleed  verklaart  hcb^  want  ik  acht  dat  men 

neen  anderen  kan  vinden:  en  wy  xullendanlichtelykbemer. 
e^^,wx  Icndatallede  c  doeningen  der  beeften  alleenlyk  met  degenen 
'/r''"*  gclyk  zijn,  die  wy  zonder  enig  behup  van  de  f  geeft  doen. 

xijn  dieshalven  gedwongen  te  befluiten  dat  wywarelyk 
s  Pr,wri«.^  in  hen  creen  ander  s  beginfel  van  beweging  bekennen ,  dan  d'e- 
7^Kaüo  nige    gefchiktheit  der  werktuigen,  en  de  geftadige  '  toe- 
17^:!:Z  vloejini  der  heeften,  diedoordehittevaa't  hart, 't  welk  het 
bloet  dun  maakt,  voortgebracht  worden  :  enwy  zullen  met 
enen  bemerken  dat  ''er  niets  is ,  't  welk  voor  defen  aan  ons  ge- 
letrentheit  heeft  gegeven  van  hen  iets  anders  op  te  dichten,  dan 
da^  wy ,  defe  twee  beginfelen  van  de  beweging  niet  o-nder- 
fcheidende,  en  Ccnde  dat  het  een,  't  welk  alleenlyk  van  de 
fei-pm/.^*.  klevende  geeftcn,  en  van  de  '  werktuigen  afhangt ,  zo  wel  ui 
r'^t;:.    de  heeften ,  ais  in  ons  is ,  onvoorfichtelyk  geloven  dat  het  ook 
ïn  Menr.        ^^der ,  't  welk  in  de   geeft  of  ^  denkmg  beftaat ,  in  hen  is. 
D.VJ^ri».  £j^2,eker,  wy  kennen  zwarelyk  het  geen , 't  welk  wy  van  onfe 
kintsheit  af  aan  ons  vroedgcmaakt  hebben ,  fchoon  men  federt 
door  redenen  betoont  dat  het  valfchis,  uit  onz  gevoelen  uit- 
wiftchen,'t  en  zy  wy  lang  en  dikwijls  defe  redenen  overwegen, 

A    N    T   W   O    O    R  T 
Op't  ander  deel. 
Van  God. 

IK  heb  tot  hiertoe  gepoogt  de  Tegenwerpingen  van  defe 
s-eleerdeman  op  te  lollen,  en  des  zelfs  gcwclt  af  te  weren : 
doch  ik  flü  nu,  gelykde  genen,  die  tegen  fterker  tegenftre- 
^i^uFti,  vers  ftrijden,  my  niet  O  regelrecht  tegen  hem  ftcUen,  maareer 

zijn  flagen  fchuwen.  -,•  t 

Hvl^ndeltin  dlt  deel  alleenlyk  van  dne  dingen ,  die  lichte- 

lyk 


Anhvoort  op  de  Vierde  Te^enwrpinger}.  171 
Ivk  toegelaten  konnen  worden ,  naar  dat  hy  die  verftaat :  maar 
ikheb't  geen,  'twelk  ik  gcfchreven  heb,  «met  een  andere. ^/.^  r.«y» 
Znivcrflaan,  die  my  ook  waar  fchijnt.  muüexi, 

\  Eerfteisdatenigehdenkbeelden^^flofFelykvalfchzijn  dat^^'^''* 
is ,  gelyk  ik  verklaar ,  dat  zy  zodanig  zijn ,  dat  zy  aan  't  oordeel  iJ"''"'*' 
f>>,iiCwndohng geven.  Maarhy^  de   denkbeelden  ^  vorrne-^' 
:ly  k  genomen,  aanmerkende,beweert  dat'er  geen  valsheit  in  is.  ul^"''' 

t  Ander  is  dat  God  van  zich  iflelliglyk^^  en  als  van  een  oor- * *^ 
Taak  is,  daar  ik  alleenlyk  heb  willen  aanwijfen  dat  de  reden ,  cfX''"* 

daarom  rrorl  CTfpn  Z  wr-tAf  e^t^A/^  rs.r^'fCr,^'\r  UiuU^ol*.      ^        ii  .    p  CnuU 


-welen.  Maar  hy  bewijll"^  dat  God  niet  van  fich  voortgebracht  ^  ^^-'^v-. 
IS,  en  met  bewaart  word  door  enige  "ftellige  invloejine;  van  u;!!';; ... 
de  werkende  oori^iak  ^  't  welk  ik  ook  beveftig.         ^   ^       J,t«r  ''"^ 


Het  darde  is  dat'er  in  onfe  "geeft  niet  kanwcfen,  vzKi\ZfZ7:J' 
verï^l^f^  meêwuftigzijn  :  'twelk  ik  van  de  P  werkingen  " ' 
verftaan  heb,  en  hy  van  de  Cl  machten  ontkent.  ^  f^^;" 

Maar  laat  ons  yder  wat  naerftiglijker  achcervolcen.  Ter 
plaats,  daar  hy  zegt ,  indien  de  k.oi>de  alUenljk.  een  'omkeering  is/LT'"""- 
*«  kan  er  geen  'denkbeelt  af  we  fin  ,  dat  die  als  een  'flelUir  dmir  ver- 
hZ:  'w'  k'='''>-V'j'''='>''"  alleenlyk  handelt  van  "  't  denk-  I^T'''- 

beek , «-  f  orwt/;-*:genomen.  Want  dewijl  de  «  denkbeelden  zcl  " 
venzckereïvormcnz^^ 

worden,  zo  zijn  zy,  zo  dikwijls  als  men  hen  aanmerkt  voor 
2o  veelzy  iets  vertonen   niet  maar  u ...«„/^.^ro.  T;,,.. 

men  Doch  indien  men  hen  aanfchout,  niet  voor  zo  veel  zv  ^  "r"^- 
Pen°v«n  v'^'^r.""'"    "^"^^  ^^^^<^^h^  voor  Zo  veelzy '  werkii/.  -1^^ 
gen  van  tverftantzijn,  zo  mag  men  wel  zeaeen  datzv  >'ftof  Tr' 
ielvk!?enf>mpiTi„«,..j„.. .  'j-  .i   .i       sb^"  itot- i,f„„./;,,. 


mogen  worden  dan  in  de  gene ,  die  ik  alrec  verklaart  hclf  fe  ^'oV,^. 
weten ,  't  zy  de  koude  een^  ftellig  ding ,  of  een  >.  ontbcèi-iTis  l  '^'^^ 
ik  heb  echter  daar  af  geen  ander '  denkbeelt,  maar  't  zelve  h'^  ^      ,  r, 
in  iny,  dat  ik  alt.jt  gehad  heb  en  't  welk,  gelyk  ik  z^tatSf  ; 
ftofFe  van  dolmg  geeft,  indien  het  waar  is  dat  de  loude  een  i /T'."""'- 
k ontbeering  is ,  en  niet  zo  veel'  dadelykheit  heeft ,  als  de  hit-  ^'^'•■""^u 
te ,  om  dat  ik ,  de  beide denkbeelden  van  hitte  en  koude  aan-  m^'XT' 
merieude,  gelyk  ik  die  van  de  ■>  zinnen  omfangen  heb ,  niet" 

Y  z  • 


bc. 


R.  Des-Cartes 

Kcaiit^.  bemerken  Icjin  dat  meer  ^'dadelykhcit  door  d'een,dan  door  d'aii- 

dcr,  aan  my  vertoont  word. 
b  jtidiciy^n,,  Zck^ïytk^heb  ook^het oordeel  niet  met  het  ^denkheelt  verwart  :'w^nt  ik 

heb  gefegt  dat  men  in't  lefle  a floffelyke  valsheit  vond,en  dat  in't 
d  vai.ptas  eerftc  geen,  dan  ^  vormeljkp  valsheit  kon  wefen.  En  als  defe  ver-  , 
rSSr.maardc  man  zegt  dat  het  ^denkheelt  van  de  koude  de  koude  zelve  is-, 
mah,  neljkdie  ^voormrpelyk^in  ^t  verftant  ts ,  zo  acht  ik  dat  men  hier  h  on- 
Lue.  ^^^j.f'ci^ej^ii^g  behoeft.  Want  dit  gebeurt  dikwijls  in  duiftere 
^oi^eftivi.  en  verwarde  denkbeelden,  onder  de  welken  men  defen  van 
hS/fr'f   hitte  en  koude  moet  tellen ,  dat  zy  tot  iets  anders  '  toegepaft 

worden,  dan  tot  hetgeen,  daar  af  zy  warelyk  denkbeelden 
)KPrivaüu  ^jjj^^  Dieshalven,  indien  de  koude  alleenlyk  een  ontbecring 

is ,  zo  IS  't  denkbeelt  van  de  koude  niet  de  koude  zelve ,  gelyk 
iot;.<7.vè,«zy 'voorwerpelyk  in't  verftant  is,  maar  iets  anders,  'twelk 
'^'■Prvltto  qualyk  voor  defC"  ontbeering  genomen  word ,  namelyk»»  ze- 
n  scniH.  '  kei  e  zin  van  't  wefen ,  't  welk  buiten  't  verftant  geen  p  we- 
ïï'Xr.-ieiitlykheit  heeft. 

fySxijieuna.     Maar 't  is  niet  dus  met  n  Gods  denkbeelt ,  tenminften  met 
t^Dciidca.  jjei-gcen,  't  welk  klaar  en  onderfcheidcn  is ,  omdatmen  niet 
kan  zeggen  dat  het  tot  iets  gebracht  word,  met  het  welk  het 
.  Conformu.  iiict  ^  gcl ij kvormïg  is.  Wat  de '  verwarde  denkbeelden  der  go- 
5  ^'^''^      den  aangaat ,  die  van  d'afgodcndicnaars  verdicht  worden ,,  ik 
wjaTm//  kan  niet  zien  waarom  men  hen  ook  niet  '  ftofFelyk  valfch  mag 
r.'Mm4  noemen,  voor  zo  veel  zy  "ftoftctot  valfchc  oordelen  daar  a^ 
iTiirir'"*  geven  :  hoewel ,  om  de  waarheit  te  zegden  ,  de  denkbeelden^ 
die  of  geen  ,  of  zeer  weinig  gclcgcntheit  van  doling  aan  't  oor- 
X,  MaurUU'  dcel  gcvcn  ,  niet  zo  wel  en  recht "  ftofltelyk  valfch  gefegt  fchij. 
nen  te  worden,dan  die  grote  gelegentheit  daar  toe  bcfchikken:. 
en  menkanlichtelyk  met  voorbeelden  verklaren  dat  het  een 
denkbeelt  groter  gel  cgenheit  van  te  dolen,  dan  't  ander,  geeft» 
y  idt*  ren-  Want  dcfc  gelegentheit  is  niet  zo  groot  in  de  y  verwarde  denk- 
'H^       beelden ,  naar  't  believen  van  de  geeft  zelf  verdicht ,  gelyk  dc 
denkbeelden  der  valfche  goden  zijn,  als  zy  in  de  genen  is,  die 
van  dc  zinnen  verwart  aankomen  ,  gelyk  de  denkbeelden  van 
hitte  en  koude  zijn,  zo,  gelyk  ik  gefegt  heb,  het  waar  is  dat 
^^ni ^cA.  ly  nists  dadelyk  vertoncn.Maar  de  grootfte gelegentheit  hier 
toe  is  inde  ^  denkbeelden,  dit  uit  deb  fmnelijke  begeerte  fprui- 
h'!^%iim  ten.  Tot  een  voorbeelt,geef  t  het  denkbeelt  van  dorft  in  de  wa- 
[v>su.v^:.  jerfiichtigc  nooit  warelyk  aaG  hem  ftofte  van  doling ,  als  't  aaii 
kem  gelegeatheit  geeft  vaf>  t'oordelea  dat  de  drank  vorderlyk 
aan  hem. is, fchoon  zy  hiiidei'ly k  aan  hem  fal  wcfcaf  Maar 


Antwoort  op  de  Vierde  Tegenwerpingen,  173 

Maar  defe  geleerde  man  vraagt  wat  dit  » denkbeelt  van  kou-  a^^'^"» 
dc ,  't  welk  ik  gefegt  heb    fhofïely  k  vaUch  te  welen  ,  aan  my 
vertoont.    Want  indien,  zegthy,  het  een  ^  ontbeermg  betoont  y  z^oTpn^'m, 
is  ""t  waar,  indien  een   flelHg  wefen  ,  z.9  is't  geen  denkbeelt  van  konde.<\^ns^9fui^ 
Met  recht.  Maar  am  dit  alleen  noem  ik  't  ftofFelyk  valfch,  dat' 
dewijl  het  duifter  en  verwart  is,  ik  niet  kan  onderfcheiden  of 


ExtrA  [en- 


het  iets  aan  my  vertoont,  dat  '^buiten  mijn  zin  ftellig  is,  of« 
niet :  en  dieshalven  heb  ik  gelegentheit  van  t'oordelen  dat  'ctf 
^iets  ftellig  is ,  fchoon  het  milTchien  niets  dans  ontbeering  is.  i^^T/"^'*" 
Men  heeft  dieshalven  niet  te  vragen  welk  d'oorfa^k^van  dttl'^aijalu 
voormrpelyl^  ftellig  vpefen  is,daar  fiit,geljk,il^z^gygefchied  dat  dit  *  denh- ^"'«f^''" 
heelt  ftojfelyk^valfch  is ,  om  dat  ik  niet  zeg  dut  het  ftoffely  k  vaircbl7i1'''^«: 
vyord  van  enig  ^  ftellig  wefen ,  maar  van  d'cnige  '  duiftcrheit  '"'"^'"''f'^h 
die  echter  enig  ftellig,  wefen  voor  onderwerp  heeft,  name-'ki^«i^j?//- 
lyk  de  "fin  zelve. 

En  zeker,dit  ftellig  wefen  is  in  my  ,voor  zo  veel  ik  een  p  waar  m  o'ijS^! 
ding  ben.  Maar  dc  duiftcrheit ,  die  alleen  aan  my  "elco-entheit "  ^^"^"'*r  ■ 
geeft  van  t'oordeelen  dat  dit  4  denkbeelt  van  't  ge^?ocl  der  koii« 
deenig  » voorwerp,  buiten  my  geftelt ,  dat  koude  gcnoemt 
word  ,  vertoont,  heeft  geen  ^  dadelijke  oorfaak ,  maar  fpruit  al--^'"'?''/^. 
lecnlyk  hier  uit,  dat  mijn  natuur  niet  in  alle  delen  volmaakt  is.  s'cÜ/arrI* 

Ditwerpt  ook  gecnlins  mijn 'grontveftcn  om  verre.  Maar^'^* 
ik  zou  vrefen  dat  ik,  dewijl  ik  in't  lefen  van  de  boeken  der' 

u  Tl  7  J !         „  '   !  _  ^  „  1     •  • .    1      n        Ti     T   *  V4^1  ta. 


"  Wijsbcgerigen  met  veel  tijts  bcftced  heb ,  millchLen  niet  Pc^-^i^'^^^oro^hi; 
noech  hun  wijfe  van  fpreken  gevolgt  had ,  als  ikgefegt  heb  dat 
de  '^denkbeelden,  dic^ftofte  van  doling  van 't  oordcel  Peven 
y  ftoffelyk  valfch  zijn ,  zo  ik  niet  by  d'eerfte  Schry  ver ,  die  my  frrl^r''^ 
m  handen  viel,  defe  benamingy?o//(?/;i^,  inde  zelve  betekenis  ^ 

genomen,  gevonden  had ,  te wete;n by  Fr. Suarez ,Metaphv 
licaedilput.  9.  fe6bione^.  numero4. 

Maar  laat  ons  tot  de  dingen  voortgaan,  die  defe  Q-eleerdc 
man  meeft  yan  allen  benfpt,  en  echter,  naar  mijn  oordeel, 
ï^i"  T.2u"  ^\7,^^^^i'^%ei^swaerd^    zijn,^  namelyk  daar  ik  gc- 


gpftcht  van  haar  ^werking.  Want  door  dit  zelve  heb  i"k  hcr<>ccn 
gelogen ,  dat  aan  defe  geleerde  man  hard  cn  valfch  fchijnt  f  na-  ^un^"" 
melyk  dat  God  de  werkende  oorfaak  van  hem  zelf  is ,  om  dat  ^^■^'^'^^''^v 
ik,  met  te  zeggen  in  emgervpijfo  hetjelve  te  doen,  gctoont  heb 
dat  ik  niet  acht  dat'ct  het  zelve  is,  en  met  te  voren  tczeggea 

Y  a  d.u 


174  Des-Cartes 
,  dat' et  aan  ons  ge  oor  lof t  is  ^  nangewefen  heb  dat  ik  dit  dus  verklaar- 
de, alleenlyk  om  d'onvolmaaktheit  van  't  menfchelyk  ver- 
flant.  Ik  heb  dit  ook  overal  in  mijn  andere  gefchriften  beve- 
iligt: wantterftontin 't  begin,  daar  ik  gefegt  heb,  dat^erqeen 

\^ciHjl%-  ^'^^ '  vpez^mlyk  is  ,  daar  afmen  de  ^  werkende  oorz.aak,ntet  mag  z^oeken , 

(tcns,  voeg  ik  'er  by ,  of,  indien  z,y geen  heeft,  vragen  waarom  tl) geen  behoeft : 
welke  woorden  gcnoech  aanwijicn  dat  ik  geacht  heb  dat'er  iets 

Ixljtcrc!"^  ^  wefentlyk  is ,  't  welk  geen  werkende  oorfaak  behoeft.  Maar 
wat  kan 'er  zodanig  wefen,  als  God?  En  ik  heb  een  weinig  daar 
na  gefegt  dat  in  God  z^o  grote  en  z.o  onmtptitteltjkj  macht  is ,  dat  hj  noit 

d  E^miTt^  iemants  behnlp  behoeft  heeft ,  om  ^  wez^entljkje  )vez,en ,  en  die  nn  ookjntet 
behoeft ,  om  bewaart  te  wez,en  ,  en  dat  hj  dm  enigz^ins  oorzaal^  van  z.ich 
^elfts»  D-^i\i' dcv/ oorden ,  oor z.aalivanz.tch  z^elf,  geenfins  van  de 
werkende  oorfaak  verftaan  konncn  worden ,  maar  alleenlyk 
^^^^  onuitputtelijke  macht  d'oorfaak  of  reden  is ,  om  de 

iim^ll'puu  welke  hy  geen  oorlaak  behoeft. 

^^va.   .  ^"^,?^^Uldefec  onuitputtelijke  macht,offd'onmccelykheit 
r^canfu.     der  welcntheit  ten  hoogde  s  Heilig  is,  daarom  heb  ik  cefcst  dat 
'T,^^"     ^^^'^^^^^  '  welke  God  geen  oorfaak  beHoeft, 

i/„/«o£.«.- 'Itelligis,  't  welk  met  van  enig  ^  eindig  ding ,  hocwePin  zijn 
p'r/Xr  geflacht  ten  hoogften  volmaakt,  gefegt  mag  worden.  Maar  in- 
m  e{rejifc,  dien  men  zeide  ^  van  zich  te  wefen,dat  dit  alleenlyk "  ontkenne- 
if&T''  ^y^^  verftaan  kan  worden,om  dat  men  geen  "  reden, van  des  felfs 
^Nattira  r  Heilige  natuur  afgenomen,  bybrengen  kan ,  om  de  welke  wy 
liCuuUcfi.  verftaan  fouden  dat  dit  geen  q  werkende  oorfaak  behoeft, 
ff/f,».  En  dus  heb  ik  in  alle  andere  plaatfen  de  vormelijke  oorfaak 

\^dt^''"  ofdeM-eden,  van  c  Gods  wefentheit  genomen,  om  de  welke  hy 
'•S'^t^t  r  S^^^  oov^^'xk  behoeft  om  u  wefentlyk  te  zijn,  of  bewaart  te 
\xÈZncuT  worden,  neffens  de werkende  oorfaak ,  fondcr  de  welke  P-een 
w^^^/.  eindige  dingen  konnenwefen,  vergeleken,  dat  men  overal 
xWcsfmu,  Uit  mijn  eige  woorden  kan  bekennen  dat  zy  van  de  werkende 
^.>wr  verfchciden  is. 

zCoufcrtarc,  Ik  heb  ook  nergens  gefegt  dat  God  fich  door  enige  y  ftelligc 
£/:^;."7t-^^^  gelykde  \gefchape  dingen  van  hem  be- 

patect/^,/i>*  waart  worden  ,  maaralleenlykdat  »'d'onmetelykheit  van  zijn 
'JcZf/rvaior,^^^^^  wefcntheit ,  om  de  welke  hy  geen  «^bewaarder  bc>. 
c  c" 7^7''°  hoeft ,  een  '"^flelhg  ding  is.  En  dieshalvcn  kan  ik  lichtelyk  al 
^itnsjui.  ,gccn  toelaten,  dat  van  defc  geleerde  man  bygcbracht  word, om 
g /'^-^r'*  bewijfcn  dat  God  niet  de  ^  werkende  oorlaak  van  fich  felf  is , 
^Bfatvm.'   en  fichnict^ondcxhoud  door  enige  s  ftellige  invloejing,of  door 


Ant  mort  of  de  Vierde  Tegemverftnge»,  175 

ceaagedurige vveêrvoortbrcnging  van  fich  felf ;  'twelk  ü\ .^.pnMii 
geen  IS,  dat  uit  zijn  redenen  volgt.  «mi»»»  K 

m^.tTvlJi!!f^ '^'^    vcrhoop.ook  niet  loghenen  dat  defe  ^on-  b 
metelykheit  der  magt.om  de  welkeGod  s?en  oorlaak  om  «  we.  '~ 

om  V  ilïi'   ^^^^M>g  IS,  in  enige  andere  dingen  kan  verftaan,  "^""i-^- 
behnlr  ^/Seen  «werkende  oorfaakom  twefentlyktezijnm;^,.' 
heh^       '  '  ^^^'^  ^•^^^^  '^^  ^^'^  willen  aanwijfen,  als  ik  gefegt 
h  l,i  ^^'^^  '^■'^g^'^  verftaan  kan  8  vmfich  te  wefen ,  dan  s   /« '^T^. 

mksmtglyk,,  behalven  God  alleen :  en  ik  behoef  niets  meer  by 
Doc^H^, °M  f  ^^warigheit,  die  voorgeftelt  was, op  te  lofien. 

n>^n  ffl'f^fr  fu'^  '^"^^/^  vermaant  dat 

MM Ihtin  7"J'''^&'^'"i'ff^h»»^» -"'«den  dieftg  niet  aan  d,t  voor- ;  t;,™(,j,«. 

van  Sr  n  f  f r  ^^^^'-"^      dcfe  wijle 

alle  Soeden  van^'^'a  ^  "'^^^  "ootwend.g.cn  vaa 

IkweetweTdTdr^^ 
raak  niet  in  ^''"J'"^/^o1geleerden  de  naam  van  ^  ö^y- 1 

Wdcr  peS  ^vaïde  H  g^'^J-'^^ken  als'er  van  de  -  waerdig-  ^^^f^ 
dat,daardeGriekerf-^^  D'ieenigheitgehandelt  word  ,  en^-r'"'^- 
ben,fy  liever d'en^™  ondcrfcheit cn^  ^,    f^gt  heb- 

gemcL,  hebben  STgXXr''''"ff^^^  -"^^ 
gelegenheit  te  geven  van  tWlM  '  T  t'"' ^O"»" 'lan  niemant 
Vaderis.  Doch  ik fieïietw^^r^'"'^"^'^'^ ^««'^ "binder dan  de 
gevaar  van  doling  konT.r  P^'^'^'  ^«''i'  g^^n  zodanig 

"  een  gehande  7  ^=^"God  als  "drie  maar  all "  ' 

voornameh  kil™'   r"f  «"^/"^^^o  fccr  te  vlieden  is,;^Z; 

Maai'daar  lun^een^a;n^^^^^^    "  ^f^"  ''''^ ^ic  gebruikt, 
dan  dat  hy  S  om^^^nH,  f  """:g     t  van  dcfc  naam  wefen, 
groter  nooSivkl^lv    ^  wefentlykheit  te '  betogcn,en  geen  q 
met  klarelyk  betogen  kan  '  ^^^^^i  ^efe  namen,  i'i>.,,,.«iir4^ 

Ik  acht  dat  aan  alfe  menfchen  bekent  is  dat  d'nanmerkinc  vm 
.werkendeoorraakd'eerfVeenvoom^^^^^       .k  fwyi  K'^^W.^i^^ 
miduel  IS ,  die  wy  hebben  om  Gods  wefentlykheit  te  tonen 
Maar wykonnen dit  niet  20  ^naukeuriglyk  achtervolgen,  2o«-^a«r4fv 
Wy  niet  aan  onz  gemoed  verlof  geven  van  de  werkende  oorfa-  - 
ken  aller  dingenja  ook  van  God  felf,  t'onderfoekcn:  want  met 
wat  recht  fullen  wy  God  daar  af  uitfonderen,  eer  men  bewefen 
heeftdat hy  u wefentlyk is  ?  pj^^^  "  • 


,tr6  R.    D  E  S  -  C  A  R.T  E  s 

t  ^  A.       Dieshalvcn  ftnat  van  yder  ding  te  vragen,  of 't  van fg,  of  ^  van 
c ^dlw-       ^"^^^         beleer,  door  defe  middel  kan  men  Gods  wcfent- 
//«i/w.      lyk'heit  befliiiten5rchoon  niet  uitdrukkclyk  verklaart  wort  hoe 
te  vcrflaan  is  iets  van  jig  te  wefen.  Want  alle  de  genen,die  de  ge- 
leide van  't  naturclyk  licht  volgen,  maken  van  fclf  voor  fich  in 
defc  plaats  fekerc  ^  bevatting ,  die  aan  de « werkende  en  vorme- 
è-for-  lijke  oorfiiak  gemeen  is, te  weten  zodanig,  dat  het  geen,  't  welk 
^an  een  ander  is,  daar  af  is  als  van  een  werkende  oorlaak.  Maar  't 
iC^ujuf<.r'  geen,  dat         is,  is  van  de  f  vormelijke  oorlaak  ,  dat  is  om  dat 
'"tjftntici.        iiodanig  een  weicntheit  hecfc,dac  het  geen  werkende  oor- 
^  ^ '  " '  faak  behoek :  dieshal  ven  heb  ik  dit  in  mijn  Bedenkmgen  niet 
verklaart,  maar,  als  van  fïg  felf  bekent,  voorby  gegaan. 
Maar  als  de  gencn,die  gewent  zijn  t  oordelen  dat  niets  de  wcr- 
leende  ooriWk  van  (ig  fel f  kan  weien,  en  haar  naukeurig  van  de 
vormelijke  oorfaak  t^ondcrfcheidenjficn  datmen  vraagt  of  iets 
van  lig  itlf  is,  zo  gebeurt  het  lichtelyk  dat  zy ,  op  de  werkende 
oorfaak  alleen,  cigcnclyk  genomen,  denkende,  niet  achten  dat 
"h^Ft*      men  dit,  vanfig^  behoort  te  vcrilaan,als  van  een  oorfaakj  maar  al- 
i^tgntivh,  Iccnlyk hm kenntglj'kj  nhfonder  oorfaal^,  tc  weten  zodanig,  dat'cr 
iets  is,  van 't  welk  wy  niet  moeten  onderfoeken  waarom  het 
kEKtPire,  k  wefentlyk  is.  En  indien  de  bedieding  van  dit  woort ,  van Jtch^ 
toegelaten  wort ,  zo  fouden  d'uitwerkingen  niet  machtig  zijn 
om  Gods  wefentlykheit  te  tonen ,  gelyk  met  recht,  in  d'eerlle 
Tegenwerpingen,  van  der  fel  ver  Schry  ver  bewefen  is,  en  dies- 
halvcn moet  die  geeniins  toegelaten  worden. 
Maar  om  bcqiiamclyk  daar  op  t'ancwoordcn,zo  acht  ik  dat  het 
i  C'ts^htcjji'  nootfakelyk  is  te  tonen  dat'er  tuilen  dQ^werkfnde  öoj/^4/^,eigent- 
iyl"^  genoemt,cn  '''geen  oorfaak^cnig  "  tuflenmiddcn  isjnamentlyk 
caufa.      de  ^jieüige  wefenthett  vant  dmg,  tot  het  welk  de  P  bevatting  van  de 
^iUnrnr*'.  werkende  oorfaak  op  een  fel  ve  wijze  uitgeftrekt  kan  worden  , 
os/intu   als  wy  gewent  zijn  in  deMeetkonitige  dincen  de  bevatting  van 
^  conaptas  ccïi  Iccr  gi'otc  i'ondc  lijn  naar  de  bevatting  van  een  regte  lijn, of 
<auf*effi'   de  q  bevatting  van  een  reo;tlijnio;e  veelhoek,welks  eetal  der  zij- 
^C<^uc^pm  den  onbepaalt  ]s,naar  de  bevatting  van  de  kring  uit  te  Itrekken. 
fMy^^^amrc^it.    £n  my  dunkt  dat  ik  dit  nict  beter  kon  verklaren  ,  dan  als  ik 
X  Silvtfii^tio  zeg  dat  de  ^betekenü  van  de  werkjnde  oorfaakjn  dit  verfchil  niet  tot  defe 
Vtelvi^'    ^  oorfaken  behoort  ge  prangt  te  worden^  die  tn  tijt  voor  de » mrk^ngengaan^of 
s C^h'u      dte  van  hen  verfcheiden  z.ijn  :  z.o  om  dat  het  beuf  dachtig  z.qh  TJin  ,  devotjl 
« ^S^thii,  ^^^y  eenjelve  dmg  niet  eer  dan figfelf, noch  van  fgfelfverfchetd€n 

k^n  w^^cn  ,  aU  omdat  een  vat^defe  twee  "  bevoormar  dingen  van  des  felf s 

bevat  ^ 


Notitio  eau. 
'.leuttf. 


Idem  &nvH 
vcrfüi 


Mtmoort  op  de  VierdcTegenmrp'mge».  177 

'ievatling  weggenomen  kan  worden.en  dat  echter  de  »  kundigheit  van  d^Mtl-  ' 
werkende  oorjaaigeheel blijft.  Want  dat  het  in  tijt  niet  behoeft  voor ' 
te  gaan  blijkt  hier  uit,  dat  het  geen •>  opficht  van  oorfaak  heeft  b«.«"'W* 
dan  als't  zijn  werking  voortbrengt,  gelyk  gcfegt  is.  Doch  hier 
uit,  dat  d  andere  be voorwaarding  ook  niet  wcchgenomen  kan 
worden.moet  allecnly  k  befloten  worden  dat  het  niet  eigently  k 
'  werkende  oorfaak  genoemtis:  't  welk  ik  tocfta,  maar  niet  dat  c 
net  gccnlins ftellige  oorfaak  is,die  door  e  evenredenheit  tot  de 
werkende  oorfiak  gebracht  kan  worden,  't  welk  alleen  in  de  "w/" 
yoorgeftelde  Ciak  vereift  wort.  Want  met  het  felve  naturelvk  '-^"'"i"' 
icht,  daar  mêe  ik  bevat  dat  ik  alle  de  volmaaktheden,  van  wel- 
g  w1f,"n^i  V'-;"'- ^'^'^'"^ '"y  gegeven  fou  hebben,zo  ik  f ■ 

fi^  r  ,r  ^"'^f '^'"^  gegeven,  bevat  ik  ook  dat  niets  s 

aan  i,g  leit  wefentlykheit  kan  geven  op  zodanig  een  wijze ,  tot 
de  welke  men  gemcly  k  de  betekenis  van  de  werkende  oorfaak, 
eigentlykgenoemt,  prangt,  te  weten  zodanig,  dat  een  felve 
dên^irvoo,^^'  ^'"r"^^  "  "^"/"^  g<=efc,van  fig  fclf  verfchei-  h  ej^.. 
het  fel  vP  of  K  ".^^e^^"  ontfangt,om  dat '  het  fclve,e„  niet 
het  felve.  of  het  verfcheiden  k  tegenfeggeiyk  zijn.  Dicshalven,  wil. 
ais  men  vraagt  of  iets  aan  fig  fclf '  wefentlykheit  kan  geven .  zo 
"  r*^  anders  te  verftaan,  dan  of  men  vraagde ,  of  de  natuur  1 
ot   welcntheit  van  enig  ding  fodanig  is,dat  het  aeen"  werken- 

vaeT  w  ^"^"'^'Z       ^'^^"^ly"^ ^'j»-  En     men  daar  by  . " * 

Je  dev^l       het  met  gefchieden  kan  dat  het  n.et  ■  in  bedrijf  ai- ' 

1  vk  i  Hnr     ^""^^  Seen,  welks '  wefentheit  ?o  ■  onmete- » s/-*.. 

lyKis.dat  het  geen  "werkende  oorfaak  behoeft  om  "  wefenti  vk  ' 

fenf  te\° ebben  "'".^^'-.^f^      ^^'^  ^e  volmaak^hedln  d?e 

ken  lykdlefe:ni'V''^r'§'l^"'''?^ 

f  Vy  ''^  f  geen  geeft,dat  wy  bedenken  konnen  dat  de  wer-  v  eLn,n„r, 
kende  oorfaak  aan  enige  andere  dingen  geven  kan 

Voorts,  dcfe  woorden,  d.e  nech  met  heeft,  aan figfelf  .even 
[d,  dienen  alleenlyk  om  de  faak  te  verklaren  •  om  darwyC 
het  felve  naturelyk  licht  begrijpen  dat  dit  nu,terwijl  ik  (preek 
niet  kan  hebben  de  macht  eu  de  wil  van  iets  nieu  aan  ficli  te  ge' 
ven,  maar  dat  des  fclfs  '^wefentheit  zodanig  is ,  dat  het  van  eeul 
v/igheit  alle  't  geen  gehad  zou  hebben ,  dat  wy  nu  bedenken  '  ' 
Kounen  dat  het  aanfig  geven  zou,  zo  't  het  noch  niet  had. 

'  En 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


xjg  R.  Des-Carte& 

aJiM//-      En  nochtans  zijn  alle  defe « wijzen  van  fpreken,  vani>  d'cvcn- 
nX'-»  rcdenhcic  der  werkende  oorfaak  gefocht,  feer  nootfakelyk  om 
L»fa4-    het  naturelyk  licht  zo  te  ftieren ,  dat  wy  defe  dingen  klaarblij- 
kelyk  bemerken:  geheel  op  een  felve  wijze,  als  veel  dingen  van 
c  srh4ra,       c  werreltbol ,  en  van  d'andere  d  kromlijnige  geftalten  uit  de 
verf^elijking  met  de « rechtlijnige  geftalten  by  Archimedes  ge- 
tooHt  wordcn,die  men  nauwelyks  anders  zou  konnen  verftaan. 
f'tr^VEn  gelyk  dusdanige  f  betogingen  met  verworpen  worden, 
'T;...    fchoon  de  s  werreltbol  daar  in  ,  gelyk  een  ^»  veelzijdig  ighaam, 
&y^Ln,.  aan  te  merken  isjzo  acht  ik  ook  niet  dat  ik  hier  berifpt  kan  wor- 
den,dat  ik  i  d'evenredenheit  van  de  werkende  oorfaak  gebruikt 
— ^      heb,om  de  dingen  te  verklaren,die  tot  de  ^  vormelijke  oorfaak, 
lï;;;^'^'""  dat  is  tot  i  Gods  wcfentheit  felve,  behoren. 
1  Da  efc.iia,.  j^^^  behocft  hicr  ook  voor  geen  gevaar  van  doling  te  vrcfen, 
.  ,  ,   om  dat  dit  eni2e,'t  welk  't  eigen  van  de  werkende  oorfaak  is,en 
^r'^""  tot  de  ^-vormelijke  oorfaak  niet  uitgeftrekt  kan  worden,  een 
j,^(jntr.di-  blijkelijke  "tegenfegginginfluit,  en  dieshalven  van  niemant 
o'^fovfo  gelooft  kan  worden ,  mmelyk  dat  iets  o  van  fich  felf  verfchei- 
^ivcjium.    ^gj^^  of  p  gelijkely  k  het  felfde  en  niet  het  felfde  is. 
V^n\dZ     Hier  ft'aat  u'aanmerken  dat  wy  de  waardigheit  van  d'oorfaafc 
zodanic;  aan  God  hebben  toegeëigcnt,  dat  daar  uit  geenon- 
waardigheit  van  d'uitwerking  in  hem  volgt :  want  gelyk  de 
q  Tnw.    Godgeleerden ,  als  zy  feggen  dat  de  Vader  het  ^  begmjcl  van  de 
trTinci  k   Zoon  is,  daarom  niet  toeftaan  dat  de  Zoon '^^^ö««f«isi  zo  ook, 
r^r;«f/p/<;-  j^^^^^^  •    ^.q^^^^ ^^^c  God  in  cnigcr  wijzc  ^TLijns  felfi  oorfaak^gc- 
3  cnuCafj*!.  ^      j^^^  worden,  zo  heb  ik  echter  nergens  hem  op  gelijke  wijfe 
lE^uiuifui.  c  zjjns  felfs uitwar k}fig  genoemt,  om  dat  dc  werking  voornamelyk 
tot  de  werkende  oorfaak  gemenelyk  gebracht  wort,  en  niet  zo 
voortrefFelyk  is  als  defe,  fchoon  zy  dikwijls  voortrefFclijker  is, 
dan  d'andere  oorfaken.  ^    ,  . 

Maar  als  ik  hier  de  gehele  "  wefentheit  van  't  ding  voor  dc 
i      V  w  vormelijke  oorfaak  neem,  zo  volg  ik  hier  in  niemant ,  dan  de 
'""i"       voetftappen  van  Ariftoteles.  Want  hy,  lib.  z.  anal.  poft.  c.  1 1 . 
ifüii' de  »  ftoffelijke  oorfaak  voorby  gegaan  hebbende,  noemt  d'eer- 
fte  -'f/ft#  ro  ri  h      of,  gelyk  dc  Latijnfclic  Wijsbcgcrigcn  das 
VZ^^^""  eemcnelyk  vertalen,  yvormehjk.e  oorfaak,  en  ftrekt  dietot  alle 
»  E/tntu.  x^efenthedcn  van  alle  dingen  uit ,  om  dat  hy  daar  niet  handelt 
Tv^ït'vand'oorfakender  «Natuurkun^      Rimenzetting ,  gelyk  ik 
ook  hier  niet  doe,  maar  algemcendcr  van  d'oorfaken ,  uit  dc 
welke  enige  kennis  getrokken  kan  worden, 

Ora 


Antwöort  op  de  Vierde  Te^enwr pingen.  179 
Om  tc  betonen  dat  men,  in  de  voorgeftelde  faakjfich  fware- 
lyk  onthouden  kan  van  de  naam  van  ^oorfaal^  aan  God  toe  te  ei- 
genen,  behoeft  men  geen  ander  bewijs ,  dan  dat  defe  geleerde 
ïnan,door  een  andere  middel  naar  een  ielve  doel  trachtende, dit 
echter  geenfins  heeft  gedaan, ten  minften  naar  mijn  bedunken. 
Want  na  dat  hy  met  veel  woorden  getoont  heeft  dat  God  niet 
^  zijns  felfs  werkende oorfaak  is,  om  dat  tot  de  reden  van  d'uit-  ^CaH^^eSi- 
werkende  oorfaak  vereifcht  wort  dat  zy  van  haar  c  uitwerking»/!/;!^!*' 
verfcheiden  is  \  dat  hy  ook  van  fich  niet  ftelkglyJ^is ,  vergaande  ^f^-f^'*'- 
door  't  woort  '^flelltaljl^ecn  « ftellige  invloejing  van  d'oorfaak  j  ê  n^finxZ* 
daarby,  dat  hy  ook  warelykfich  felf  niet  bewaart ,  nemende  J'/?;;^^,;,,,,.- 
i^ewarmg  voor  een  s  gedurige  weêrvoortbrenging  van  't  ding ,  s^kV^o^/^^/..' 
(alle  welke  dingen  ik  gaarne  toefta: )  zo  poogt  hy  weer  te  hC'üT"!fic^^ 
tonen  dat  God  niet   zijns  felfs  werkende  oorfaak  behoort  ge-  '"^y«» 
noemt  te  v/erden,  om  £iut,zegt  hy,men  met  naar  de  werkende  oorfaai^ 
'van  t  ding  vraagt ,  dan  om  zjtjn  i  wcz^cntlykheit ,  en  mmmer  om  zjp  ^  we-  i  s^ii^cutU. 
z.emhett.  Maar  tot  de  1  wez^emheit  van  't  oncmdtg  wez^en  behoort  met  mm-  lE'f'ZT 
der  dat  het  ^  mz.entl)\is  ,  dan  tot  de  «  mz^^ntheit  van  de  dnehoel^behoo-rt  J'^lnfi^itt. 
dat  hydrie  hoeden  heeft ^  die  met  twee  rechte  hoeken gelijl^z^ijn :  dieshalvcn  '^i]f!l!uT 
moet  men  niet  min  door  de  werkende  oorf aak^antwoorden ,  a/s  men  vraagt  "^"f 
Vfaarom  God  o  vpez^entlyk^is  ,  dan  als  men  vraagt  waarom  de  drie  hoeken  o  Exi/terc» 
'Van  de  drtehoek^mettwee  rechte  hoeken  gelykz^ijn.    Welke  fluitreedcn 

lichtelyk  tegen  hem  gekeert  kauworden  ,  in  defer  voegen  : 
fchoonmende  werkende  oorfaak  niet  naar  reden  van  de  i>we-p£7^"'/^. 
fcnthcit  kan  vragen.zo  kan  fy  echter  naar  de  reden  van  de  wc- 
lentlykheit  gevraagt  worden:  maar  in  God  word  de  wefentheit 
met  van  de  wefentlykheit  onderfcheiden ;  dieshdven  kan  men 
naar  de  v/erkende  oorfaak  van  God  vragen. 
Maar  om  defe  twee  dingen  over  een  te  brengen,  moet  men  tot 
de  geen,die  vraagt  waarom  God '  wefently  k  is,  fcggen  dat  men  r  s.ificre. 
niet  door  de  s  werkende  oorfaak,eigently k  genoemt,  moet  ant-  ^  ^''"^^  'i^' 
woorden,  maaralleenlykdoor  des  Mings  wefentheit  fel ve ,  of  1  E/;,,r;..«. 
door  de"  vormelijke  oorfaak  ,  die  hierom  felve ,  dat  in  God  de  "^^^^^'^Z^" 
^  wefentlykheit  niet  van  de  x  wefentheit  onderfcheiden  word  , 
grore  y  evenredenheit  met  de  werkende  oorfiiak  heeft,  en  daar- 
om  gelyk  werkende  oorfaak  genoemt  mag  worden.  '  ^ 

Eindelyk  voegt  hy'er  by  dat  men  den  geen ,  die  naar  Gods  w  er» 
keende  oorzaak  vraagt  ^behoort  t"^  antwoorden  dat  hy  die  met  behoeft  ^  en  weer 
aan  de  geen ,  die  vraagt  waarom  hj  die  niet  behoeft ,  antwoorden  om  *  ^"^ 
^at  hy  em -^^nmdtg  m^cn  is ,  m^h '  m7.mljki}ctt üjn b  we;:,mheit  is .  '^E*^,/fa.tis, 


180  R.  Des-Cartes 

A€xipntia  Want  de fe  dingen  ^  in  de  welken  men  ^de  dadelijke  wefemly^heii  van  de 
rvefemheitonderfchetdenkjm  ,  behoeven  alleen  werkende  oor/aak.  Daar 
uit  hy  zegt  te  volgen  dat  het  geen,  't  welk  ik  gefcgt  had ,  neêr- 
Itortjtc  weten  dat,zo  ik  achtte  dat  geen  ding  in  eniger  wijfe  het 
b       tffi'  zelfde  tegen  fich  fel  ven  kan  wefen ,  dat  de  ^  werkende  oorfaak 
i^Tttof   tegen  de  werking  is,  ik  nimmer,  in  d'oorfaken  der  dingen  t'on- 
derfoeken,  tot  enige  eerfte  van  alle  zou  komen:  'twelkmy 
echter  geenfins  neêrgeflort,  noch  in  eniger  wijfe  bewogen  of 
verfwakt  fchijnt ;  en  hier  afhangt  de  voornaamfte  macht ,  niet 
ft^ZZ.   alleenly  k  van  mijn ,  maar  ook  van  alle  betogingen ,  die  men 
iff'nr  bybrengen  kan  om  ^  Gods  wefentlykheit  door  de  werkingen 
f^S^^fro-tebewijfen:  maarbyna  alle  Godgeleerden  beweren  dat  men 
W4.      gee^  andere  bybrengen  kan ,  dan  van  de  werkingen. 

Dieshalven,  hy  is  zo  verre  van  enige  verlichting  aan't  bewijs, 
InwoZ'  *  betoging  van  God  te  geven ,  als  hy  niet  toelaat  dat 

'i'^l''  '    men  hemtd'evcnredenheit  van  de  werkende  oorfaak  tegen  fich 
^c^dfe'il*  ^^^^  toeëigent,dat  hy  eer  dc  lezers  afweert  van  haar  te  verftaan, 
'Zuu.  '    voornamelyk  in't  einde,daar  hy  beüuit,^^^/  indien  hy  achtte  dat  men 
f,  ^r  ^'^ei        ^  werk^ndeyofals  de  werkende  oorfaak  van y der  dtng  onder foeken  moefi, 
fieSisilmT'  hyyder  d'mgs  oorfaak  >  'van  dit  ding  verjchetden,  onderfoeken  jloh,  Wani 
hoe  zullen  de  genen,  die  God  noch  niet  kennen ,  de  werkende 
oorfaak  der  andere  dingen  onderfoeken  ,  om  door  defc  middel 
tot  Gods  kennis  te  komen ,  zo  zy  niet  hielden  dat  men  de  wer- 
kende oorfaak  van  ydcr  ding  onderfoeken  kan  ?  en  hoe  zouden 
zy  eindelyk  in  God  ,  als  d'eerile  oorfaak,  einde  van  zoeken 
maken ,  zo  zy  hielden  dat  yder  dings  oorfaak ,  van  dit  ding  ver- 
fcheiden  ,  onderfocht  moeft  worden  ? 

Zeker,my  dunkt  dat  defe  vermaarde  man  hier  in  eveneens  ge- 
daan heeft,als  of,  na  dat  Archimedes,  fprekcnde  van  de  dingen, 
h  sphara.  die  hy  van  de  werreltbol  door  » e venredenheit  aan  de  ^  recht- 
kll^irfü.  lijnige  geftalten,in  de '  werreltbol  getrokken,  getoont  had,ge. 
a.itue^.  fegt  had, indien  ik  achte  dat  de  werreltbol  niet  voor  een  ™  recht- 
nffl^«r<^*.  lijnige,of  als  rechtlijnige  geflalte  der  oneindelijke  zijden  geno- 
^llar!^cni'l  wordenjZo  zou  ik  defe  betoging  geen  kracht  tocëige- 

Zïirlnuo^  nen ,  om  dat  zy  niet  van  de  werreltbol  als  een  kromlijnige  ge- 
7mJ*'"    Halte ,  maar  alleenlyk  daar  af ,  als  een  rechtlijnige  geftalte  der 
oneindige  zijden  met  recht  voortkoomt  j  als  of,  zeg  ik,  defe  ge- 
leerde man,niet  willende  dat  de  werreltbol  dus  genoemt  wiert, 
» i>..»o«.       begerende  echter  Archimedes  »  betoging  te  behouden ,  zei- 
*     de  y  indien  ik  achtte  dat  dit ,  't  welk  daar  beüoten  word ,  van  dc 

?  recht-' 


Antwoort  op  de  Vierde  Tegenmrpingen.  i%i 
^rechtlijnige  geftalte  der  oneindige  zijden  te  verftaan 
ZOU  ik  dit  van  de  werrcltbol  niet  toelaten  ,  om  dat  ik  zeker  en 
baarblijkely k  weet  dat  de  werrcltbol  geenfins  een  rechtlijni-  ZZT 
ge  gellalte  is.  Met  welke  woorden  hy  niet  het  zelve,  als  Archi- 
medes ,  zou  uitwerken  ,  maar  in  tegendeel  fich  zelf  en  d'ande- ^^14*17'^ 
ren  afweeren  van  des  zelfs  betoging  wel  en  recht  te  verftaan. 

Ik  heb  hier  een  weinig  breder  gelopen, dan  de  zaak  miflchien 
vereifchte ,  om  te  tonen  dat  ik  zorgvuldiglyk  toefie  dat'er  ook 
niet  het  minfte  in  mijn  gefchriften  zou  gevonden  worden ,  dat 
de  Godgeleerden  met  recht  komien  berifpen. 

Eindely k ,  ik  heb  alreê  genoech  in  d  'antwoort  op  de  tweede 
Tegenwerpingen  ,  in  't  getal  van  drie  en  vier ,  verklaart  dat  ik 
geen  kring  gemaakt  heb ,  als  ik  gefegt  heb  dat  wy  niet  anders  ^  ^'''«'«^ 
verfekert  zijn  van  dat  het  geen,  't  welk  wy  ^  klarely  k  en  onder-  'IcZT^^ 
fcheidelyk  bevatten ,  waar  is,  dan  om  dat  God  is,en  dat  wy  niet  f  f*^* 
zeker  zijn  van  dat  God  is,  dan  omdat  wy  dit  klarelykbegrij-"'"'^'* 
pen ,  te  weten  met  het  geen,  dat  wy  in  der  daat  klarely  k  begrij- 
pen,van't  geen  t'onderfcheidenjdat  wy  gedenken  te  voren  kla. 
relyk  begrepen  te  hebben.  Want  voor  eerft  zijn  wy  zeker  dat 
God  ^wefentlyk  is,  omdat  wy  op  de  redenen,  diedatbewij-^-^^V^'J'eï 
ien ,  merken  :  maar  daar  na  is  't  genoech  dat  wy  gedenken  dat 
Wy  enig  ding  klarelyk  begrepen  hebben,  om  zcker  te  zijn  dat 
het  waar  is^  't  welk  niet  genoech  zou  zijn,io  wy  niet  wiften  dat 
God  is,  en  niet  bedriegt. 

Voorts,  dat'erniets  in  des  geeft  ,  voor  zo  veel  hy  een  h  den- g  arm. 
kenddmgis,  kan  welen,  daar  af  hy  niet  meêwuftig  is,  fchiintï^"''^^^' 
my  uit  fich  zeiven  bekent  tc  wefen,om  dat  wy  in  hem,  dus  aan- 
gefchout,  niets  verftaan  te  wefen,  't  welk  geen  ^  denkmg  is ,  oiHogUaüo: 
van  denkmg k  athangti want  anderfins  zou  het  niet  tot  dc'eeeft  ^i>ependm: 
voor  zo  veel  hy  een  m  denkend  dmg  is,  behoren:  en  daaï  kan 
m  ons  geen  n  denkmg  zijn,  of  wy  zijn  daar  af  mee  wuft  ig  ter-'-- 
flont  in  de  felve  ogenblik,in  de  welk  zy  in  ons  is.  En  dicshalven" 
twijftel  ik  niet  of  de  «  geeft,  zo  haaft  als  hy  in  't  lighaam  van  een  « 
kintnigeftortis,  begmt  te  denken,  endat  hy  terftont  van  zijn 
denking  meêwuftig  is,fchoon  het  federt  niet  daar  aan  gedenkt,  p^^pecUs  ,72,. 
om  dat  de  P  gedaanten  dcfer  denkingen  niet  in  de  sgeheuaenis 

Maar  hier  ftaat  aan  te  m^erken  dat  wy  altijt  Mn  bedrijf  wel 
meêwuftig  van  de   bedrijven  of  «werkingen  van  onfe  geeft  tojf^^w^, 
n ,  maar  niet  van  zijn  "  vermogen  of  machten ,  dan  alleenly  k  „"■^^'',22 
21  5  in /*v*  poffn/^^f. 


l%2  1^.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

a  Poteutii.  *  in  macht ;  tc  weten  zodanig,  dat,  als  wy  ons  bereiden  om  enig 
hracHita,^  byej-inogen  te  gebruiken,  wyterftont,  zo  dit  vermogen  inde 
c^ucn,,  c  geeft  is ,  daar  af*^  in  bedrijf  meêwuftig  worden :  en  dieshal  ven 
a^^?«.  ^ogen  wy  loghenen  dat'et  in  de  geeft  is,  zo  wy  daaraf  niet 
mecwullig  konnen  worden. 

Ant  woort  op  V  geen  ^  dat  aan  de  Godgeleerden 
amfloteljk  km  üjn. 

IK  heb  my  tegen  d'eerfte  redenen  van  defe  geleerde  man  ge- 
kancde  tweeden  afgekeert;  maar  ik  geef  mijn  volle  toeftem- 
ming  aan  de  genen,die  volgen  fullen^bchalven  aan  de  leften,van 
welk  ik  ligtclyk  hoop  uit  te  wei'ken  dat  hy  my  toeftemmen  lal. 
eTnW        Ik  beken  gaerne  dat  de  dingen  ,  die  in  « d'cerfte  Bedenking^ 
Ucduat».  gelyk  ook  in  de  volgende  Bedenkingen,begrepen  worden,niet 
^ui>m  om>  naar  ^'t  begrijp  van  alle  vernuften  geichikt  zijn,  gelyk  ikover- 
ZTSy'       "^^^^  geiegenthcit  voorquam  ,  getuigt  heb,  en  voortaan  be- 
tuigen fal.  bit  was  ook  d'enigeoorfaak,  waarom  ik  daar  af,  in 
.^nxtfcounde  TXï'^u  s  Redcncrïng  vaa't  Beleed  ,  in  de  Franfche  taal  befchre- 
u  M*ihodu  ^^^^^       gehandelt ,  maar  tot  defe  Bedenkingen,  die  ,  gelyk  ik 
vermaant  heb ,  van  vernuftige  en  fchrandere  verftanden  alleen 
behoren  gelcfen  te  worden,  bewaart  heb. 

Men  kan  niet  zeggen  dat  ik  beter  gedaan  zou  hebben ,  zo  ik 
my  onthouden  had  van  zodanige  dingen  te  fchrij  ven,  van  wel- 
kers  lefing  zeer  veel  menfchen  fich  behoren  t'onthoudeniwant 
ik  acht  die  zo  nootfakelyk ,  dat  ik  my  inbeeld  dat  men  zonder 
liToi/o/o-    hen  nooit  iets  vaft  en  beftandig  in  de    Wijsbegeerte  ftellen 
f*'^»        kan. En  hoewelhet  vuur  en't  y fer  niet  zonder  gevaar  door  roe- 
kelófen  of  kinderen  gehandelt  word ,  zo  is'er  echter  niemant , 
die  daarom  acht  dat  men't  niet  behoort  te  hebben,  vermits  het 
nut  en  dicnilig  tot  het  leven  is. 
^IMfditatioi-     Wat  aangaat  dat  ik  in  de  vierde  •  Bedenking  alleenly  k  van  de 
k  Errtr.     *^doling  gchaudelt  heb ,  die  m  \cPonderfcheicitng  vm  t  ware  envaU 
iDtixdtca.        yg^Ycven  vpord ,  en  met  van  de  gene,  die  in 't  volgen  van 
't  goet  en  quaat  voortkoomt,en  dat  ik  de  dingen,die  tot  het  ge- 
loof, en  tot  het  beleit  van't  leven  behoren  ,  altijt  uitgefondert 
heb,  alsikzegdatwyciiets,  dan 't  geen,  dat  wy  klarclykken- 
xp.C<.nuxm,  nen  ,  behoren  toe  te  ftemmen  ;  zulks  betoont  het  heel  begrip 
van  mijn  aefchrift.  Daar  by  ,  ik  heb  dit  ook  ,  in  d'antwoort  op 
■de  tweede  Tegenwerpingen,  in 't  vijfde  getal ,  uitdrukkelyk 
B-swA,.  verklaart,  en  ook  in»  d'lnhout  mijacr  B,edenkingen,om  duste 

bcto- 


Anvmort  op  de  Vierde  Tegenwrfmgen*  1 8^  3 

betonen  hoe  veel  ik  aan 't  oordeel  van  defe  man  toeeigen ,  en 
hoe  aangenaam  zijn  raden  aan  my  zijn. 

Nu  is  noch  overig  *het  Sacrament  van  d'Euchariflia ,  met ' 
hetwelk,  gelyk  defc  gcleerdeman  oordeelt,  mijn  gevoelen  nL."'''*' 
niet  ovcreenkoomt  *,  om  dat     »  zegt  hy  ,  door   ge  hof  geloven  dat , 
als  de  ^  z^elfjiandighen  des  broots  ^van't  Eficharijite-broot  wech-genomenh  Sni^jfanua 
is  ,  de  '1  toevallen  alken  daar  blijven.  Nu ,  hy  acht  dat  ik^geen  « dad^- 
lijks  toevallen  toelaat,  maar  alleenlyk  ^wijfen,  die  Mnder  enige enrhanjftc^. 
^zelfftandigheit,  daar  zy  in  zijn ,  nietverflaan  konnen  worden , 
en  dteshalven  ooJ^met  z^onder  haar  ^wefentljik^z.tjn.  Ik  zou  dit '  tegen-  ^•-^5''^"'^»* 
werp  zeer  lichtelyk  konnen  ^  afweeren ,  met  te  zeggen  dat  ik  ^ïïoi* 
noch  nooit  de  1  dadelijke  toevallen  geloghent  heb.  Want  hoe-  ?,S'*i'ftunti4t 
wel  ik  die  in  mijn™  Verregeiichtkunde  en  nVerhevelingen  niet  ^iohj'/aZ] 
heb  gebruikt  om  de  dingen,. van  de  welken  ik  handelde,  te  ver- 
klaren,  zo  heb  ik  echter,  met  uitgedrukte  woorden,  inmijnnrt/Zi.' 
Verhevelingen ,  op  de  hondertvierenfeftigfle  zijde,  gefegt  dat  "^^jX^^'f' 
ik  die  niet  ontkende.  Maar  ik  heb  in  defe  ^  Bedenkmgen  on-  o  j^i'tdiuHs- 
derftelt  dat  ik  hen  wel  noch  niet  kende ,  doch  niet  dat'cr  daar- 
om  geen  waren :  want  Pd'ontknopige  wijfe  van  fchrij  ven ,  dicpModM 
ikgevolgt  heb  ,  laat  dit  toe  ,  dat  men  fomtijts  enige  dingen  on- %tZld^ 
derftelt,  die  noch  niet  genoech  onderfocht  zijn,  gely  k  in  d'eer- 
fte  Bedenking  blijkt,  daar  in  ik  veel  dingen  M  by  genomen  had,  q--^/««/'/i- 
die  ik  inde  volgende  Bedenkingen  weêrlegtheb. 

En  zeker,ik  heb  daar  niets  van  de  natuur  der  ^  toevallen  wil-  r  ^c^iitn- 
len  vaft  ftcUen ,  maar  alleenlyk  de  dingen  voorgeftelt,  die  daar ' 
af, als  in't  eerft,  verlchenen.  Eindely k,  hier  uit , dat  ik  gezegt 
heb  datde^  wijfen,  zonder  enige  t  zelfllandigheit ,  daar  zy  in 
zijn,  niet' verftaan  konnen  worden,  behoort  men  niet  tebellui^  ^^«^^«^W 
j.endatik  geloghent  heb  dat  mendoorde  goddelijke  macht  de 
uwijfeirzonder  de^zelfftandigheit  kan  {lelien,om  dat  ik  geloof  "-^«^'^ 
en  verfekerdat  God  veel  dingen  doen  kan,  die  wy  niet  konnen  ^ 
verftaan. 

Maar. om  hier  openli^rtiglijker  te  handelen  zo  fiil  ik  niet  ver- 
bergen dat  ik  my    overreed  dat  'er  nict>s  anders  is ,  daar  af  onfc  ^ '^'^/«J'^-^ 
y  zinnen  ^  aangedaan  en  geraakt  worden ,  bchal  ven  defc  enige  yW«i. 
a  vlakte ,  die  ^  d'eindpaal  der  afmeetingen  van  des  zelfs  lighaa'm  ^  ^//'^'v . 
is  ,  't  welk  men  gevoelt  of  gewaar  word  j  want  de  «rakuigge-irT/^^^^^^- 
fchied  op  de  vlakte  alleen :  en  dat  geen  e  fin  ^  aangedaan  of  ge- 
raakt  word,  dan  door  s  raking,  verfeker  ik  niet  alleen,  maar  by-  d  ^«"/'^S 
na  allede  Wijsbegerigen  met  Ariftotcles  ^  ja  zodanig  ( om  een 

voor-  g  co«M^»/ï- 


184-  Des-Cartes 
voorbeelt  by  te  brengen)  dat  men  het  broot  en  de  wijn  niet 
h^s%lrficics.  ^  gevoelt  of  gewaar  word ,  dan  voor  zo  veel  der  felver  ^»  vlakte , 
Vo7ïf>!um  o"middelyk  door  a  't  werktuig  van  de  fin ,  of  ^  door  middel 
On/Lf!"  van  de  lucht,  ofvan  andere  lighamen,gelyk  ik  oordeel,  of,ge- 
Ifrrf''"^'  lyk  veel  Wijsbcgerigen  feggcn  ,  ^doormiddel  der  beogelijke 
iMcdumi-  gedaanten,  Kaanjreraakt  worden. 

tu^aZlt  Hier  Haat  aan  te  merken  dat  men  dcfe^  vlakte  niet  naar  d'eni- 
biiu  ge 'uitterlijkegeltalte  der  lighamen,die  met  de  vingers  gehan- 
iiT^J'r^L.  dek  word,  moet  achten,maar  dat  men  ook  merken  moet  op  alle 
i  Ftgur.^  ex.  defc  klcinc  ^  openheden,  die  tuflen  de '  meel  veesjes  zijn,  daar  af 
het  broot  gemaakt  is, en  tullen  dc  ^  deeltjes  van  de  "  geell,  o  wa- 
[Zwx'^'**^'  ter,  p  edik,  cn  ^  gift,  uit  welkers  mengfel  de  wijn  beftaat,en  ook 
onder  de  deeltjes  der  andere  lighamen  gevonden  worden.  Want 
ö!J"i!r'  2icker,  defe '^deeltjes ,  verfcheide  '  geftalten  en 'bewegingen 
i>^««7«.  hebbendc,konnen  noit  fobequamelyKgevoegt  worden,ofdaar 
ufrun/T  blyvcn  nog  veclutuHenhedentuirenhcnjdienict^Meeg,  maar 
tTarticfi!^.  vol  zijn,of  vun  lugt,  of  andere  x  ftofte:  gelyk  wy  ogenfchijnlyk 
\  mZZ'  y  ruimten  zien,  die  tamely k  groot  zijn ,  die  men  met 

uSp.tia,  alleenlyk  met  lugt,  maar  ook  met  water  of  wijn,  of  met  andere 
Zlilutia,  vochtigheden  kan  vullen.  En  dewijl  het  broot  altijt  het  felfde 
y  spatia,  *  blijft,  Ichoon  de  lugt,  of  andere  ftofte,  in  des  felfs  holligheden 
^  belloten ,  verandert ,  zo  blijkt  dat  defe  dingen  niet  tot  des  felfs 

a  Suhfiantir^  a  felfftandiehcdeu  behoren  :  en  dat  dieshalven  zijn  ^  vlakte  niet 
c  Tirevtfirm  dc  gcue  is,die't  met  een  leer  korte  omtrek  omvat,  maar  de  ge- 
Timmcdiati.  ^^^^      befondere  deeltjes  onmiddelyk  omzet  is. 

C  Sa^tr fistel.   Ook  ftaat  aan  te  merken  dat  defe  ^  vlakte  niet  alleenly  k  geheel 
bewogen  wort ,  als  men't  geheel  broot  van  d'een  naar  d'ander 
plaats  brengt,maar  dat'et  ook  ten  deel  wort  bewogen^als  enige 
deeltjes  van  t  broot  door  de  lugt  of  andere  lighamen,in  desfelfs 
^holligheden  komende,bewogen  worden:  invoegen  dat,indien 
enige  lighamen  zodanig  van  natuur  zijn,  dat  enige,of  alle  delen 
daar  af  gedurig  bewogen  worden, ('twelk  ik  van  veel  delen  van 
't  broot,  cn  alle  delen  van  de  wijn  waar  acht)  zo  moet  men  ook 
verftaan  dat  der  felver  s  vlakte  in  fekere  gedurige  roering  is. 
iSupcrficict     Eindclyk  moet  men  aanmerken  dat  men  hier  by  de  » vlakte 
i7uOfia»tia,^^^  't  broot,  of  van  de  wijn,of  van  een  ander  lighaam,  niet  ver- 
l^.iMtHtru,  ftaat  enig  deel  van  de  k  zelfftandigheit ,  noch  ook  van  de  *  hoe- 
groothcit  van  dit  felve  lighaam,en  ook  niet  een  deel  der  omleg- 
mTerminu^,  geudc  lighamen,  maar  alleenlyk  dit  m  paalteeken,'t  welk  bevat 
woxd  het  „  midden  te  wefen  tuüchen  des  felfs  befondere  deel- 


es, 


Jjtt  woon  op  de  Vierde  Tegenwerpingen.  \ 
tjes ,  cn  de lighamen ,  die  defc  deeltjes  omringen ,  en  dat  geen 
awenghcit,  dan  debwijfclijkc  heeft.  ^entit^ul 

Nu,  dewijl  de ^ raking  alleenlyk  in  dit paalteeken  gefchied, 
cndcwijimcn  niets,  dan  door  <^  raking,  gevoelt,  of  gewaar  j  T.r«» 
word  ,  zo  is't  blijkelyk  nit  dit  enige ,  dat  men  zegt  dat  de  *^^2elf-  ^ 
flandighedcn  van  broot  cn  wijn  in  de  zelfltanJigheit  van  cn'rr^  ^'*^^'''''*** 
anderding  zodanig  verandert  word  ,  dat  defe  nieuwe zelfftan- 
digheit  geheel  onder  defe  zelve  g  paalteekens  begrepen  word ,  ^.Termini, 
onder  de  welken  d'anderen  te  voren  wraxn  ,  of  ^  beiliptelyk  in 
dc  zelve  plaats  'wefentlyk  is  ,  in  de  welke  het  broot  en  de'^'"^"'*' 
wijn  eerft  wefently  k  waren ,  of  eer  (  om  dat  der  zeiver  ^  paal-  ^  Tcrntini 
teekcns  gediirigly  k  bewogen  worden  )  in  dc  welk  zy  alreê  we- 
fen  zouden ,  zo  zy  tegenwoordig  waren  i  zo  volgt,  zeg  ik,  daar 
xiit  nootfakelyk  dat  defe  nieuwe  zelfltandighcit  geheel  op  de 
zelve  wijfe  alle  onfe  ^  zinnen  moet aandoen  of  raken,  daar  meê  '  "^'"^f  • 
het  broot  ende  wijn  hen   aandoen  of  raken  zouden  ,  indien'er  Z^^^fJ^^ 
geen-O  overfelfflandiging  gefchied  was.  "  r'r.imjufr- 

Nu  ,  de  Kerk  leert  in  de  p  Biffchoppelijke  Vergadering  van 
Trenten,  m  de  tweede  en  vierde  regel  van  de  darde  fitting ,  rr,<i.«n«K.« 
dat  er  een   omkeertng  van  de geheele  ^  z^elfjiandighett  des  broot s  m  de  z.eif^  4  ^lll'lf^^* 
flandighett  des  Itghaamsvan  Chrtjlpts  onje  Heer  gefchied  ^  en  dat  de  ^  ge- p^n",  " 
daante 'vari'^t  hroot  nlleenLjfk^bUjft .  Ik  zie  Tiiet  wat  men  hier  byde^  /»d■- 
gedaantevan'tbrootver^laankan,  dan  defe  ^vlakte,  diejn  *t  riW.'V;. 
midden  is  tuffchen  des  !&elfs  befondere  d<ieltjes,en  de  lighamen, 
die  dc  deeltjes  omringen.  Want,gelykalfêe  gcfegc  is,  "de  ra-" 
king  gefchied  in  defe  «'vlakte  alleen,  en  ,gelyk  ArTftoteles  zelf  l^'^'"'^* 
bekent ,  niet  alleenlyk  defe  xzin ,  die  befonderly  k  y  raking  ge-  ^ 
noemt  word,  maar  ook  d'andercxfinnen  gevoelen  door  de »  ra- \\"f,!rZ' 
king.  lib.  5.  de  Anima ,  cap.  1  ;^ .     T*i      air^r^rt^e^x  upji  otUbduruj.  a  T^ctu!* 
En  daar  is  niemant ,  die  acht  dat  men  hier  door  ^  gedaante  iets ^P"'"» 
anders  verftaat,  dan^beftiptelykdit ,  't  welk  verëifcht  word  ^'^'•-"/''* 

om  de  finnen  aan  te  doen  ofte  raken.  En  daar  is  ook  niemant  V'^ 
die  de  c  verandering  van  broot  in  Chriftuslighaam  gelooft,  oY^Ont'fio, 
hyacht  ookdat  ditlighaam  van  Chriftus  *  naaukeuriglyk  ovi^  £ ^^uur^ü, 
derdezelves  vlakte"»  begrepen  is,  onder  de  welke  het  broot , -^5,*'^''^^'*'. 
zo  het  tegenwoordig  was,  begrepen  zou  zijn:  hoewel  het  lig- l^i."""'"" 
haam  echter  daar  niet  is,  als  eigentlyk  in  plaats ,  maar  >  5<«£rr4-' s.'rr4;«,„. 
mmeljk^^  en  met  def  r  ^  reden  van  wef  mljk^te  sitjn ,  dte  hoewel  ivy  haar  'ii''^Hi, exft^ 
tiaamelyks  rn^t  xooorden  hennen  uitdrui^ken  ,  \vj  echter  met  onfeged^ch^  1^"*'^^* 
tm ,  doQY  't  geloof  vtrkj4art ,         bevatte  mogeljkvoor  Godte  wefen^ 

Aa 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


18^  R.  Des-Cartes 

en  dis  wjfeer  fiantvajligljk,  behoren  te  geloven.  Alle  welke  dingen  zo 
iPrintipia.  bequamclykcn  wel  door  mijn  "beginfelen  verklaart  worden, 
dat  ik  niet  alleenlyk  niets  vrees  dat  ik  hier  iets  gefegt  heb ,  hec 
welk  aan  de  b  rechtfinnige  Godgeleerden  aanftotelyk  flil  zijn  j 
maar  in  tegendeel ,  ik  vertrou  eer  dat  zy  my  bedanken  fullen 
c  PhjCiCM,    van  dat  ik  in  de « Natuurkunde  fodanige  gevoelens  voorftel,die 
«1  Thctiogi^,  y beter,  dan  de  gemene  gevoelens,  met  de  Godgeleertheit 
overeenkomen.  Wantfeker,  de  Kerk  heeft  noit  ergens  (ten 
minften  dat  ik  weet )  geleert  dat  de  ^  gedaanten  van  broot  en 
e  speats  pa.  -vvijn,in  f 't  Sacrament  van  d'Euchariftia  blijvende,enige  g  dadc- 
f'wl".  lijke  toevallen  zijn,  die,  alsdefelfftandigheit,  daar  zy  aan  zijn 
tnmE^cha.  gehecht,wech zijn, alleen ^ wonderdadelyk» beftaan. 
R  Jf'nwm/..     Maar  vermits  miflchien  d'eerfle  Godgeleerden, die  gepoogt 
rMnluuioji  hebben  dit  verfchil  ^  naar  de  wijfe  derWijsbegerigen  te  vcrkla- 
ii«AMr,.  ■  ren,  fich  ZO  vaftelykingebeelt  hebben  dat  dele  ï  toevallen,  die 
K^Sr''*      finnen  "  bewegen,  <>  iets  dadelyk,van  de  finnen  verfi:heiden, 
il^axv/.ntM.was,  dat  zy  niet  bemerkten  dat  men  oit  van  defe  faak  kon  twijf- 
"^M^lTn.    felen,  zo  hebben  zy,  fonder  enig onderfoek,  en fonder  gerech- 

0  s^iitd  rcaicy  ^jge  redenen,  ponderflelt  dat  de  q  gedaanten  van't  broot » dadc- 
iw»^'.'"*  lijke  toevallen  daar  af  waren,  en  zijndieshalvenallcbcfichge- 
j^unomre.  yfQQ^  met  te  verklaren  hoe  defe  toevallen  fonder  ^  onderwerp 

wefen  konnen.  Maar  zy  hebben  hier  in  zo  veel  fwarigheden  ge- 
x.^.uidcniu  vonden,  dat  zy  uit  dit  enige  behoorden  geoordeelt  te  hebben 
s V«Si7«»».  dat  zy  van  de  rechte  weg  afgeweken  waren;  gelyk  de  reizigers, 

alszy  onverhoeds  aan  onbegangelijkc  en  onbewandelijke  we- 
t^crcepUo  gen  gekomen  zijn.  Want  voor  ecrft  fchijncn  zy  met  fich  felven 
lcnjH>,m.  itrijdig,  ten  minden  de  genen ,  die  toeftaan  dat  alle  t  begrip  der 
u'ÏÏ[p«m^^  als  zy  >^onderftellcn  dat 'er 

"^^dfe^  in  de  «voorwerpen  iets  anders  vereifcht  word,  y  om  de  zin- 
bewegen,  dan  hun*  vlakten  ,  verfcheidelyk  gefchikt ; 
larTdtofi-  om  dat  door  fich  felf  bekent  is  dat  tot  •  raking  de  ^  vlakte  alleen 
Ts''"  '  '  genoeg  is.  Maar  de  genen,die  dit  niet  toeflaan,konnen  van  defe 

1  ITpffiZ,  faak  mets  bybrengen  dat  enige  fchijn  van  waarhcit  heeft.  Wy- 
cj^cn,.  ^ers,  de  menfchelijke' geeft  kan  niet  denken  dat  de''  toevallen 
iw"^""'"  van  't  broot  dadelyk  zijn,  en  dat  zy  echter  fonder  de  ^felfftan- 
e  %c^ii'U    digheit  van  't  broot  s  wefentlyk  konnen  wefen,  of  hy  moet  die 

h  op  de  wijfe  vandc  felfftandigheit  bcgrijpen.Dicshalven  fchijnt 
c  pv/^.r..  Yict  ftrijdifT  dat  de  gehele  *  felfftandigheit  van't  broot  verandert 
/LÏ'Tf "  wort,  gelyk  de  Kerk  gelooft,  en  dat'er  ondertufiTen  k  iets  dadc- 
I'^^^hu'  hK'^  welk  te  voren  in't  broot  was,  blijft:  om  dat  men  niet  kan 
r/aic.   '  ver- 


Antmort  op  de  Vierde  Tegenmrfin^en,  1 8  7 

verftaandat'er  iets  dadelijk  blijft,  dan 't  geen,  dat^beftaat;  ^%aht^?tru 
hoewel  het  met  de  naam  ^  toeval  genoemt  wort ,  20  wort  het  ^ 
echter  als  ^  felfllandigheit  <i  bevat.  En  feker,  dit  is  even  zo  veel,  'i  f.!.irrt: 
als  of  men  feide  dat  wel  de  gehele  « felfftandigheit  van  't  broot S"^^'*""'* 
veranderde,  maar  dat  echter  dit  deel  van  des  felfs  felfftandig- TXrf.^ 
heit  bleef,  dat  ^dadelyk  toeval  genoemt  wierdi't  welk  fekerlyk  , 
8  tegenfeggelykheit  influit,  is  't  niet  in  de  woorden,  zo  is  't  in  ' - 
de » bevatting.  Dit  fchijnt  ook  de  voornaamfte  reden  te  wefen,  uZclTm 
om  welke  veel  menfchen  in  dit  (luk  van't  gevoelen  der  Room-  ^  'i^^utTiL. 
iche  Kerk  afgeweken  zijn.  Maar  wie  fal  ook  loghenen  dat  men  />K"Xv^, 
K       ^^ar  men  vry  is ,  en  daar  geen  «^Godgeleerde  noch  ' -^'"''^'«'^^ 
Wijsbegerige  reden  ons  dwingt  enige  gevoelens  t'omhelfen  ,rK:;:.«« 
lucc  liever  de  genen  fal  verkleien,  die  aan  anderen  eeen  gele- 
gcnheit  noch  dekfel  konnen  geven,  om  van  de  waarheit  des  ge- 
loots  af  tegaan?Nu,ik  acht  dat  ik  hier  klarclyk  n-cnocc;  getoont  " 
heb  dat  het  gevoelen,'t  welk  '  dadelijke  toevallen  ilclt,niet  met  p  9-^'* 
ac    ^godgeleerde  redenen  over  eenkoomt ,  en  ik  verhoop  kla- 
reiyK  te  tonen,in  mijn  u  Inhout  van  deWijsbegecrte,die  ik  on-  r S/^./w- 
derhanden  heb ,  dat'et  ook  t'enemaal  tegen  de  °  Wijsbegerige  f,::^;;;; 
redenen  ftrijt,daar  ik  aanwijfen  fal  hoe  de  verw,fmaak,p  iwaar-  s  Jy^plndtrc. 
heit,en  alle  d'andere  dingen,die  de  ^  zinnen  bewegen,alleenly k  * 
vande  «buitenfte  uitterlijke  vlakte  der  lighamen  ^afhaneen  u^/^..,.,. 
H^indelyk,  men  kan  geen  «dadelijke  toevallen  "  onderftellen,  o^jr'^TJ"'^ 
men  moet,  door  de  ^  wonderdaat  van  d'overfelfftandieins,  die 
jleenuitde-woordenvandewyjingbenotenkanwoF^^^^^ 
leit  en  londer  noot  iets  nieu  en  onbegriipelyk  daar  by  voeaen  ,  v 
door 't  welk  defe  v  dadelijke  toevallen  fondcr  de  -fclfftandig/zsXr. 
Heit  van  t  broot  zodanig  •'wefentlyk  zijn ,  dat  zy  ondertullen ' 
geen  felfftandigheden  worden  :  't  welk  niet  alleenlyk  te-en  de  b  Kf.T «. 
b  menfchelijke  reden  ftrijd,  maar  ook  tegen  de  c  gemen^kun- '"T 
digheit  der  Godgeleerden,  de  welke  fegg"  n  dat  deie  ^  woorden 
der  wyjing  mets  uitwerken,  dan  't  geen,  dat  zy  betekenen ,  en  1^/^^ 
die  t  geen  ,  dat  door  naturelijke  reden  verklaart  kan  worden 
aan  geen  wonderdaat  willen  toeëigenen.  Alle  welke  fwarioheleliJ/T^" 
den  door  mijn  verklaring  van  del?  üak  geheel  wcchgcnomen ' 
worden:  want  het  is  'er  zo  verre  af,  dat,  naar  de  verklaring,  die  ^'^^'>'«''«- 
ik'er  af  doc,men  enige  ^  wonderdaat  behoeft,om,na  dat  deVelf-  (7uf>fia»tu 
llandigheit  wcchgenomen  is,  de  <,  toevallen  te  behouden,  dat  «'^^«'m* 
men  in.  tegendeel  hen  niet  fonder  een  nieuwe  wonderdaat  ( te  rlf""^"""** 
weten  door  dewelke  ^  d'afmetingen  veraijtdcrt  foudcn  worden)  '  "^""'«yï»» 

Aa  z  wech- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


1^8  R,     D  E  S  -  C  A  R  T   E  S 

wcchnemen  kan.  En  de  gefchiedboeken  verhalen  dat  dit  fom- 
t^rranueo».  tijts  gcbcLirt  is ,  toen,  in  plaats  van  «gewijd  broot,  vleefch,of 
ficr^'*^'  een  kind  in  de  handen  vanxie  Priefter  verfchenen  is. Want  men 
V-Tyr  cefA-  j^eefj.  noit  gelooft  dat  dit  door  ^  ophouding  van  de  wonderdaat, 
'ZT maar  wel  door  een  nieuwe  wonderdaat  gefchied  is.  'Wyders, 
daar  is  niets  fwaar  of  onbegrijpelyk  hier  in,  dat  God,  de  Schep- 
per aller  dingen,  d'een  felfftandigheit  in  d'ander  kan  verwifle- 
c  SM^crji^ie..  f^j^^^j^  i^fl-e  felfftandigheit  onder  defelve  vlakte  blijft,, 

onder  de  welke  zy  eerft  begrepen  was.  Men  kan  ook  niets  fcg- 
gen,dat  beter  met  de  reden  overeenkomt,en  in't  gemeen  meer 
by  de  Wijsbegerigen  aangenomen  wort,dan  dat  niet  alleenlyk 
,1  scnfur,  j^iie  <i  zin, maar  in't  algemeen '  alle  doening  van't  lighaam  aan't 
l'^P^f  lighaam  door  f  raking  gefchied,en  dat  defe  raking  op  de  .vlakte 
(7nuiu,  ^^Ic^i^  1^^^^  wcfen:  daar  uit  dan  klarelyk  volgt  dat  de  felve  vlak- 
.,ó-«J.*r;w^  moet  doen  en  lijden,  hoe  dikwijls  ookdc 

felfftandigheit,  die  daar  onder  is,  verandert  wort. 

^en  AC  flati 

Dieshalven,indicn't  hier  gcoorloft  is  waarheit  fonder  benij- 
ding  te  fchrijven ,  2.0  dar  ik  verhopen  dat  de.tijt  noch  eens  faL 
i  .4ccidvuu  komen,  in  de  v/elk  dit  gevoelen  ,  dat^  dadelijke  toevallen  ftelt, 
vande  Godgeleerden,  als  buiten  reden,  en  onbegrijpelyk,  en 
weinig  zeker  in't  geloof,  verwerpen,  en 't  mijne,  alsfekeren, 
ontwijftelyk,  in  des  felfs  plaats  aangenomen  fal  worden.  En  ilc 
heb  geacht  dat  ik  dit  hier  niet  behoorde  te  fwijgen,  om,  zo  veel 
als  my  mogely k  is, de  lafteringen  der  gencr  te  ftuiten,  die ,  ge- 
leerder dan  anderen  fchijnen  willende,  niets  zwaarder  konnen 
X.Savitij.  dragen  dan  dat  men  iets  nieu  in  de  ^  wetenfchappen  by  brengt 
van 't  welk  zy  niet  konnen  verdichten  dat  zy 't  eerft  geweten 
hebben,  en  die  lich  zo  veel  te  heftiger  daar  tegen  aan  kanten,als 
zy  't  van  fekerdcr  en  groter  belang  achten ,  en  daar  by  die  veiv 
2,ekeren  dat  het  geen,  'twclk  zy  met  geen  redenen  konnen 
weerleggen,  tegen  de  H.  Schrift,  en  hoewel  fonder  reden ,  te- 
aen  de  waarheit  van't  geloof  ftrijd.  Zeker,bofe  menfchen,  hier 
fn,  dat  zy  d'achtbaarheit  van  de  Kerk  willen  gebruiken,  om  de 
.  waarheit  teverdrukken  en  te  dempen.  Maar  ik  beroep  my  van 
^i^dZs   ben  ^  op  de  vrome  en  rechtfinnige  Godgeleerden ,  onder  wel- 
Ji.<»/«^«.    kers  oordelen  en  proef  ik  my  gaarne  wil  ftellen. 


VYF- 


T  E  G  E  nVe  R  P  ï  N  G  E  N. 

P.    G  A  S  S  E  N  D  U  S, 

Aan  mijn  Heek. 

RENATUS  DES-CARTES. 

i^///»  Heer  , 

JP^5^^^  Nfe  Mcrfennus  heeft  my  grotelyks  verplicht,  met 
o^f^^Éli^^y  aan  defe  hoge  *  Bedenkingen,  diegy  ^^y^n^QiM^diutidi- 
ïlgl^^leerftc  Wijsbegeerte  gefchreven  hebt,  ^  deel  ach- böfprim4 
rv^^^E  tig  te  maken.  Want  zeker ,  de  ^  treffelykhcit  van 
**^*'***^^de  zaak,  de  e  deurzichtigheit  van  't  vernuft,  cn  li'rljtaftil; 
de  ^zuiverheit  der  redenen  behagen  my  zonderling.  Ik  ben 
dieshal  ven  ook  grotelyks  verblijd  van  dat  ik  u  met  zo  groot  4^^^"'-'^'- 
een  Smoed  en  geluk  zie  arbeiden,  ^'om  dewctenfchappen  tCgX*;»/**. 
vorderen,  en  zodanige  dingen,  die  aan  alle  voorgaande  eeuwen  J}  .^'»!'" 
onbekent  waren,  in't  licht  te  brengen.  Maar  dit  was  laltig  aan  pwf/r"r 
my,  dat  hy,  volgens  't  recht  vaa  vrientfchap,  vcrfocht  dat ,  in-  *  StrnyulMi 
dien  ik  enige  >fwarigheit.daar  in  befpeurde  ,  die  overig  was,  ik 
fulks  aan  u  fchryvenzou  i  vermits  ik  wel  te  voren  bemerkte 
dat  ik,  indien  ik  met  uw  redenen  niet  te  vreden  waar,  niets  an- 
ders, dan  mijn  plompheit,  zou  betonen,  of  eer  mijn  roekeloos- 
heit,  indien  ik  ook  het  minfte  daar  tegen  darde  by  brengen.  \h 
heb  echter  't  verfoek  van  fuik  eenvrient  nietkonnen  afleg- 
gen ,  vermits  ik  acht  datgy  dit  voornemen,  't  welk  niet  zo  feer 
het  mijne,  als  't  zijne  is,  in  't  goede  fult  nemen  s  te  meer  dewijl- 
ik  weet  dat  *^gy  zo  oprecht  zij  t.,  dat  gyachten  fult  dat  ik  niets  ^«'""'^•''^ 
anders  voorgehad  heb ,  dan  mijn  blote  redenen  van  twijffelen.^''* 
aan  u  voor  te  flellen.  En  feker,  't  fil  genoeg  zijn,  als  gy  zo. veel 
doet,  datgy  die  ten  einde  leeft.  Want  ik  heb  geen  zo  grooÈ. 
vermoeden  van  my  felf ,  dat  ik  meen  dat  zy  u  zodanig  behoren^ 
te  bewegen,  dat  gy  of  aan  uw '  redeneringen  ccnigGns  fult  mis«  i  lUtminu;. 
trouwen,  of  uw  tij  t,  tot  beter  dingen  gekhikt,  verflijtenmet 
daar  op  t^  antwoorden.  Ja  ik  kan  hen  ook  niet  fonder  be- 
fchaamtheit  voor  u  openbaren,  om  dat  ik  fekerlyk  weet  dat'er< 
niet  een  van  alledezen  is ,  of  zy  is  u  meermaals in  uw  overwe-  "^üuXZ^ 

A  a  •  5  ging 


yijfde  Tegenwerpingen. 
ging  voorgekomen,  en  dat  gy  die  voordachtelyk  hebt  veracht, 
of  geoordeelt  dat  men  die  behoorde  te  bedekken.  Ik  fal  echter 
mijn  twijfFclingen  voorftellen,  maar  alleenlyk  metditvoor- 
ncemen,  dat  ik  hen  voorgeftelt  begeer ,  voorgeftelt ,  zeg  ik, 
niet  tegen  de  dingen  zei  ven ,  die  gy  aanvangt  te'ljetose'n ,  maar 
•fS^^^g^j^ï^^'"?^^^^!^^^  Wantzek^r,  ik  be- 

/rwi.  iijd  de  ^  welentlykheit  van  de  driemaal  grootfte  God  en  d'on- 
Jlr^Sr  fterfFelykheit  van  onfe  ^gemoeden.  Maar  ik  maak  alleenlyk 
•z)«.  zwanghcit  omtrent  de  kracht  van  defc^  redenering ,  daar  mee 
\tZ:>  gy  wel  dcfe  dingen ,  als  d'anderen »  die  aan « d'Ö vernatuur- 
niHm,       kunde  vaft  zijn,  bewiift. 

tMetal'hyfi.  ^ 

O  P    D'  E  E  R  S  T  E 

BEDENKING. 

Van  de  d'mgen  y  die  in  twijfel getrok- 
kpi  konnen  worden. 

f  ?rm,^  Mc^  T  k  fal  niet  lang  op  f  d'eerfte  Bedenking  blijven  fta.an :  want  ik 
t^cu',     1  P^^j^      voorncemcn,daar  mee  gy  uwsgeeft  van  all'e  ^  Voor- 
cZn'^'"^"  o^^^'^^^^wilt  ontlaftcn.  Dit  alleen  kan  ik  niet  wel  genoech  be- 
vatten,  waarom  gy  niet  beter  acht  ^enkelyk,  en  met  weinig 
ter,         woorden,  dedingen,  die  gy  te  voren  kende,  vooronfeeker 
t'achtcn,  om  daar  na  het  geen ,  dat  waar  bevonden  word,te  ver- 
kiefcn,  dan  met  alle  dingen  voor  valfch  t'achten  ,  niet  zo  zeer 
fcPr.M-  'tonde  k  vooroordeel  te  verwerpen,  als  een  nieu  vooroordeel 
iw/./er  aan  te  nemen.  Aanmerk  hoe  gy,  om  hier  toe  te  komen,een'be 
driegelyk  Ood,  ofik  weet  met  welk  eenquade  bedriegelijkê 
m  geeft  hebt  .moeten  verdichten  ,rchoon  hetfchiint  dat  het  -e. 

"^^^^/^P):^^^^''''  verblintheit  van  de  m?n. 

«,^..«;.  fcheli)ke«>  geeft,  of  d  enige  zwakheit  van  de  natuur  d'oorfaak 
n  Lu,-^  ato  r'f  Wy^^rf 'gyvei'dicht  dat  gy  {laapt,om  alles  in  twiif- 

O  W..        trekken,cn  alles,  dat  hier  gefchied,  voor  «  boertery  t'ach- 
P  £.v;.r^«..  ten.  Maar  kontgy  daarom  van  u  zelf  p  afparflcn  ,  dat  cv  niet 
gelooft  dat  gy  waakt ,  en  de  dingen ,  die  voor  u  zijn  en  gelchie- 
den,  voor  onfeeker  en  valfch  acht?  Zegt  vry  wat  gy  wilt, 
men  fal  niemant  vinden  ,  die  fich  dietsmaakt  dat  gy  overreed 
q  Scnrns:   2ijt  dat  niets  van't  geen,  't  welk  gy  kent,  waar  is ,  of  dat  de  s  fm , 
tucod*m,ru  of  dc  ilaap ,  of  God,  of  eeiv'^quade  geeft  u  geduriglyk  bedrogen 

heeft. 


Vijfde  Tegen'werpmgen.  1 9  * 

heeft.  Zou  niet  betamelijker  voor  de  Wijsbcgcrige  oprech- 
tigheit,  en  liefde  der  waarheit  gcweclt  hebben,  dedingen, 
gelykzyzijn,  getrouwelyk  ,  en  niet  dubbelfinniglyk  te  zeg- 
gen ,  dan  gelyk  men  tegenwerpen  kan  ,  toevlucht  tot  a  konft-  gL^^^i^. 
werken  te  nemen,  i>fpoken  te  verdichten,  en  ^omweegen  te^ 
volgen?  Doch  dewijl  gy't  dus  goet  gevonden  hebt,  zo  wil  ik 
niet  wyder  tegen  u  twiften. 

OP  DE  TWEEDE 

BEDENKING. 

Van  de  natuur  des  menfchelijhe  geejfs ,  en  dat  hy  heken- 
der dan  V  lighaam  is. 

WAt  de  tweede  Bedenking  aangaat ,  ik  zie  dat  gy  noch  in 
uw  *^  boer  tcry  blijft,  en  echter  bemerkt  dat^  z.ijt ,  die^Ludip,^ 
dm  in  boertery  fieckty  en  dat     dies  halven  he fluit  dat  dit  ^voorftely  ^ 
ben,  (Ik^ben  wefentlyky  z^o  dikyvijls  ,  als  gy'^t  voorbrengt ,  of  met  de  tn»,^ 
^geefl  bevat ,  waar  ts.  Maar  ik  kan  niet  bemerken  dat  gy  zo  groot  ^^^XenT^'* 
'  een  i^toeftel  behoeft ,  dewijl  gy  van  elders  zeker  zijt,  en  dat  het  h.^pp'*ra, 
waar  is  dat  gy  zijt ,  en  zulks  uit  alle  uw  andere » doeningen  kont  -"^V 
beüuiten,  vermits  men  door't  naturelyk  licht  weet,  dataï* 
't  geen,'t  welk  doet,  is.  Gy  voegt  hier  noch  by  datgj  echter  noch 
nietgenoech  verflaat  mtgj  üjt.  Dit  word  in  ernft  aangenomen,en 
van  zelf  toegeftaan  ;  want  hier  inbeftaatde  gehele  knoop  van 
de  zwarigheit.  En  zeker,  ditfchijntnodigonderfocht  te  wor- 
den ,  zonder  omweegen ,  en  zonder  defe  ^  onderftelling.  Gy  ^  ^f^pfo/ithi 
wiltdaar  na  1  overwegen,  hoedaniggy  gelooft  hebt  datgymiarty  op^^^^^ri. 
dat,  als  alle  twijfelingen  wechgenomen  z.ijn  ,  dtt  alleen  z.oh  blijven  ^  dat 
zeker  en  onvervpaggelyl^  is.  Gy  zult  dit  met  ydcrs  toeftemminf» 
doen.  Gy  ,de  zaak  aangevangen  hebbende,  en  achtende  dat 
gy  een  menfch  zijt ,  vraagt,  wat  de  menfch  is ,  en  ,  met  voordacht 
de  gemene  "^bepaling  achterlatende,  verkicft  diedingen,  die  tn 
U  eerlt  voorquamen  ,  als  dat  gy  een  aangeficht ,  handen ,  en  d' andere 
leden  hebt  y  die gj  met  de  naam  van  lighaam  aanweefl  y  daarby,  datgy 
gevoed  voord,  datgy  gaat ,  gevoelt ,  en  datgy  denkt , '/  welk^gy  aan  de  üet 
toepafl.  Dit  zy  zo,  als  wy  flechs  op  uw «  onderfcheiding  tulTchen  «  'J^iJUnam 
de  ziel  en't  lighaam  merken.  Gy  zegt  datgy  toen  niet  bedacht  wat  de 
^  xJel  woi ,  maar  datg}  alleenlykjets  daar  afn  inbeeldde ,  gelyl^  de 

hn 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


192  vijfde  tegenwerkingen, 

hetvmr,  cf  de  lucht  y  die  in  de  grof jle  delen  van  uw  lighaam  ingekort 
was.  Dit  is  gedenkwaerdig.  Dat  gj  ,  voor  tlo  veel  't  Ughaam  aan- 
gaat,  met  tmjffelde ,  d^t  des  z.elfs  natuur  z.odantg  is  y  dat  het  bequaam 
iS  om  afgebeelt ,  en  omfchreeven  te  worden  ,  en  plaats  te  vervullen ,  en  dat 
alle  andere  Ugh  aam  daar  buiten  gefloten  is  ^  met  het  gevoel  ^  geficht ,  ge- 
hoor ,  reuk^  en  fmaak^bevai ,  en  op  veelderhande  wijfen  bewogen  vpterd» 
Gy  zouddefe  dingen  noch  aan  de  lighamcn  mogen  toeëige- 
nen ,  maar  niet  alle  aan  allen ,  (  want  de  wint  is  een  lighaam,  en 
word  echter  niet  mét  het  gelicht  bevat )  noch  d'anderc  toevoe- 
gingen uitllaiten  ;  want  de  wint,  het  vuur ,  en  veel  dingen  be- 
wegen. W at  lïet  geen  aangaat,  dut  gy  daar  aan  voegt,  te  weten 
datgy  aan  't  lighaam  de  kracht  van  z.tch  z.€lfte  bewegen  loghende  ,  ik  zie 
niet  hoe  gy  't  zult  konnen  beweren,  als  of  alle  lighaam  van  zijn 
eige  natuur  onbewegclyk  moell  wcfcn ,  en  dat  alle  des  zelfs  be- 

fJ^r^eJS  ^'tonlighamelyk  beginfel  voortquam,  en  als  of 

*  men  achtte  dat  het  water  niet  kon  vlieten  ,  noch  het  dier  gaan, 

^^IrlZ!'"  2ionder  ccnb  onliglvamclyk  aandryver. 

c  SnppoiitH       II.  Gy  ondcrlbckt  daar  na  ofgy ,    hvo  bedroch  noch  onderflelt  heb' 

otihiic  dafp.  Ifgfide,  verfeksrcn  k^om  d^t  'er  ïn  tt  iets  van  de  dm  gen  ts  ,  die  gy  geacht 
hebt  tot  de  natuur  van't  lighaam  te  behoren  ,  engy  ,  een  T^eer  naerfttg  on* 
derfoe k^gedaan  hebbende  ,  z^egt  dat  gy  mets  z.odamg.tn  ubevtnd.  Gyaan- 
fchout  u  hier  nictgclyk  een  geheel  menfch ,  maar  als  het  niner- 

e^Mma,  lykcn  vcrborge  deel,  gelykgydc^  .ziel  acht  te  wefen.  Zeg  my 
dan ,  bid  iku  ,o  ziel ,  of  met  welke  naam  gy  genoemt  wilt  zijn, 

tC^zitatio.  hebtgy  noch  niet  defcc  denking  verbetert  ,  door  de  welke  gy 
u  eertt  inbeeldde  dat  gy  iets  waart  gcly  keen  wint,  ofenigdier- 
gelykding.,  in  dele  leden  ingeftort?  Neen  zeker.  Waarom 
kont  gy  dan  noch  geen  wint,  of  eer  zeer  dunne  geeft  wefen,  die 
door  de  hitte  van  't  hart  uit  het  zuiverfte  bloct ,  of  van  elders , 
of  van  een  ander  oorlliak  verwekt  en  onderhouden  word  ,  en , 
deur  de  leden  vcrfpreid  ,  'r  leven  aan  hen  meedeelt ,  en  met  hec 
.oog  ziet  9  met  het  oor  hoort,  met  de  harflenen  denkt,  en  voorts 

iM(ini4.  ^'andere  dingen  en  ^amptcn  doet,  die  ugcmenelyk  toegeëi- 
gent  worden  ?  lndien\iit  dusdanig  is,  waarom  hebt  gy  dan  niet 
de  zelve  gell:alte,als  dit  geheel  lighaam  ,  gcly  k  de  lucht  de  fel  vc 
als't  vat,  daar  hy  in  beÜoten  is  ?  waarom  zult  gy  niet  achten  dat 

2  E^idcmü.gy  van  een  zelve  oniringfel ,  als  't  lighaam ,  of  van  de  s  buiten- 
vlies des  lighaams  omringt  word  ?  waarom  zult  gy  met  ilellen 
dat  gy  plaats ,  of  delen  van  plaats  vervult ,  die  van  't  grove  lig- 
haam  j  of  van  de  delen  daar  af  niet  vervul:  worden  ?  want  het 

grove 


vijfde  Tegenwerpingen.  193 
grove  Hglmm  heeft  ^  kleine  pijpjes,  deurde  welken  gy  zelve  aT«r»«, 
verfprcid  word  ,jazodanig  ,  dat,  daar  uw  delen  zijn  ,  de  delen 
van  't  lighaam  niet  zijn  ,  op  gelijke  wijfe  als  in  wijn  en  water  , 
te  zamen  gemengt ;  daar  de  delen  van  d'een  zijn ,  niet  de  delen 
vand'andcr  konnenwefen,  fchoon het geficht dieniet onder- 
fcheidenkun?  waarom  üuitgy  niet  een  ander  lighaam  buiten 
.  de  plaats,  daargyzijt,  dewijl,  in  hoe  kleine  plaatsjes  gy  ook 
zijt ,  de  delen  van  't  grove  lighaam  niet  konnen  wefen  ?  Waar- 
om word  gy  niet  door  veel  bewegingen  bewogen  ?  Want  ver- 
mits gy  veel  bewegingen  aan  de  leden  felven  'toefchrijft ,  hoe 
kont  gy  dat  doen ,  zonder  zelf  bewogen  te  worden  ?  Zeker,  in- 
dien gy  onbewogen  zijt,zo  beweegt  gy  niet,dewijl  poging  daar 
toe  behoeft :  en  gy  kont  ook  niet  onbewogen  bly  ven  op  de  be- 
wegmg  van't  lighaam  zelf.  Indien  dan  defe dingen  dusdanig 
zijn,  waarom  zegt  gy  dan  dat 'er  in  u  niets  van 't  geen  is ,  da^ 
tot  de  natuur  van  't  lighaam  behoort  ? 

1 1 1.  Gy  gaat  voort  en  zegt  dat  geen  van  de  dingen ,  die  aan  de 
Tjel  toegeetgent  worden,  als  gevoed  te  worden,  en  te  gaan ,  in  u  z.ijn. 
Maar  voor  eerft  kan  'er  een  lighaam  wefen ,  en  echter  niet  ge- 
voed worden.  Wyders,  indien  gy  zodanig  een  lighaam  zijt,"als 
de  geeft  gefegt  hebben  ,  waarom  kont  gy  ,  dewijl  de  grove 
leden  met  grove  ^  fclfftandigheit  gevoed  worden,ook  niet, ver 
mits  gy  dunder  zijt,  met  dunder  ftoffe  gevoed  worden  ?  En  als 
dit  lighaam,  daar  af  dit  delen  zijn,aanwaft,zo  neemt  gy  ook  toe- 
en  terwijl  het  lighaam  verfwakt ,  zo  verfwakt  gy  ook ,  ó  ziel' 
Wat  de  gang  aangaat,  dewijl  uw  leden  door  u  gaan,  en  nergens 
lich  vervoegen,  dan  als  gy  werkt  en  beweegt,hoe  lal  dat  zonder 
uw  gang  gefchieden  ?  Maar  indien  ik^nu geen  lighaam  heb,  zecrr  a y 
20  zijn  defe  dingen  niets,  dan  verdichtfelen.  't  Zy  gy  mot  ons ' 
of  met  ufelf  boert,  wy  moeten  daarom  niet  toeven.  Maar  in! 
diengyinernft  fpreekt,  zo  ftaatutc  bewijfen  dat  gy  een  liff. 
haam  hebt,  t  welk  gy  c  vormt,noch  dat  gy  ook  iets  zodanicr  zijt 
dat  gevoed  worden ,  en  gaan  kan.   Gy  ,  al  voortgaande  .""zeac 
noch,  dat  gy  met  gevoelt.  Maargy  zijt  warelyk  de  gene,  die  de 
verwen  fiet,  de  klanken  hoort,en  zo  voort.      ,zegt  gyyoefchied 
niet  JLonder  lighaam.  Ik  gelooft  wel  ^  maar  gy  hebt  eer  ft  een  lio-. 
haam  ,  en  gy  zijt  binnen't  oog ,  dat  niet  zonder  u  fiet.  Voort? 
gy  kont  een  teder  en  dun  lighaam  wefen ,  dat  door  '^'twerk-.i  or^^^»^ 
tuig  van  de  fin  werkt.  Jk,heb,  zegt  gy  ,  gemeentvecl  dingen 
fnijnflaap  te  gevoelen,  dte  ik^,geljk,tlifedeYt  bemerkte  ^  niet  gevoefd  had 

B  b  Maar 


X  p4  vijfde  Tegenwetfingcn. 

Maar  fchoon  gy  bedrogen  wierd ,  dat  gy,  fonder  ogen ,  geen 
fchccnt  te  bemerken ,  dat  fonder  ogen  niet  gemerkt  word ,  20 
hebt  gy  echter  niet  altijt  de  felve  valsheit  beproeft ,  en  't  oog 
niet  gebruikt,  door 't  welk  gy  bemerkte ,  en  de  beelden  ont- 
fingt,  die  gy  nu  fonder  ogen  kont  gebruiken,  gy  begrijpt  einde» 
lyk^datgy  denkt.  Zeker ,  dit  is  niet  te  loghenen.  Maar  aan  u  ftaat 
jiK««^»M».noch  te  bewijfen  dat  de  «macht  van  te  denken  zodanig  boven 
l!V«r4    de  i>  lighameliike  natuur  is,  dat  noch  c  d'adem,  noch  enig  ander 
,,ri.rea.     gefwind,  fuivcr,  en  dun  lighaam  door  enige  ^  befchikking  ver- 
TdI^uo.  krijgen  kan,  dat  het  bequaam  tot  ^  denking  word.  Gy  moet 
e  ccpt.m,  ook  met  enen  bewijfen  dat  de  zielen  der  heeften  onlighamelyk 
{F.nmonc,  zijn ,  vcrmits  zy  dcnkcu,  of ,  behalven  de  f  werkingen  der  uit* 
utZhJ'''  terlijke  zinnen, s  iets  innerlyk, niet  alleenlyk in  't  waken,  maar 
'iZ7hr!^!d   ookin'tflapen,  bekennen.  Voorts  moet  gy  ook  bewijfen  dat 
h  co.^''L,.  dit  grof  lighaam  geheel  niets  tot  uw  denking  toedoet,  fchoon 
>«w.'        gy  echter  fonder  dat  noit  geweeft,  noch,  van  dat  afgefcheiden, 
Mndcftndtn^'^ox.  noch  toc  icts gcdacht  zoud hebben,  endieshalven  ionaf- 
ur^ibtiLo,   hangel yk  van  't  lighaam  denken :  in  voegen  dat  gy  niet  belet 
noch  verftoort  kont  worden,  't  zy  door  de  dampen,  of  door  de- 
fc  dichte  en  dikke  roken,  diefomtijtszo  grote  quelling  inde 
harflenen  veroorfaken. 
kTr/f//>.       IV.  Gybefluit,  Ik^bendanvbeJliptelyk^eenUenkenddmg,  datis 
*"  G^^fti  ^/ " gemoed,  o  verjiant,  P  reden.  Ik  beken  hier  dat  ik  gedoolt 
mlv^»x.     jjcb:  want  ik  achtte  dat  ik  de  q  menfchelijke  ziel  aanfprak ,  of 
Ö7^;S'«*.  dit » innerlyk  beginfel,  daar  door  de  menfch  leeft,  gevoelt,  van 
p  lu  /O.    '  plaats  bewogen  word,  en  verftaat  j  en  ik  fpreek  tot  de « geeft  al- 
*ir'n'r"*""  leen,  die  niet  alleenlyk  het  lighaam,  maar  ook  de  t  ziel  felve  uit- 
'ii'rtnninHm  getrokkcn  heeft.  Doet  gy  dat  niet,  ó  voortrcfFcly  k  man,  naar 
V'iifX    't  voorbeelt  der  ouden ,  die ,  hoewel  zy  oordeelden  dat  de  ziel 
\^nmu.  gehele  lighaam  verfpreid  was ,  echter  waanden  dat  het 

voornaamftedeel    nyii^ouKo^  in  een  bepaalt  deel  van 't  lighaam, 
als  in  de  harffenen,  of  in't  hart  zijn  fetel  had.  Niet  dat  zy  meen- 
den dat  men  ook  de  ziel  niet  in  dit  deel  van 't  lighaam  vond  , 
b  Mtvs.     ^^a^j.  Q^-^       2-y  geloofden  dat  de  "geeft  als  by  de  ^  ziel ,  daar 
Ie^!Ps.  ^  wefcntlyk  zijnde ,  bygevoegt,  en  als  mee  vereenigt  wierd,  en 
met  haar  een  deel  maakte.  Enfeker,  ik  behoorde  daar  aan  ge- 
^-r     ,  dacht  te  hebben,  volgens 't  geen,  dat  gy  daar  af  in  uw  v  Rede- 
l  nXi.  nerinrr  van  't  Beleed  gefegt  hebt.  Want  het  fchijnt  dat  gy  daar 
T    in  wik  beweren  dat  alle  dcfe  ^  ampten  en  bedieningen ,  die  zo 
bs'^A/lvr  welaande  «voedige,  als  aan  de  ^  gevoelige  ziel  toegeëigent 


vijfde  Tegenwrpingen. 
worden,  niet  van  de  *  redelijke  ziel  afhangen,  en  dat  zy  ook  ge-  a  xatmdk  . 
pleegt  kennen  worden  voor  dat  de  ziel  koomt ,  gelyk  zy  in  de 
beeltcngeplecgt  worden,  inde  welken,  gelyk  gy  beweert, 
geen  reden  is.  Maar  ik  weet  niet  hoe  ik  dit  vergeten  had  ,  dan 
om  dat  ik  in  t  wijffel  was  gebleven  of  gy  ^  dit  beginfel,daar  door  b  ///«rf  frin\ 
zo  wel  wy  als  de  bccften, leven  en  gevoelen,  geen  ziel  genoemt 
wilt  hebben  ,  maar  alleenlyk  aanwijfen  dat  onfe  geelt  eigent-  c  Mens,' 
lyk  de  a  ziel  is  ^  fchoon  echter  dit  beginfel  eigentlyk  gefegt 
wort  ^  te  bezielen,  en  de  geeft  niets  anders  doet,  dan  dat  wy  e-^"»^*'"'' 
denken  i  daar  af  gy  verfekering  geeft.  Doch  dit  zy  zo 't  wil.  ^ 
\yord  gy  maar  *^"geeft  genoemt,en  zy  beftiptelyk  een  s  denkend  /iic^llj^,-.  • 
ding.  Gy  fcp-t 'er  noch  by,  dat  de^^denktni  alleen  met  vm»  af ae^  ''"'* 
jüheHït  k^an  worden.  Men  kan  dit  niet  aan  u  ontkennen  ,  voorna-  i  ar;-», 
melyk  zo  gy  alleenlyk '  geeft  zijt,  en  niet  wilt  dat  uw  k  fclfftan- 
digheit  van  de  Telfftandigheit  der  ziel,  dan  door '«aanmerking,  .«/^i*." 
onderfcheidenzy.  Ik  blijf  echter  in  twijffel ,  en  weet  niet  of 
gy ,  als  gy  fegt  dat  de  "  denkjng  niet  van  h  afgef  :heuYt  kan  worden,  ver-  "  Co^tuu», 
Haat  dat  gy,  terwijl  gy  zijt ,  londer  ophouden  denkt.  Zeker, 
dit  is  gelyk  met  de  «  gelooffpreuk  der  vermaarde  Wijsbegeri-  o£/.«/«a«. 
gen  ,  die,  om  uw  onfterffelykheit  te  bewijfcn  ,  geftelr  hebben 
dat  gy  geduriglyk  bewogen  wierd  ,  of,  gelyk  ik  bedied,  gedu- 
riglyk  denkt.  Maar  feker ,  de  genen  fullen  niet  overreed  wor- 
den ,  die  niet  konnen  begrijpen  hoe  men  p  door  een  flaapfuch-  p  Pcrfofor.m 
tige  flaap ,  of  in  de  moeder  kan  denken.  Ik  twijffel  hier  ook ,  ^«i'X.Z* 
of  gy  acht  dat  gy  binnen  uws  moeders  lighaam ,  of  beneffens  ' 
uw  voortkoming,  in  't  lighaam,  of  in  een  deel  daar  af  ingeftort 
zijt.  Doch  ik  wil  u  niet  harder  hier  op  ondervragen,  noch  den- 
ken of 't  u  heugt  wat  gy  in  uws  moeders  lighaam,  of  in  d'eerftc 
dagen,  niaanden  of  jaren  nauw  geboorte  gedacht  hebt ,  noch 
ook ,  indien  gy  ja  antwoort ,  waarom  gy  alles  hebt  vergeten. 
Ik  wil  u  alleenlyk  vermanen  te  gedenken  hoe  duifter ,  hoe  ge- 
ring, ja  hoe  byna  niets  uw  <i  denking  in  die  tijden  liceft  moeten  q  c^^iuth. 
Wefen.  Gy  gaat  al  voort ,  en  fegt ,  Il^hn  met  defe"^  famenvoeging  ^  (-<>~^r'*i't 
van  leden  ,  die  men  een  menfchelyk^ltghaam  noemt.  Men  moet  dit  aan  7K'JslogiT' 
U  toeftaan  ,  om  dat  gy  alleenlyk  aangefchout  word  als  een*""- 
«denkend  ding,  en  «een  deel  van't  menldielyk  zamengezet,!,fC^^^^^^^^ 
dat  van  dit  uitterlyk  en  grove  onderfcheiden  is.  Il^ben^  zegt 
gy  ,  ooh^  met  emge  "  dnnne  lucht ,  tn  defe  leden  mgefiort ,  geen  *  wm ,  k  vTpIk* 
geen  ^  damp  ^  geenfadem^  noch  tets  y  dat  tk,vooY  my  verdichten  kan  :  l/^f , 
rvant  ik^heb  ^  ondergejicli  dut  defe  dingen  mets  z.tjn  3  de  a  jieümg  blijft.  Sta  xT'ofiiZ'''" 

Bb  z  hier 


19^  Vtjfde  T ^gen-iverplngen. 

\omnü    hicrflil,     Geeft,  en uw^^ flellingen ,  of  eer  ^  verdichtfelcn 
*  \mlliml  f^Lilleneindelyk  wijken.  Ikpen.ztgigy  ^  geen  lucht,  of  iets  zoodanig, 
c  '        ^^^Y  indien  de  gehele  ziel  iets  zodanig  is,  waarom  fal  men 
dan  ook  niet  achten  dat  gy,gelyk  de  bloem,  zij  t ,  of't  edelfte, 
A^^tiof^ft'  dunfle,  zuiverfte,en^daatvaerdigftedaar  af?  *t  Kan  zijn,  zegt 
^Zpi'oucu,  gy»  dat  de  dingen^  die  iJC  onder jiel  niets  te  mf en ,  iets  z.ijn ,  en  niet  van 
*  defemy,  dte  tijken,  verfcheiden :  ikjpeet' et  echter  met ,  en  fpreekhier 
met  af.  Maar  indien  gy't  niet  weet ,  en  daar  niet  tegenfpreekt, 
t^lfHmtrc,  waarom^  neemt  gy  dan  dat  gy  niets  daar  af  zij  t  ?  l\met,  zegt 
gy ,  dat  tk  xvefentlyk^  ben.  Maar  de  kennis  van  dit  dmg  J^an  bejiiptelj^ 
met  van  hgeen  afhangen, '/  well^tirjoch  niet  ken.  Dit  zy  zo:  maar  ge- 
denk  dat  gy  noch  niet  bewefen  hebt  dat  gy  geen  lucht,  geen 
damp,  noch  iets  diergelyk  zijt. 
f,  ir»agina.      y.  Gy  fchrijft  by  gevolg  wat  het  geen  is,  dat  gy  sinbeelding 
'hJn>ag,ruiri,  nocmt ,  want  gy  zegt  dat  ^  mbeelden  niets  anders  is ,  dan  de  'geftalte, 
)^imlgo,  .of^'^  ^^^^^  "^^w      lighameljidmg  te  ^  befchomven*  Te  weten  om  te 
1  c'txteMi'U'  befluiten  dat  gy  door  een  andere  flach  van  denking,  dan  door 
Zi-iiiu [iecie  d'inbeelding  ,  uw  natuur  kent.  Doch  dewijl  't  u  geoorloft  is 
ctlttauó^.uy  n  d'inbeelding  naar  uw  believen  te  bepalen,  zo  bid  ik  u  ,  indien 
gy  lighamely  k  zijt ,  dewijl  gy  het  tegendeel  noch  niet  getoont 
L'inmgina.  hcbt  ,  waarom  gy  niet  onder  een  lighamelijke  «  geftaltc  of 
o\«r..    p  beek  ^  befchouwen  kont  ?  En  ik  bid  u,  als  gy  befchout ,  wat 
P  '^^zo     bevind  gy  dat  voor  u  koomt,  als  fekere  fuivere deurfichtige  en 
q  c./f.,;/-/.,-  ^^jj^^^g  r  felfllandigheit,  gelyk  een  » wint,  die  het  gehele  lig- 
^iiMifiantia^  haam,  of  ten  minflcn  deharllenen,  of  een  deel  daar  afdeur- 
\^uu£ilnn.  dringt ,  bezielt,  en  daar  alle  uw  »ampten  pleegt  ?  Ik^bek en^7.cgt 
gy,  dat  niets  van  de  dingen,  dieikjnet  htilpvand''inbeeldin^begrijp  ^  tot 
dez^ekennü ,  die  tkvanm)  heb,  behoort.  Maar  gy  fegt  met  hoe  gy 't 
kent:  en  dewijl  gy  een  weinig  te  voren  geftelt  hebt  dat  gy  noch 
niet  weet  of  dele  dingen  tot  u  behoren,  hoe  kont  gy  dan,  ik  bid 
u,  dit  nu  befluiten? 
w.ww.        VI.  Gy  ,  al  voortgaande,  icgt,  dat  men  de  ingeeft  zorgvMigljk. 
«r  ^vnv.;v,  dingen  moet  ^ afirekj^en  ,  op  dat  hyfeer  onderfcheide/y kozijn  na- 

imr  begrt)pen  k^n.  Defe  vermaning  is  goet.  Maar  na  datgyu 
forgvuldiglyk  afgetrokken  hebt,  zo  zeg  ons,  ik  bid u,  hoeon- 
X  T,«,>rr*.  derfcheidelyk  gy  uw  natuur  ^begrepen  hebt.  Want  alleenlyk 
yiUi c^gi'  '  tefeggen  dat  men  een  y  denkend  ding  is,  zo  verhaalt  gy  een 
ToWmo,  *werking,diewy  te  voren  alle  wiften,  maargy  verklaart  niet 
a  ^«t/Wi^  de^  werkende  felffl:andigheit,namelyk  hoedanig  zy  is,hoe  zy  tc 
t  ar^i^m.  zamen  hangt,  hoe  zy  fig  ^  fchikt  en  bereid  om  zo  verfcheidelyk 

zo 


V^fde  Tegen'iver pingen.  ^97 
20  verfcheide  dingen  te  doen,  en  diergelijke  meer,  die  te  voren 
aan  onsonbekcnt  waren.  Gy  zegt  dat  men  met  het  ^verflant  het  i  intelleffuK 
geen  bevat ,  't  welk  door   d'inbeeldmg  (  die  gy  op  gelijke  trap  ftelt  l^'^^''^^'- 
als  de « gemene  zin)  niet  J^an  bevat  worden.  Maar  ó  goede  Geeft,  mmu. 
kent  gy  ons  niet  leren  dat 'er  inwendiglyk  veel  cn  niet  eenf;),^^""'* 
enige  en  ^enkele  macht  is ,  daar  door  wy  eindelyk  't  geen ,  dat 'e  Fi«/f^ 
wy  willen,  kennen?  Als  ik  met  opeogende  zon  '^anfchou ,  ^^f^"";^ 
dat  is  een  klare  ^bemerking:  als  ik  met  geflote  ogenby  my 
felf  op  de  zon  denk ,  zo  is  't  een  klare  innerlijke  s  kennis.  Maar  s 
hoe  fal  ik  eindelyk  konnenonderfcheidcn  dat  ik  de  zon  h  be- J'^^/'J^','^'. 
vat  door  de  i  gemene  zi,n ,  of  door  ^  d'inbceldige  macht,  en  niet  '^'«"«. , 
door  del  geeft,  of  doorm't  verftant ,  ja  zodanig,  datik,  naar  L^JIJi'nx^ 
miin  believen ,  nu  door  de»  verftanino; ,  die  p;ecn^  inbeelding '-^'^"^^ 
is ,  en  dan  door  d'mbeeldmg  ,  die  geen  verftanmg  is ,  de  zou  n  inuUitito, 
begrijp  ^  zeker,  indien,  als  de  harflenen  ontroert,  en  «^'i^^- 
beelding  gequetft  was,  p  't  verftant  beftandig  bleef,  en  zijn  eige  q  F^n^hZu 
en  fuivere  *i  ampten  pleegde ,  zo  zou  men  mogen  zeggen  dat  de  [      ;f  7;. 
'  verftaning  van  d'inbcelding ,  en  ^  d'inbcelding  van  t  d'uitter-  Isc^jf^ctT 
lijke  zin  onderfcheidcn  was.  Maar  dewijl  wy  Hen  dat  het  an- 
ders  gebeurt ,  zo  kan  men  fwarelyk  een  waar  onderfcheit  hier 
in  ftellen.  Want  te  feggen ,  gelyk  gy  doet ,  dat  het  dan  ^inbeeK  \^Tmaiinafté^ 
dtng  is  ,  als  vs^y  het  ^  beelt  van     hghamelyk.  dmg  befchoHwen     ZO  zict  »•'» 

men,  dewijl  mende  lighamen    op  geen  andere  wijfekan  be- x  Iv»*»  a'i^ 
fchouwen ,  ook  gebeuren  dat  zy  door  y  d'inbcelding  alleen  tc 
kennen  zijn,  of  ten  minften  dus,  dat  ^  d'anderc  kennende z^fS^*^ 
macht  niet  onderfcheidcn  kan  worden.  Gy  fegt  noch  datgy  nkt'f^^ 
beletten  kont  t*achten  dat  men  de  ^  lighamelijke  dmgen  ,  weli^rs  beelden  a  Kes  corpo- 
door  de  den^tng  ^gevormt ,  en  door  de  « zwinnen  nagefpcurt  worden  ,  on-  ^ 
derf  uheidelijker  k^nt ,  dan  dit  tkjweet  niet  wat  van  ti ,  *t  wclk^niet  m  ^ d^in-  c  Cc^/Mf;». 
beelding  valt  j  z.o  dat  het  wonder  is  dat  twijjfclachtige  dingen  ,  en  die  bm-  jj  IZJ!^!''  • 
ten  ons  z^ijn  ,  onderjcheidelijhjr  beleent  en  begrepen  worden.  Gy  doet  ^''"'•i 
voor  eer  ft  feer  wel ,  als  gy  fegt  t  dn  iJ^  weet  niet  wat  van  h  ;  want  s  //^«'^ 
feker,  gy  weet  niet  wat  het  is,  en  kent  niet  de  natuur  daar^'"'^^'"' 
af,  en  kont  dieshalven  niet  fekerlyk  weten  of  het  dusdanig  is , 
dat  het  niet  in    d'inbcelding  kan  vallen.  Wydcrs ,  alle  onfc  \Mm^<iin^u^ 
i  kennis  fchijnt  geheel  haar  oorfprong  van  de   finnen  te  heb- k''^;;;};;*; 
ben;  cn  hoewel  gy  ontkent  dat'et  gecn,*t  welk  in  ^  't  verftant  is,  i  inuiui^^ 
cerft  in  de    fin  moet  wefen ,  zo  fchijnt  dit  echter  waar  tc  zijn  ,  s«;/«5. 
vermits  dit  niet,  dan  door  inloping,  o{^*xk  ino^iAoitr^^  gelyk  men  "  w/^i. 
fegt ,  gebeurt :  maar  het  word  volmaakt  door  "gelykvormig-  o  ^wo^^m; 

Bb  5  heit. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


1 9  S  Vijfde  T igcnwerpingen, 

ir.ompofitio,  heitj^famcnzctting, deling,  <^  vermeerdering, .1  vermindering, 
c\^'J.y!Lo,  en  andere  diergelijke  ^  wijlen ,  die  wy  niet  behoeven  te  verha- 
VflT"""'  dieshal  ven  geen  wonder  zo  de  dingen,  die  vanfich  fel- 

iinL'rrere.  ven  ^  inkomcn,  en  de  s  fin  treffen ,  geweldiger  indruk  in '  't  ge- 
il Imp'^L,  ^^^^  maken ,  dan  de  genen ,  die  't  gemoed  zelf,  met  alleenlyk 
i^i/wV*  de  kgelegentheit  waar  te  nemen,  uit  dedingen,  inde  'fin  '"in- 
Ïs^/Jnt*  vallende  ,  aan  fich  zelf  verdicht ,  en  begrijpt.  Gy  noemt ,  't  is 
tn  w*r^  waar ,  de  lighamelijke  dingen  twijffelachtig  maar  indien  gy  de 
waarhcit  wilt  belijden,  zo  zijt  gy  niet  min  zekerdat  het  lig- 
haam  ,  daar  in  gy  woont ,  en  alle  dcfc  dingen ,  dicgyrontomu 
nSx'jicre.  Q^^^  nwcfcntlykzijn,  dandat  gy  zelve  wcfentlyk  zijt.  Enals 
^operntto,  ^clvc  u  aan  u  zelve  door  d'enii^e*'  werkin^,,dieP  denkinii  2e- 
q  M.rn/*//..-  noemt  word ,  openbaart ,  wat  is  dit  ten  oplicht  van  ^1  d'openba- 
'-iopnaiio.  ni"»g  van  diergelijke  dingen  ?  want  zy  worden  niet  alleenlyk  o- 
nes.         penbaar  door  de  vcrfcheide  ^  werkingen  ,  maar  ook  door  veel 

"  ^'«7'    tigheir,   vcrwe,  y  fmaak,  en  zo  voort  \  ja  zodanig,  dat ,  fchoon 
Zcyj'''      buiten  u  zijn  ,  het  geen  wonder  is ;  zogy  hen  oriderfcheide- 
•^Supi>r.     lijkcr  dan  u  kent ,  en  begrijpt.  Maar  hoe ,  is't  mogelyk  dat  gy 
mending,  dat  buiten  u  is,  beter  zult  verdaan  dan  u  zelf  ?  na- 
melyk  zopdczelvc  wijfe,  daar  door 't  oogd'anderc  dingen, 
en  niet  fich  zelf  fiet. 

VII.  fJHaar ,  zegt  gy ,  vjat  hen  il^dan  ?  een  denkend  Ding.  Wat 
is  dat?  t  wi] ff c  lende  y  verftaande  ^  bevefltgende  ^  loghenende  ,  wHende  y 
niet  willende,  ook^mbeeldende  en  gevoelende.  Gy  zegt  hier  veel.  Ik  fal 
jC.chter  niet  op  yder  daar  af  ilaan  bly  ven, maar  alleenlyk  hier  op, 
'ii^esfcn-  datgy  zegtdatgy  een  ^gevoelend  ding  zijt.  Dit  is  wonder, 
dewijl  gyalreê  te  voren  het  tegendeel  verfckcrt  hebt.  Of  hebt 
^r<icHim  miflchien  willen  zeggen  dat'er,  bchalvenu,  een  ^lighamelij- 
ke macht  is,die  haar  verblijf  in't  oog,oor,en  in  d'andere  werk- 


corporea, 
C  Oriana^ 


rllw'^r  ^^'S^"  ^^^^^ '  endie,  de  «1  gedaante  der  finnelijkedingen  ont- 
Yinm  ' fangendc,  de  e  gevoeling  zo  begint,  dat  gy  daar  na  volmaakt,  en 
tScnfi,,  zelvedegenezijt,diewarelykzict,  hoort,  en d'andere dingen 
^^i'ma'ina-  S^^^^^^  ^  Dit  is ,  gclyk  ik  acht,  d'oorfiiak  datgy  zo  welde^ge- 
n/'*^""*"  voeling,als!^d'inbeelding  zeker  flach  van  denking  maakt.  Dit 
JV?r'«t;.""^y  ^'^^  Maar  zie  echter  of  niet  het  geen,  't  welk  in  de  heeften 
iScvp,.'  i  gevoeling  is ,  dewijl  het  d'uvve  niet  ongelyk  is ,  geen*^  den- 
k  cogit^tto,  J^ing  gcnoemt  mag  worden  ;  en  of  in  defer  voegen  ook  niet  in 
Min:,  de  heeften  zalven  een  '  geeft  is ,  d'uwe  niet  ongelyk.  Ik ,  zult 
£y zeggen,  mij n zetel in de harflenengeboat hebbende,  ont- 

fang 


vijfde  Tegenwerpingen,  IS9' 
fang  al  't  geen  i  dat  my  door  de  *gecften  ,  die  deur  de  zenuwen  JI^^^ÜÏ^' 
gaan  ,  aangefegt  word  j  en  dus  gefchied  by  my  de  c  gevoeling ,  c  ^lljl] 
die  gefegt  word  door 't  hele  lighaam  te  gcfchieden.  'tZy  zo: 
maardaar  zijn  in  de  heeften  ook  ^zenuwen,  egceften,  harfle-'^^"'^'*  . 
nen,  en  in  defe  harflenen  een  ^  kennend  beginfeU't  welk  de  din-f 
gen,  door  de  geeften  aangefegt,  s  op  gelijke  w  ij  fe  oi"itfiingt /J^^^'"^^'^';^^ 
en  de  ^  gevoeling  volmaakt.  Gy  zult  zeggen  dat  dit  ^  beginfel  'mhSeufioT  "* 
de  harllenen  der  beeft  en  niets  anders  is ,  dan  een  ^  verbeelding ,  pS^y?!! 
of  een  ^  inbeeldige  macht.  Maar  toon  gy  eens  dat'er  in  de  harf- 1  ^amtvt^ 
fenen  iets  anders  is,  als  een verbeelding ,  of"  menfchelijke  in-  'ZfZnllfix^ 
beeldiger :  Ik  verfocht  terftont  te  voren  een    zeker  bewijs , "  imaim^''^ 
daar  meê  gy  bewijfcn  zoud  dat  gy  anders  zijt :  maar  ik  meen  dat  o^nurtZi 
gy  dit  niet  doen  zult.  Gy  zult  .wel  veel  trefFelijker  p  werkin-  p  opcraUi-i 
gen  voortbrengen  dan  degenen  ,  die  van  de  beeften  voortge-"''* 
bracht  worden.  Maar  gelykde  menfch,  fchoon  hy  de  voortref- 
felykfte  van  de  dieren  is,  echter  niet  uit  het  getal  dcrdierea 
uitgefondert  word  :  zo  ook ,  fchoon  men  hier  uit  betoont  dat 
gy  de  voortrefFelykfte  der  ^  inbeeldigers  of  ^  verbeeldingen  q^'»'*i:''"«-' 
zijtjZo  word  gy  echter  niet  uit  der  felver  getal  genomen.  Want  r^WiM)?^ 
dat  gy  u  befonderlyk  *  geeft  noemtjkan  een  naam  van  een  waar-  s  -Wcn/^ 
diger,  maar  echterniet  van  een  verfcheide  natuur  wefen.  Ze- 
ker, indiengy  tonen  wilt  dat  gy  een  verfcheide  (dat  is,  gelyk 
gy  beweert,  van  onlighamelijke )  natuur  zijt,  zo  behoort  gy 
enige '  werking  anders  te  volbrengen ,  dan  de  beeften  doen,en,  t  Opemf,,,^ 
is't  niet "  buiten  de  harflenen,ten  minften  zonder  van  de  harf- "  ^xtractrti 
fenen  af  te  hangen  j  'twelkgy  echter  niet  doet.  Want  als  de 
harffenen  ontroert  zijn,  zo  word  gy  meê  ontroert,  en  als  die  ge-  ^^^"^"•^«''^- 
drukt  zijn ,  zo  word  gy  meê  gedrukt :  en  indien'er  enige  ^  ge-  x%<«« 
daanten  der  dingen  daar  uit  vallen ,  zo  behoud  gy  zelf  niet  een 
y  fpeur  of  merkteeken  daar  af.  Alle  dingen,  zegt  gy,  gefchieden  y  V'Jfis''ftr^>: 
in  de  beeften  door  een  blinde  drift  der  ^geeften,  der  andere  ^'^p"''^'**» 
» werktuigen ,  op  gelijke  wijfe ,  als  de  bewegingen  in  een  uur-  ^  o^'i*"*» 
werk,  of  menig  ander  bkonftgebou  gefchieden.  Maar  fchoon  b 
dit  waar  was  nid'andere*^  ampten ,  gelyk  van  a  voeding,  e  klop- cfww^ 
pinge  der  aderen,  en  diergelijke  dingen,  die  ook  op  gelijke  'l^^niZ' 
wijie  in  de  beeften  gefcheiden ,  kan  men  dan  verfekeren  dat  de  arteriarutn^ 
f  doeningen  der  finnen ,  of  de  genen ,  die  s  ly  dingen  van  de  ziel)4f«T* 
genoemt  worden ,  in  de  beeften,  en  niet  in  ons,  door  een  blin-  P/^^iona 
de  drift  voortgebracht  worden?  Een  brok  vleefchzend  zijn 
•  gedaante  in  't  oog  van  de  hont,  die,  tot  in  de  harflenen  deurge-  i  cat^  i^y^ 

drongca^"** 


200  ^^jf^^  Tegemverfingca. 

a  unima.   drongcii ,  als  met  zekere  angels  fich  aan  de  a  ziel  hecbc :  dies- 
halven  ook  de  ziel ,  en't  gehele  lighaam  ,  daar  aan  vaft  zijnde  , 
als  met  zekere  dunne  ketenen  naar  de  brok  vlecfch  getrokken 
bs/'««v;.  fteen,  tegen  de  hont  opgeheven ,  zend  ook  zijn  i>ge- 

cVcUhs.     daante  derwaarts ,  en  drijft ,  gely  k  met  een  ^  hefboom ,  de  ziel , 
cn  met  een  lighaam,  omde  vlucht  te  kiefen.  Gcfchieden  defe 
fclve  dingen  ook  niet  in  de  menfch  ?  ofis 'er  miflchien  een  an- 
ü^Modm.    dere  ^  middel,  daar  door  gy  begrijpt  dat  defe  dingen  gefchie- 
den  ?  Indien  gy  dit  leert,zo  fullen  v/y  grotelyks  aan  u  verplicht 
zijn.  Ik  bcn'vry ,  zegt  gy  ,  en  't  is  in  mijn  macht  de  menfch  zo 
weivan  de  vlucht ,  als  van  de  volging  af  te  weren.  Maar  dit 
cTnWf^/wwc entend  beginfcl  doet  desgclyks  in't  beeft,  en  fchoon  de 
€i^noium,  Ijqj^^^  fomtijts  niet  voor  de  dreigingenen  Hagen  bevreeft,  (ich 
op  de  brok  vlecfch ,  die  hy  gefien  heeft ,  werpt ,  hoe  dikwijls 
iMcr^imyt'  (joet  dc  mcufch  gclijkc  dingen  ?  De  hont ,  zegt  gy ,  baft  *^^door 
%\xdAt.   een  zuivere  drift  ,  en  niet  li  door  verkiefing ,  gelykde  menfch 
«J?**        fpreekt.   Maar  men  heeft  ook  oorfaken  om  t'achten  dat  de 
.menfch  door  drift  fpreekt :  want  het  geen,  dat  gy  aan  de  ver- 
kicCng  tocfchrijft,  gefchied  door  groter  drift;  en  het  beeft 
heef  t  ook  zijn  verkieling,  daar  de  drift  groter  is.  Zeker ,  ik  heb 
een  hont  geilen,  die  zijn  geblaf  zodanig  naar  de  fchalmai  wift  tc 
matigen,  en  te  voegen,  dat  hy  alle  veranderingen  van  fcherpe  , 
grove ,  trage  en  gefwinde  klanken  kon  navolgen ,  hoe  fchich- 
tiglyken onvoorfiensdieook  verdubbelt,  of  vertraagt  wier- 
h3ïf»^/o.     den.  De  beeftenmilfen ''reden,  zegt  gy,  maar z'y  miflen  men- 
fchclijkc,  enniet  huneige  reden,  in  voegen  dat  men,  zo't 
iAioga,     fchijnt,  hen  niet 'onredelyk  mag  noemen,  dan  als  zy  met  ons 
YSi^lcxts,   ofmetonfe  ^ gedaante  geleken  zijn  ,  fchoon  anders  de  *  reden 
^^ITuim  20  wel  algemeen  fchijnt  te  wefen,cn  hen  toegeëigent  te  mogen 
Twriw.  "^'0^^^^"'  als  de '"kennende  macht ,  of  "d'innerlyke  zin.  Gy 
^Ir'nJ!""  zegt  dat  zy  niet  ° redeneren.  Maar  hoewel  zy  niet  zo  volko- 
o  R4r/ö««rf.  mentlyk ,  en  van  zo  veel  dingen  j  als  de  menfchen  ,  redeneren, 
zo  redeneren  zy  echter ;  en  daar  fchijnt  geen  verfchil  in  ,  dan 
naar  meer  en  min.  Gy  fegt  dat  zy  niet  fpreken.  Maar  hoewel 
zy  geen  menfchelijke  ftemmen  ( want  zy  zijn  geen  menfchen  ) 
voortbrengen  ,  zo  fpreken  zy  nochtans  hun  eige  fpraak  ,  cn  ge- 
bruiken die  gelyk  wy  d'onfe.  Een  uitfinnige,  fegt  gy « kan  ook 
veel  woorden  te  famen  hechten ,  om  iets  te  betekenen  ;  't  welk 
-nochtans  de  w ij fte  der  heeften  niet  kan  doen.  Maar  befic  ofgy- 
.tiJljk  genoqchzijt ,  die  van  een  beeft  menfchelijke  ftemmen 

eilcht, 


vijfde  Tegenwerkingen,  201 

eifcht,  en  niet  op  hun  eige  ftemmcn  merkt  ?  Doch  defe  dingen 
behoeven  een  langer  ondcrfoek. 

VIII.  Gy  brengt  daarna  het  ^voorbeehvanhwas  by  ,  en  z.egt » ^xm^tum 
daar  af  veel  dmgen^  om  aan  te  vptjf en  dat  het  geen  ^  *t  welk^men^  toevallen""'''*  . 
van  't  was  noemt ,  anders  is ,  dan  het  ms  zelf,  of  des  felfs  c  felffiandh^  u^"' 
heit,  en  dat  het  was  felf,  of  des  felfs  f elf flandtgheit^  onderfchetdelykjel^j^'^^^^^^^ 
tbevatten  eenwerJ^van  de  ^  geeft  alleen  ,  of  van  i*tverjiam  ts  ,  en  met'^^'^rai^cli 
vande^^z^in,  of  inbeelding.  Maar  voor  eerfl  is  dit  een  ding  ,  daar  ^ 
inzyalle  eenllemmig  zijn,  dat  de  ''bevatting  van't  was,  of  u  * 
van  des  felfs  ^  felfftandigheit  van  de    bc  vattingen  der  toe val^c^f.)^^^^^^^^ 
len  '^  afgetrokken  kan  worden.  Word  dan  daarom  de  felfftan-"^'«- 
digheit  felve,  of  de  natuur  van't  was  «onderfcheidelyk  bc-l/^Jfc^/J^* 
grepen  ?  Wy  bevatten  wel  dat'er ,  behalven  de  p  verwe  ,  <ï  jre-  '^ccuUnüum, 
flalte ,  r  fmeltely kheit ,  en  zo  voort,  iets  is ,  't  welk  ^  't  onder-  'l^t^:!^:' 
werp  der  toevallen,  en  der  waargenomc  veranderingen  is;  p^*'"-"'* 
maar  wy  weten  niet  wat  of  hoedanig  dit  is :  want  het  blijft  al- 
tijt  verborgen;  en  men  acht  allcenlyk  ,  alsby  gilling,  dat'er  T/- 7  - 
iets  onder  moet  wefen.  Ik  ben  dieshalven  verwonderc  hoe  gy  l-tlT. 
leggen  kont  dat  gy,  de  t  vormen  als  klederen  afgedaan  en  uic- ^ 
getrokken  hebbende ,  volmaaktelijker  en  klarclij  ker  "  bevat- 
ten  kont  wat  was  is.  Want  gy  bevat  wel  dat  het  ^  was ,  of  des  'Jplrcp.r. 
lel^felfftaiidigheic  iets,  behalven  dusdanige  ^  vormen, is'  maar 
gy  bevat  niet  wat  dit  is,  zo  gy  ons  niet  bedriegt.  Want  ditTf'^" 
wort  met  aan  u  geopenbaart  gelyk  een  menfch  geopenbaart 
Kan  worden,  welkers  klederen  en'hoed  wy  alleen  aangefchout 
Iiebben,  als  wy  hem  die  benemen,  om  te  weten  wie  of  hoedanig 
Jiyis.  Wyders,  dewijl  gy  meent  dit  enigfms  te  bevatten,  hoe 
bevat  gy't  dan,  ik  bid  u?  Niet  gelyk  y  iets  gegoten  en  uitge-  v 

nief  zoda^^""'  ^7  ^t^'T.  het  niet  gelyk  een  punt,  hoe  wel  het 
met  zodanig  is,  dat  het  fich  nu  breder  uitftrekt,cn  dan  meer  in- 
getrolUcen  is.  En  dewijl  dusdanige  ^  uitftrekkino;  niet  a  oncin-  ^  ^^'"'flo, 
dig  is  ,  en  een  b  ei^ndpaal  heeft ,  begrijpt  gy  dan  dat  ook  niet  in  f/rtri. 
eniger  wijfe  «verbeeld?  En  dewijl  u  dunkt  dat      dit  als  ziet 
verdicht  gy  daar  aan  met  ik  weet  niet  wat  ^Werwe ,  hoewel 
duifter  ?  Zeker ,  gelyk  het  u  « meer  lighamelyk  fchijnt ,  dan 
f 't  zuivere  ydel,  zo  fchijnt  het  u  ook s  zichtbarelijker.  Dieshal-  \^.lT' 
ven  is  uw  verftaning  fekcre  i  inbeelding.  Indien  gy  bybren^t  g 
dat  gy  't  fonder  k  uitftrekking ,  1  geftalte  en «»  verwe  bcgrijpï",  i  wtSX 
ey  leg  eens,  hoedanig  is't  dan  ?  Dit , 't  welk  gybybrengt  van\  p.^^l'"^"-  * 
menfchcHi  dte  men  gefm^  of  met  di  geeft  begrepen  heeft ,  van  de  welken  cZr. 

Cc 


Perciperf. 


'  Vüfö  Tegemverpngen. 

xoy  echter  niets  -anders ,  dun  hm  klederen  en  hoeden  aanfchomen ,  toont 
:,Menu     niet  dat  hct  ccr  dc  n gccft  is ,  danM'inbeclding,  dieoordeelt. 
b  in^a^ina^  Zeker,  de  hont ,  in  de  welk  gy  geen  geeft,  die  d'uwe  gelyk  is , 
toelaat ,  oordeelt  op  gelijke  wijfe,  als  hy  met  zijn  meefter , 
maarallecnlykdehoet,  of  de  klederen  fiet.  Wyders ,  fchoon 
2iin  meefter  ftaat,  fit,  legt,  bukt,  fich  inkromt ,  of  uitrekt ,  hy 
kent  alt iit  zijn  meefter ,  die  onder  alle  defe  vormen  kan  wefen, 
fchoon  hy  echter  niet  meer  onder  d'cen ,  dan  onder  d'ander  is, 
op  eely ke  wijfe,  als  't  was.  Voorts ,  als  hy  een  lopende  haas  na- 
iaagt,  en  Rcheel  en  dood ,  en  daar  na  geyilt  en  in  ftukken  gefne- 
den  fiet ,  meent  gy  dat  hy  niet  acht  dat  het  altijt  de  felvc  haas  is? 
cPerceptio   Dn  gy  dksh^\\ cnZQgt  dat  de ''hevattmgvanverwe,  hardigheit  y  en 
'"^  '"'^'^'''''dieraehjkedms^engeen^ztenmg,  geen  ^raktng,  maar  een  ^ bef chonmng 
van  de  ".geeft  alleen  is.  't  Zy  zo  ,  indien  ftechts  de  geeft  warelyk 
niet  van  d'inbeeldige  kracht  verfchilt.  Maar  als  gy'erby  voegt 
dat  deJe  befchoHvping  onvolmaakt  en  verwart ,  of  volmaakt  en  onderf chet^ 
den  kan  wefen  ,  naar  dat  men  mm  of  meer  op  de  dingen  merkt ,  un  de  weU 
ken  het  wasbejiaat,  zo  toont  dit  niet  dat  dc  befchouwing,  door 
de  geeft  gedaan ,  van  ik  weet  niet  wat  ding,  't  welkbehalvcn 
alle  ^  vormen  is ,  een '  klare  en  onderfcheide  kennis  van  't  was 
is,  maar  een  i^befchouwing,  door  de 'finnen  gedaan,  van  alle, 
zo  veel  als  gefchieden  kan ,  ^  toevallen  en  "  veranderingen ,  tot 
de  welken  het  was  bequaam  is.Uit  dit  alles  konnen  wy  al't  geen 
begrijpen  en  verklaren,  dat  wy  onder  de  naam  van  was  ver- 
ftaan.  Maar  wy  konnen  defe  ©naakte,  of  eer  verborge  zelf- 
ftandigheit,  noch  felven begrijpen  ,  noch  aan  anderen  verkla- 
ren. 

IX.  Gy  voegt  in  gevolg  daar  by :  maar  wat  zalikyan  defe 
Vitejizelf,  ofvanm)  zelf  zeggen  y  want  ikfia  noch  nïet  toe  dat*  er  ietsin 
7nyts,  als  de  geeft  f  wat  zal  tk.,  ^^g'^K^  die  du  was  zo  onderf  cheidelyk. 
Jchtjnte  bevatten  ?  zal  ik.m)  zelf  met  alleenlyk^  veel  warelijker  en  zeker- 
lijker ,  maar  ookj^eel  onderf  iheidelijker  en  klarelijker  kennen  ?  Want  in- 
^ex.jiere.  ^lien  tkoordeel  dat  het  was  q  wefentljk,is ,  te  weten  hierom ,  dat  ik.  't  zie , 
hoe  veel  te  meer  tkj  vfant  het  kan  gebeuren  dat  dit ,  ^t  welk,  ik  > 

en  heb ,  met 


g  Jlient. 


i  CUradi- 
fitriifaqtte 
eojriHio, 

\  Senftu, 

l't/t, 

nes. 

O  Nudéty  vel 
fttiU'f  ocrul- 
tat*  Ittbflan» 

p  Mens. 


warelyk  geen  was  is.  Het  kan  oo^gebeuren  dat  ik^geen  og^ 
de  welken  tk  ^ets  zie:  maar  het  kan  heel  niet  gefchieden  dat  y  alsik^i^y. 
of  (  h  welk^  ii  nu  onder jcheid  )  als  denk^  te  zien  ,  tk.zelf  ^  die  denk* 
mets  ben  'Desoelyh  »  iridiemk^'t  was  oordeel  te  zijn  ^  omdat  ik^'t  aan- 
raak, zo  zal  er  oo^'t  zelve  uit  volgen,  te  weten  dat  ben;  en  ook 
hieruit,  dat  ik' t  mbeeld,  of  mt  mge  andere  oorf aak,  z.o  fal  tkaldes- 


gelyk^ 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Pijfde  Tegenwrpingen.  205 
gelykj  hejlmten,   ^SHaar  ^tgeen  ,    w^k  ik^hier  van    was  aangemerkt 
hel ,  k^an  ook^tot  alle  d"" andere  dmgen ,  diebmten  my  z.ijn ,  toegepaft  vpor^ 
den.  Dit  zijn  uw  eige  woorden ,  die  ik  verhaal ,  op  dat  gy  be- 
merken zoud  dat  7.y  wel  ^betogen dat gy''ondericheidelykbe- 
kent  dat  gy^wefentlykzijt,  te  weten  hier  uit,  dat  gy  onder/bTi/?,«ffJ» 
fcheidcly  k  fiet  of  kent  dat  het  was ,  en  des  zelfs  toevallen  e  we-  *^  ^'"fi^""'** 
fentlyk  zijn  ,  maar  dat  zy  echter  niet  bcwijfen  dat  gy  daarom 
kent  wat  of  hoedanig  gy  zijt ,  noch  onderfcheidelyk  ;  't  welk  ^'•'l'''''* 
echter  wel  de  moeite  waerdig  was :  want  men  twijfFelt  niet  dat 
gy  ^  wefentlyk  zijt.  Befie  ondertuflchen  (  om  hier  niet  lang  op^^^'J^""'* 
teftaan,  gelyk  ik  ook  te  voren  daar  niet  opgeftaan  heb  )  dat, 
fchoon  gy  niets  in  u  toelaat ,  behal  ven  de  s  geeft  alleen,  en  dies-  ^ 
halven,  drogen,  handen,  en d'andere^Mighamelijke werktui-l^^^^r'^ 
gen  uitfluit,  gy  echter  van 't  was ,  en  van  des  felfs  'toevallen  ^ 
Ipreekt,  die  gy  ziet ,  die  gy  aanroert ,  en  zo  voort ,  die  gy  ware- 
lyk  zonder  ogen  niet  zien  ,  zonder  handen  niet  kont  aanraken, 
of,  om  gelykgy  te  fpreken  ,  te  denken  dat  gy  ziet  en  aanraakt. 
Gy  gaat  dus  voort.  Indien  de  ^  bevatting  van '/  was  onderfcheidebjkjr  k  Percent,* 
fchijnty  nadat  het  niet  mt  hetgejtcht  alleen,  ofmt  d'aanrakjng  aanmy'"*' 
beleent  gevQor  den  is  ,  maar  uit  veel  oor  faken  ,  hoe  veel  onderfcheidelijker 
tnoet  tf^dan  bekennen  dat  ik.  wjy  z^elfdoor  my  z^elfken,  dewijl  alle  de  bewijs- 
reedenen ,  die  dienftig  z^ijn  tot  de  bevatting  van    was ,  of  van  eniiT  ander 
hghaam,  noch  veel  klaarder  en  Uchtelijker  de  natuur  van  mtjn  Ueefi  be-^-^^'^"* 
wjfen?  Maar  gelyk  de  dingen,  die  gy  van 't  was  bygebracht 
hebt  ,  alleenlykde    bevatting  van  de  wefentlykhejt  mijns 
geefts ,  en  niet  de  bevatting  van  zijn  natuur  bcwijfen ,  zo  zul-  ^J.frt"'* 
len  ook  alle  d'andere  dingen  niets  anders  doen.  Indien  gy  noch "  •^'«'Z?'*''''* 
iets  uit  de  °begrepczelfftandigheit  van 't  was,  en  van  d'ande- rr^'"*"" 
re  dingen  wilt  bybrengen  ,  zo  zult  gy  niets  anders  konnen  be- 
fluiten ,  dan  dat ,  gelyk  wy  defe  zelfftandigheit  flechts  vcrwar- 
dely k,en  als  ik  weet  niet  wat  ^  begrijpen, de  p  geeft  ook  zodanig  "  (^''"^'perc; 
begrepen  word  i  in  voegen  dat  men  dit,  't  welk  gy  zeltgefegt ' 
hebt,  tky^eetmetwatvanu,  warelyk  weêrfal  mogen  ophalen. 
Gy  befluit  dan  :  Ik,ben  emdelykvan  z.elf  weer  ter  plaats  ge  keert ,  daar 
ik^WÜde  wefen.  Want  dewijl  degeeji  z^elf  nn  aan  my  bekent  tt^  en  dat  ikweet 
dat  de  lighamen  niet  eigentlyk.van  de  m  fnnen  ,  of  van  de  r  tnacht  van  w  te  1  W'**. 
(peelden  ,  maar  van  *  't  verft ant  alleen  bevat  worden  ,  noch  00 kohier  rut,  dat 
men  hen  aanroert  en  zjet  i  z.o  bek^mk.  k^^reljk^dattk^mets  Itchtehjker  of^  ^"'iUeffliti 
blijkelijker  kan  bevatten ,  dan  mtjn  ^ geeft.   Zo  fpreckt  gy  :  maar  ik  t  Men, 
zie  niet  van  waar  gy  voortbrengt ,  of  opentlyk  bekent  dat  gy 

Cc  z  vai^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


a  Exijlert. 


-»04  Vijf^^  "ïegemverpngen, 

van  uw  geeft  iets  anders  bevatten  kont ,  dan  dat  hy  a  wefcntlyk 
is.  Ditisookoorfaakdatik  niet  fie  dat  hetgeen  volbracht  is  , 
'twelk  in't  opfchritt  van  defeBedenkingwortbelooftjte  weten 
dat  daar  door  de  menfchelijke  geeft  bekender  zou  worden,  dan 
't  lighaam:  want  uw  voorneemen  heeft  ook  niet  geweeft  te 
bewijfcn  dat  de  menfchelijke  geeft,  of  des  felfs  bwefentlyk- 
heit  bekender  is  dan  de  wefentlykheit  van 'clighaam ,  dewijl 
cW.r.   ten  minften  niemant  tegenfpreekt  dat  hy  is   of  ^  wefcntlyk  is: 
maar  syhebt  zonder  twijffel  gewilt  des  felfs  natuur  kennelij- 
ker  maken ,  dan  de  lighamelijke  natuur ,  't  welk  gy  echter  met 
gedaan  hebt.  Zeker ,  gy,  ó  geeft ,  van  de  lighamelijke  natuur 
fprekende  ,  hebt  felf  opgehaalt  hoe  veel  dingen  wy  daar  at 
kenden,  als   uitftrekking ,  ^geftalte,  fbeüaning van  plaats , 
en  20  voort.  Maar  wat  hebt  gy  eindelyk  van  u  gelcgt  ?  Gy  zijt 
gceni^famen voeging,  gcenlucht,  geenwint,  »^geengaande 
:  noch  gevoelende  ding ,  en  zo  voort.  Maar  fchoon  men  m  u  alle 
defedmgentoeftont,  van  de  welken  gy  enigen  tegenfproken 
hebt ,  zo  is  dit  echter  niet  het  geen ,  dat  wy  verwachten.  Want 
xHiiAx'mtu  ^-^  2.ijn « ontkenningen ,  en  men  vraagt  niet  wat  gy  niet ,  maar 
watgyziit  Gy  zegt  dieshal  ven  ,  op 't  einde  weêr  tot  ons,  dat 
gy  een  Meukend  dmgzijt,  dat  is  twijffelcnde ,  verfckerende , 
en  zo  voort.  Maar  voor  eerft  te  zeggen  dat  gy  een  ^  Dmg  zijt , 
is  niets  bekent  gefegt.  Want  defe  benaming  is  algemeen  ,  met 
onderfcheiden,  onfeeker,  en  behoort  niet  meer  tot  u,  dan  tot  al 
't  aeen,  dat  in  de  gehele  werrelt  is,  en  tot  al  't  geen,  dat  niet  ge- 
he'el  niets  is.Gy  zijt  een  ding?dat  is  gy  zijt   niet  nicts,of,'twelk 
het  zelfde  is ,  gy  zijt  iets.  Maar  een  fteen  is  ook  niet  niets,  of  is 
iets,  en  een  vlieg  desgelyks ,  en  voorts  al't  ander.  Wyders, 
a  iopunu  j^is  gy  u  n  ^^tfw/^f»^ noemt ,  zo  zegt  gy  wel  een  bekent  ding ,  maar 
echter  niet  te  voren  onbekent ,  noch  van  u  geeifcht :  want  wie 
twijfFelt  dat  gy  denkend  zijt?  Maar't  geen,  't  welk  wy  niet 
o;«r,w    weten,  en  daar  wy  naar  vragen  ,  is  uw  ^Mnnerlijkczelfftandig- 
i,.biu>.un.   j^^^ij  ^  p  welks  eigen  is  te  denken.  Dieshalven  zo  behoort  gy  , 
vragen,  tebefluiten,  niet  dat  gy  een  denkend  ding 
ziit,maar  hoedanig  ding  gy  zijt,  dat  denkend  is,  Indien  men  van 
u  een  kennis  van  wijn  boven  't  gemeen  verfocht ,  zo  zou't  met 
cenoech  zijn  dat  gyfeide,  dewijn  is  een  week  ding,  uit  drui- 
ven geparft,  wit,  of  root,  foct,  dronken  makende  ,  en  zo  voort; 
maafey  zoud  pogen  ,  zo  veel  u  mogclyk  is ,  des  zelfs  innerlijke 
zelfftandi^^hek  t'onderfoeken,  en  te  verklaren  ,gelyk  menbe- 
^  merkt 


Extenfio, 
e  Fi^nrnt 
f  Oicupatio 

h  -Tiou  re,  u 
(cdeus  ,  non 
ftnüenu 


k  Xet  cogi- 


p  Ctty.**  pro- 

priumcji  ic.  celyk  wy  vragen  , 


F^fde  itegcmverfmgcn.  ^  o  J 

merkt  dat  zy  tc  f^imengcfet  is  uit  ^  gecft,i>  vocht,  ^  gcIl,of  moer, 
en  uit  d'andcre  delen,  naar  defe  of  die  hoegroothcit ,  en  tem- cT4rt4m*. 
pering  onder  fich  vermengt.  Zo  ook,  dewijl  men  naar  uw  ken- 
nis ,  boven 't  gemeen  5  dat  is  die  men  noch  niet  gehad  heeft , 
vraagt,  zo  fiet  gy  wel  zonder  twijffel  dat  het  niet  genoech  is  dat 
gy  tegen  ons  zegt  dat  gy  eend  denkend,  twijffelend,  vcrftaande  fJ^^XL^ 
ding,en  zo  voort  zijt,maar  dat  gy  naerftigheit  moet  doen,^  om,  ï"»/,  inxdiu 
als  met  fekere  ftoffcheidige  werking,  u  zelf  zodanig  t'onder-fi';/.,^^^^ 
foeken,  dat  gy  uw  ^innerlijke  zelfftandigheit  aan  ons  foud  kon-  <7««"^'"». 
nen  ontdekken  en  vertonen.  Zeker,  als  gy  dit  gedaan  hebt ,  zo  '^^.^'f'''^'"'' 
zullen  wy  't  onderfoeken ,  of  gy  5  ó  geeft  !  bekender  zijt  dan  't  ^ 
lighaam  zelf,  daar  af  s  d'ontleeding ,  de  ftoffcheiding ,  zo  veel 
andere  konften,  20  veel 'finnen, zo  veel'^  ervarentheden  ons  o-  \self!t''^ 
penbaren  hoedanig  het  is.  ki^i^-^rV 

OP    DE  DARDE 

BEDENKING. 

Van  God  y  dat  hy  wexentlyk  is. 
I. 

WAt  de  darde  I  bedenking  aangaat,  hier  uit ,  dat  gy  bekent  l^*diuth; 
hebt  dat  de  klare  en  onderfcheidelijke  '"kennis  van  dit  m'2^om,rt: 
n  voorftel  5  ik     een  ^  denkend dmg ,  d'oorfaak  van  de  fekerheit  is,  nTropoCitu; 
die  gy  daar  af  hebt  5  befluit  gy  dat  gy  tot  een  algemene  regel  u^""^*' 
moogt  ftellen,  dat  al*  t  geen  ^  ^tmlk^tk  z.eer  kiareljk^enonderfchei» 
delyk^  p  bevat ,  vijaar  is.  Maar  hoewel  men  tot  noch  toe  geen  bc-  p  p<mpcw.] 
ter  Regel  in  zo  groot  een  duifterheit  der  dingen  heeft  kon- 
nen  vinden ,  nochtans  dewijl  wy  fien  dat  ^  zo  grote  verftan-  q^wf^w/j' 
den,  die,  gelyk  hetfcheen  veel  dingen  zo  klarelyk  en  on-'"^ 
derfcheidelyk  behoorden  bevat  te  hebben  .  echter  hebben 
geacht  dat  de  waarheit  der  dingen  in  God,  of  in  de  put  ver- 
borgen was  ,  heeft  men  dan  geen  reden  van  te  twijffelen 
dat  defe  regel  mifichien  valfch  is?  En  zeker,  dewijl  de '  be- r 
wijsredenen  der  Skeptifchenniet  ^  onbekent  aan  u  zijn,  wat  3"/r«or<t 
is 'er  dan,  dat  wy  voor  waar  konnen  bcfluitcn  ,  als  klarelyk'  ^ 
en  onderfcheidelyk  hevat ,  dan  dat  'et  het  geen  fchijnt,'t  welk 
het  aan  yder  fchijnt  ?    Ik  '  bevat  klarelyk  en  onderfchei-t  Ttm>fr<. 
delykdat  de  fmaak  van  de  pepoen  aangenaam  is;  dieshalven 
is 't  waar  dat  de  fmaak  van  de  pepoen  zodanig  aan  my  fchijnt. 

Cc  3  Maar 


C  ^antius 
C  <y£q»aln^ 


20^  Ftjfil^  Tegenvjerfmgen, 

Maar  dat 'et  daarom  waar  is ,  dat 'er  zodanig  eenfmaakin  dc 
^TerpiAderfi  pepoeii  is ,  hoc  fal  ik  dat  aan  my  konncn  ^  vroed  maken  ,  die , 
toen  ik  een  jongen,  en  gefont  was,  anders  geoordeelt  heb ,  om 
dat  ik  toen  klarelyk  en  onderfcheidelyk  een  andere  fmaak  in  de 
pepoen  gevoelde.  Ik  zie  dat  hy  noch  heden  by  veel  menfchen 
anders  fchijnt,  gclyk  ook  aan  veel  beeften,  die  naau  van  proef, 
en  feer  gefont  zijn.  Strijd  dan  't  ware  tegen  't  ware  ?  of  eer , 
niet  hier  uit,  dat  iets  klarelyk  en  onderfcheidelyk  bevat  word , 
is't  waar  nifich,  maar 't  is  alleenlyk  waar  dat  het  klarelyk  en 
hT.reipcre.  ondcrfchcidely  k  zodanig  b  gevut  wort.  't  Is  by  na  ook  zodanig 
met  de  dingen, die  de  geeft  betreffen. Ik  fou  eertijts  wel  gcfwo- 
ren  hebben  dat  men  van  geen  c  minder  tof'  meerder  hoegroot- 
heit  geraakt  fou  hebben,Yonder  door  egelijke  over  te  gaanjook 
dat  twee  lijnen ,  geduriglyk  malkander  naderende ,  niet  te  fa- 
men  fouden  komen,  zo  zy  oneindig! yk  voortliepen :  want  my 
dacht  dat  ik  dcfc  dingen  fo  klarelyk  en  onderfcheidelyk  bevat- 
f^xiomata,  tc,  dat  ik  hcn  voor  dc  fekerfte  en  ontwijffelykfte  ^ gelooffpreu- 
Jtmau!fqt'  -^^^^  ^^^^^^  •  ^"^"'^^^  federt  zijn  'er  bewijsredenen  geweell:,  die  my 
fierceptum.   het  tegendeel  hebben  aangeraden,als  het  geen,  dat  g  klarelijker 
ondcrfcheidel ijker  bevat  wierd.  Maar  nu  twijffel  ik  weêr , 
"JLt,J.     als  ik  op  dc  natuur  der  ^  Wiskonftige  onderftellingen  merk, 
i^Tropofitio.  Dieshalven  mag  men  wel  feggen  dat  het  waar  is  dat  ik  zodanige 
kSu^fonere.  ciï  zodauigc  i  voorftellingen  beken ,  naar  dat  ik  ^  onderftel  of 
\[^uïnutk  •  begrijp  dat  de    hoegrootheit ,  de  »  lijnen  en  diergelijke  din- 
II  Lwcu     gen  dus  zijn:  maar  dat  zy  daarom  in  fig  waar  zijn,  kan  men  niet 
Siwl/'/cir  iekerlyk  feggen.  Doch  het  zy  metde  «  Wiskonftige  dingen 
zodanig,  als't  is,  maar  ik  vraag  u ,  zo  veel  d'andere  dingen  aan- 
gaat, die  men  nu  onderfockt,  waarom  dat'er  zo  veel,  en  zo  ver- 
n  Opiniones,  fcheide  p  gevoelens  onder  de  menfchen  zijn  ?  Yder  acht  dat  hy 
q  optnto.        ^  waan,  die  hy  voorfpreekt,klarely k  en  onderfcheidelyk  be- 
grijpt.  Zeg  niet  dat  veel '  twijffelen  of*  verdichten  :  want  men 
vind 'er,  die  om  de  gevoelens,  diezy  hebben,  niet  voorde 
doot  fchromen ,  fchoon  zy  fien  dat  anderen  een  felve  gene- 
gentheit  tot  de  tegengeftelde  dingen  hebben.  Of  acht  gy  dat 
'er  daneindelyk  geen  ware  woorden  uit  het  binnenfte  van 't 
hart  komen?  Gy  raakt  felf  defe  fwarigheit  aan,  als  gy  fegt 
dat  gy  te  voren  veel  dingen  als  heelx.ek.er  en  openbaar  aangenomen  hebt  ^ 
die  oy  federt  tmiffeUchig  hebt  bevonden.  Doch  gy  maakt  defe  regel 
daal-  niet  los,  en  ook  niet  vaft ,  maar  neemt  alleenlyk  gele- 
oenthcit ,  om  van  de » denkbeelden  te  fprcken ,  d?.ar  meê  gy  be- 
drogen 


S  Fitifcrf, 


an  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 
.duced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  [ 


vijfde  T ^genwrpingen.  20  7 

drogen  word  ,  als  de  genen,  die  iets  buiten  u  vertonen,  welk 
millchien  buiten  u  niet  ge  weeft  heeft.  Daar  na  Ipreekt  gy  weer 
van  een  bedriegende  God,  van  de  welk  gy  in  dele «  voorftellin-  a  Vn^ofm' 
gen,  mee  en  drte  x.tjn  vijf,  en  een  vterJ^am  heeft  met  meer  dan  vier  z^ijden^ ■ 
bedrogen  kont  worden  j  om  daardoor  aan  te  wijfen  dat  men 
de  beveiliging  van  üw  regel  moet  verwachten ,  tot  dat  gy  een 
God ,  die  geen  bedrieger  kan  wefen ,  getoont  fult  hebben , 
hoewel ,  om  dit  te  voren  te  feggen ,  gy  niet  20  veel  moeiten 
behoeft  te  doen  om  defe  regel  te  beveftigen,  die  zo  glibberig 
is  om  ons  het  valfche  voor  't  ware  te  doen  aanneemen^  als  het 
wel  nodig  is  een  ^  Beleed  voor  te  ftellen,  dat  ons  ftuurt  en  leert  b  ^cMati 
wanneer  wy  bedrogen ,  of  niet  bedrogen  worden ,  20  dik- 
wijls als  wy  menen  dat  wy  iets  klarelyk  en  onderfcheidelvk 
bevatten.  ^ 

I  I.  Gy  onder  fcheid  daar  na  de  ^  denkbeelden  (die  gy  wi/t  dat^^'^'** 
d  denktngen  z.tjn ,  voor  z,o  veel  als  tlj  gelyk.  ^  heelden  ujn  )  ïn  ^ingebore-.  jj^^**"*''* 
fien?>aangek^9menen,  en  ^verdichten,  f^oor  d'eerfleflach  fielt  gy  dtt ,       c /J«4ir,w; 
gy  verftaat  wat  i  dmg ,  xvat  k  waarheit ,  wat  1  denkjng  ü  :  voor  de  tweede  i!^Znnti^, 
Jlach  datgy  gedruis  hoort ,  dez.on  ftet  ^  het  vuur  gevoelt ;  de  darde  dat  \  ^,f!'*** 
gy  Syrenen  en gedrochten  verdicht,  daar  gy  noch  by  z.egt  dat  z.y  mijfchien  k  vI/itM, 
alle  n  aankpmig ,   of  alle  »  ingeboren  ,  of  alle  ^gemaakt  komen  wezen  ,  '  . 
voor  z.0  'veel  gy  der  TLclver  oorfprongnoch  met  k/arelyk^  deur  ge  z.ien  hebt.  phtu^"^''^' 

Maar  op  dat  'er ,  terwijl  gy  fulks  deurfiet,  ondertuflchen  geen  " 
bedroch  inüuipenzou,  zo  vind  ik  dienftig  aan  te  merken  dat  ow^. 
alle  q denkbeelden  «^aankomig  zijn,  en  van  dingen  voortko- Sff 
men ,  die  buiten  de  ^  geeft  felf « wefentlyk  zijn,  en  in  enise "  zin 
vallen.  Want  fcker,  de   geeft  heeft  x  macht  (of  is  eer  felf  de  t'ft^^^^^ 
macht)  niet  alleenlyk  van  yd'aankomige  denkbeelden,  of  de  "'^"'/«'•' 
genen,  die  (uit  de  dingen  door  de  z  zinnen  deurgegaan)  hy  ont-  x  Ff/w/^ 
tangt,  naakt  en  onderlcheiden,  en  geheel  zodanio;,  als  h v  die  in  v 
lich  bevat,  tedeurfien,  maar  ook  van  die  vcrfcheidclyk  famen  Tst^J; 
te  fetten,  te  verdelen,  in  te  trekken,  vergroten,  vergcliiken,en 
20  voort.  Hier  uit  volgt  dan  dat  defe  darde  ftag  van  ^  denkbeel-  ^ 
den  niet  van  de  tweede  ondcrfcheiden  is.  Want  het  denkbcelc 
van  een  Chimeer  is  niet  anders,  dan  't  denkbeelt  van  een  leeus- 
hooft,geitsbuik  en  flangsftaertj van  welke  dingen  de  i'  geeft  een  c  iXmi. 
maakt,vermits  zy,  afgefcheiden,of  befonder  zijnde,  ^  aankomig 
zijn.  Zo  is  ook  het  denkbeelt  van  een  reus,  of  van  een  menfch  !«• 
als  een  berg,  of  evan  de  hele  begrepe  werrelt  niets  anders , 
dan  aankomig  j  te  weten  het  denkbeelt  van  een  menfch  van  ge-  S""' 

raene 


^o8  ^iff^^  Tegenwerpingen. 

niene  grootlieit ,  die  van  de  ^  geeft  naar  zijn  believen  vergroot 
*"  '  '    word,  hoewel  het  zo  veel  te  verwarder  is,  als  hy  dat  groter  be- 
b  idca.      grijpt.  In  dcfer  voegen  is  het  ^  denkbeelt  van  een  pyramide , 
Itadt,  ofander  ding,  dat  men noit  te  voren  gefien  heeft,  niets 
anders,  dan  't  denkbeelt  van  een  pyramide,  itadt  of  ander  ding, 
te  voren  gefien,  doch  enigfins  misftaltig,  en  dieshalven  door 
enige  verwarde  reden  vermeerdert  en  te  zamen  geleken.  Wat 
c  siHcin     ^]efc  c  flach  van  denkbeelden  aangaat,die  gy  d  ingeboren  noemt, 
a/Xt    zeker  zy  worden  niet  gefien ;  en  de  genen ,  dic  zodanig  ge- 
tomo,d.  noemt  worden,  fchijnen  ook  een  ^aankomige  oorfprong  te 
iZT'     hebben .  Jk  heb  van  mijn  natunr ,  fcgt  gy  ,  dat  liverfta  wat  ^  dmg  is. 
Ik  acht  niet  dat  gy  van  de  macht  van  te  verftaan  wilt  fpreken , 
van  'l  welk  geen  twijffcling  noch  verfchil  is;  maar  eer  van 
gz^.rtm.  g  't  denkbeelt  des  dings.  Gy  fpreckt  ook  niet  van  't  denkbeelt 
van  enig  bcfonder  ding,  wantde  zon,  defefteen,  enal'tbe- 
fondere  zijn  dingen,  welkers  denkbeelden  ,  gelyk  gy  fegt , 
hw*.    niet  h  ingeboren  zijn.  Gy  fpreekt  dan  van  »'t  denkbeelt  eens 
* ln>er7è'con.  dings,  in  't  algcmccn  aangemerkt,  en  voor  zo  veel  als  het  ^  een- 
}Trnta.     namig  is  mct  hct  ^  wcfcn ,  enftrektfichzo  wijd,  als  dat  uit.  Ik 
k  S7»omma.     j  ^  ^  hoc  kan  dit  denkbeelt  in  dc  gccft  wefcn ,  indien'er  niet 
mG;.<r..  te  gelyk  zo  veel befondere dingen,  ender  felver»^geflachten 
nCcnccptuu  xijn,  uit  de  welken  de  geeft  de "  bevatting  aftrekt  en  maakt,  dat 
aan  geen  der  befonderen  meer  eigen  is,en  echter  aan  allen  paft? 
Zeker,  indien  het  denkbeelt  van't  ding  ingeboren  is,zo  fal  ook 
het  denkbeelt  van  een  dier,  plant,  fteen,  en  van  alle  algemene 
dingen  ingeboren  wefen  j  en  het  fal  niet  nodig  zijn  dat  vvy  ons 
O  inurnvfa-  afftovcn  iiict  vcel  befondere  dingen  <>  t'onderkennen  ,  om  ,  de 
verfcheide  verfchillen  afgefneden  hebbende ,  dit  alleen  te  be- 
houden ,  dat  aan  alle  gemeen  fal  fchijnen,  of,  't  welk  al  't  felve 
p  Utagenc.    ^  j^gj.  j,  denkbeelt  van  't  gellacht  te  bewaren.  Gy  fegt  ook  dat 
gyvan  uw  natmr  hebt ,  datgj  verfiaat  wat  voaarhett  ü ,  of ,  gelyk  ik 
cjz^^4  t/m- Uitleg,  het^  denkbeelt  der  waarheit.  Maar  indien  de  waarheit  niets 
rZuUrmi-  anders  is,  dan  een  'gelykvormigheit  van't  oordeel  met  het 
t^,Hcitcn.    jiina ,  daar  aft  oordeel  gegeven  word ,  zo  is  de  waarheit»  ze- 
l^uf.'*"'  kercberrekkelykheit,  en  dieshalven  niets  onderfcheidcn  van 
tv./rfAr*/*-jietdingfelf,  en  van  het  denkbeelt ,  t  tot  fich  betrokken  ,  of, 
u'/rfM      'twclkhetfclveis,  van  "'tdtnkbeclt  fclf  dcadings,  datfich 
w  u<^vtri.  ^^.jf^     het  ding,  zodanig  als  het  is,  vertoont.  Dieshalven  is  het 
w  denkbeelt  van  de  waarheit  niets  anders ,  dan  het  x  denkbeelt 
Cf   ■  van'tding,  voorzoveelhetmethetduigygelykvormigis,of 


vijfde  Tegcnmrpingcn,      '  209 
voor  zo  veel  als  bet  dat  vertoont  zodanig  als  't  is.  Dicslialven , 
indien  'c  dcnkbeelt  van  't  ding  niet  *  ingeboren ,  maar  ^  aanko-  a  7»w/tf4. 
mig  is ,  zo  fal  't  dcnkbeelt  van  de  waarheit  ook  aankomig  ,  cii 
met  ingeboren  wefen.   En  dewijl  dit  van  ydere  belo'ndere 
waarheit  verdaan  word,  zo  kan  men  dit  ook  in 't algemeen 
van  de  waarheit  vcrftaan,  welks  ckundigheit  of  'Menkbeek  «^^f'»- 
(gely  k  alree  van  't  dcnkbeelt  des  dings  geicgt  is )  uit  de  «  kun-  e '?<'r.'<,n^A 
dighedcn  of  ^'denkbeelden  der  befondere  waarheden  getrok- 
ken  word.  Gy  fegt  noch  dat  gy  van  uv/ natuur  hebt ,  dat  gy 
vcrftaat  wat  denkuig  is  :  't  welk  ik  altijt  ^  dmkjpeeh  der  denking  \  uTco^l 
uitleg.  Maar  gelyk  de  gcell  uit  het  dcnkbeelt  van  d'een  lladt 
het  dcnkbeelt  van  een  ander  verdicht ,  zo  kan  hy  ook  uit  het 
» dcnkbeelt  van  doening,  als  van '^ficning,  of  ifmaking,  het 'J/"''''^''*- 
dcnkbeelt  van  een  ander,  te  weten  van  de denking  felve,  ver-  ^^'Z'»* 
dichten:  want  men  kent  fckere «  evenredcnheit  onder  de  o  ken-  Lf^^f!';!;';,. 
nende  magten  j  en  d'een  brengt  lichtely  k  tot  i'  kennis  van  d'an-  "  ^i^"iiov'\ 
der;  hoewel  men  niet  om    't  dcnkbeelt  van  de  deirking  heeft  ct^^^X''';'!^^^ 
t'arbeiden,  maar  eer  om  't  dcnkbeelt  van  de  geefl ,  en  d'ieshal-  pX^'"'»-  * 
ven  ook  van  de  ^  ziel;  cn  indien  wy  toeftaan  dat  de  ziel  ^  ingebo-  ' 
ren  is,  zofal  men  ook  bequamelyk  konncn  toeilaan  dat  het 
dcnkbeelt  van  de  denking  ingeboren  is.  Dieshal  ven  Iluat  tetiJlT*? 
wachten  tot  dat  men  dit  van  de  "geeft  felf,  of  van  de   ziel  bc- 
wefen  heeft.  ^^^nm^: 

J 1 1.  Gy  fchijnt  daar  na  in  twijfel  te  trekkjn ,  niet  alle enlyk^of  uit 
X  d  mtterltjke  dingen  nu  enige  y  denkbeelden  voortkomen,  maar  ook^of'er    x  R«  cxur. 
nige  mtterltjke  dmgen  üjn.  En  gy  fchijnt  dieshalven  te  beüuiten ,  "'^  ^ 
hoeml  de  denkbeelden  der  dmgen,  die  uttterljkgefegt  worden,  tn  u  zijn,  z.o  ^ 
tonen  echter  de  denkbeelden  niet  dat  de  dingen  z.tjn,om  dat  z.y  niet  nootfake^ 
lyk  van  hen  voortkomen, maar  of  van  «,  of  op  enige  ander  e,tk^\veet  niet  wat, 
wijfe  kpnnen  mfen.  Gy  hebt,gelyk  ik  acht,om  defe  oorfaak  te  vo- 
ren gefegt  dat  gy  met  eerft  d' aarde ,  hemel  en  jlarren  bevatte ,  maar  de 
■^denkbeelden  van  d'aarde,  hemel  en  flarren,  die  bedriegen  komen.  Dies-  z  l-^^*. 
hal  ven,  zo  gy  nog  niet  gelooft  dat'er  aarde,hemcl,  Harren  en  de 
andere  dmgen  zijn, waarom  dan  wandelt  gy  op  d  aarde,of  ftu wt 
het  lighaam  voort?  waarom aanfchout  gy  de  zon?  waarom  gaat 
gy  na't  vuur  om  dc  warmte  te  gevoelen?  waarom  zit  gy  aan  uw 
tafel,  of  eet  fpijs,  om  de  honger  te  verzaden  ?  waarom  roert  gy 
uw  tong  om  te  fpreken,  of  de  hand  om  dit  tot  ons  te  fchrij  ven  ? 
Zekcr,defe  dingen  konnen  wel  gefegt,of  fpitsvindelyk  bedagt 
worden  j  maar  zy  vorderen  niets.  En  dewijl  gy  warclyk  niet 

E)  d  twijf. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


^  I O  •        vijfde  Tegen-ii^erpingen. 

twiiffelt  of  defe  dingen  buiten  uzijn,  zo  laat  onsernftelykcn 
gctrouwclyk  handelen  ,  en  zodanig  fprcken,  als  de  dingen  zijn. 
af.i/f.Hfi.c  Indien  ay,  als  mende  ^  wefentlykheit  der  uitterlijke  dingen 
rcr»rn  exter-  ^  Qi^jerltclt  heeft,acht  dat  men  met  genoechlamclyk  kan  beto- 
17:L.c  gen  dat  wy  van  hen  de  cdenkbeelden  ontleenen ,  dic  wy  heb- 
'  ben  ,  zo  moet  ey  de  redenen  oploflen ,  met  alleenlyk  die  gy  aan 

u  felf  teaenwe?pt,maar  die  u  ook  tegengeworpen  konnen  wor- 
den.  Gyftelthecdus,  alsof  men  mgeftam  had  dat  de  denkbeelden 
mde  Snlenvoonquamen,  omdatvpyvandcnatmrdmgeleenfch.jnen, 
en  om  dat  m  bevinden  dat  J.y  vanons.  of  van  onfe  wl  met  afhangen. 
u  soiufi^ncs.  Maar  om  niets ,  noch  van  de  redenen ,  noch  van  ^  d'oploffingcn 
te  zeggen ,  zo  M  ook ,  onder  d'andcre  dingen ,  tegen  te  ftellen 
,,,,,      enop  telolTenzijn,  waarom  in  een  blmtgeboren geen ^  derik- 
*      beek  van  verwe,  en  in  een  dove  geen  denkbeelt  van  ftem  is,daii 
om  dat  defe  uitterlijke  dingen  met  uit  fich  enig  beelt  van  hen  in 
de  geeft  van  defe  ongelukkige  konnen  zenden ,  om  dat  van  zijn 
geboorte  af  d'opcningen  geüoten  ,  en  voor  altijt  Itoplelen , 
die  de  dcurgang  keren ,  daar  v  oor  ge  ft  el  t  zijn.  Gy  dringt  daar 
{ idid.      na  op't  V oorbeek  van  de  z.on  ,  van  de  welke  twee  ^denkbeelden  z,tjn  9 
s  SenPif.         ^afj  de  zwinnen  ontfan^en  ,  naarst  wel^z^y  kjemfchijm ;  't  ander  mt  de 
h  -^atione,    h  jUrrehindijje  redenen gmok}en ,  daar  door  z.j  begrepen  word  z.eer groot 
^jr..om.  J^^i-^^^  •>  tq  een,  dat  met  van  de  önnen  genomen,  maar  mt 'mgebore 
\%lofwin    kmdipheden  qetroik^n,  of  door  alle  andere  redenen  gemaakt  word,  ts  gelijk 
kcr  en  waarachtiger:  Maar  defe  twee  denkbeelden  van  de  zon  zijn 
k  cunfcrvtes.  crelyk  cn  waar ,  of  k  gelykvormig  met  de  zon  ,  maar  't  een  gro- 
ter   en 't  ander  kleinder,  evenals  twee  denkbeelden  vaneen 
zelve  man,  'teen  van  tien  fchreden,  en 't  ander  van  hondert  ^ 
of  duifent  fchreden  ,gelyk  en  waar,of  gelykvormig  zijn:  maar 
't  een  groter  en  't  ander  kleinder ,  om  dat  het  geen ,  't  welk  van 
nader  bykoomt,  niet  zo  veel  vermindert  als 't  geen,  dat  van 
verre  koomtj  gelykik,  indien  hier  plaats  was ,  en  indien  gy 
zelf  het  niet  wel  wift,  met  weinig  woorden  verklaren  zou. 
ij^.*.      Voorts,  fchoon  wy  met  de  geeft  alleen  dit  groot  ƒ  denkbeelt 
van  de  zon  bevatten,  zo  word  het  echter  daarom  met  uit  enige 
mNoüoh'  mijrifxebore  kundigheit getrokken  :  maar  dit" denkbeelt ,  dat 
door  de  «zin  inkoomt,  (voorzoveel  d'ervarentheitbewijft-_^. 


nata, 
T»  Idea. 


""u^'^^i  en  de  reden,  op  ervarentheit  fteunende,  bevcftigtdat  pü  at- 
,  lu: J^^f^f i^ieiner  fchijncn,dan  als  zy  naby  zijn)  word  door 
qof...  Seknichtzelve  vande  'igecftzo  veel  vergroot  als  het  blijkt 
,2)«v..,.r.  ^.^^^     zon  van  onsafis,  en  dat  haar  '^middellijn  met  zo  veel 

aard- 


aardfchc  halve  middellijnen  gelykis.  En  wilt  gy  bevatten  dat 
de  natuur  niets  van  dit  ^  denkbeelt  ons  ^  ingeplant  heeft  ?  ver-  a  idt** 
foekdatvan  een  blintgeboren.  Gy  zult  voor  eer  ft  bevinden 
dat  het  in  zijn  geeft  niet  ^  verwig  of  *i  lichtachtig  is;  daar  na  J^»"''^»' 
dat  het  niet  rond  is,  zo  niemant  zulks  tot  hem  gefegt ,  en  zo 
hy  zelf  geen  rontlighaam  met  zijn  handen  getaft  heeft.  Einde- 
lyk  ,  gy  zult  het  ook  niet  zo  groot  bevinden  ,  zo  hy  ,  door  re- 
den of  achtbaarheit  bewogen"  zijnde ,  het  ^  voorbevatte  d enk- 
beclt  niet  vergroot.  Maar,  om  dit  tuflchen  in  te  werpen,  ik  bid 
u ,  wy  zeiven  ,  die  zo  dikwijls  de  zon  aangefchout  hebben  ,  die 
zo  dikwijls  haar  f  fchijnbare  middellijn  hebben  gemeten,  die  zo  f 
dikwijls  van  't  ware  denkbeelt  hebben  geredeneert ,  ik  bid  u, 
zeg  ik,  hebben  wy  een  ander  als  een  gemeen  -  beelt  van  de  zon?  g  im.%go^ 
Wy  bevinden  wel  uit  reden  dat  de  zon  meer  dan  hondert  en 
zeftig  maal  groter  is,  dan  d'aarde:  maar  hebben  wy  daarom 
hQt  J>  denkbeelt  van  zo  groot  een  lighaam  ?  Wy  vergroten  wel 
zoveel,  alswy  konnen,  dit  denkbeelt ,  door  de»  zinnen  ont-' W"'» 
fangen :  wy  pogen  zo  veel,  als  wy  konnen ,  met  de  ^  geeft;  maar  k  j^^nu 
Wy  maken  niets  anders  ,  dan  1  enkele  warringen  en  duifternif- '  -^^^r^ 
fen.  Enzodikwijlsals  wy  een    onderfcheide  denking  van  de  ni  c7^,>,,f,-9 
ion  willen  hebben,  zo  moet  de  geeft  weer  tot  de  »  gedaante  kc- 
ren  ,  die  hy  door  middel  van  't  oog  ontfangen  heeft,  't  Is  hem  " 
genoech  (mdienhy't  niet  ontkent )  dat  de  zon  warelyk  groter 
IS ,  indien  't  oog  daar  nader  by  quam ,  zo  zou  hy  groter  ^  denk-  " 
beelt  daar  af  ontfangen  ;  en  ondertuffchen  moet  hy  op  zo  groot 
merken ,  als  hy  haar  bevat.  ^ti^Tdlvn* 

IV.  Gy,  daar  na  Pd'ongelykheit  en  verfcheidenheit  der /^"^ 
denkbcelden  kennende ,  zegt :  Degenen ,  ^te  q  z^elfjiandtgheit  aan  '^ZltfiantiM^ 
my  vertonen  y  Tjjn  Toonder  tivijff el  iets  groter ,  en  vervatten  ,  om     te  [pre- '  A^^'^r-u 
ken^  infichmeer  ^  vooYwerpige  daclelykheit ,  dan  de  genen,  die  alleenly^f^uZ^ 
*vpijfen  of  *  toevallen  vertonen.  Wyders  ,  /set^^denkpeelt  idoorh\velk.tk'^""'""'< 
een  eemigy  oneindig^almachtig  God,  Schepper  aller  dtngen,  die  bmten  hemVi^lut^ 
zJjn  ,  verfla  ,  heeft  TLekerlyk^mfich  meer ''''  voorvperpige  dadelykheit ,  dan'^'^'^"'''* 
de  X  denkbeelden  ,  door  de  welken  y  eindige  z^elfjiandtghedcn  vertoont  ^  'sutp^v^tu 
worden,   Gy  gaat  hier  gefwindelyk  voort ,  en  dient  dieshal-f^^;^.^ 
ven  een  weinig  ftil  te  ftaan.  Ik  blijf  niet  aan  dit  hangen  ,  dat  «VSUl^ 
gy  zvoorwerpige  dadelykheit  noemt,  't  Is  genoech  dat,  als '^J.^/^ 
men  zegt  dat  ^d'uitterlijke  dingen  ''onderwerpelyk  of vor-"V«*;><7,v« 
melyk  in  fich  felven ,  maar  d  voorwerpelyk  of « denkbeeldelyk  '1  oS'X' 
in  i'tverftant  zijn  ,  gy  niets  anders  fchijnt  te  willen  ,  dan « 


Dd  2 


dat 


t  iHttütüUi* 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2 1 2  Vijfde  Tegemverpngen. 

a  UcA,  dat  het  3  denkbeelt  naar  het  ding,  daar  aft  het  denkbeelt  is,  be- 
b  c„,;/(,f«>«.  jjQ^^j.^  1,  vergeleken  te  worden  \  ja  zodanig ,  dat  het  ^  vertone- 
c'M'rsjen-  lyk  nïcts  begrijpt ,  't  welk  '4n  bedrijf  ook  niet  in  't  ding  zelf  is, 
TiThfaiu.  en  dat  het  zo  veel  te  nieer  ^dadelykheit  vertoont ,  als  het  Wer- 
fif''ri'M  toonde  ding  meer  gdadelykheitinfich  heeft.  Zeker,  gy^on- 
fJutir'  xierfcheidtcrftontdaarnade  » voorwerpige  van  de  vormelijke 
\%T'''c  dadelykhcit,  die  ,gelyk  ik  uitleg  ,  het  ^  denkbeelt  zelf  is,  niet 
rc,  als '  vertonende ,  maar  als  enige wefigheit.  Voorts,  't  is  zeker 
1^17^  dat ,  of "  't  denkbeelt ,  of  des  zelfs  «  voorwerpige  dadely  kheit 
forrnMi^  niet  te  meten  is  naar  de  gehele  vormelijke  dadelykheit  van  het 
uulT^fcn.  ding ,  of  die  het  ding  in  fich  heeft ,  maar  alleenlyk  naar  dat  deel, 
welks  P  vcrftant  kennis  heeft  ontfangen ,  of,  't  werk  het  felve 
m  Enuta4.   j^^^^^^j.     kennis,die't  verftant  van  dit  ding  heeft.  In  defer  voe- 


n  fdtn^ 


*V^Ir S^^^  falmcn  zeggen  dat  het  '  denkbeelt  van  een  menfch ,  die  gy 
YiVduhu,.  naerftiglyk,  en  meermaals ,  en  van  alle  zijden  befien  hebt ,  vol- 
"^'Idl*'"'    i^^^^^'^    •  "^'^'"11'  dat  van  de  geen ,  die  gy  in't  voorby  lopen  ,  niet 
meer  dan  eens ,  en  alleenlyk  ten  deel  hebt  gefien ,  zalwarelyk 
onvolmaakt  wefen.  Doch  indien  gy  de  menfch  niet  zelf,,  maar 
tUrva.    een  *  grijns,  voor't  aangeficht  gebonden,  cn  de  klederen  , 
't  lighaam  van  alle  zijden  bedekkende  ,  aangcfchout  hebt ,  zo 
moet  gy  zeggen  dat  zijn  denkbeelt  niet  in  u  is,  of,  indien  'ef-c- 
nig  denkbeelt  is,  dat  het  zeer  onvolmaakt  cn  ten  hoogften  ver- 
^Hiiafêr-  "^^^'^  uit  ik  befluitdat  men  wei  een  *waar  en  onder- 

fcheide  denkbeelt  der  toevallen  heeft,  maarniet  dan  een  ver- 
mSS/'»  'w.^^'d,  cn  ten  hoogden  verdicht  denkbeelt  der  "  zelfftandigheit, 
^iJiccS-'die  onder  de  »•  toevallen  verfchuilc.  Dieshalven,  als  gy  zegt 
^' R  Vtits  '^^^'^  "  voorwerpige  dadelykheit  in  y    denkbeelt  der  z^elfftandighett , 

^^cciiL.  dan  in  h  denkbeelt  der  ^  toevallsn  is ,  zo  heeft  men  voor  eerit  te  lo- 
lanul!'^'  ghenen  dat  'er  een  waar  denkbeelt  of  ^  vertoning  van  zelflhn- 
%^ccidtn'  digheit  is,en  dieshalven  enige  ^  voorwerpige  dadelykheit.  Wy- 
Tie^Txfen.  dcrs,  fchoon  men  al  enige  toegellaan  had,  zo  flaat  ook  te  loghc- 
Muo  /»i/;?4fi.  j^jei^jjat  iy  groter  is ,  als  in  de  denkbeelden  der  toevallen,  ver- 
Tiw/t»  mits  de  ^'zclfllandigheit  alle  zodanige  e dadelykheit ,  die  zy 
'''\fe7a'cci  ^^^^^9  uit  de  denkbeelden  van  haar  toevallen  heeft,  onderdo 
^dmhim"'  welken,  of  naar  de  welken  (gelyk  wy  hier  voor  gefcgt  hebben, 
ï^r«/ii'r'''*^^s^y  verklaren  dat  zy  niet  begrepen  kan  worden,  dan^iets 
fJuqll'  uitgeftrekt,  verbeeld  en  gcverwt)  de  zelfftandigheit  begrepen 
'IXwrnt  word.  Wat  het  geen  aangaat ,  't  welk  gy  van  gods  denkbeelt  daar 
hrlliml''^  by  voegt,  ik  bid  u,  zeg  my ,  dewijl  gy  noch  niet  feker  zijt  dat'cr 
een  God  is ,  hoe  weet  gy  dat  God  door  zijn  denkbeelt  vertoont 

word 


vijfde  Tegemverptngcn,  2iJ 
wo-rJ  d'oppcr{lc,ecuvvige,oncindige,  almachtig,  cn  een  Schep- 

Eer  van  alle  dinsen  ?  Koomt  dit  ^  denkbeelt  niet  uit  de  ^  voor-  f  ^ 
evatte  kennis  van  God  ,  om  datgy  dele   toevoegingen  van  tamwta. 
God  hebt  horen  fprcken?  Want  zeker,  indien  gy  tot  noch 
toe  niets  zodanig  gehoord  had ,  zoud  gy  hem  zodanig  befchrij- 
ven?  Gy  zult  millchien  zeggen  dat  dit  nu  allccnlyk  tot  een 
voorbcelt  bygebracht  word ,  zonder  dat  'er  noch  iets  bepaalt  'T^4»irc^ 
word.  'tZy  zo  j  maar  fie  toe  dat  gy  namaalsdit  niet  als  een 
«  vooroordeling  houd.   Gy  zegt  dat 'er  in  ^  'tdenkbeclt  van '  J);*;'*'^'- 
d'oneindige  God  meer  s voorwerpelijke  dadclykhcit  is,  dan t ï>cj 
in't  denkbeelt  van  een  ^eindig  ding.   Maar  voor  ecrft,  de- g^Jl'^;;,,^ 
wijl  het  i  menfchelyk  verftant  niet  bequaam  is  om  u d'onein- "hKe^l'i't 
digheit  te  begrijpen,  zo  heeft  noch  befchout  het  ook  nitzhntliuam 
het  'denkbeelt,  dat  een  oncindis;  ding  vertoont.   Dieshal- ''"f^""-'- 
ven,  de  geen  ,  die  iets  zegt  oneindig  te  welen,  eigent  aan i /^r* 
een  ding,  dat hy  niet  kent ,  een  naam  toe,  die  hy  niet  ver-y^J^^J^'""** 
Haat ,  vermits,  gelyk  het  ding  fich  buiten  zijn  gehele    be-  mCai'tuf^ 
vatting  uitftrekt  ,  ook  de  loghening  van  't  einde ,  of-  van 
de  palen,  aan  defe  "  uitftrekking  toegecigent ,  niet  van  hem 
verftaan  word,  welks  <>  verftandelykhcit  altijt  in  enige  palen  i;^,^''''^'^ 
beüoten  is.  Wyders,  dewijl  alle  de  grootfte  volmaaktheden, 
gemenclyk  aan  God  toegecigent  worden  ,  zo  ichijnen  defc 
alle  genomen  van  dedingen,  die  wy  gewonelyk  in  ons  ver- 
wonderen, gelyk gedurigheit,  macht,  wctenfchap,  goet- 
hcit,  zaligheit^  en  zo  voort,  die  wy  zo  veel,  als  wy  kon- 
nen,  vergroten,  en  dieshalven  zeggen  dat  God  eeuwig, al- 
machtig, alweetend,  zecrgoct,zaligft,enzo voortjis:  welk 
p  denkbeelt  wel  alle  dele  dingen  vertoont ,  en  echter  daarom  pz^^^; 
niet  meer    voorwerpige  dadelijkheit  heeft ,  dan  rd'eindige  q_KM/r/4# 
dingen,  gelijkelyk  genomen,  hebben,  uit  welkers  denk- fiJ^jf^''^';;^^ 
beelden,  dit  ^  denkbeelt  *  te  zamen  gefet ,  en  daar  na.  op  de  fel-  s 
ve  wijfe ,  als  ik  gefegt  hebt ,  vergroot  is.  Want  de  geen die  * 
eeuwig  zegt ,  behellt  niet  daarom  in  zijn  "  geeft  de  gehele   uit-  "'^Jf'"^- " 
ftrckking  van  defe  gedurigheit,  die  nooit  begonnen  is,.  cnIhfXTf" 
nooit  ophouden  fal;  endegeen,  die  almachtig,  zegt ,  behelil"""«* 
daarom  ook  niet  de  gehele  menigte  der  mogelijke  uitwerkin-  ^if/f 
gen ;  eadus  ook  met  d'anderen.  Eindelyk ,  wie  is  de  geen,  van  ' 
de  welk  men  feggen  mag  dat  hy  van  God  een  w  aar  en  volmaakt 
denkbeelt  heeft ,  of 't  welk  God  zodanig  vertoont ,  als  hyis? 
Hoe  gering  een  ding  zou  God  wefen ,  zo  hy  niets  anders  was  ^ 

Dd  i  cii- 


214  '  Vijfde  Tegmwerpingen. 

en  zo  hy  niets  anders  had,  dan  dit  weinige,  dat  wy  hebben?  Is 
aPrr>m,fi.  a  d'evenredenheit  der  volmaaktheden  tuflchcn  God  en  de 
menfch  niet  minder  t'achten,  dan  tuflchen  d'elefant  en  het 
klcinitc^' ziertje,  dat'cris?  Dieshalven, indien  iemant,  uitdc 
WLiargenome  volmaaktheden  van  dit  klcinfte  ziertje,  in  fich 
ccn  c  denkbeelt  maakte ,  't  welk  hy  dat  van  d'elefant  noemde , 
en  voor  het  ware  verfekerde  ,  hy  zou  voor  feer  wanfchikkelyk 
gehouden  worden  5  en  zou  hy  niet  te  befpotten  wefcn ,  die  uit 
de  volmaaktheden  van  een  menfch,  de  welken  hy  gefien  heeft, 
een  dcnkbeelt  maakt ,  'twelk,  gclykhywil,  warelyk*!  Gods 
denkbcclt  fiil  wcfen  ?  Ik  bid  u  ook,  hoekonnenwy  kennen  dat 
dcfe  weinige  volmaaktheden,  die  wy  bevinden  in  ons  te  wefen, 
ook  in  God  zijn  ?  en ,  als  wy  't  bekent  hebben  ,  hoedanig  een 
wefenthcit  kan  men  fich  dan  van  hem  inbeelden?  Zeker,  God 
is ,  f  door  oneindige  tuUchenheden,  boven  alle  s  bevatting ,  en 
als  onfc  geelt  fich  tot  des  felfs '  befchouwing  begeeft ,  zo  is  hy 
nietallecnlykblint,  maar  ook  niets.  Dieshalven  kan  men  niet 
feggcn  dat  'cr  enig  volmaakt  denkbcclt  is  ,  dat  God  vertoont. 
Muar't  isgcnoechzo  wy  uit  k d'evenredenheit  defer  dingen, 
die  in  ons  zijn  ,  een ,  hoedanig  het  ook  is ,  en  tot  onz  gebruik, 
voortbrengen,  en  een '  dcnkbeelt vormen,  dat  de  "  menfche- 
lijke  bcvatcmg  niet  overtreft ,  en  geen  ^  dadelykheit  begrijpt, 
welken  wy  m  d'andere  dingen  ,  of  door  de  gelegentheit  der 
andere  dingen  niet  begrijpen. 
l^Lumenna-     V.  Gj  i'cgthy  ^QvoX^^  dat  dooY 'P'^t  natUYilyk^  Hcht  kjaarbtijkelyk^ 
^"^idlJitM    ^  '  dat*  er  ten  minfte  tjo  veel  q  dadelykjoeit  in  '  d'uitvp  er  kende  en  gehele  oor- 
tcW'^é'  faakmoet  wefen,  als  in^  d'^miw^ktngis ,  en  dit  om  te  befluiten  ^/^^^ 
tuns  &  tcui^         rrfinflen  z.o  veel  ^  vormelijke  dadelykheit  in  "  d'^oorfaakyan  h  denk- 
s  eMiu,    heelt  behoort  te  vpef  m  ,  als  *er  ^  voorvperpine  dadeljkhett  in  denk^eelt 
f^oZliK,    5^eker,  defeoverflapping  is  groots  en  op  de  welke  men  ook 
lUanU  ide*.  lUl  te  llaau  heeft.  Voor  eerft ,  defe  eemene  reden,  dat  'er  niets 
in'^d  uitwerking  IS,  'twelk  met  myd'oorfiiakis,  behoort  eer, 
gely k  het  fchijnt ,  van  de  ^  lloffe,  dan  van  ^  d'uitwerkende  oor- 
laak,  verilaan  te  worden  :  want  d'uitwerkende  oorfaak  isuit- 
rerlyk,  en  ten  meeflendeel  verfcheide  van  natuur  van  d'uit- 
werking.  En  hoewel  men  fegt  dat   d'uitwerking  haar  dade- 
lykheit van  d'uitwerkende  oorfaak  heeft,  zo  heeft  zy  echter 
niet  de  gene,  die  «^d'uitwerkende  oorfaak  nootfakelyk  in  fich 
heeft ,  maar  die  zy  van  elders  ontleent  kan  hebben.  Men  fiet 
dit  klarelyk  in  c  d'uitwerking  van  de  konil.  Want  hoewel  het 

huis 


tl  De't  'uUa, 


f  / nfirutii 
intervalltf, 

\\  Mei.s. 


']  Idea. 
m  r-ormnre^ 


y  C<^l<^* 
Z  J4Ateri(i. 
a  CahJh  fffi- 

<  Kcalitat, 

d  CdMfa  ejjl. 
fiens^ 

arih> 


Formalittri 


Vijfde  Tegemverpingen, 
huis  alle  zijn  adadelykheit  van  de  ^boumeefter  heeft ,  zohttïti  Xeaiita^, 
echter  de  boumeefter  haar  niet  van  't  zijn,  maar  van  elders  ont- 
fangen,  gegeven.  De  zon  doet  defgcly  ks,  als  zy  de  "  laegc  ftof-  iVrtr?" 
fe  verfcheidelyk  verandert,  en  verlcheide  dieren  voortbrengt. 
Ja  't  is  ook  zo  met  d'ouders  ;  want  hoewel  het  ii  krooft  ^  enige  ^^m*!** 
ilofFe  van  hen  heeft ,  zo  heeft  'et  die  echter  niet  als  van  f 't  uit-  llj'/'f^'"'^ 
werkende beginfel,maar  als  vans  't  rtoffelyk  beginfcl.  't  Geen,  ^PrTnclfium 
'twclk  gy  tegenwerpt  van  dat  hst    wefen  vaneen  mnverkjng  ofZ^Eij-l'^Jff-i 
*  vormeljk  »  of  ^  unjieekjemlyk,  l^s^oon  in  '  (Poorfaak^  begrepen  te  xvefen , 
betoont  niets  anders  ^  dan  dat  ^  d'uitwerking  Ibmtijts  een  k 
"  vorm  heeft,  die  met  de  vorm  van  fijn  oorfiiak  gelyk  is,  en  fom- ' 
tijtsongelyk,  en  ook  onvolmaakter ,  jazodanig,dat  de  «vorm  n  ffr'^r 
vand'oorfaak  boven  haar  uitfteekt.  Maar  het  volgt  niet  dat^^"'''"*' 
daarom  p  d'uitfteekende  oorfaak  iets  van  haar  m  welen  geeft,  o^Tc^HUmi» 
dat  degene,  die't  » vormelyk  in  heeft ,  haar  s  vorm  met  haar 
« uitwerking  deelt.  Want  hoewel  dit  in  de  "  voortteeling  der  ^ofZtiter; 
levendige  dieren  fehijnt  te  gefchieden  ,  die  uit  zaat  voortko- ^^^^^ 
men, zo  fult  gy  echter,  gelyk  ik  acht,  niet  fcggen  dat  de  vader ,  ^qLZL 
als  hy  fijn  zoon  teelt ,  een  deel  van  zijn  w  redefijke  ziel  afneemt, 
en  aan  hem  geeft.  Kort,  x  d'uitwerkende  oorfaak  begrijpt  niet  rutimaiu. 
anders  haar  y  uitwerking,  dan  voor  zo  veel  als  zy  haar  uit  lekere  tSnl'f"^'^' 
z  ftofFe  kan  *  ontwerpen  en  ^  opmaken.  y  effefltu, 

Wyders,  wat  dit  aangaat,  't  welk  gy  vmJe  cvoonverpige  dade.  H^tumtr^ 
Ijf^hett  inbrengt  j  ik  neem  't  voorbeelt  van  mijn  vi  beelt,  't  welL'''- 
men  of  ineenlpiegel ,  daar  voor  ik  my  vertoon,  of  in  een  ge- cT/J/r* 
fchildert  bert ,  't  welk  de  fchilder  vergiert,  aanfchouwen  kan.  "^i^-^»^'»- 
Want  gelyk  ik  felf  d'oorfaak  van  mijn  beelt  in  de  fpiegel  ben  i 
voor  zo  veel  als  ik  mijn  gedaante  uit  my  in  de  fpiegel  doe  ver- 
Ichijnen  ,  ende  fchildery  d'oorfaak  van 't  beek  is,  't  welk  in. 
de  fchildery  vertoont  word :  zo  kan  men  ook,  als « 't  dcnkbeelt  c  tdi^ 
of  f  beelt  van  my  felf,  inu,  of  inenigander  s  verftant  is,  vra- f, /"X 
gen  5  of  ik  felf  d'oorfaak  daar  af  ben ,  voor  zo  veel  ik  mijn  o-c-  ^  i'^^ra 
daantein'toogfend  ,  enzovoort,  en'Moor  middel  van 't  ooff 
totin'tverftant  felfj  en  of 'er  enige  andere  ioorfaak  is,  dieicnufa. 
dat,  als  met  een  pingeel  of  pen,  in  *k 't  verftant 'aftrekt.  Maar 
het  fehijnt  dat  men  geen  andere  oorfaak ,  dan  my  felf,  behoeft  ' 
te  foeken  :  want  hoewel  daar  na  ^  't  verftant  mijn  "  denkbeelt  ^-^r^tciunw, 
kan  vergroten,  verminderen,  tezamen  fetten,  en  anders  han-oct«/-rt  rj, 
delen,  zo  ben  ik  echter  o  d'eerfte  en  voorname  oorfaak  van  alle  '^^i'-»!'* 
dadelykheit ,  die 'tin  fich  heeft:  en 't  geen,  dat  hier  van  my 

gefegt 


tctUaué^ 
ruden» 


2j6  ^^jfl^  tgenv^erpingen, 

gcfegtword,  is  ook  van  alle  ^uitterlijkc  voorwerpen  te  vcr- 
Itaan.  Gy  onderfcheic  nu  defe dadelykheic  van dcnkbeelc 
c.tweevoudig.  Maar  daar  kan  geen  ^  vormelijke  dadelykheic 
wefen ,  als defe «geringe  felfllandigheit, die uic my  uitgevloeit 
is ,  en,  in  ^  't  verllant  ontfangen,  tot  een  'é  denkbeelt  gevormt 
is.  (Want  indien  gy  niet  wilt  toeftaandat  de  ^  gedaante,  uit 
bet  k voorwerp  voortkomende,  » fclFllandigc  uitvlocjing  is, 
zo  doe  wat  u  luft,  gy  fult  altijt  de  m  dadely  kheit  verminderen.) 
Maarde"  voorwerpelijkedadelykheitkan  mets  wefcn  ,  dan  de 
"vertoning  of  gelijkenis  van  my,  die  het?  denkbeelt  heett,  of 
anders  qd'overeenkoming,  daar  door  de  ^  delen  van  't  denk- 
beelt zo  gefchikt  worden  ,  dat  zy  my  vertonen.  Doch  neem 
het  zodanig,  als  gy  wilt,  daarfal  Ichijnen  Miiets  dadelyk  tc 
wefen,  om  dat  zy  alleenlyk  een  » betrekking  der  delen  onder 
. .        malkander ,  en  tot  my  is  ,  of  een  «  wijfe  van  vormelijke  dade- 
^symmtn.Jykhcit,  voorzo  veel  zy  dus    gclykvormig  is.  Maar  hier  is 
tT«m.     j-jjgj-g  ^^^j^  gelegen  :  dat  men  haar ,  om  dat  men  't  dus  begeert , 
s'i^'hiinaU.  X  voorwerpige  dadelykheit  noem.  Als  dit  vaft  geftelt  is,  zo  be- 
t  KcUuohir-  i^^Qj.f.  nry,  aelvk  het  fchijnt,  de y  vormelijke  dadelykheit  van  't 
dradyru.    dcnkbeclt  met  mijn  vormelijke  dadelykheit,  of  met  mijnx  felf- 
ItluX^a  ftandigheit  te  vergelijken,  gelykookde  «voorwerpige  dade- 
/'S        lykheit  van  't  denkbeelt  met    d'overccnkoming  van  mijn  de- 
len, of  met  «^d'aftreken 'luitterlijkevorm:  en  nochtans  lull 
hetu  de  voorwerpige  dadelykheit  van 't  denkbeelt  met  mijn 
vormelijke  dadelykheit  tc  vergelijken.  Wyders,  het  zy  zo't 


exicrrtA, 

C  Dh^lf^' 
d  \Kia  itM 
formalu* 

teriHK. 

iJnteUe£lM. 

h  £fftrnmre. 
ï  Species. 
WObjeSiHVi» 

ff{bffa.ntiulil. 

n  RealttM 

O  'Rel'refhita- 
tic  Jeu  fimilt- 
tudo  met. 


w  Cooforr/Jii" 
re, 

oL^eSitVA. 


f,rnuUuy  mccde  verklaring  van  de  voorgaande '^gclooflpreuk,  het 

iy«i/?.«tM.  blijkt  dat 'er  inmyis  met  alleenlyk  zo  veel  f  vormelijke  dade- 


^y^^^^^^^  als 'er  voorwerpige  dadelykheit  in  mijn  ^denkbeelt 

C  T^eUnen 
d  Forma  ex- 


.  is,  maar  ook  dat  de  vormelijke  dadelykheit  van't  denkbeelt  by- 
c  7)eUr,envo,  ^^-^^^^  ^^^^  opficht  van  Diijtt  vomielijkc  dadelykheit,  of  van 
urna.  mijn  gehele  '  felfftandigheit.  Dieshal  ven  is  aan  u  toe  te  flaan 
fCnUuu'  dat  'cr  ten  mmflen  veel  ^  vorwelijie  dadelykheit  m  \d'oorfaai  van  H 
forwnti  denkheclt  is ,  ds  'f r  voorwerpige  dadelykheit  in  "  't  denkbeelt  ü  j  ver- 
^o^e'at^Z  mits  al  't  geen ,  dat  in  't  denkbeelt  is ,  byna  niets  is  in  vcrgelij- 
^}[^"':  .  king  van  zijn  oorfaak. 

]l^LZT  VI.  Gy,  uw  redenen  vervolgende,  fegt  dat,  indien* er  een 
{7aH(a*tde*  ^ denkbeelt m  uis,  welks  Woonverptge  dadelykheit  z,o  groot  d^t  gy 
v^^luw*  haar  noch  q  mtfteekentlyk^noch  '  vormelyk^hek  bevat,  en  dieshahen 
nuet'  '  d'oorjaakdaar  af  hebt  met  konncn  wefen ,  dan  daaruit  nootfukclyk^moet 
O  idcn.  volgen 

oh)  iliVA.    qf.mirieuur,   t  forrialiur,  sCauPtilhM, 


vijfde  Te gen-iv  er  pingen.  217 

volgen  dat'' er  iets  hmten  u  ^  wefemlykjn  de  werre/t  is ;  dewijl gj [onder  dat  x  Exip^t. 
geen  l/ewtjs  heht ,  daar  door  gy  verf  ekert  word  dat  'er  iets  ts.  Zckcr  ,  gy 
zijt  niet,  gelyk  ulreê  gefcgt  is  ,  ^'d'oorfaak  van  dcc  dadclykheic 
der  ^1  denkbeelden,  miiar  wel  dc  dingen  ,  door  dc  dcnkbecldea  ''.uTeT' 
vertoont, voor  zo  verre  als  zy  hun  e  beelden  in  u,als  in  een  fpie-  ^^'^'^i'^'- 
gel,  fenden ,  fchoon  gy  uit  hen  fomtijts  gclegentheit  kont  ne-  ^ 
men  van  chimcren  af  te  fchildcren.  Maar't  zy  gy  d'oorlaak 
daar  af  zijt ,  of  niet ,  zijt  gy  daarom  onfeker  of 'er,  behalven  u  , 
iets  in  dc  wcrrclt  is?  zeker,  zo  niet,  ik  bid  u:  want  het  zy  met  de 
*  denkbeelden  zodanig,  als  't  wil ,  't  is  niet  nodig  dat  wy  bewijs-  ïidc^^ 
redenen  hier  toe  focken.  Gy  deurloopt  daar  na  de  denkbeelden , 
die  m  H  z.ijti,  en  telt,  behalven  uw  etge  denkpeelt ,  de  denkbeelden  van  (]od^ 
van  de  hghamehjke  en  onbez^telde  dragen ,  van  d'engelen  ,  beejien  en  men- 
fchen.  t  n  dit  om  [na  dat  gy  gcz^egt  hebt  dat'^er  geenjwartghen  tn  hw  denk^ 
heelt  kan  wefen  )  te  beflHiten  dat  de  denkbeelden  der  menfchen  ,  beeflen  en 
engelen  uit  degenen,  die  gy  van  u  [elf,  van  God,  en  van  de  bghameltjks  dm- 
gen  hebt ,  te  x^amengefet  konnen  worden  ,  en  dat  de  denkbeelden  der  lioha. 
melijke  dingen  ook^  van  u  konnen  voortkomen.   Ik  vind  h^cr  redenen 
van  my  te  verwonderen  hoe  gy  feggen  kont  dat  gy  een  „denk-  uu^^tnu 
beelt  van  u  hebt,  (en  dat  noch  zo  vruchtbaar,  dat  gy  daai*  uit  zo  ' 
veel  anderen  te  voorfchijn  kont  brengen  )  en  daar  by  ,  dat  'er 
geen  fwarigheit  is  ,  fchoon  men  warelyk  mach  fejTc^en  ,  of  dat 
gy  geendenkbcelt  van u hebt,  ofdathetfeer  vmvartcnon- 
volmaakt  is,gelyk  wy  alreê  in  de  voorgaande  Bedenking  waar- 
genomen  hebben.  En  gy  brengt  daar  op  in  dat  gy  niets  lichte- 
lijkerofklaarblijkelijker  kont  bevatten,  alsuleïf.  Maar  wat 
dan,  als  men  fegt  dat  men  alle  andere  dingen  lichtelijkcr  cn  kla- 
rehjker  kan  begrijpen,danfich  felf,dewijl  men  geen  denkbeelt 
van  fich  heeft,  cn  ook  niet  hebben  kan?  Zeker,tcrwiil  ik  bv  my 
l^lf  o^Jerda.cht  waar  toe     hoc't  gefchicdcn  kan  dat  noch  het 

geficht  fich  felf  fiet,  noch  het  i  verllant  fich  felf  verfiaat,quam  h  v.f^. 
iny  dit  m  gedachten,  dat  niets  op  fich  lelf  werkt i  want  de  hand '  i''''^^'^"'- 
(of  ten  mmften't  uitterfte  vande  vinger)  Haat  niet  fich  felve  en 
de  voet  floot  met  fich  felf.  Maar  dewijl ,  om   kennis  van  enia  y 
dmg  te  krijgen,  het  nootfakely  k  is  dat'et  ding  op  dc  ^  kennende  ^ 
magt  werkt,  te  weten  dat'et  daar  op  zijn   gedaante  fcnd,of  dat  m  i>.:;:;* 
naar  de  n  gedaante  van  fich  „  bevormt^  zo  fchijnt  het  fcer  klaar- "  '^""""^ 
blijkelyk  dat  de  p  magt  felve,  dewijl  zy  niet  buiten  fich  felve  is,  p  S^i?" 
defe  9  gedaante  van  fich  niet  op  fich  felve  kan  fenden ,  nochby 
gevolgde  «^kennis  van  fich  uitvinden ,  of,  't  welk  het  felfde  is\?4''»"jt'* 

^  c  fich 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  1  8  y^fde  Te^emverpingen. 

a  vcrci^<rc\  fich  zcl  vc  ^  bcvattcn.  En  waarom  meent  gy  dat  het  oog,fchoon 
het  fich  in  fich  zelf fiet,  fich  echter  inde  Ipiegelfict?  Zeker  , 
b  utcrfli-   om  dat'crbtuflchcnplaatstuflchen 'toog  en  de  ipiegel  IS,  en  t 
TsLu.fuL  oorr  zo  op  dc  fpicgcl  wcrkt ,  mct  de  gedaante  van  fich  daar  in 
te  zenden ,  dat  de  Ipiegel  weer  op  't  oog  werkt ,  met  de  gedaan- 
te  van  't  ooi^  weer  naar't  oog  te  zenden    Geef  aan  my  een  fpie- 
gel,  op  de  Welk  gy  daar  na  werkt  i  cnikverfeker  udat,  ver- 
.1  s,cnc„    ^-,its  hv  uw  ^'  gedaante  tegen  uw  ^  weerkaatft  ,^  gy  eindelyk  u  , 
niet  met  een f  regelrechte,  maar  met  ecni^  weergekaatfte  ken. 
^-   beavijpen  zult :  want  ik  fie  geen  hoop  om  u  zelf  te  kennen, 
r;'#..  zo  ey  d^t  met  doet.  Ik  zou  hier  miflchien  ook  konnenu  aandrin- 
i  u<a  Del.  oen  hoe  men  zeggen  kan  ^  Gods  denkbeelt  te  hebben ,  't  en  zy 
miflchien  zodanig  een,  en  opzulk  een  wijfe,  als  wy  alree  ge- 
feat  hebben.  Ook  hoe  't  denkbeelt  der  Engelen  ,  op  de  wel- 
ken ,  indien  men  niets  van  hem  gehoort  had  ,  men  nooit ,  gelylc 
ik  acht,  gedacht  20U  hebben?  hoe  der  heeften ,  endcrandere 
dingen,  van  de  welken  ik  byna  verlckert  ben  dat  men  geen 
k  idc^.      ^  denkbeelden  zou  hebben ,  zo  zy  nooit  onder  de  ^  finnen  geko- 
\  Stnjiu,    j^^^n  waren  ;  gely  k  ook  niet  van  ontellijke  dingen  ,  daar  af  men 
nooit  iets  (Tcfien  of  gehoort  heeft?  Maar  ik,  van  defe  dingen 
afgaande, ""lla  toe  dat  de  denkbeelden  van  verfcheide  dmgen, 
-m  E.ificu  ^5i°,n  wcfentlyk  in  de  geeft  zijn ,  zodanig  tc  "  zamcn  gelet  kon- 
n^""P«.r,.  nen  worden  ,  dat  daar  uit  veel  °  vormen  van  andercp  denkbeeU 
o  FBrmx.  voortkomen  ,  fchoon  de  genen  ,  die  gy  optelt ,  tot  dele  zo 

P^^^*-*-  nvotc  vcrfcheidenhcit  niet  gcnocch  fchijnen,  ja  ook  met  tot 
f,7rf.^rf/7?/>>.  ^^.^^qondcrfcheide  en  bepaalt  denkbeelt  van  enig  zeker  ding. 
S»TMf''"'Maarik  houmy  alleenlyk  aan  dc  dcnkbceldendcr  hghamehj- 
jid^^mt.  kedingen,  om  dat  dit  geen  kleine  zwangheitis,  hoe  gy  hen 
uit  het  enigUicnkbeclt  van  u,  dewijl  gy  u  onlighamclykhoud, 
nifcjWi '  en  u  als  zodanig  aanmerkt,  afleiden  kont.  Want  indien  gy  geen 
rS;-..  andere ,  dan  » onlighamclijkc  zelfftandigheit  kent ,  hoe  kan  't 
gcfchicden  dat  gy  ook  '  lighamelijke  zclfftandigheit  ont- 
^^f.""'"'  fangt?  Is'erenige  "gclykheittuftchcndefc  beiden?  Gyzult 
yW"-jenun.  ^cggcndat  zy  hier  in  overeenkomen ,  dat  7.y  beide »  wefcnt- 
z5,r/.  co.>^  lyk  konncnwefen.  Maar  men  kan  defe  y  overeenkoming  met 
^«..«-  verftaan,  zo  men  niet  ecrft ,  dc  beide  dingen,  dieovercenko- 
b";«.  men  ,  verftaat.  Want  gy  maakt  'er een  -gemene  kundigheit 
ci.^Ma  r  niet  ^gevormt  kan  worden  voor  dat  mende  belondere 
l::tr'"  ïn.en  verftaat.  Zeker,  indien  het  Wcrftant  uit  de  c  vcrftane 
f^nnl^lr.  onlfghamclij kc  zclfft audighcit  het  J  denkbeelt  van  lighamelij- 


lijfde  Tegemverfingcn,  2 1 9 

ke  felf{l:andio;heit  kan  ^  vormen, fo  hebben  \vy  niet  te  twiilrelen  j  ^oj^'f* 
at  een  bhndc,  of  de  geen,die  van  zijn  geboorte  af  m  dikke  dui-  6-  cabr»m. 
ftcrninen  gehouden  is  ,  niet  by  fich  hec  ^denkbeclt  van  licht  en  "  ^'"-'''""'-  ^ 
van  verwen  c  vormen  kan.  G  y  zegt  ook  dat  men  by  gevolg  de 
'^denkbeelden  van  iiitftrckking,  geftaltc,  beweging, en  der an-'"""^» 
dere  «  gemene  finnelijkc  dingen  kan  hebben.  Maargy  kont  dit  c3'rnA/"/"^« 
lichtelyk  zeggen.  Doch  dit  is  wonder  waarom  gy  't  licht ,  de  f""*'""'"»'^» 
verwe  en  d'andcre  dingen  niet  metgelijke  lichtigheit  afleid. 
Maar  men  moet  hierop  niet  liaan  blijven. 

VII.  Gy  ,  een  beüuit  makende,  zegt :  Dieshalven  is  ^er niets 
overig,  dan  ^  Gods  denkheelt ,  in^twell^raafimerl^en  [laat  of^er  ists     ^  f  ^•»«''* 'Z>-/* 
^tweik^van  my  z^elf  niet  heeft  konnen  voort  komen.  By  Gods  ncuxm  verjia 
iJ^een  V,  oneindige  ,  onafhangebjlze ,  ten  hoo-iften  verftandelijl^e ,  en  ten'^  rf'^' 
hoogflen  muhttge  z^elfjUndtghen,  en  Van  lie  welke  2^0  voel  tk^z^elf  ^  als  ^i'^idaul"' 
aft  ander ,  z.o  'er  iets  is  ,  't     /^'^  wefentlykjs  ,  gejchapen  is.  yjlle  welke  'llTtZ'  1»^'' 
dingen  TLeker  zoodanig  z.ijn  ,  d.it  hoe  ik^die  naerjligliiker  aanmerk^^  hoe  z.y  mepJet.,, 
minder  fchijnen  vm  my  alleen  voortgebracht  te  konnen  worden.  nJ^/Cen 
moet  danmt  defevoorverhaalde  diugen  bejlmten  dat  God noo/f.ikelyk. '  iv<?-  »  ^^'Z^^»''- 
fentlyk^is.  Hier  hebtgy  naar  gcdoelt.  Wat  my  aangaat ,  hoewel 
ik  uw  befluit  aanneem  ,  zo  lie  ik  niet  hoe  gy  dus  belluit.  Gy 
zegt  dat  defe  dingen  t  dtegy  van  God  verjlaat  ^  z.odantg  XLijn  ,  dat  z.y 
niet  alleen  hebben  konnen  voortkomen  ^  om  daar  door  aan  te  wij  feil 
datzjyvan  GodTLelf  behoren  voort  te  komen*  Maar  voor  eerft  is 'er 
niets  waarachtiger ,  dan  dat  zy  niet  van  u  alleen  zijn  voortge- 
komen ,  of  dat  gy  de  kennis  daar  af  niet  van  ok  door  u  gckrc- 
genhebt.  Want  zy  zijn  voortgekomen  en  verkregen  of  van 
dedingen,  of  van  onfe  ouders ,  of  van  de  mcefters',  of  van  de 
geleerden,  of  van  d'ommegang  der  menfchen,  met  de  wel- 
ken gy  verkeert  hebt.  Maar,  zult  gy  zeggen,  ik  ben  een  ^  geeft  k  j.uu,fuu. 
alleen ,  ik  laat  niets  toe  buiten  my,  noch  d'oren,  met  de  welken 
ikgehoort,  noch  de  menfchen,  met  de  welken  ik  gefprokcn 
heb.  Gy  kont  dit  zeggen.  Maar  zoud  gy't  ook  zeggen ,  20  gy 
ons  niet  met  d'oren  hoorde,en  zo'er  geen  menfchen  waren, met 
de  welken  gy  gefproken  hebt  ?  Laat  ons  ernflely  k,  cn  ter  goe- 
der trou  fpreken:  hebt  gy  defe  woorden,  dic  gy  van  God 
fpreekt ,  niet  van  de  gemcenfchap  der  menfchen  geïccrt,  by  dc 
welken  gy  omgegaan  hebt  ?  En  dewijl  gy  de  woorden  van  hen 
houd  ,  hebt  gy  dan  ook  niet  van  hen  '  d'onderworpe  kundighe- 1  -j^^,,,,,,,^ 
den,door  de  woorden  aangewcfen?  Dieshalvcn  zijn  zy  niet  van 
u  alleen:  en  nochtans  fchijnen  zy  daarom  niet  van  God  ,  maar  oïiii',' 


E  e  z 


van 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


^2o  vijfdeTegtrnverpiigen. 
va^n  elders  tc  wefen.  Wyders,  wat  is'er  in  hen,  't  welk  gy,  ecrR- 
a  ouat^,    van  de  dingen  de  ^  gclcgentheit  ontfangen  hebbende ,  voortaan 
niet  uit  u  zelf  hebt  konnen  krijgen  ?  Bevat  gy  daarom  iets , 
fc^-'j-^velk  hovende  *>menfchelijke  bevatting  is?  Zeker,  indien 
ev  Godzodanigverftont,  alshy  is,  gy  zoud  reden  hebben  om 
t' achten  dat  ey  van  God  onderwefen  en  geleert  waart.  Maar 
alle  dele  dingen  ,  die  gy  aan  God  toeeigent ,  zijn  mets  anders , 
dan  enige  volmaaktheden ,  in  de  menfchen    en  in  andere  din- 
c  .r.. gen  wafrgenomen ,  en  die  van  de  c  menfchelijke  geeft  verftaan 
—      vergadert ,  en  vergroot  konnen  worden ,  gelyk  alree  enige 

iUnn..      ^,r,l  e  z^dfjlandigbeit  zjjt,  echter  het  ^denkbeelt  van  d  onemdi^ 

?  Sl'/iit'"-  oe  z^elfflandJen  met  mt  u  k^n  zjjn.om  datgy  niet  onemMg  ^jt  Zeker, 
daar  IS  in  uiteen  denkbcelt  van  oneindige  zclfftandigheit ,  dan 
alleenly  k  iiVet  de  naam ,  en  zo  verre  als  men  zegt  dat  de  men- 
fchen t'oneindige  bcgrijpen.'t  welk  zeker  geen  begrijpen  is:  in 
voegen  dat  het  dieshalven  niet  nootlakelyk  is  dat  zodanig  een 
dcn'kbeelt  van  een  oneindige  zclfftandigheit  voortkoomt,  ver- 
g  mits  dat  .  door  famenzetten  en  vergroten  kan  gcfchiedcn ,  ge- 

f Ivk  alree Vefegt  is.'t  En  zy  gy  miachien,gelyk d  oude  Wijsbe- 
icriaen  uit  defe  begrepe  fichtelijke  ruimte,uit  defe  enige  wer- 
%h1  en  uit  defe  weinige  'beginfclenhun  k  denkbeelden  zoda- 
.pr,r,ap,u.  ni^infich  gehad  hebben,  dat  zy  ,  die  vergrotende  ,  dei  denlc- 
beelden  van  een    oneindig  algemeen ,  van  oneindige  werrei- 
xn  i.fi'utum  oneindige  "  bcgmfclen  daar  afhebben  gemaakt  i 

millchien  ,  zeg  ik  ^  zeggen  wilt  dat  zy  niet  zodanige 
«  -nno7...  denkbeelden  uit  de  kracht  van  hun  «geeft  hebben  gemaakt, 
maar  dat  zy  uit  het  oneindig  algemeen,  uit  oneindige  werrcl- 
den,en  uit  oneindige  beginfelen  in  de  geeft  voortgekomen  zijn. 
Ment.     i^^i  dit  aanpraat ,  dat  gy  zegt  datgy  'f  oneindig  door  een  waar  p  denker 
heelt  /'f^':ï/ifekeF,indicn  dit  waar  was,  zo  zou't  het  oneindig,  zo- 
danig als't  is,vertonen,en  dus  zoud  gy't  gcen,dat  daar  uVt  voor- 
naandie  is.en  daar  af  nu  gehandck  word,  te  weten  ^  d'onemdig- 
Sci^dfi^  jieit ,  bevatten.  Maar  uw  '  denking  is  altijt  aan  s  iets  eindig  be- 
paalt,  en  gy  noemt  het  alleenly  koneindig,  om  dat  gy 'tgeen , 
-  'c  welk  boven  uw  '  begrip  is ,  niet  begrijpt :  in  voegen  dat  men 
i^t  recht  mag  zeggen  dat  men  -  't  oneindig  door  w  ontkenning 
van  't  eindigbcgrijpt.  't  Is  ook  niet  genoech  dat  gv  '^^p  datgy. 
meer^dadehkheitm  U  oneindige  ^  dmm  ^d  emdtge  z^eiflUndigheit  he^ 
^  crüpt: 


]j  Idta 


U  InfirttWrfJ 


vijfde  'Te gcn'a>cY pingen.  22i 

gy'i'j^t:  want  gy  mocll  •''d'oneindige  dadelykheic  '^'^%'^'<]^^'^  ^^^^^u^! 
't  welk  gy  niet  doet.  En  zeker,  gy  begrijpt  niet  meer  diidelyk- 
hcitjom  dat  gy  d'eindigc  dadelykhcitvergrootjen  daarna  beeld 
gy  u  in  dat'er  meer  dadelykheit  is  in't  geen,  dat  ^'  uitgeftrekt  is,  c  TolltT'^ 
dan  in  't  felve ,  als  ^  't  ingetrokken  is.  't  En  zy  gy  wilt  dat  defc  ^Z'^' 

Wijsbegerigen  meer  ^  dadelykheit  hebben  bevat ,  dan'er  wa-  S^^? 
relyk  was,als  zy  veel  werrelden  ^begrepen  ,  dan  toen  zy  een  al- 1  covai^dc, 
leen  in  des  geeil  hadden. Daar  uit  ik  in  't  voorbygaan  aanmerk,  ^ 
dat  d'oor£iak,  om  de  welke  onfe  geeft  zo  veel  te  meer  verwart, 
als  hy  enige  ^  gedaante  of  » denkbeelt  meer  vergroot ,  hier  uit  !^  sr«/Vs^. 
fchijnt  voort  te  komen,,  dat  hy  defe gedaante  van  haar  ^gele- l/i-p,,/. 
eenhcit  aftrekt,"^  d^onderfcheidino;  der  delen  daar  af  weo-ncemt,  ^ „ 
cn  haar  zodanig  verdunt  en  uitrekt,  dat  zy  ciadcly  k  verdwijnr„./.urf/«;^.. 
Ik  verfwijg  noch  dat  de  "  geeft  ook  verwart ,  om  een  tegenge-  " 
üelde  ooriaak,  als  hy  het "  denkbeelt  te  veel  i>  fcimcntrckt.        o  idea, 

G  v  zegt  dnt  het  niet  hindert  dat  ff  y      onemdh ,  of  alle  de  d'moen ,  die  ^ 
aaar  m  z.tjn^  met  begrijpt ,  maar  dat  etgenoech  ts  dat  gy  enige  weimge  dtr^- 
gen  ver  (laat ,  om  te  iLeggen  dat  gy  een  ^  waar  ,  z^eer  k^laar  en  onderfcheide  ^  ? 
denkbeelt  hebt.  Zeker,  gy  hebt  geen  waar  denkbeelt  van't  oncin-  T^Tif^naa'^ 
dig,  maar  alleenlyk  van  't  eindig,  zo  gy  niet  het  oneindig, maar 
alleenlyk  het  eindig  begrijpt.  Men  kan  ten  hoogften  zeggert 
dat  gy  een  deel  van 't  oneindig ,  en  daarom  niet  het  oneindig' 
zelf ,  kent  \  gelyk  men  zeggen  mag  dat  de  geen  ,  die  nooit  uit 
2,ijn  ondcraardfch  hol  getreden  is ,  wel  een  deel  van  de  wcrrelt- 
kent, maar  daarom  niet  de  werrelt  felve :  in  voegen  dat  de  geen, 
die't  denkbeelt  van  zo  klein  een  deel  waande  het  geheel  en  waar 
denkbeelt  van  de  geliele  werrelt  te  wefen ,  met  recht  belache- 
lyk  zou  worden.  Maar^ztgi  gy,  *  d'^aan  van^t  oneindig  ts  dat  het  van  $  rathn^ 
my  die  eindig  ben  ,  niet  begrepen  word.  Ik  gelooft.  Maar  d'aart  van 
^Eware  denkbeelt  van  een  oneindig  ding  is  niet  dat  het  alleen- 
lyk een  zeer  klein  deel,  of  eer  geheel  geen  ,  om  dat'er  geen  *  ge- 1  Pro^orti:, 
lykmatigheit  met  het  geheel  is,  vertoont,  't  Isgenoech  ,  zegt  gy, 
d^it  defe  weimge  dingen  ,  diegy  klarelyk^ "  begrijpt ,  verjtaat.  Ja  zo ,  ge-  "  ^"'^'P^re: 
lyk  het  genoech  is  't  uitterfte  van't  hair  van  een  menfch  te  fien, 
van  de  welk  men  een  waar    denkbeelt  wil  hebben.  Zeker ,  r/^*^ 
zou't  niet  een  treffelijke  beeltenis  van  my  zijn ,  zo  de  fchildcr 
een  lok  van  mijn  hair  ,  of  alleenlyk  het  uitterfte  daar  af  gefchiU 
derthad?  Maar  daar  is  niet  alleenlyk  een.  veel,  of  zeer  veel, 
maar  ook  oneindelyk  mindere  ^  gely kmatigheit  van  alle  de  din-  x  Pro^onio^ 
gen,  die  wy  van't  oneindig,  ofvan  God  kennen.,  dan  van  een 
Éc  3^  mijner 


222  T^iff^^  Tegemv  er  fingen, 

mijner  hairen,  of  het  uitterftc  daar  af  met  niy  geheel.  Kort,  dc- 
fc  dingen  bewijfen  niets  van  God,  dat  zy  ook  niet  van  oneindi- 
ge wcrrelden  bewijfen ;  en  dit  zo  veel  te  meer  als  zy  uit  dit  eni- 
ge, klarelijker  deurgcfien  zijnde,  konden  verftaan  worden, dan 

r«^;/  ^'^^^^ '  of  3  't  oneindig  wefen  niet  uw  ^  zelfftandigheit ,  van  dc 
welke  gy  noch  niet  weet  hoedanig  zy  is. 

c^r^uMo;-     V  1 1 1.  Gy  ^  twiflredent  daar  na  dus :  Jf'^m  hoe  z.oh  ik  verftaan 

urn,  twijfelde  en  begeerde  y  dat  ü  dat  tets  aan  mj  ontbreekt ,  en  dat  tknict 

geheel  volmaakt  ben  ,  z.o  ''er  geen  denkpcelt  van  een  volmaakjer  wefen  tn 

i^Com^'trauf.  m)  wos  ,  uLt  wclkj  Vergelijking  ik^mijn gebreken  kjti  ?  Zeker ,  indien 
gy  van  enig  ding  twijffelt,  indien  gy  iets  begeert,  indien  gy  be- 
kent dat  iets  aan  u  ontbreekt ,  wat  wonder  is  't,  dewijl  gy  niet 
alles  weet, niet  alles  zijt,cn  niet  alles  hebt.  Dit  is  fekeriyk  waar, 
en  kan  fonder  nijt  gcfcgt  worden.  Zo  verllaat  gy  dan  dat  'er 
iets  volmaakter  is, dan  gy  zijt.  Waarom  niet?  hoewel  al  't  geen, 
dat  gy  begeert,  niet  altijt  in  alles  volmaakter  is ,  dangy  zijt. 
Want  als  gy  broot  begeert,  zo  is  echter  het  broot  geenfins  vol- 
maakter, dan  gy,  of  dan  uw  lighaam  ,  maar  alleenlyk  volmaak- 

e  ter  dan  dcfe  ^  Icegheit ,  die  in  uw  maag  is.  Hoe  fult  gy  dan  be- 

fluiten  dat'er  iets  volmaakter  is,  dan  gy  zijt?  Te  weten  voor  zo 

{vniverfn.is  vccl  gy  ^ d'algemeenhcit  der  dingen  ziet,die  u,'t  broot,en  d'an- 
^gj,^  dmgcn  bevat :  invoegen  dat ,  dewijl  yder  deel  van't  alge- 
meen iets  volmaakt  heeft ,  en  't  een  aan  't  ander  dienftig  is ,  en 
daar  by  kan  komen,  menlichtelyk  kan  verilaan  dat  'er  meer 
volmaaktheit  in  't  geheel,  dan  in  't  deel  is,  en  dat,  dewijl  gy  al- 
leenlyk een  deel  zijt ,  gy  iets  volmaakter  dan  u  behoort  te  be- 

%ft1hTru,  kennen.   In  defer  voegen  kan  in  u  het  ^  denkbeelt  van  een  vol- 

hComyATu-  maakter  wefen  zijn,  door  welks  ^  vergelijking  gy  uw  gebreken 
kent.  Ik  ga  nu  voorby  dat  'er  noch  andere  delen  volmaakter 
konnen  wefen,  dat  gy't  geen,  't  welk  zy  hebben,  kont  bege- 
ren, cn  dat  gy  uit  dcfe  dingen, by  u  geleken,  uw  gebreken  kont 
kennen.  Want  gy  kont  een  mcnfch  kennen,  die  gefonder,  fter- 
ker,fchocnder,gelcerdcr,gematjgder,en  dicshalven  volmaak- 

ïidcA,  i^x'is.  Het  was  niet  lafligaan  u  het '  denkbeelt  daar  af  te  begrij- 
pen ,  en  uit  dcsfelfs  vergelijkmg  te  verlhan  dat 'er  in  ugeen 
trap  van  gcfonthcit,  (lerkte  cn  der  andere  volmaaktheden  was, 
dit  in  hem  zijn. 

Gy  werpt  daar  naditaan  u  felf  voor :  Maar ïk^benmijfchien iets 
groter y  dan  ikfe/fverfta  ;  en  alle  defe  volmaaktheden,  dtetk  aan  Godtoe^ 

VSuZum.        )  ^'Pi  f'i  rn]  door  ^ek^n  macht ,  [choon  z.)  noch  niet '  tot  bedrijf  ge, 

bralt 


Vijfde  Tegenwerfififyen.  2  2  J 

hrairt  worden  ,  gel)\gefchieden  kan ,  z^n  mtjn  kemiü '  meer  en  meer  tot  het  Cogniti», 
ondndiii  vermeerdert  word.  Maar  gy  antwoort  hier  op  :  Hoewel  het 
waar  itdat  mi^n  kennis  ^'  by  trappen  toeneemt^  en  dat' er  c  m  macht  veel  dm-  \ 
gen  in  my  z.ijn ,  die  daar  noch  met  tn  hednif  z^ijn  ,  z.e  behoort  echter  mets  ^n»- 
hier  af  tot  Gods  ^  denkbeelt,  in  h  welk}  mets  machtelyk^is :  want  dat  dit  by  ii^Zifc. 
trappen  toeneemt  is  een  zieker  bewijs  van  onvolmoiaktheit.  Maar  het  is 
wel  waar  dat  de  dingen,  die  gy  in  een  s  denkbeclt  begrijpt ,  hin  ? 
bedrijf  in  't  dcnkbeelt  felf  zijn ,  doch  daarom  niet  in  bedrijf  in 
het  ding  felf,  daar  af  het  een  denkbeelt  is.  De '  Boumeeftcr  ver-  kid'a  dommi 
dicht  fich  wel  het  ^  denkbeelt  van  een  huis,  welk  denkbeelt  >  in  ^ 
bedrijf  beftaat  uit  aangewefe  wanden ,  zolderingen ,  daken , 
veinrtcrs,enzovoort  5  en  nochtans  zijn  dit  huis ,  en  zijn  delen 
noch  niet  ^  in  bedrijf,  maar  alleenlyk  „  in  macht.  Zo  ook,  het  "^^'^f^j^.^j. 
denkbeelt  der  Wijsbegerigen  begrijpt  «in  bedrijf  oneindige  o  ^^'w/'* 
werrelden  ;  maar  nochtans  lult  gy  daarom  niet  feggen  dat  zy  in 
bedrijf  oneindig  zijn.  Dieshalven  ,  'tzy'er  p  in  macht  iets  m  u 
is,  of  niet,  't  is  genoech  dat  uw  i  denkbeelt  of kennis « by  trap-  xc^'gnttio. 
pen  kan  toenemen  of  vergroten:  en  nochtans  kan  men  daar  uit  * 
niet  befluiten  dat  het  geen  ,  't  welk  daar  door  vertoont  of  be-  ^  ^^^^^ 
kent  word,  «in  bedrijf  is.  't  Geen  ,  't  welk  gy  daar  na  bekent ,  uf*|m*/«i 
dat  mv  u  hfi^is  noit    oneindig  z.oh  wefen ,  word  gcwilliglyk  tocge-  "^/l^"'^^;^. 
ftaan:  maar  gy  behoort  ook  t'aanmerken  dat  'cr  noit  een  x  waar  jj<r»>i»»«<j«/, 
en  volmaakt  denkbeelt  van  God  in  u  fal  wefen  ,  van  't  welk  al- 
tijt  meer  (ja  oneindelyk)  te  bekennen  overig  fal  zijn,  dan  van 
de  menfch  ,  van  de  welk  gy  niets,  dan  d'uittcrlfe  hairtop ,  ge- 
fienfult  hebben.  Zeker,  fchoon  gy  defe  menfch  niet  geheel 
had  gefien,  zo  hebt  gy  echter  een  ander  aangefchout,  uit  welks 
vergelijking  gy  enige  gifling  van  hem  kont  maken  :  maar  wy 
hebben  noit  iets  gefien,  dat  met  God,  en  met  zijn  v  onmetelyk-  ^^''""'"■^''^ 
heit  geleek. 

G  Y  fcgt  datffy  oordeelt  dat  Godfodania  oneindig  ^  in  bedrijf  is,  dat  men  ^ 
niets  aan  z^ijnvolmaakthett  kanbjvoegen.  Maarleker,  gy  oordeelt /,». 
fonder  dat  gy  't  weet ,  en  alleenlyk  uit  *  vermoeden  \  gclyk  dc \Jjl"l'^'* 


niet  bygevoegtl  -  ,  .  ,  ,  ^  - 

jjx^n-van  een  denkbeelt  met  van  een  ^machtely  k,  maar  van  een  5;  ^^^n/z/^fZ/^f 
JjnafhaniJt.  Ziehoedit  waar  kan  wefen  Zo 't  geen  waar  is,  datg^w* 
wy  alreê  van  »^  't  denkbeelt  des  Boumecfters  cn  der  oude  Wijs-  [t/^u,^,, 
begerigen  gefegt  hebben,  en  voornamelyk  als  gy  gedenkt  dat  'W,. 

dus- 


2  2  4  Vijfde  Tegenwerpingm, 

dusdanige  denkbeelden  van  anderen  te  famen  zijn  gefct ,  die 
l!"/^.f  ^  verftant  te  voren  van  d^oorfaken ,  die  in  bedrijf  <^  vvefent- 
c  £"  v,///rr.   1  y  k  z  ij  n ,  ge  h  ad  h  eef c . 

e  11?.'*  G  y  V  r aagt  d aar  n  a  ofgy ,  uitree  het  ^  denkbeelt  van  een  ^  ^efen 

hebbende,  dat  volmaakter  is  dangy  z.tjt,felffoftd  jonnen  we/en,  zo  ^  er  geen 
ll'r/^rr^.   ^^^^"'^  ^  wefen  R  wefentljkwas.t'  J)aar  op  gy  antwoort ,  van  wie  foft 
tlldan  ujn  ?  van  mj  felj?  of  van  miin  onder  s  f  of  van  alle  andere  dinaen , 
die  min  volmaakt  z,tjndan  Cjod?  Gy  bcfluit  dan  by       o\g  dat  gy  niet 
van  H  z^tjt.  Maar  dit  is  niet  nootfakelyk.  Gy  geeft  ook  reden 
waarom  gy  met  altijt  geweeft  hebt :  maar  dit  is  ook  overtollig ,  dan 
voor  zo  veel  gy  met  enen  wilt  bcfluiten  dat  gy  niet  alfecnlyk 
IJoZtrvI-''^^^'^    voortbrengigc,  maar  ook  een bcwarigc  oorfaak  van  u 
inx  cauja»   bchocft.  Want  hier  uit,  dat  de  tijt  van  mv  leven  veel  delen  heeft,  brenat 
k  Muwa  m-  gj    •)  dat  gy  in y der  deel  behoort  gefchapen  te  worden,  om  hm  k  onderlinge 
u^i>endcniu  onafhangclykhett  vautich.  Maarbcfic  hoe  dit  vcrftaan  kanwor- 
]£jfcaui.    den.  Want  daar  zijn  enige  ^  uitwerkingen,  die ,  om  te  blijven, 
mm/cr/fM,  cn  niet  ydcr  ogenblik  te  bcfvvijken  ,  "Uegenwoordigheit ,  en 
een  "gedurige  uitwcrkelykhcit  van  d'ooriliak  ,  door  de  welke 
lau/7.       zy  ccrlt  hebben  begonnen  te  wcfcn,  behoeven  j  cn  dusdanig  is 
't'licht  van  dezon.j  hoewel  defe  uitwerkingen  niet  zo  feer  in 
u'^^!''''""'  <^ci*^aat  de  felfden  zijn  ,  als  wel»gclykwaerdiglyk,gelyk  men 
van  't  water  van  een  vloet  fegt.  Maar  wy  fullen  anderen  fien , 
die  blijven  ,  niet  alleenlyk  als  d'oorfaak  ,  daar  toe  zy  behoren  , 
niet  meer  werkt,  maar  ook  geheel  verdorven ,  en  tot  niets  ge- 
}7al^''cl'^  '  brachx  is.  Van  dcfc  flach  zijn  zo  veel  p  voortgebrachte  en  ge- 
maakte dingen ,  dat  het  laftigfou  zijn  die  op  te  tellen,  'tlsgc- 
noech  dat  gy  een  daaraf  zijt,hoedanigook  d'oorfaak  van  u  mag 
q  TüTtu  tem-  wcfcn.  Maar  de  H  delen  des  tijts  van  u  hangen  met  d^een  van  d"* ander, 
fcrjftHu  ^-.^^  j^.^^  konnen  vragen  wat  ding  men  bedenken  kan, 

Vsf/f''^''  w^^^^s  ddcn  onderling  meer  r  onaffcheidelyk  van  fich  zijn?  on- 
tinvwiM-  der  welks  delen  een  onvcrbrekelijker  fchakeling  en  famen- 
[lunixia.  ^  t)inding  is  ?  welks  lefte  delen  min  afgekeert  konnen  worden , 
meer  lamenhangen  ,  en  aan  de  voorgaanden  gebonden  zijn  ? 
tDcpeudetitu  Maar ,  om  hier  op  niet  te  dringen  ,  wat  doet  dan  defe  *  afhange- 
iZmtP'  gelykheitjofonafhangclykhcit  der  delen  des  tijts,  dic^uitter- 
tiumtmvo-  lyk  2.ijn,  malkander  volgen,  en  niet  ^^doenlyk  zijn  to.t  mv 
"^xxExrerna,  x  voortbrcugijig ,  of wccrvoortbrenging  ?  Zeker,  niets  meer, 
w'^ff/i'J  voorby  vloejing  der  delen  van't  water  tot  de  voortbren- 

X  i'rfdKéjto,  gmg 

of  weêrvoortbrenging  van  een  klip,  daar  de  vloet  voorby 
rjr.d«/7.v  yj^j^^^  j^^^^^^  fegt  gy,  hmmtydat g]  een  weimgxe  voren geweejl  ajt , 

volot 


vijfde  Tegewverfingen.  22^ 
volgt  niet  datgy  nu  moet  xvefen.  Ik  gelooft  wel:  doch  niet  hierom, 
dat'er  oorfiiak  vcreifcht  word,  die  u  van  nicus  fchepti  maar  om 
dat'cr  geen  oorfaak  gebrek  is,  die  u  vernietigen  kan;  en  om  dat 
gy  fwakheit  in  11  hebt,  daar  door  gy  eindelyk  befwijkt. 

Gy  fegt  dicshalven  dat  door  het  natmel)\  licht  k^larelyl^  blijkt  dat 
de  a  bewaring  niet  van  de  fchepping  verfchtlt^  dan  ten  opjivht  van ,  en  2io ^""ff^v*-' 
voort.  Maar  hoe  blijkt  dit  klarelyk,  dan  miflchien  in  't  licht,  of  i'fr^^r»«. 
in  diergelijke  ^  uitwerkingen  ?  Gy  voegt  'er  by  dat  'erm  ft  geen  ^  ^^'^'^^ 
l^racht  u  ,  door  de  welke  gy  een  weinig  hier  nafult  wefen  ,  om  dat  gy  niet 
mecwfifltgdaarafz^ijt ,  fchoongy  echter  niets  anders  ztjt ,  dan  een   den-  ii  Racj-i- 
^ent  dmg.  Maar  daar  is  in  u  zekere  kracht,  door  de  welke  gy  ach- 
ten  kont  dat  gy  ook  een  weinig  hier  na  fult  wefen,  doch  echter 
niet  nootfakelyk,  of  ontwijffelyk  ,  omdatdefe  uw  kracht  of 
naturelij  ke  gefteltenis,  hoedanig  die  is ,  fich  niet  zo  verre  uit-  cCoffiHtti»' 
flrckt,  dat  zy  alle  bedervende  oorhiak,  fe  zy  innerly  k  of  uitter- 
lyk  5  afdrijft.  Gy  fult  dieshalven  ook  voor  't  aangaande  wefen, 
omdatgy  kracht  hebt,  niet  die  u  van  nieus  voortbrengt ,  maar 
die  u  in  wefen  kan  doen  blijven,  zo 'er  geen  bedervende  oor- 
laak  overkoomt.  Gy  befluit  daarnafeer  wel,  dat  gy  van  ^emg  we~  f^-i!i<^noi 
feny  verfchetden  van  u  Tjijnde^  afhangt :  niet  als  of  gy  van  nicus  daar  ^"^'^^"''''''«'» 
af  voortgebracht  wierd  ,  maar  als  of  gy  cercijts  daaraf  voorge-  gDei>in.icre, 
bracht  waart.  Gy,  al  voortgaande,  fegt  dat  mv  ouders,  of  alle  andere 
üorfak,en  niet  z.odamg   wefen  kpnnen  z.ijn.  Maar  waarom  niet  d'ou-  h  Snu 
ders,  vande  welken  men  feerklaarblijkelyk ,  gelijkelyk  met 
het  lighaam,  voortgebracht  fchijnt?  Ik  fwijg  van  de  zon, en  van 
d'andere  medehelpende  oorfaken.  Maar,  fegt  gy, tk^hen  een •  den-  i  Ka 
kenddtngiGods^denl^eelt  in  my  hebbende.  Waren  uw  ouders,  of  hun  '^Ij^^ 
'  geeften  ook  geen  m  denkende  dingen ,  die  Gods  "  denkbeelt  i  Mmus. 
hadden  ?  zo  dat  men  hier  uit  heeft  te  dringen  op  het  geen ,  dat  "^J^H 
alreê  te  voren  gefegt  is,  te  weten  dat'er  ten  minflen  z.o  veel  m  d^oor-  » /«^f*. 
faak  moet  wefen,  als  ''er  m  d'^mtwerking  is.  Indien  'er,  fegt  gy,  enige  an- 
dere  o  oorfaakj»  als  God,  is,  z.o  kan  men  vragen  ofzjj  P  van  jich  ,  of  van  een  ^y>^** 
ander  is.  Ham  mdten  zjy  van  pch  ts ,  z^ofU  zjy  God  z.fjn ,  indien  van  een 
ander,  jlo  fal  men  z.o  langvragen ,  tot  dat  men  tot  de  gene  koomt ,  die 
van  jich ,  en  die  Godis ,  vermits  men  niet  tot  het  oneindig  voortgaan  kan» 
Maar  indien  uw  ouders  d'oorfaak  hebben  gcweeft ,  zo  heeft 
die  niet  van  fich,  maar  van  een  ander  konnen  wefen ,  en  defe 
weer  van  een  ander ,  en  dus  tot  het  oneindig.  Gy  fult  ook  niet  ^ 
bewijfen  dat  defe  qoneindige  voortgang  '  wanfchikkelyk  is ,  ■X'^''^ 
"Lo  ey  niet  met  eenen  bewijft  dat  de  wcrrch  eens  begonnen  ^-^^M'»^. 

Ff  hcefc 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  2<^  P'ijfde  Tegermerftngen. 

heeft ,  en  dat'er  dieshalven  ecrfte  ouders  zijn  geweeft  die  geen 
ouders  hebben  gehad.  Zeker,  defe  oneindige  voortgang  fchijnr: 
ac<«r.f.^^  alleenlyk  wanfchikkig  in^oorfaken  ,  die  zodanig  aan  malkan- 
%ÏTrUi»^x.  ^er  b  verknocht  en  onderfchikt  zijn,  dat  de  mindere  niet  kan 
doen,  Ibnder  beweging  van  de  meerdere:  gelyk,  als  iets  bewo- 
gen word  door  een  lleen  ,  die  van  een  ftok  voortgedreven  is  5 
welke  flok  weer  van  de  hand  voortgeparft  word  j  of  gelyk  de 
laegfte  fchalm  van  een  keten  't  gewicht  optrekt,  als  hy  felf  van 
debovenfte,  en  defe  weer  van  iets  anders ,  getrokken  word : 
want  dus  koomt  men  tot  een  beweger,die  eerlt  beweegt.  Maar 
ditfchijnt  nietwanfchikkelyk  te  wefenind'oorfaken,  die  zo- 
danig gefchikt  zijn,  dat,  fchoon  d'eerfte  oorfaak  vernietigt  is , 
dTj"^''^      "i^iilte,  fchoon  daar  van "  afhangende,  overblijft,en  ^  werken 
c  i  ro^rijfHt  kan.  Dieshalven,  als  gy  fegt  dat  het  kjareljk^blijkt  dat  hiergsen * on^ 
uifimuu.     emdtge  voortgang  kan  wejen ,  zo  befie  of  dit  zo  klaarblijkelyk  aan 
Ariitoteles  heeft  geweelt ,  diefeer  krachtiglyk  overreed  was 
{Tnrens    dat'cr  gccu  ^ cerftc  vadcr  hccft  gcweeft.  Gy  gaat  al  voort ,  ea 
ITuu  par.  ^^ë>^  ^^^'^^  ookniet  veel  r-  deelUjke  oorfaken  te  xamen  ztjn  gekomen ,  om  u 
rtaies',        voort  te  hengen^  mt  de  welken  gy  de  ^^denkbeelden  der  verfcheide  voU 
h  idcx,      Tnaaktheden  ,  aan  God  toegeeigentf  ontfangen  hebt ,  dewtjl  die  niet  gevon- 
den konnen  werden ^  d.in  tn  een^  en  d'emge  Cjodj  welks  voorname  volmaakt^ 
i  vuit^,    heit  m '  eenheit  of  ^  enkelheit  beflnat.  Doch  't  zy  'er  een  of  meer '  oor- 
^  f^|-^j^        gewceft  hebben  ,  zo  is  echter  daarom  niet  nootfa- 

uwiffKü  kelyk  dat  die  in  u  de  "denkbeelden  van  hun  volmaaktheden 
^Jidtiarc.  ingedrukt  hebben  ,  die  gy  hebt  kennen  "  verenigen.  Gy  geefc 
ondertulfchen  gelegentheit  van  te  vragen,  waarom ,  fchoon'er 
niet  veel  oorfaken  van  u  hebben  kennen  wefen ,  ten  minfbea 
daar  niet  veel  dmgen  konden  geweeft  hebben,  van  de  welken 
gy,  over  der  fel  ver  volmaaktheden  verwondert ,  dit  zalig  ding 
gemaakt  foud  hebben  ,  in  't  welk  alle  defe  volmaaktheden  ge- 
^Pw^,  iijkelyk  fouden  wefen?  Gy  weet  hoe  de  "  Dichters  Pandora  be- 
Ichrijven.  Hebt  gy  dan,  over  fekere  uitftekende  wetenfchap  , 
wijsheic,  gerechtigheit ,  flantvalligheit ,  macht,  gezontheit , 
fchoonheit,geluk,  langdurigheit  en  andere  dingen  ni  verfchei- 
de menfchen  verwondert ,  niet  alle  defe  dingen  te  Himen  kon- 
nen  vergaderen,  en  achtendat  de  geen ,  die  hen  alle  te  gelyk 
had,  geëert  en  verheven  fou  zijn  ?  Waarom  hebt  gy  federt  alle 
defe  volmaaktheden  met  verfcheide  trappen  konnen  vermeer- 
deren ,  endit  zo  verre,  dat  zijn ftuat noch  hoger t'achten  fou 
aijn,  zo  'er  aan  des  felfs  wetenfchap,  macht,  gcdarigheit>en  aan 

d'an- 


Vijfde  Tegemver pingen.  21 J 

d'andere  dingen  niets  gebrak  ,  en  niets  bygedaan  zou  konnen 
worden,  en  hy  indefer  voegen  alwetend ,  almachtig  ,  eeuwig, 
en  zo  voort,  fou  zijn?  En  dewijl  gy  ziet  dat  zodanige  volmaakt- 
heden niet  iii  de  menfchelijke  natuur  konnen  vallen  ,  waarom 
hebt  gynict  konnen  achten  dat  dcfe  natuur  zalig  fou  wefen  , 
aan  de  welke  dele  dingen  toebehoorden?  Waarom  hebt  gy  niet 
onderfoekenswaerdig  geacht  of  'er  zodanig  een  natuur  is ,  of^^  ^^^^ 
niet?  Waarom  zijtgy  niet  door  zekere  ^bewijsredencnbewo-?^. 
gen,  dat  het  beter  Ichijnt  te  voegen  dat  zy  is,  dan  dat  zy  niet  is? 
En  waarom  hebt  gy  by  ge  volg  de lighamely  khcit,  ^  bepaling, 
en  alle  d'andere  dingen,  die  enige  onvolmaaktheitaanwijfen, 
daaraf  niet  wechgenomcn?  Zeker,  daar  zijn  veel,  dieduslchij- 
nen  voortgegaan  te  zijn,  dewijl  door  ^  verfchcide  w ij fen  en '^^''J'j^J^J'^' 
trappen  van  redeneren, enigen  een  lighamelyk  God  nagelaten, 
en  anderen  verdicht  hebben  dat  hy  menfchelijke  leden  heeft , 
en  enigen  niet  een,  maar  veel  hebben  gcfmeed,  en  meer  andere 
dinsen  ,  die  al  te  gemeen  ziin.   Wat  de  '^volinauk^theit  der  eenheit  *  ^"'/*^'» 

•>  111  1  11!  nmtatH, 

aangaat,  't  is  niet  Itrijdig  dat  men  alle  de  volmaaktheden  ,  aan 
God  toegcèigent,  begrijpt,als  ^innerlyk  gevocgt,en  s  onfchei-  fj;^';;* 
delyk,fchoon  het  denkbeelt,dat  gy  daar  af  hebt,niet  van  God  g  m/cyaraLu 
in  u  geilek  was,maar  als  i  uit  de  deurgefiene  dingen  getrokken,  {f}^^^^ 
en  vergroot ,  gclyk  gefegt  is.  In  dcfer  voegen  fchildert  men  i  E>:rchu4 
niet  alleenlyk  Pandora  als  een  Goddin ,  met  alle  gaven  en  vol-  p"'^'"^"* 
jnaaktheden  verkiert,  maar  ookeen  volmaakte k  Gemeente,  J'J^" 
een  volmaakt  *  Redenaar,  en  zo  voort.  Eindely  k,  her  un^  datgy  1  oruior, 

wefentljk,  zijt ,  en  het  "  denkbeeh  van  een  volmaakte  wef  ?n  m  h  hebt ,  ^lu][  ,n!u 
befluit  gy  dat  men  [eer  k^lareljkj^  betoogt  dat  p  God  wefemljk^ü.  Maar  ^^'^l'ff/^''*'' 
hoewel  liet  ^  befluit  waar  is,te  weten  dat  God  wefentljits^fo  blijkt  Jtr^rf.  "' 
echter  niet  uit  het  geen,'t  welk  gefegt  is,  dat  gy  rGods  wefent-  ''''' 
heit  feer  klarelyk  hebt  betoogt.  q  conc  u/io. 

X.        is,  fegt  gy ,  noch  overig  dat  ik^onderf  lekjjge  tJ^  dit '  denkbeeU  J"^^" 
van  Godontfangen  heb,  want  tk^heb  't  niet,  uit  de  '  zwinnen, gekregen;  en't  is  $  idea  de  Dta 
ook^ntet  van  my  verdicht;  want  tk^kaner  niets  afnemen,  en  ool^nictshyvoe-  j'^'/,')^*,. 
qen,  en  dieshalven  blifft  ^er  dat  'et  my  "  mgeboren  is ;  gelyk,  ookjt  denkbeelt  u  innatd, 
%an  my  felfmy  ingeboren  is.  Zeker,  ik  heb  alrcc  enige  malen  gefegt 
dat  men  dit  w  denkbeelt  ten  deel  uit  de  x  zinnen  trekken,  en  ten  ^Vr^J^' 
deel  verdichten  kan.  Wat  dit  aangaat ,  dat  gy  zegt  dat  men 
niets  daar  af  aftrekken  of  by  voegen  kan  ;  bedenk  dat  gy 'tin 
begin  niet  zo  volmaakt  hebt  gehad;  bedenk  dat'er  menlchen, 
of  eno-clen ,  of  andere  naturen  ,  geleerder  dan  gy  ,  konnen  we- 
^  Ff  2  zen, 


t.itA  'Dei, 


cDivfrCaat/ 

(l  Imufo. 
e  Stmilitudo, 
f  Del  ide.i. 

)\  Difcttdere 
i  Itidefiiiitè. 


fumè. 


m  7)«  idea. 

p  /</*.». 

t  Iniaj'i, 

W  Sirnihtutlo 

*tir.-iay  tn 

mcnf.t^  rrr. 

)l,lor,ofi}fr?m. 
y.Jnv;Jut:tj!,. 
mn,  cy- 
(umyrehcnfi. 


2  2%  Vijfde  Tegen7verpingen, 

zen ,  van  dc  welken  gy  van  God  enige  dingen  hebt  konncn  Ic^ 
ren,  diegy  noch  niet  wift  ;  bedenke  ten  minften  dat  God  u  zo 
kan  onderwijlen ,  en  of  ui  dit ,  of  in't  ander  leven  met  zo  hoog 
een  veiihnt  begaven  ,  dat  het  geen ,  't  welk  gy  alreê  van  hem 
Aveet ,  voor  niets  geacht  mag  worden;  bedenk  eindelyk  wat 
gyzijt,  op  dat  gy  uit  de  volmaaktheden  der  gefchape  dingen 
tot  kennis  van  Gods  volmaaktheden  moogt  opklimmen,  en 
dat,  gclykzy  alle  niet  in  een  ogenblik  gekent,  maardagelyks 
mccren  meer  ontdekt  konnen  worden,  wy  ook  niet  m  een  o- 
genblik  een  ^  volmaakt  denkbeelt  van  God,  konnen  hebben, 
maar  dat 'et  dagelyks  volmaakter  kan  worden.  Gy  vervolgt 
dus  :  Zeker ,  V  ts  geen  wonder  dat  God ,  in  *t  fcheppen ,  mj  dit  denkbeelt 
ingedrukt  Leeft  ^  op  dat  het  als  een  ^merkvan  de  xverknteejler ,  in  zjjn 
w er k^inge drukt ,  z..ou  wefen.  '/  Is  ook  niet  nodig  dat  dit  merk  enig  ding  , 
van'*t  wsrk,x.elf  ^  verf :heiden ,  z^.  Ad  aar  utt  dit  enige ,  dat  God  my  ge- 
fchapen  heeft ^  ts  z.eer  gelooffeljk.  dat  hy  my  enigfins  naar  zijn  beelt  en  ^ge^ 
lijkems  heeft  gemaakt ,  en  dat  tk  def ?  gelijkenis ,  tn  de  welke  f  Gods  denkr 
beelt  begrepen  ts ,  door  het  T^elve  vermogen  bevat ,  daar  door  tk^  z^elfvan 
my  begrepen  word :  dat  is ,  als  tkmy  z^elfverfla  ,  tlo  verfla  tk  niet  alleen- 
lyh^dat  tk^een  onvolmaakt  ding  ben^  en' t  welk,  vaneen  ander  ^  afhangt  y 
en  een  dmg  ,  dat » onb  e  paal  de  lykji  aar  groter  of  beter  dingen  tracht  j  maar 
ikjverfla  ook^dat  de  geen ,  van  de  welk^ik^afhang ,  alle  def ?  dingen  niet  aU 
leenljk^onbcpaaldelyk,  en  ^  in  macht ,  maar  ook,  hneindiglyk  en  tn  der  daat 
x.elf  heeft,  en  dus  God  is.  Zeker,  gy  weet  dcfe  dingen  heerlyk 
voor  te  Hellen  :  ik  zegookniet  dat  zy  niet  waar  zijn  ;  maar  ik 
wilde  echter  wel  vragen  hoe  zy  bcwelen  worden.  Want  (  om 
't  voorverhaaldc  voorby  te  gaan  )  indien  Gods  denkbeelt  in 
u  is ,  als  een  "  merk  van  de  werkmeefter ,  in  't  werk  ingedrukt, 
hoedanigc  indrukking  is  dit?  hoedanig  is  de  » vorni  van  dit 
merk?  hoe  ondcrfcheidgy  dat  ?  Indien 't  niet  van 't  werk ,  of 
van  het  ding  zelf  verfchilt ,  zijt  gy  dan  zelf  het  p  denkbeelt  ? 
Zijtgy  dan  niets  anders,  als  een  ^vijfe  van  denking?  Zijtgy 
zelf '  't  ingedrukte  merk ,  en  't  onderwerp  van  d'indrukking? 
'//ƒ,  zegtgy,  gelooffelyi,  dat  gy  naar  Gods  'beelt  en  ^  gelijkenis  ^e- 
maait  zijt.  Zeker,  gelooftelyk  door  een  godsdienflig geloof : 
maar  hoe  kan  men 'tverihan,  zo  men  aan  God  niet  "de  vorm 
vaneen  menfch  toeeigent?  En  waarin  kan  defe  gelijkenis  be- 
(laan  ?  Dart  gy,  die  Hof  en  afch  zijt,  u  vermeten  datgy  met  de- 
fc  *  eeuwige ,  onlighamelijke,  onmcetclijkc,  volmaakfte,  heer- 
lij  kilc,.en.,'t  welk  het  voornaamftc  is,  met dcfc  y  onfichtbaar- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


vijfde  Tcgenivcrpwgen,  229 
fte  en  onbegrijpelyklle  natuur  gelykzijt?  Hebt  gydefe  na- 
tuur a  van  aangeficht  gekcnt ,  dat  gy ,  u  met  haar  vergelijken-  ^  A^c. 
de ,  kont  vcrfekeren  dat  gy  haar  ^  gel y k vorm  ig  zijt  ?        zegt  ^  c^nfoimiu 
gy,  hieruit  gdoo ff elyk^^  omdat  hymj  ge fc  hap  en  heeft.  Maar  hierom 
is'teerongeloofFelyk.  Want  het  werk  is  nimmer  den  werker 
gelyk,  dan  als't  van  hem  door  «^gemeenmaking  van  natuur  ^j^^^'»*'»'* 
voortgebracht  word.  Maar  gy  iijt  niet  dus  van  God  voortge- 
bracht :  want  gy  zijt  niet  zijn  a  kroaft ,  of  zijn  natuur  deelach-dTr»/ff, 
tig;  maar  gy  zijt  alleenlyk  gefchapen,  dat  is  van  hem  naar 
<^'cdenkbcelt  gemaakt.  In  voegen  dat  gy  zo  weinig- moogt 
zeggen  dat  gy  hem  gelyk  zijt ,  als  het  huis  lich  den  ^boumeefler 
gelyk  mag  noemen.  Dit  is  noch  met  =  onderllclling  van  dat  gy  g  s^pofitio^ 
van  God  gefchapen  zijt,  't  welk  gy  noch  niet  bcwelen  hebt.  (Jy 
begrijpt  y  zegt  gy  ,  defe  ^'gelykpeit,  dewijl  d.n gj  een  onvolmaakt      f  öT/^ÏÏ!* 
^afhangeljk^ding  zjjt  ^  dat  naar  groter  en  beter  dingen  tracht.    Maar  k  ^irgumen^ 
waarom  is  dit  niet  eercen  '^bewijo  van  ^ongclykheit ,  dewijl  T^',fi„üii. 
God,  in  tegendeel , de'"  volmaaktfte,"onafhangelykfte,  °aan  '»'^- 
fïch  de  genoechfaamfte ,  de p grootfle en  beflc  is ?  Ik  vcrfwijgyT^^^J^ 
noch  dat,  als  gy  u  verftaat   afhangely  k  te  vvclcn  ,  gy  niet  daar-  Jj^jjjf;,'^^ 
om  terflont  vcrflaat  dat  het  geen,  daar  van  gy  afhangt,  ictsJsL/fuffil 
anders  ,  dan  uw  ouders ,  is  ;  of  indien  gy  vcrltaat  dat  het  anders  "^^^J.;;^ 
is  ,  dat'er  dan  geen  oorfaak  is ,  daarom  gy  u  met  dat  gelyk  zoud  q  optimȎ,  *' 
achten.  Ik  ga  ook  voorby  dat  het  wonder  is  waarom  d'andere 
menfchcn  of  sgeeften  niet  een  zelve  verftant  hebben ,  alsgy  y-zJiunus, 
vooniamelyk,  dewijl 'er  geen  reden  is  van  niet  te  geloveiT 
waarom  God  niet  zo  wel  aan  hen,  akaan  u ,  zijn  'denkbeelt  in- 
gedrukt  zou  hebben.  Zeker ,  dit  alleen  is  genoech  om  te  tonen 
dat'et  geen  denkbeelt  is ,  van  God  ingedrukt ;  want  indien  dis 
zodanig  was  ,  zo  zou  een  en  't  zelve  denkbeelt  aan  allen  inge- 
drukt zijn  ,  en  alle  menfchen  aoudcn  God  in  gelijke  '-^  vorm  en  uForw,:; 

gedaante  begrijpen  ,  aan  hem  't  zelve  en  gelyk  toecigencn  , 
van  hem  een  zelve  gevoelen  hebbenden  nochtans  den  wy  rechE 
anders  gebeuren.  Maar  hier  af  is  alreê  te  veel  gcfproken. 

OP  DE  VIERDE 

BEDENKING. 

Van  V  %>an  en  valfche. 

1,  ITT  At  de  vierdex  Bedenking  aangaat,  gy  verhaalt  daarin  xaf^rfrt-t3^ 
W  'tbe^in.derdingen,diegy  waant  dat  tevoren  betoogt 
t'f  5,  zijn. 


Ij  Pr^iudi* 

C  'Ratiod' 

d  t'atMlt.is 
fitllay. 
cNihilum 
£ldea. 


k  Difiinffiot 
\'tacHlt,i:  ]ii 


230  Fijfile  Tegenrnrftfigen, 

zijn ,  cn  door  de  welken,  vaft  geftelt  zijnde,  gy  meent  de  weg, 
om  verder  voort  te  gaan,  gebaant  te  hebben.  Ik,  omuinuw 
voornecmen  niet  op  te  houden  ,  fal  niet  aandringen  met  te  feg- 
a  i>cmoviira-  gen  dat  gy  defe  dingen  behoorde  vader  te  ^  betogen,  't  Zal  gc- 
noech  zijn ,  zo  gy  onthoud  wat  tocgcftaan  ,  en  wat  niet  toegc- 
flaanis,  om  in  geen  vooroordeel  te  vallen.  Gy  ^redeneert 
vervolgens  dat  God  u  niet  kan  bedriegen  ,  en,  om  defc  fiial- 
achtige  macht ,  die  doling  onderworpen  is ,  de  welke  gy  van 
hem  iiebt ,  te  verontfchuldigen  ,  zo  werpt  gy  de  fchult  op  het 
^ niets ,  van't  welk ,  gelyk  gy  zegt,  enig  ^  denkbeelt  voor  u  ver- 
fchijnt ,  daar  aan  gy  u  zegt  deelachtig  te  zijn ;  in  voegen  dat  2;y 
als  een  middelplaats  tullchen  dit  en  God  kieft.  Zeker,  een  trci-- 
c  \aüocina-  felijke  5;  Redenering.  Ik  fal  nu  niet  zeggen  dat  men  niet  ver- 
'hidenni.  klarcn  kan  hoe  men  't  denkbeelt  van  niets  heeft ,  of  hoedanig 
het  is,  en  hoe  wy  aan' 't  niets  deelachtig  zijn,  en  meer  andere 
dingen.  Ik  lal  allecnlyk  aanmerken  dat  defe  onderfcheiding 
niet  wechnecmtdat  God  aan  de  mcnfchde  '  macht  van  t'oor- 
delen,  van  doling  uitgcfoudert,  gegeven  kon  hebben.  Want 
hoewel  hy  die  niet  onemdig  heeft  gegeven,  zo  kon  hyhaar 
echter  zodanig  geven,  dat  zy  niet  met  de  doling  toeftemde, 
cn  dit  zodanig  ,  dat  zy 't  geen, 't  welk  zy  kende,  klarelyk  be- 
greep, en  datzy'tgeen  ,  't  welk  zy  niet  kende,  niet  uitfprak 
eer  dus ,  dan  anders  te  wefen.  Gy ,  dit  aan  u  zelf  voorwerpen- 
de ,  zegt  dat' et  geen  wonder  is  z.o  (Jod  enige  dmgen  doet ,  daar  af  men  de 
redenmetverjiaat^  Gy  fpreckt  hier  recht  en  wel.  Maar  echter  is 
te  verwonderen  dat'er  in  u  een  waar  denkbeelt  is ,  'c  welk  God 
alweetend,  almachtig  en  zeer  goet  vertoont,  en  dat  gy  ech- 
ter enige  werken  van  hem  niet  geheel  volmaakt  fiet  ;jazo,  dat, 
dewijl  hy  volmaakter  kon  maken»  en  echter  niet  gemaakt 
heeft,  dit  een  bewijs  fchijnt  van  dat  hy'tof  niet  geweten,  of 
niet  gekonnen,  of  niet  gewilt  heeft :  en  dat  hy  ten  minden  hier 
in  onvolmaakt  heeft  geweert: ,  dat ,  indien  hy wetende  en  ver- 
mogende niet  gewilt  heeft,  hy  d'onvolmaaktheit  boven  dc 
volmaaktheit  heeft  geflelt. 

W  at  aangaat  dat  gy  h  gebYtük^der  elndelijke  oorfaken  ^  van  d^aan^ 
werktng  der  ^NatumkHndc  verwerpt ,  gy  zoud  dit  miflchien  in  een 
üo%ftT'  ^"^^1*^  gelegcnrheit  met  recht  gedaan  hebben.Maar  dewijl  van 
God  gehandelt  word,  zo  ftaat  te  vrefen  dat  gy 't  voornaamftc 
pTJmW/rf- bewijs  zult  verwerpen,  daar  door,  zelf  door't licht  der  na- 
viZ'lll'p].  tuur,dcPgoddclijkc  wijshcic,  voorfienigheit ,  macht,  ja  ook 
unua,  ^vvefent- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


vijfde  Tegemverfingen,  2  J  r 

wefentlykheit  beveiligt  en  vaftgemaakt  kan  worden.  Want,  nSxipentia^ 
om  de  werreltin 't  algemeen,  de  hemel,  en  des  zelfs  andere 
voorname  delen  voorby  te  gaan,  van  waar  of  hoe  kont  gy  be- 
ter   bewijs  bybrengen,        ^  uit  het  gebruik  der  delen  in  dc  ^  ^rgumen^ 
planten,  in  de  beeften  ,  in  de  mcnfchcn ,  in  uzelf,  ( of  in  u  w  c^^^ 
lighaam)  dic^  Gods  gelijkenis  draagt.  Zeker ,  wyfien  dat  eni-^j'*.^;^^^-/. 
ge  grote  mannen  uit  de  ebefpiegeling  der  ontlecding  van'tL.."^"""^ 
menfchelyk  lighaam  niet  alleenlyk  tot  Gods  kennis  zijn  opge-  Ifj;;^;;^^^'^ 
klommen,  maar  ook  lofzangen  aan  hem  hebben  gefongen, 
om  dat  hy  alle  de  leden  zo  wel  gemaakt ,  en  tot  gebruik  ge^ 
plaatft  heeft ,  dat  hy  om  zijn  wijsheit  en  weêrgadelofe  voor- 
fienigheit  te  prijfen  is. 

Gy  zegt  dat  men  de  *  natuurkundige  oorfaken  van  defe  vorm  j^^^"* 
en  gelegenheit  behoort  t'onderfoeken  ,  en  dat  de  genen  ,  die 
eer  op  K  't  einde,  dan  op  de  werker  of '  rtoffe  fien,  wanfchikke- 
lyk  zijn.  Maar  dewijl  nicmant  van  de  mcnfchcn  vcrflaan ,  veel  i  Jiuurs'4; 
min  uitleggen  kan  hoe  de  werker  op  zulk  een  wijfc,als  wy  lien,  \orifi^ll%^^ 
defe  ^  klapjes  y  die  als  fchuddeuren  aan '  d'openingen  der  vatenr«'-«w, 
in  de    holligheden  van't  hart  geftclt  zijn,gcmaakt  en  geplaatll  J'/'""''  "'^^ 
heeft  i  hoedanig  hun  natuur  is  ,  of  van  waar  hy  de  "  lloffe  ont- 
leent,  daar  af  hy  hen  maakt;  hoe  hy  fich  <>  tot  werken  voegt^  rf^^,,. 
wat  Pgereetfchap ,  of  hoe  hy  dat  gebruikt ,  en  wat  hy  behoeft,  p  ^r^'»'"»-  . 
om  hen  met  defe  q  tempering,  ^  beftanclykheit ,  Mamenhan- i^.^Jj?',";'!; 
ging , '  buigelykheit , »  grootheit ,    gelfalte ,  en ^  gelegenheit  jf;^;;/;;;^;*^ 
te  volmaken:  dewijl,  zeg  ik,  niemant  der  natuurkundigen  u  jw^^nuJiii 
defe  en  andere  dingen  deuriicn  en  verklaren  kan;  waarom 
men  fich  dan  niet  verwonderen  over  dit  voortreffclykfte  ge-xJ;r«*. 
bruik  ,  en  defe  onuitfprekelijke  voorfienigheit ,  die  zo  bequa- 
melyk dusdanige  v  klapjes , als  Üuifen aan't  hart  gefchikt  hcQÏilYVdvuUi 
Waarom  fal  men  hem  nict  prijfen  ,  zo  hy  daar  uit  bekende  dat 
men  nootfakelyk  een  =  eerfte  oorfaak  toelaten  moeft ,  die  defe,  if^"'*^'* 
en  alle  d'andere  dingen  zeer  wnlTely  k  en  ^  wclovereenkomen-  a  co>,f»iM* 
de  tot  hun  einden  gefchikt  heeft  ? 

Gy  zegt  dat  ^Gods  einden  of  gemerken  tiA  te  [peuren  roekeloos- h  Deifin:t^ 
heit  ts.  Maar  hoewel  dit  waar  kan  wcfen  ,  indien  men  d'ein-  ^ 
den  of  pemerken  vcrftaat ,  die  God  gewilt  heeft  datvcrbor- 
sen  zouden  blijven  ,  of  daar  af  hy  't  onderfoek  verboden  heeft  „ 
20  moet  men  dit  echter  niet  van  de  genen  verftaan ,  die  hy  als 
voor  yder  ten  toon  gcftelt  heeft,  en  die  met  kleme  moeiten  be- 
kent  worden,  en  die  noch  zodanig  zijn,  dat  God,  als  de  Stichter 
daar  af  jgrotelyks  daar  omgeprelen  word.  Gy 


a  Dei  idea» 
\)  Cgni'Jo  de 
JÜco. 


C  Ptnes  if 

cia, 
rerum^ 

i  Cognitio. 


ii^efiftn  ex- 
lerntii. 
K  'VniverfitM 
rerur». 

m  Medilan' 
net, 

O  Idea, 


p  V-niver» 

(u>n. 


tJlIuma. 
fum. 


232  Fiffde  Tegemverpmgen. 

Gy  zult  mifrchienfcggen  dat  ^Godsdenkbdelt ,  datinydcr 
is ,  genoech  is  om  een  ware  en  volmaakte  ^  kennis  van  God,  en 
van  des  zelfs  vooiTienigheit  te  hebben ,  en  dit  zonder  't  geen , 
't  welk  zijn  oplicht  op  <^  d'einden  of  gcmerkcn  der  dingen,of  op 
al't  ander  heeft.  Maar  zy  zijn  niet  allc'zo  gekikkig,als  gy,dat  zy 
van  hun  geboorte  af  dit  zo  volmaakte  ^dcnkbeelt  verkrijgen, 
ot ,  met  zo  grote  klaarheit  e  voorgeworpen  ,  behouden.  Dies- 
halven  moet  menden  genen,  die  van  God  mctdcfe  zo  grote 
fdeurfichtighcit  niet  bcgaaft  zijn,  niet  benijden  dat  zy  door 
g  d  ^l  a  n  fc  h  o  u  w  i  n  g  d  c  r  w  e  r  k  e  n  d  e  w  c  r  k  m  e  e  ft  e  r  k  o  n  n  c  n  k  e  n  n  e  n 
cn  verheerlijken.  Ik  verfwijgnoch  dat  dit  niet  belet  dat  men 
dit'*  denkbcelt  mag  gebruiken ,  'twelk  ook  geheellyk  uit  de 
i  kennis  der  dingen  zo  volmaakt  fchijnt  te  worden .  dat  gy  ,  in- 
dien gy  waarhcit  wilt  fpreken,  aan  dcfe  kennis  nietweinif^, 
mnar  by  na  alles  verplicht  zijt.  Want  ik  bid  u  ,  hoe  verre  zoud 
gy  voortgegaan  zijn,zo  gy,  federt  dat  gy  in't  lighaam  ingellort 
zijt,  tot  noch  toe  daar  ni  gebleven  wa^rt,  met  d'ogcn  geflo- 
ten en  d'orcn  geftopt ,  en  zo  gy  ,  zonder  enige  ^  uitterlijke  fin, 
defe  'algemcenheitder  dingen,  cn  al't  geen,  dat  buiten  u  is, 
begrepen  had,  en  dat  gydus  ondertullchen  uw  geheel  leven 
^  met  bedenken  by  u  zelf,  "  met  uw  denkingen  en  weêrö  ver- 
v>7cgen  verfleten  had  ?  Zeg  my  getrouwelyk  ,  ik  bid  u,  enbe- 
fchrijf  eens  hoedanig  een  «denkbeeltgy  meent  dat  gy  van  u  en 
van  God  gehad  zoud  hebben. 

II.  Gy  brengt  daar  na  tot  befluitby  dat  bet  fchepjel ,  'twelk 
onvoliiuiakt  fchijnt,  behoort  aangemerkt  te  worden  niet  als  iets  geheel  y 
maar  als  een  deel  van  V'^t  Heelal  ^  en  dat  het  dus  volmaakt  z.al  wefen. 
Zeker,  een  prijflelijke  onderfcheiding.  Doch  wy  fpreken  hier 
niet  van  d'onvolmaaktheit  van 't  deel,  voor  zo  veel  het  een 
deel  is ,  en  met  het  geheel  vergeleken  word ,  maar  voor  zo 
veel  als  h  et  iets  geheel  in  zich  is,  en  een  befonder  ampt  pleegt. 
Enfchoonmenditmethet  ^Heelal  vergelykt,  zo  fal  echter 
altijt  hier  zwarigheit  blijven  ,  te  weten  of  het  Heelal  warelyk 
niet  volmaakter  zou  wefen,  zoalle  des  zelfs  delen  volmaakt 
waren,  dan  het  nu  is,  terwijl  des  zelfs  delenten  meeilendeel 
onvolmaakt  zijn  ?  Dusflildefe  ^gemeente  volmaakter  wefen  , 
in  de  welke  alle  burgers  goed  zijn ,  dan  een  ander ,  in  de  welke 
veel  of  enige  quaden  gevonden  worden. 

Dieshal  ven,  als  gy  een  weinig  daar  nazegt,  d.n'et  enigfins 
grom  volmaakihcUder  dw^en  van\t  lUüalis  ^  dAt  enige  dUcndaaraf 


vijfde  Tegenwerpingen.  ,  233 

doling  onderworpen  zijn,  dan  ofz.y  alle gelyl^waYen\  dat  is  even  20  veel, 
als  of  gy  feidcdac'et  cnigfins  groter  volmaaktheit  in  een  ge- 
meente was,  dat  enige  burgers  quaat ,  dan  dat  zy  alle  goet  zijn. 
Hier  uit  koomt,dat,gelyk  een  goed  vorft  behoort  te  wenfchen 
dat  alle  zijn  burgers  goet  zijn  ,  de ^  Stichter  van 't  Heelal  be- .i^^^w 
hoorde  voorgenomen  te  hebben  alle  des  felfs  delen  vry  en  uit-'*'"*'^^'* 
gefondert  van  doling  te  fcheppen.  En  hoewel  men  kan  fcggen 
dat  de  volmaaktheit  der  gener,  die  vry  van  doling  zijn ,  uitdc 
^  tegenftclling  der  gener,  die  doling  onderworpen  zijn,  groter  b oppffiUt, 
fchijntjZo  is  dit  echter  niet,  dan  *^by  geval  j  gelykdedeugt  der  ^^^'^ 
goeden,hoewel  fy  uit  de  tegenftelling  der  gener,die  quaat  zijn, 
uitfchijnt,  echter  uit  toeval  alleen  flikkert.  Dieshalven,  gelyk 
met  te  wenfchen  is  dat  enige  burgers  quaat  zijn,op  dat  de  goede 
meer  fouden  uitmunten ,  zo  fchijnt  ook  niet  dienftig  te  wefen 
dat  enige  delen  van"^  't  Heelal  doling  onderworpen  zijn,  op  dat  "^«i^f  * 
de  genen,  die  'er  vry  af  waren,  te  meer  fouden  blinken. 

Gy  fegt  dat gygeen  recht  van  kjagen  hebt  dat  Godn  tn  de  werrelt  z.0' 
danig  een  rol  heeft  doen  f pelen  ,  dtemet  de  voornaamfie  en  volmaaktjie  zPcrfom. 
van  alU  Wits,  Maar  dit  neemt  de  twijfFeling  niet  wcch,  vnn  waar- 
om het  hem  niet  genoech  heefc  gewceft  dat  hy  zodanig  een  rol 
aan  u  gegeven  heeft ;  die  niet  alleenly  k  niet  geheel  volmaakt , 
maar  ook  noch  onvolmaakt  was.  Want  hoewel  het  den  vorft 
niet  tot  fchande  gedijd,  dat  hy  niet  alle  zijn  burgers  tot  de 
hoogde  ampten  beroept ,  maar  fommigen  tot  de  middelampt- 
ten,  en  andere  tot  de  laege  bedieningen  houd ,  zo  zou 't  hem 
echter  tot  zonde  gedijen  ,  indien  hy  niet  alleenlyk  enigen  tot 
de  laegfte,  maar  ook  tot  quade  werken  fchikte. 

Gy  fegt  dat  gy  geen  reden  kont  bybrengen  om  te  bewijfen  dat  ^od  gro- 
ter macht  van  te  kannen ,  dan  hy  gegeven  heeft ,  aan  h  behoorde  gegeven 
te  hebben  ;  en  daty  hoe  ervaren  een  werkpteefler  gy  hem  ookjverfiaat  te  we^ 
feny  gy  echter  daarom  niet  acht  dat  hy  in y der  van  %jjn  werken  alle  de  voU 
inaaktheden  behoorde gefielt  te  hebben ,  die  hy  in  enigen  fi ellen  kan.  Maar 
't  geen,  't  welk  ik  onlangs  feide,  behoud  echter  zijn  kracht:  en 
gy  (iet  dat  de  fwarigheit  niet  zo  groot  is  van  waarom  hy  geen 
groter  i  macht  van  te  kennen  aan  u  gegeven  heeft ,  als  wel  van  f  f^chu^ 
dat  hy  aan  u  een  dolende  macht  van  te  kennen  heeft  gegeven,  '•w*"** 
Men  heeft  niet  te  sbetwiften  waarom  d'opperfte  Werkmee-^  ^„^^^.^^^^ 
Iter  niet  alle  volmaakthedenaanalle  zijn  werken  heeft  willen'*, 
geven,  maar  ook  waarom  hyaan  enige  werken  oavolmaakt- 
heit  heeft  willen  toecigenen. 

Gg  Gy 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  Vijfde  Tegen-iverftngtn. 

AT,rcti>t!o.  2^§^      *  fc^o^^gj  ^  >  ^(^'^^     hf'^^^  *  begyijpMg  der  dingen ,  nkt 

b  ExP'Jii'ff-  if^n  dolen  kofit  onthouden  ,  gy  echter  z^ftlkj  ^door  een  heflmt  kont  doen , 
daar  door  gy  vaflelyk^aan  h  z^elfvoorfleltgeen  dmg  toe  te  Remmen  ,  welk 
c  7crci^cu     ^-^^  k.larelyk^^ begrijpt.  Maar  fchoon  gy  altijt  20  omfichtig kont 
wefcn  ,  is't  echter  niet  altijc  onvolmaaktheit  dat  men  de  din- 
gen ,  daar  af  men  oordeelenfal,  niet  klarelyk  begrijpt ,  engc- 
duriglyk  't  gevaar  van  te  dolen  onderworpen  is  ? 
d  Error,        Q y  zegt  dat  de  dolmg  in  de « werkjng  z^elve  is ,  voor  zo  veel  zy  van 
VprIv!Z.  fi  voort  koomt,  eneen  hntbeenngis  ^  en  dat  zy  niet  in  de  Smacht  beft  aaty 
i;  F«,c«/f«!  clicgy  van  God  ontfangen  hebt ,  noch  ook,in  de  ^  werking ,  voor  z.o  veel  zjy 
XvT^Zlrc.'vm  hern  'afhangt.  Maar  genomen  dat  de  doling,  ten  naauften 
ingeficn ,  niet  in  de  macht  is ,  die  wy  van  God  ontfangen  heb- 
ben, 20  is  zy  nochtans  daar  in,  doch  wat  verder  afgelegen, 
voor  zo  veel  zy  met  die  onvolmaaktheit  gefchapen  is,  datzy 
dolen  kan.  t^en  heeft  ook^y  gelyk  gy  wel  zegt , geen  reden  om  over 
God  te  klagen ,  die  war  elj  kornets  aan  ons  verplicht  is  ,  en  echter  defegoede-^ 
ren  aan  omgegeven  heeft ,  om  de  welken  men  dankbaar  aan  hem  behoort  tc 
xijn>  Maarwy  hebben  ons  altijt  te  verwonderen  waarom  hy 
geen  volmaakter  heeft  gegeven,  indien  hy  zulks  wift ,  zohy 
H  doen  kon ,  en  20  hy  niet  nijdig  was. 

Gy  voegt'er  ook  by  dat  men  met  heeft  te  kjagen  dat  hy  u  behttlpigis 
k  ^hm.  ijgi  k  bedrijf  van  dolen ,  vermits  alle  bedrijven  waar  engoet  zijn  ,  voor 
\  'Dcycndtre.     ^^^^  \  afhangen :  en  in  u  zd  enigftns  groter  volmaaktheid 

n  Tnw/ö  kpnnen  ^  uitvinden^dan  met  te  konnen.  Wat  ^    ontbeering  aan» 

O  \Uiit  fo'r-  aaat ,  in  dc  welk.  alleen  de  °  vormelijke  reden  van  vetlsheit  en  zonde  ts  ^  zy 
'"^ulio  Diib^hoeft  Pniet  Gods  medewerking  ^  om  dat  z,y  geen  ding  is,  gelyk^ook  geen 
^titncür/l,  \  betrekking  tot  hem.  Maar  hoewel  defe  "^onderfcheidingfchcrp- 
H.Rjr/4M4*i  finnig  is,  ZO  voldoet  zy  echter  niet  geheel.  Want  fchoon  God 
T'il/}>naio.  niet  « medewerkt  tot  «d'ontbeering ,  diein  "^t  bedrijf  is,  en  ei- 
ifni'Xr  gentlykvalsheitendolingis,  zo  medewerkt  hy  nochtans  tot 
het  bedrijf;  en  indien  hy  daar  toe  niet  medewerkte,  zo  zou 
w  ^nth»r  5j-  gee^n  ontbeering  zijn.  Wyders ,  hy  is  zelf  de  w  ftichter  van  de 
X  !!J«Xr    macht,  die  bedrogen  word,  of  doolt,en  daarom  de  ^  (lichter  van 
r<!u"!/ü.''"'  ^^^^  onmachtige  macht :  en  dus  behoort  men,  gelyk  het  fchijnt, 
y'JièiMt      gebrek,  't  welk  in^'t  bedrijf  is  ,  niet  zo  zeer  tot  de  macht, 
die  onmachtig  is ,  toe  t'eigenen ,  als  wel  aan  de  Stichter,  die 
haar  onmachtig  heeft  gemaakt,  en,  fchoon  hy  kon,  haarniet 
machtig  of  machtiger  b.eeft  willen  maken.  Zeker ,  gelyk  men 
aan  een^werkmeefter  niet  tot  fchande  toereekent  dat  hy ,  om 
€cn klein  kasje  t'openen,  geen  grote  üeutel  heeft  gemaakt, 

maar 


vijfde  Tegenwrpingcn,  235 
maar  van  dat  hy  ,  een  kleine  bedacht  hebbende ,  een  onbequa- 
me  of  mocjclijke  middel ,  om  dat  t'openen  ,  daar  aan  heeft  ge- 
geven :  zo  is  ook  de  fchult  niet  in  God ,  dat  hy ,  aan  een  gernig 
menfch  de  macht  van  t'oordelen  gevende ,  haar  echter  niet  zo 
groot  aan  hem  heeft  gegeven  ,  dat  zy  tot  alle ,  of  tot  het  mee- 
rendeel  en  de  grootfte  duigen  genoech  was.  Maar  het  is  zeer 
wonderlykwaaromhy  tot  defe  weinige  dingen,  die  hy  heeft 
gewiltdat  van  dc  menfch  geoordeelt  zouden  worden ,  zo  on* 
gelijke ,  verwarde  en  onfekere  macht  aan  hem  gegeven  heeft. 

III.  Gy  onderfoektdaar  na  wat  oorfaak^van  valshettof  dolingin 
ft  is.  Ik  fal  nu  hier  niet  twiftrcedencn  waarom  gy  ^'t  verftant 
b  d^enhe  macht  van  de  denkbeelden  te  kennen  noemt ,  of  van  de  dinp;en  ^'  Sj/^/wcW. 
zeiven  enkely  k,  en  zonder  enige beveitigmg  ot  ontkennmg  ».w 
te  f  begrijpen  j  cn  datgy  de  wU ,  of  de  s  vrije  keur  een  macht  van  t'oor- 
delen  noemt.  Ik  zal  alleenly  k  voorftellen  waarom  gy  de  wil ,  of  <■*  Negauc. 
de  i  vryheit  van  de  keur  met  in  zekere  ^  palen  belluit,en  ^  't  ver- 1,^//"'""^ 
ftantal.  Want  zeker,  defe  twee  machten  fchijnen  fich  evens ^''■^'•«»» 
wijd  uit  te  fpreiden ,  en  ten  minften  het  verftant  niet  minder ,  ufIuhiZ 
dan  de  wil ,  dewijl  de  wil  fich  tot  geen  ding  gedraagt ,  dat  niet  f'/;^;;^- 
van  't  verftant  voorfien  is.  arh,tru. 

ik  heb  ten  minften  niet  win  gefegt ,  om  dat  het  verftant  fich  ook 
wyder  fchijntuit  teftrekkcn,  dan  de  wil:  vermits  wy  niet  al-  ' 
leenlyk geen  "» wil, »  vryheit,  en  by  gevolg,  «  verkieftng ,  p  na-  '^If,""^^:^ 
trachting ,  of  *ï  afkeer  van  enig  ding  hebben ,  't  welk  wy  niet  ö  euhiI'!'*' 
hebben  begrepen ,  en  daar  af  het  'denkbeelt  niet  van  « 't  ver-l','^''^'?*'*" 


»  ftant  begrepen  en  voorgeftelt  heeft  geweeft ,  maar  om  dat  wy  q 
ook  veel  dingen  duifterlyk  verftaan  ,  daar  af  wy  geen  oordeel,  \  ^f^^^;,i^ 


natrachting  of  afkeer  hebben  gehad;  jade  *  macht  van  t'oor-tF"c«'ï 
deelen  is  dikwijls  zo  twijffelachtig  en  onfeeker ,  dat  'er ,  als  'c 
gewicht  der  redenen  gelyk  is ,  of- als  'er  geen  redenen  zijn,  geen 
u  oordeel  volet ,  fchoon  w  't  verftant  ondertuÜchen  dc  dingen  u  iftdidum. 
bevat,  die'' ongcoordeelt  blijven. 

Wyders,  als  gy  zegt  dat  gy  altijt  groter  en  groter  dingen  kont  ver-  y 
flaan^  en  namelyidefe  y  macht  z.elve  van't  verftant,  van't  \velk  g/u!eïtnfiui. 
ook  een  "^oneindig  denk^eelt  kont vormen :  zo  betoont  dit  dat  het'"* 
b  verftant  niet  meer « bepaalt  is,  dan  de wil ,  als  het  fich  tot  een  li, 
e  oneindig  voorwerp  uitftrekken  kan.  Maar  als  gy  bekent  dat  c  ^^^^^^^^^ 
mv  Wil  met  de  goddelijke  wtlgelyk^word ,  met  mtftrekkeljK,  maar  vorme- ,  oiruium 
lyk ;  zo  befie";  ik  bid  u,  of  het  zelfde  ook  met  van  f't  verftant  ge-  [tS,., 
legt  ma^^  worden,  als  gy  de   vormelijke  kundighcit  van't  ver-  «-^  „«/-ar, 
Qoz  ftant 


F  ar  mare, 

Intellccltts: 
Lonttsitiu. 
\  Vulnntus, 


vijfde  Tegemverfingen. 
llant  niet  anders ,  dan  die  van  de  wil ,  bepaalt.  Maar ,  om  kort 
te  gaan ,  zeg  ons ,  waar  toe  kan  de  wil  (ich  uitftrekken ,  daar  't 
verllant  hem  niet  bereiken  kan?  Dieshalvcn  fchijnt  niet  dedo- 
Img  hier  Hit  voort  te  kpmeny  gelykgyzegt,  dat  devoüfch  wyderuit^ 
breid,  dan 't  verft  am ,  enfich  mjireit  totdiedmgent^oordeelen  ^  die  van 
't  verflant  met  begrepen  worden  :  maar  wel  hier  uit ,  dat ,  fchoon  zy 
fichevcn  wijd  uitftrekken,  't  verftant  iets  niet  welbcgrijpt, 
en  de  wil  niet  wel  oordeelt. 
a  v^innw.      Gy  behoort  dieshal  ven  de  ^  ml  met  ^  bmten  de  palen  van '/  verftant 
h  Ertrn  f!ncs        drij  ven ,  om  dat  hy  niet  van  de  dingen  oordeelt ,  die  niet 
tnuuefiu*,   van't  verftant  begrepen  worden,cn  alleenlyk  qualyk  oordeelt, 
om  dat  het  verftant  qualyk  begrijpt.  Wat  het  voorbcelt  aan- 
cX^fioci.    gaat,  'twclkgy        x-^/f  bybrengt ,  in't  ftukvan  de  «rede- 
Te'h  nüa  nering ,  die  gy  van  de  wefentlykheit  der  dingen  gedaan  hebt, 
\cr»rn.      hct  is  wcl  CU  rccht ,  voor  zo  veel  het « oordeel  van  u  wefentlyk- 
heit  betreft:  maar  wat  d'andere  dingen  aangaat,  zo  fchijn'ct 
fi\ntta,      niet  recht  genomen  :  want  wat  gy  zegt ,  of  boert ,  gy  twijffelt 
nietwarelyk,  maar  gy  oordeelt  geheel  dat'er  iets  behalvenu, 
iDU  naum  en  van  u  ^onderfcheiden  is ,  dewijl  gy  te  voren  verftaan  hebt 
dat'cr  iets  bchalven  u ,  en  van  u  onderfcheiden  is.  Wat  aan- 
gaat dat  gy  onderftelt^/^^  reden  voorkpomt  j  dte^t  een  meer 
g  SH?f>ncre.  dan  U  andfr  aanraad ,  gy  kond  dit  wel  i  onderftellen ,  maar  gy  be- 
hoort  met  enen  t'onderftellen  dat'er  geen  oordcel  fiil  volgen, 
y^voiuntM.  maar  dat  de  ^'wilaltijt  ^onverfchillend  fal  wefen ,  cn  niet  tot 
Vifniuifu:  oordelen  fal  beüuiten,  tot  dat  het  k  verftant  meer  ^waarfchij- 
ii^mV«'',-*nelykheit  aan  d'andere  zijde,  gevonden  fal  hebben.  Dieshal- 
'"''i'ndifcrcr,.  ven  ,  dat  gy  zegt  dat  defe  ^  onverfchiUemhen  ftch  z,odamg  tot  di€  dm- 
ua" '  '""'gen  ftttftrekt,  die  niet  kj^relyk^genoech  bekent  zijn,  dathoedanige^be* 
rrMfc>r  vpiifelfjke  gifingen  u  naar  d'een  zijde  jlepen,  de  hnnis  billeen ,  van  dat 
het  gt(fin^n  zijn ,  a  tot  de  ftrijdtge  toejfemming  drijven  ktm :  dit  fchijnt 
geenfins  waar  te  wefen.  Want  defe  kennis,  van  dat  het  al- 
leenlyk giflingen  zijn,  fal  wel  maken  dat  gy  naar  die  zijde, 
naar  de  welke  zy  u  trekken,  met fchroom  cn  twijffeling oor- 
delen ,  maar  nooit  dat  gy  uw  oordeel  naar  de  ftrijdige  zijde 
zult  keren,  'ten  zy  dat'er  meermaals  niet  alleenlyk  bewijfe- 
liike  ,  maar  ook  bewijfelijker  giftingen  voorkomen.  Gy 
voegt 'er  by  dat  gy  dit  in  defe  verlede  dagen  hebt  bevonden  y  toengy 
onder  (lelde  het  qeen  valjch  te  wefen ,  't  vpelk  gy  voor  de  zekerfte  waar- 
hen  gelooft  had.   Maar  gedenk  dat  dit  noch  met  aan  u  toege- 
ftaan  is:  want  gy  hebt  warclyk  met  konnen  gevoelen,  ofu 

over- 


Fijfde  'Tegenwerfingen.  2.37 
overreden  dat  gy  de  zon,  aarde,  menfchcn  en  andere  dingen 
nier  hebt  crefien  ,  de  klanken  met  gehoort ,  met  hebt  gewan- 
delt  ceèwn,  gefchreven,  gcfproken,  en  diergelijke  dingen 
eedaan  te  weten  door't  gebruik  van 't  hghaam,  en  van  des 
lelfs"  werktuigen.  ,  ..      .  ,  . 

Dieshalven ,  Atvorm  vm  doUng  fchijnt  niet  to  zeer  te  beftaan 
in '«  onnck  tihrmK  vah  de  vrije  ml ,  gelyk  gy  verfekcrt ,  als  in 
M'ongelykieit  des  oordeels  van  het  geoordeeld  ding ;  en  hier J-'^j-^ 
uitgerefen,  dathet  c  verftant  dat  ding  andersbevat   d^n  h^^^^ 
in  der  daat  is.  Het  fchi  nt  dan  met  zo  zeer  de   fcr.dt  van  de  vyil  ^  • 
ië  wefen  ,  dat  hy  qualyk  oordeelt ,  als  wel  van't  veriiant,  dat'ct 
niet  recht  vertoont.  Want  de  wil  fch.,nt  zodanig  van  t  ver-  " 
ftant  af  te  hangen,  dat,  zo 't  verftant  letsklarelyk  begrijpt, 
of  fchijnt  te  be|nipen  .  de  Wil  daar  af  een  vaft  en  bepaalt  oor- 
deel doet   'tzv  dat  in  der  daat  waaris,  of  voor  waar  geacht 
to  d    MaarTndien't  verftant  het  duifterlyk  verftaat  ,  zo 
geeft  de  wil  een  twijff-elachtig  en  belchioorat  oordeel ,  dat 
naar  de  tiit  voor  waarachtiger  gehouden  word ,  dan  het  tegen- 
deel ,  '  t  zy  dat'er  waarheit  of  valsheit  onder  is.  Ln  d.t  is  d  oor- 
^kdatw^onsnietzoz^adoc^^^^^^^^^^ 

relirre'^^"weln?nL^^^^^^^^^^ 

tedoenrals  wel  onz  verftant  tot  klaarder  kennis  te  voegen, 
daar  akiit  een  oordcel  op  volgen  fal. 

IV   Gv,  de  vrucht  en  nuttigheit  vergrotende,  dicgyiut 
defe  =Bedenkin£T  kont  verkrijgen,  belluit  en  voorjchrtjfe  wattM.diuti»i 
r„ente  doen  haft  om  waarheu  te  verkrijgen,  d,e  gj ,  YP'-'P' 
Zmen  z.Hh  ,  '  dat  gyvoln,aak,teljkverftaat  .ge- 

„Smerkt  ,  en  dit  van d andere d,ngen ,  d,e gy  verw^rdeUjkfr  endm- 
flerlyker  bevat ,  enderfcheid. 

Dit  is  niet  alleenlyk  waar,  maar  ook  zodanig ,  dat  de  gehe- 
le voorgaande  Bedenking,  zonderde  welke  men  zulks vcr- 
iv-iankafi,  vergeefs  en  overtollig  fchijnt  gewceft  te  hebben. 
Aonmerk  dan,  geleerde  man,dat  de  zwangheit  met  zo  zeer  hier 
ki  fchiint  te  beftaan ,  of  wy ,  om  niet  bedrogen  te  worden ,  iets 
l^^rel  vk  en  onderfcheidely  k  moeten  vcrftaan .  maar  door  wat 
klaie  yKenoi.u  jerfchciden  konnendat  wy  zulk  een  f.^r„« 

klare  en  «"^"'"^  konncn  worden.  En  wy  hebben  u7«. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


238  Vijfde  Tegenmr fingen. 

fchoon  wy  fchijneii  iets  zo  klarelyk  en  onderfcheidelyk  te  ken- 
nen, dat  wy  niets  klarelijker  en  onderfcheidelijker  konnen 
kennen.  Gy  hebt  dit  ook  aan  uzelf  tegengeworpen ,  enwy 
verwachten  echter  noch  defe  konll  of  middel ,  daar  men  voor- 
namelyk  mee  befich  behoort  te  wcfen. 

OP  DEVYFDE 

BEDENKING. 

ï^f^t.     Van  de   mzentheit  der  ^'Jlofelijke  dmgen  y  en  weer 
fExipre,  van  God  y  dat  hy  "  mzentlykis. 

a  jneditatio.  "ITr  At  de  vijfde  Bedenking  aangaat ,  gy  zegt  dat  gy  u  ^  on- 
{  ^!l"um.  VV  derfcheidcl  yk  inbeeld  ^ Hoegroothen ,  dat  ts  0  mtftrek^k^ng  ^  in 
^  Extenfio.  i,ifigtc  ,  heette,  en  diepte ,  ookj  in  getal  ^geflalte  ^gelegenheit ,  beweging  en 
i\tHm&prJ-  durmg.Ondci'  alle  defe  dingen, van  de  welken  gy>gelyk  gy  zegt, 
fumhirru  de  ^  dcnkbeclden  hcbt ,  verkieft  gy  deigeftalte,  en  van  dege- 
y/^JfeT.*.;^  ftalten  de  Driehoek,  van  de  welk  gy  dus  fpreekt :  Schoon'er 
fuHm.mo .  ^ijjchien  zoodanig  een  "  geftaite  nergens  buiten  mijn  ^  denking  p  wefentljfk^ü^ 
^ratmitmT  Hoch  ooit gewecfi  heeft ,  z^o  ts  echter  daar  m  een  ^  bepaalde  natuur  ,  die  met 
f%«riï  '^^^  "^^^^^^^^  ^>  enniet  ^van  mijn  geeft  afhangt,  gelyk^ook^  hier  uit 
m  TrUngu.  blijkt ,  dat  men  verf  :hetde  ^  eigenf  :happen  van  def  ?  » driehoek^  k^n  tonen  , 
n'èigttra.  tjamelyk, ^^^^  ^^^f^  ^^'^  hoeken  u  „^et  twee  rechte  hoeken  geLyk  z.tjn  ,  dat 
O  Co^jMio^  de  grootjie  z^ijde  de  groot  ft  e  hoe  k,onder  togen  is  ,  en  diergelijke  dingen  ,  die 
q?5(«r*\/c  ik.i  V  ^^^^  of  onwil  i  nu  kjarelyk.be  ken ,  fchoon  ik,te  voren^  toen  ikjny 
urmhuita.  ecndriehoekjnbeeldde ,  nooit  daar  op  gedacht  heb ,  endieshalven  niet  van 
lï^enTr!.  my  vcrdicht  zijn.  Daar  is  al't  geen,'t  welk  gy  van  de  w  wefentheit 
s  ^rofmu-^cj-fi-offelijke  dingen  hebt.  Want  het  weinige,  dat  gy  daar  na 

hier  by  voegt,  behoort  al  tot  het  zelfde.  Ik  wil  hier  niet  blijven 
l^u!7!sfiu^^^^*  maar  alleenlyk  aanv/ijfen  dat  het  my  ftraf  fchijntm^e w^- 
wEffinL  *  tmr ,  be  halven  d^  opper fie  God ,  onver  ander  lyk^  en  eeuwig  te  ft  ellen, 
rcrummau-     Qy  ^^\^  miflchicn  zcggcn  dat  gy  niet  anders  bybrengt ,  dan 

h  geen  ,  dat  men  dagely  ks  in  de  fcholen  leert ,  te  weten  dat  de 
ix  i^atura  X  naturen  of  wcfenthcdcn  der  dingen  eeuwig ,  en  dat  de  v  voor- 
fcys\ma  fteiii„2-endaarafook  van  *  eeuwige  waarheitziin.  Maar  ditis 
y  Trfffe/Triff.  ook  hard  ,  en  kan  zwarelyk  begrepen  worden,  dat 'er  een 
T^,urnA  menfchelijke  natuur  zou  zijn,  fchoon'er  geen  menfch  was, 
vcm^^     of  dat  men  de  roos  een  bloem  mag  noemen,  fchoon'er  ook  geen 

roos  was. 

Men 


Vijfde  T ^gemverpingcn.  239 
Men  zegt  dat 'et  iets  anders  is  van  de  awefenthcit,  en  iets  » f/tfn/i^: 
anders  van  de    wefentlykheit  der  dingen  van  eeuwigheit  x.^hexifttnxiê 
fpreken  ,  maar  dat  'et  echter  ^  wefentheit  is.   Maar  dewijl  't  c7^1',„^ 
voornaamfte ,  dat  men  in  de  dingen  vind  ,  a  wefentheit  is ,  wat  effcmm, 
is 'er  dan  aanmerkelyk  van  God,  als  hy  de  « wefentlykheit  e£Afij?mw* 
voortbrengt?  Zeker,  hy  doet  niet  meer ,  dan  als  een  kleerma- 
ker den  menfch  een  kleed  aantrekt.  Maar  hoe  zullen  zy  bewe- 
ren dat  de  f  wefentheit  van  de  menfch ,  dieinPlatois,  eeuwig 
en  g  onafhangely k  van  God  is  ?  Dat  hy algemeen  is ,  zullen  zy  Tdco. 
zeggen.  Maar  in  Plato  is  niets ,  dan  >befonder.  Maar   't  ver- [j  '^'^W^a 
ftant  is  gewoon  uit  de  naturen  van  Plato ,  cn  Sokrates ,  en  uit  \s\nitiUrt, 
diergelijke  naturen  der  anderen  menfchen  zeker  ^  gemeen  be- J^^^;;^';^'^^^^ 
grip  af  trekken ,  in  't  welk  zy  alle  overeenkomen ,  en  dat  dies-  cov,mi*nu, 
hal  ven  d'algemene  natuur  ,  of  m  wefentheit  van  de  menfch 


gcnoemtmagworden.voorzo  veel  als  men  verftaat  dat  zy  met 
yder  menfch  overeenkomt.  Maar  dat  zy  »  algemeen  heeft  ge- . 
weeft  ,  eer  Plato  en  d'anderc  menfchen  waren  ,  en  o  't  verftant  "  tMtUjChis: 


haar  p  aftrok ,  zeker  zulks  kan  niet  verklaart  worden.  J*,, 

Maar,  zult  gy  zeggen,  is  dit  q  vooritel,  de  menfch  is  een  dier,  q  m>'f^^i'^^ 
niet  waar ,  fchoon'er  niet  een  menfch '  wefently  k  was  ,  cn  dies-  ' 
halven  van  eeuwigheit  waar  ?  My  dunkt  neen,  danallcenlyk 
metdefefin,  dat,  indien 'cr  ooit  een  menfch  fal  zijn  ,  hy  een 
dier  wefen  fal.  Want  zckerlyk ,  fchoon  'er  ^  verfchil  tulfchen  « T^ifcnm»: 
defe  twee » voorftellingen  fchijnt ,  de  menfch  ts ,  en  de  menfch  is  een  » "^ropop;»^ 
dier^om  dat  door  d'eeritc  klarelijker  de"  wefently khcit,en  door 
deleftede  w  wefentheit  aangewefen  word :  en  nochtans  word  JJ'/^';;'^'^*; ' 
de  X  wefentheit  niet  van't  eerlle,  en  de  y  wefently  kheit  niet  vau  y  Ex'iftentu* 
'tlefte  uitgefloten.  Maar  als  men  zegt  ^tfw^w/c^ii,  zoverftaat 
men  een  ^dierlyk  menfch;  en  als  men  zegt  de  menfch  is  een  ^J^'"*'^*' 
dier ,  zo  verftaat  men  de  menfch  terwijl  hy  ^  wefently  k  is.  Wy-  iSxi/iere^ 
ders,  dewijl  dit  b  voorftel  ,de  menfch  is  een  dier ,  niet  van  gro-  Pro^^^vt; 
ternootfakelykheitis,  als  dit,  Plato  is  een  menfch,  zo  fal  dit    ,  . 
lefte  ook  van  eeuwige  waarheit  welen,  en  cPlatoos  belonde-f/7;,„tMy7«. 
re  wefentheit  niet  min,  dan    d'algemenc  wefentheit  van  de 
menfch  ,  van  God  afliangen  ;  cn  meer  diergelijke  dingen,  ver-/« 
drietig  om  te  verhalen.  Ik  fal  hier  echter  by  voegen,dat,als  men  , 
zegt  dat  de  menfch  zodanig  van  natuur  is,  dat  hy  met  wefen 
kan  of  hy  moet  een  dier  zijn ,  men  fich  echter  met  moet  inbeel- 
den  dat  zodanig  een  natuur  iets,  of  ergens  f  buiten 't  verftant  f  T..t,,  ,v 
iss  maardatdefinallcenlykisdat,  op  dat  leis  een  menfch  zou  ^'^'^'"''^ 

zijn. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


24©  Vijfde  Tegemverfmgen. 

zijn,  hy  met  d'andere  dingen  gelyk  moet  welen, aan  dc  welken, 
■%sm\utHio,  om  d'onderlinge  agelykhcit ,  de  felvc  ^  benaming  van  menfch 
hDjnom^na.  gegeycn  is,  om,  feg  ik,  de  gely kheit  der  befonderc  naturen,  uit 
cJ^'tciiffiHi.  dewelke  ^  't  verflant  gelegentheit  en  middel  heeft  genomen , 
t  iZT'^'  om  een  begrip  of « denkbeelt,of  een  f  vorm  van  de  gemene  na- 
fForma,     tuuv  tc  maken,  van  de  welke  't  geen,  dat  een  menfch  wefen  fal, 

iiict  afwijken  moet. 
t^jirj'^'ïu,  dieshal  ven  het  felfdc  van  uw  s  Driehoek  ,  cn  van  des 

rmmÜï^^^ fclfs  uatuur  feggen.  Want  de  ^  Driehoek  in  de  geeft  is  gelyk 
]lïtiutL  5        i^^^c  gy  nafpeurt  of  iets  een  driehoek  genoemt 

1  jriangHii '  mag  wordeu.  Maar  men  mag  daarom  niet  feggen  dat  zodanig 
r/Clr/.  driehoek  *  iets  dadelyk  ,  en  een  ware  natuur  buiten  k  »t  ver- 
n  Tro^ricia-  ftaut  is,  dat  alleen,  de  ^  Hoffelijke  driehoeken  gefien  hebbende , 
oTnannsiU  ^^^^  "atuur ,  cvcu  als  van  de  menfchelijke  natuur  gefcgt  is, 
^T/,'f'ui     S^"^o^mt ,  en  gemeen  gemaakt  heeft. 

fZw'C^'''*'  Men  heeft  dieshalven  ook  niet  t'achten  dat  "d'eigenfchap- 
^hnciuau,.  pen,  van  de"  ftofFclyke  driehoeken  betoogt,  daarom  met  hen 
r.fnc  a.  overeenkomcu,  om  dat  zy  hen  van  de  p  denkbeeldige  driehoek 
iirUniHiHs  ontleenen, (vermits  zy  hen  eer  in  lich  hebben) dan  voor  20  veel 
\'inurdc.  hetjjverftant,  hen  gefien  hebbende ,  defelve 'eigenfchappen 
^^c^ r4;>-  aan '  d'inbeeldige  driehoek  geeft ,  om  die  daar  na, '  als  men  be- 
vPr'oi>riru-  toog  fal  doeu,  weer  op  te  leveren  ;  op  een  fel ve  wijfe  als "  d'ei- 
humtlT  g^i^l^happen  van  de  menfchelijke  natuur  niet  in  Plato  en  So- 
v/'^ijtura.  krateszijn,  alsof  zy  die  van  ^d'algemene  natuur  hebben  ont- 
^'mvcr/'uuu  fangen,  dewijl,  in  tegendeel,  d'algemene  natuur  hen  daaroin 
tiintcii^Hs.  heeft ,  om  dat  het '« verftant  hen  aan  d'algemene  natuur  toege- 

voegt  heeft ,  na  dat  'et  die  in  Plato,  Sokrates  en  anderen  heeft 
y  R,am;««.  befpeurt,  omdieaanhenweêrtekveren,  alsdeyRedenerin^T 

fulks  van  node  heeft.  ^ 
xinuUiHu,,  Want  het  is  klaar  en  bekent,  dat  het  z  vcrftant,Plato,Sokra- 
^.wTx!"*'  tes  en  andere  menfchcn ,  ^  alle  redelijk ,  gefien  hebbende ,  dit 
iLlttiu   ^  ^^g^^^^^^"  voorftel  daar  uit  gemaakt  heeft ,  Alle  menfch  is  re- 

delyk,  endaar  na,  als  hy  wil  bewijfen  dat  Plato  redelyk  is,  dat 
d  ^,%//-  yoor  't  bcginfel  tot  zijn  Sluitreden  neemt.  En  gy , « ó  geeft, 
c  0  'mcn,^  zegt  datgj  htt  ^denkbeelt  van  de  dnehoel^hebt ,  en  dat  gy '/  hebben  foud^ 
liu^  f^^°^^  EJ  ^^'^  ^"^l^  "  driehoekige  geftalte  m  de  lighamen  gexSen  had ,  gelyk^ 
5  iiittra  gy  het  den  kbeelt  van  veel  andere  gejlalt e»  h(bt ,  dte  h  noit  voor  de  '^jinnen 
Isl^^''  ^^jngekomen, 

^  Maar  feker,  indien  gy,gelyk  ik  hier  voor  gefcgt  heb,tot  noch 

y.ÏÏ^r"       zodanig  van  alle  ^  werkingen  der  finnen  berooft  had  ge- 
weeft, 


vijfde  Tegenrnrfingen,  241 
Wecil,  dacgynoitgeficn,  noch  verfcheidc  *  vlakten  of  i>  uit-.  W-Z^.w 
tcilten  der  hghamcn  aangeraakt  had ,  meent  cy  dat  cv  het^^^'^""-* 

denkbeelt  van  de  driehoek  ,   of  van  een  anH^r^  d  1 
te  zoud, hebben,  of  m  u  hebben  konne'^  v^^^^^^^ 
hebt  alrcc  veel  ^  denkbeelden  m  n  ,   dte  met  door  de  g  ^^nn^n  in  IM^,. 
ingevallen  z.tjn.  Maar  gy  hebt  hen  lichtelyk,  om  dat  rv  hen^^" 
uit  de  dingen  ,  die  in  u  i>  ingevallen  zijn  ,  i  verdicht  ,  enÜ/4%\ 
yericheidcn  daar  af  k  vormt,  en  dit  op  de  voorverhaalde t^f^:;* 

Wyders,  men  fou  hier  te  fpreken  hebben  van  de  valfche 
mtuurdes  driehoeks,  die  onderfteltword  uit  lijnen  te  beftaan, 
öic geen  breette  hebben,  en  die  ook  onderftelt  word  plaats  fon- 
C^Ia^^"^^^  begrijpen ,  en  op  drie  punten  uitgaan  maar  wy 
louden  te  verre  van 'tfpoor  lopen.  ^  ^ 

II.  Gy,  al  vervolgende,  begint Gods  wefentlykheit  te'"ö«.*.-. 
betogen ,  en  ftelt  de  "  kracht  van  uw  bewijs  in  dcfe  vvoorden  :  {T.!"  « 
ZZ^''"*    %  T  'P"^''^'^  '^''^  kcnnelyk  dat  de  -  mz^emlykheu  z.^-"".  -  ' 
m  mg  van  p  Gods  mz^cnthen  afgefchetden  kan  mrden ,  als  v/nde  .      ;  .SJCr" 
Z.en  hen  des  driehoeks  d4  ^grootheit  z^ijner  drie  hoeken ,  die  met  txvee-'-  . 
nehte  hoeken  geHjk^zjjn-,  of  het  ^denkbeelt  des  dals  van' t  denkbeelt  des?2:X 
bergs :  in  voegen  dat  het  niet  min  flrijdig  is  een  God ,  {dat  is  ^''t  opper  (Ie  '  '^^-^S"""'" 
^.W^^.  wefen)  aandeyvelk.yez.cntlykheitgebreekt ,  {dat  isaan  deVE^n^rn: 
mi^Mtgevolmaaktheit  hapert)  dan  een  her gte  bedenken ,  die  aeen  dal'''^'"^'"'- 
heeft   Maar  hierftaat  te  merkendat  uw  gelijkenis  met  wel  ea 
xccnc  IS. 

«.S^  gy  vergelykt  wel  behorelyk  dew  wefentheitmetde  .r/..,-., 
wciencneit ;  doch  gy  vergelykt  daar  na  niet  de  x  wefently  kheit 
met  de  wefentlyldieit ,  of  yd'eigenfchap  met  d'eigenfchap ,  yT.,.r.r.. 
maar  de  wefentlykheit  metd'eigenfchap.  Men  fou  dieshalven , 
zo  t  ichijnt,  mogen  feggen  dat  men,  om  zo  te  fpreken,  zo  wei- 
nig    almachtigheit  van  ^  Gods  wefentheit  kan  fcheiden  ,  als  ^o««r>..v«- 
vandebwcfentlykheit  des  driehoeks  defe  c  gely kheit  der  groot- 
heit  van  de  hoeken,of  dat  men  zo  weinig  Gods  wefentl ykheit 
van  des  felfs  wefentheit  kan  fcheiden,  als  van  de  wefentheit  des  .'Sr 
driehoeks  des  lelts  welentlykheit,  want  dus  louden  de  beide 
vergelijkingen  goet  hebben  geweeft ,  en  dus  zou  men  niet  al-  ST/r 
leenlyk  d'ecrfte ,  maar  ook  de  lefte  aan  u  toegedaan  hebben : 
fchoongy  echter  daarom  niet  betoont  foud  hebben ,  dat  God '/"«/m'*/'^'^ 
nootfakelykewefentlyk  is,om  dat  de  driehoek  ook  niet  nootfa- 
kclyk  welbntlyk  is,hoewel  zijn  wefentheit  en  wefently  kheit  in 

Hh  der 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


242  T^iff^^  Tegenwerpingen. 

derdïiat  niet  konnen  gefcheiden  worden,  hoe  men  hen  ook 
iiMens.  door  de  ^ geeft  fcheid,  of  befonderlyk  bedenkt:  gclyk  men 
b  fS^^;,^  ook  de  goddelijke  i>wefentheit  en  c  wefentlykheit  bedenken 

C  SxtlenUA.  ^^^^ 

d  EMrjt.nun,     ^y^gj-g  ftaat  aan  te  merken  dat  gy  de  a  wefentlykheit  onder 
de  goddelijke  volmaaktheden  plaatft,  en  haar  nochtans  niet 
tPerfeifio.  onder  de  e  volmaaktheden  van  de  driehoek,  of  van  den  berg 
f  Shü  cu]ttf-  Helt,  fchoon  dit  echter  ^naar  yderswijfe,  yolmaaktheit  ge- 
qnemodo,    nocmt  mag  worden.  Maarzeker,  wefentlykheit  is  geen  vol- 
maaktheit,  noch  in  God,  noch  in  enig  ander  ding,  maar  t  geen, 
zonder  't  welk  geen  volmaaktheden  zijn. 
g  Exiftcre.      En  zeker ,  't  geen ,  dat  niet  s  wefentlyk  is ,  heeft  geen  vol- 
maaktheit,  nochonvolmaaktheit :  maar 't geen,  'twelkwe- 
h  sxtflcntu.  fcntly k  is,  en  veel  volmaaktheden  heeft,  heeft  niet  de  ^  wefent- 
lykheit als  een  zonderlinge  volmaaktheit ,  noch  als  een  uit  het 
getal  der  volmaaktheden ,  maar  als't  geen ,  door  't  welk  zo  wel 
dit  zelve,  als  de  volmaaktheden,  wefentlyk  zijn,  en  zonder 
't  welk  men  zegt  dat  dit  geen  volmaaktheden  kan  hebben  ,  en 
dat  'cr  ook  geen  volmaaktheden  konnen  wefen.  Hier  uit  volgt 
i  fx,y^«//4.  dat  noch  de 'wefentlykheit,  gelyk  de  volmaaktheden ,  gefegt 
word  in 't  ding  wefentlyk  te  zijn,  noch,  indien  aan  een  ding 
wefentlykheit  gebreekt,  dat  het  zo  onvolmaakt,  of  van  vol- 
maaktheit berooft  gefegt  word ,  als  geen  wefentlykheit. 
k  verfcnio.^     Dieshalven,  gclyk  gy ,  de  ^  volmaaktheden  van  de  Driehoek 
VExIltlnua!  tcllcnde  ,  de  1  wefentlykheit  daar  niet  onder ftelt ,  en  daarom 
in  exijhrc,  niet  befluit  dat  de  Driehoek    wefentlyk  is;  zo  behoort  gy  ook, 
Gods  volmïfaktheden  tellende,  dc  wefentlykheit  niet  daarin 
te  ftcllen  ,  om  te  befluiten  dat  God  wefentlyk  is ,  zo  gy  »^  't  be- 


ginfcl  niet  wilt  ophalen 


^i.  ^rSu!'''  ^^ö^  ^^^^  andere  dingen  de  o  mfentljl^heit  van  de  mfentheit 
P  'bijimuc'  p  onderfcheiden  word ,  maar  niet  in  (jod.  Maar ,  ik  bid  u ,  hoe  wor- 
^^Exuuntia.  ^^cn  Platoos  q  wefentlykheit  en  wefentheit  onder  malkander 
&E(rmtin.  onderfcheiden,  dan  alleenlyk  door  de 'denking?  Want^on- 
J derftel  dat  Plato  niet  meer  «wefentlyk is,  waar  falzijn  "we- 
xe^x,(i,re»  fentheit  zijn  ?  Konnen  in  God  niet  ^^opgelijkc  wijfe de we- 
Vi'artZ'odo  fentheit  en  dc  wefentlykheit  door  de  v denking  onderfcheiden 
*J,f'i;^i^^^^  orden? 

7cÓ"iuiio,      G  y  doet  daar  na  aan  u  zelf  dit  voorwerp.  Maar  gelyk.  hier  mt , 
dattk^een  bergmeteen  dal,  of  eengevleugelt  paert  hegrijp^  niet  daarom 
*  'i/olgt  dat  *eï  een  herg ,  of  zjf  danig  een  paert  ^wefmlykjs ,  z^o  volgt  hier 


Fijfdc  Tegenyverfmgen,  243 
tihy  dat gy  Godals  wefentljil^begrijpt  j  ook^met  dat  hy  wefentljkjs.  Gy 
zegt  dat  hier  bedroch  fchuilt.Maar  gy  zoud  dit  bedroch,'t  welk 
gy  zelf  verdicht  ,  lichtelyk  opgeloit  hebben,  voornamelyk 
met  defc  zo  klare  ftrijdigheit  voort  te  brengen,  te  weten  dat 
de  a  wefentlijke  God  '*  niet  wefentlyk  zou  zijn ,  noch  van  gelij-  ^ 
ken  met  een  berg  of  paert  te  nemen. 

Maar  indien  gy,  gelyk  een  berg  met  een  dal ,  en  een  paert 
met  vleugels ,  God  dus  met  zijn  wetenfchap  ,  macht,  of  andere 
«^toevoegingen  begrepen  had,  zo  zou  'er  zwarigheit  gerefen  ^^^•'"'^'"'«^ 
wefen  ,  en  gy  zoud  te  verklaren  gehad  hebben ,  hoe  't  gefchie- 
den  kan  dat  men  een  nedergaande  berg,  of  een  gevleugcit  paert 
kan  bedenken,  zonder  dit,  dat  het  wefentlyk  is,  en  dat  men 
geen  wetende  en  machtig  God  zonder  dit,  dat  hy  wefentlyk 
is ,  zou  konnen  bedenken. 

Gy  zegt  dat  V/  niet  vry  ftaat  God  sLonder   vpcjentlykheit  ^  dat  is  '•^^ttriiHta, 
^  topperfie  volmaak^te  wffen  z^onder  d' opperjle  volmaakthett ,  telpeden- 
gelyk,'t\velvry  (laat  een  paert  met  of  z^onder  vleugels  te  verdichten. 
Hier  IS  niets  by  te  voegen  dan  dat,  gelyk  het  vry  rtaat  een  paert 
met  vleugcis  te  bedenken  ,  zonder  op  des  zelfs  wefentlyk  heit 
te  merken,  die  naar  uw  ftelling  een  volmaaktheit  wefen  zou, 
indien'erdit  byquam  ,  het  ook  vry  is  op  een  God  te  denken, 
die  wetenfchap ,  macht,  en  d'anderc  volmaaktheden  heeft, 
zonder  op  zijn  *  wefentlykheit  te  denken,  en  indien  hy  defe  f  £;„y/,„„^^ 
heeft,  zofalhy  van  d'opperfte  volmaaktheit  wefen.  Dieshal- 
ven,  gelyk  hier  uit,  dat  ik  op  een  paert  denk,  't  welk  de  vol- 
maaktheit der  vleugels  heeft ,  niet  volgt  dat  het  wefentlykheit 
heeft ,  de  welke  naar  uw  ftelling  de  voornaamfte  der  volmaakt- 
hedenisj  zo  word  ook  hier  uit,  dat  ik  opeen  God  denk,  die 
wetenfchap  en  d'andere  volmaaktheden  heeft ,  niet  des  zelfs 
wefentlykheit  befloten,  maar  moet  ook  noch  bevvefen  wor- 
den. En  hoewel  gy  zegt  dat  z.o  welde  wefentlykheit  y  als  d'andere 
Volmaaktheden  in  s    denkbeelt  vant  opperfie  volmaakje  wefen  bevat  wor-  p 
den,  zo  zegt  gy't  geen,  dat  noch  tebewijfen  is ,  en  neemt  het /Sr'"'* 
hbefluit  vooreen  »beginfel.  Want  anders  zou  ik  ook  zeggen , 
dat  in  k't  denkbeelt  van  een  volmaakt  'gevleugelt  paert  niet  k^i!.?''''''* 
alleenlyk  defe  volmaaktheit ,  dat  het  vleugels  heeft ,  maar  ook ' 
defe ,  dat  het wefentlyk  is ,  begrepen  is.  Want  gelyk  God  m  Exijicr^ 
in  alderhande  volmaaktheden  volmaakt  bedacht  word ,  zo 
Word  ook  het  gevleugelt  paert  in  zijn  geflacht  volmaakt  be- 
dacht :  en  men  fchiint  hier  op  niets  te  konnen  antwoorden,  dan 

Hh2  dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  44  Vtffde  Tegenwerpingen. 

TroPortio.  dat  mcii ,  a  op  evenrcdcnheit  lettende,  ditnict  voor  beide  ^e- 
^ejcrv.,a.  bruikcnmag. 

1,  TrUnou.  G y  zcgt  nocli  dap ,  gelykjnen ,  op  een drlehoek^denkende ,  niet  noot- 
i'rr»4«?»./^^^^7^^^^^^^^f^^«^^»»  dat  hy^  drie  hoeken  heeft  y  diemet  twee  rechte 
^^^ken  gelj/k.z.ijn  i  fchoon  dit  niet  minder  waar  is,  gelyk,de  geen^  die  dit 
i  HO  JU  TV  a,  j^^^i^pg^y^^  bevinden  fal,  menook^zj)  wel  op  Gods  andere  volmaaktheden 
u  £>cifl^ntm,  ,  z^onder  op  z.ijn  wefemlykhett  te  merken ,  maar  dat  z.y  daar- 

om niet  jnmder  waar  is ,  als  men  aanmerkt  dat  z.y  een  volmai^ktheit  is, 
Gy  fiet  wel  wat  men  hier  op  antwoorden  fal ,  te  weten  dat ,  ge- 
I  TrZglt"-  ly  1^  men  defe  e  eigenfchap  federt  in  de  ^ driehoek  bemerkt ,  om 
^"^  ^  t^at  zulks  door  s  betoging  bewefen  word,  men  ook  metbeto- 
^^Demyni  ra.  ^^^^  ^^^^^  bcwijfen  dat  men  h  wefentlykheit  in  God  bemerkt : 
h  £.c;)j.»fM.  want  anders  fal  ik  zeggen  dat  alles,  't  welk  men  begeert,  in 
.  ^^^^^^^^^^.^  yder  ding  wcfen  kan, 

Yfr^ura  "     Gy  zegt  ook  datgy ,  aan  God  alle  volmaa^then  '  toeëigenende  ,  niet 
^^H^ciraUtc'  eveneens  doet  als  of  gy  achtte  dat  alle  ^  vierfijdige  gejlalten  in  een  ^  kring  be~ 
Vórcuiu*.    troiien  Wierden  y  om  dat  y  gelyigy  hiermifl,  vermits  ay  federt  bevind 
n^Kl^ji^.  dat'er  geen-^  fcheve  rnit  ingetrokken  kan  worden  y  gy  hier  m  met  mift  y  om 
utx,junna.  dat  gyfedert  bevat  dat  de'^wefentlykjHit  aan  godvoegt  en  behoort.  Maar 
zeker,  gyfchijnt  eveneens  te  doen,  of  indien  gy 't  niet  doet , 
oExijienüa.  xo  moct  gy  nootfakelyk  tonen  dat  de  ^  wefentlykheit  niet  met 
^Khombus.  Godflrijd,  gelyk  men  toont  dat  het  met  dep  fcheve  ruit  ftry- 
t^cMtü.  digis,  in  een  Mrontbefloten  te  worden.  Ik  ga  d'andere  dingen 
voorby ,  die  gy  of  niet  verklaart,  of  niet  bewijft,of  door't  geen, 
rE/r.«/M    datalreêbygebrachtis,  los  gemaakt  worden        ^dat  men  mets 
f£x,p»t]a,  kan  bedenken  y  tot  welks  'wefentheit  de  'wefentlykheit  behoort  y  dan  tot 
Godalleen    dat  men  geen  twee  of  meer  dusdanige  Goden  verjiaat ,  dat 
%  s^tijicrt,    zoodanig  een  Cjodvaneemigheit  ^wefentlyk,  geweefi  heeft ,  en  tot  in  eew 
wigheitblmenfaly  dat  gy  veel  andere  dmgen  in  Godbegrijpt^  daarmen 
metsvan  aftrekken,  of  hen  veranderen  kan;  dat  men  defe  dingen  van 
naderby  behoort  t'aanfchoHwen  ^  en  naerfltglijker  na  te  f peuren  ,  om  hen 
f  ontdekken ,  en  z^ekerheit  daar  af  te  krijgen ,  en  za  voort» 

1 1 1.  Gy  verklaart  eindclyk  dat  de  zek^erheit  en  waarheit  van 
»r  ^iley^vi^eicnfchap  zoodanig  van  d' enige  "^"^  kennis  des  ware  Gods^  afhangt y 

I^/"""  ^^t  men ,  defe  met  hMende ,  geen  z^ekerheit  of  xvare  wetenfchap  heb- 
TLetndtfe,  ben  kan.  Gy  brengt  hier  toe  een  voorbeelt,  cn  zegt:  want  als 
VaTnit  y  natuur  van  de  driehoek^  aanmerk^,  z.o  bevind  t\y  dte'de  r,begin- 

i/T/ï,/*,  felen  van  de  Meet  kon jl  geleert  heb  y  kjarelyk^  dat  des  z^elfs  drie  hoe- 
^eomttfU.  i^cn  met  twee  rechte  hoeden  gelyk.  z^ijn.  kan  aan  de  waarheit  hier 
'i^"*""^''''- af  met  twijfelen;,  x^o  lang  als  tk,  des  z^elfs  ^betoging  merk,.  Maar  xj) 


Fijfde  Tegemv  er  pingen. 


245 


haa^  ^  (iUtkjnï]n  ^  verflnnt  daar  af gekeen  heb,  tlo  kan  echter  ^  fchoon  A^^if*"'*"^ 

my  noch  heugt  dat  ik^het  kjarelyk  begrepen  heb  ,  lichtelyk^  gebeuren  y"* 

dat  ik^  twijfel  of  het  waar  ts ,  indien  ik^  geen  k^mns  van  God  heb.  IVant 

ik.kan  my  ^overreden  dat      zoodanig  van  natuur  gemaakt  hen  ,  dat  /'/^f'  ^erjmde' 

famtijts  m  die  dingen  dool,  die  ik  meen  kj'^irelyk.te  bevatten -y  voorna-^'' 

melyk^als  tk, gedenk,  dat  ik^veel  dingen  voor  waar  en  zieker  gehouden 

hebt  die  ï^,  door  andere  redenen  bewogen ,  federt  geoordeelt  hetvalfch 

te  wefen.  ^JHaar  na  dat  ik^egrepen  heb  dat  ''er  een  God  is  ,  om  dat  ik, 

ook^  verfiaan  heb  dat  alle  d' andere  dingen  van  hem  ^  afhangen  y  en  hy  c  DefJtndcrf, 

geen  bedrieger  zs ,  en  daar  uit  heb  befloten  dat  alle  defe  dingen ,  die  ik, 

klarelyk.en  onderfcheidelyk^bevat  ^  noo{fakel}k,\vaar  z.ijn,  z^o  k^nwen 

fchoon  ik^niet  meer  op  de  redenen  merk, ,  om  de  well^en  ik  geoordeelt 

heb  dit  waar  te  wefen  9  als  ik^alleenlyk^  gedenk^dat  ik,^t  kjarelyk^enon» 

derfcheidelyk^  deurfien  heb  ,  geen  ftrijdige  reden  by brengen  ,  die  my  tot 

twijfelen  aandrijft:  maar  ik,  heb  hier  af  een  ware  en  ziekere  wetenjchap: 

en  niet  alleenlyk,  ^^^r  af,  maar  ook^van  alle  d' andere  dingen  ,  dieik^ge- 

lyk,  my  heugt  ^  eens    betoogt  heb  ^  gelyk  van  de  '^meetkundige  en  ^^;fr-J-C)<;«e«/?r/i« 

gelijke  dingen.  '^heom^tri. 

Zeker,  mijn  Heer,  dewijl  ik  geloof  datgy  ernfl  fpreekt,". 
20  fal  ik  op  defe  dingen  niets  anders  zeggen  ,  dan  dat  gy 
zwarelyk  iemant  zult  krijgen,  die  geloven  zal  dat  gy  voor 
defe  tijt ,  in  de  welk  gy  van  hoger  dingen  van  God  redeneert, 
min  zeker  waart  in  dele  ^ meetkundige  betogingen,  dan  gy fD^^wooyFr.!. 
federt  hebt  gewecft.  Want  zeker  dcfc  betogingen  fch ij nen'JJ'jJ"* 
zo  klaarbiijkelyk  en  zeker  tc  wefen,  dat  zy  uit  fich  zeiven ^A"/»*; 
s  toeflemming afwringen,  en ,  eens  ^  begrepen  zijnde,  ^  'c  ver-  J.'^^*"'*'^"'" 
ftant  niet  meer  in  twijffcl  laten  :  ja  zodanig  ,  dat  men  'LQ\conceft.t. 
grote  reden  zou  hebben  om  hier  in  niet  voor  de  lillen  van 
i  defe  quade  geefl: ,  die  ons  geftadiglyk  wil  bedriegen  ,  tevre-i  vrAvxu  iHt 
fen,  als  gy  gehad  kont  hebben  ,  toen  gy  zo  onbefehroom- 
delyk  verlekerde,  (fchoon  God  noch  met  bekent  was)  dat 
gy  niet  bedrogen  kont  worden  in  dit  "M'oorltel  cnnbelluit,  mTropofuc^; 
/kdenk^y  ik       dan  wefentlykr        hoe  waar  het  ook  is  (  gdyk '» 
'er  ook  geen  meerder  waarhcitis)  dat  God  "wefentlyk,  ^X'^loExi^lerei 
hy  de  ftichter  van  alle  dingen,  en  geen  bedrieger  is,  noch-^.S,T/* 
tans,  om  dat  defe  dingen  niet  klaarbiijkelyk  fchijnenaJs  de- '•'■'"'^''"'»''»* 
fe  P  meetkundige  betogingen  ,  alwaar  't  maar  om  defe  oor- 
faak  ,  dat  veel  mcnfchen  q  Gods  wefentlykheit  ,  de  fehep- 
ping  der  dingen  ,  cn't  overige  van  God  tegenfpreken ,  en  . 
defe  ï  betogingen  van  niemant  ontkent  worden,  wie  zult  J^'^^^'"*'" 

Hh  5  gy 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


24^  y^fiie  tegemverfingm. 

zvcrf^^dcrcgy  dan  vinden,  diengy  ^ overreed  dat defen  hun Idaarblijkc- 

lykheit  en  fekerheit  van  d'anderen  ontkenen?  En  wie  fial  gelo- 
h^thci,  ven  dat  Diagoras ,  Theodorus,  en  meer  diergelijke  bgodver- 
cT>^2'''^r.-  loghenaars  niet  dusdanige  betogingen  voor  feker  en  vaft  ful- 

len  aannemen?  Enwieis  'er  die,  als  men  hem  vraagt  waarom 
il!'''"^""  w^^t  ^'^^^  driehoek  <=  't  vierkant  va^  de  gront 

c%:iacirri.  mct  dc  vierkauten  der  zijden  gely  k  is,  antwoorden  fal;  om  dat 
TSlfdZa     ^^^^^  ^^^^  '      ^^^^        "^^^  bedriegen  kan ,  eu  dat  hy 

crTniJ*'""  zo  wel  van  dit  ding ,  als  van  alle  d'andere  dingen,  de  (lichter  is: 

en  die  niet  eer  lal  antwoorden ;  om  dat  ik  dit  weet,  en  door  een 
^mZltu.'  ^  ontwijffclijke  betoging  overreed  ben  ?  Hoe  veel  te  meer  fou- 
ta.  den  Pythagoras,  Plato  ,  Archimedes,  Euclides,  en  d'andere 
hMathcmu.  h  Wiskouft euaars  dit  geantwoort  hebben ,  van  de  welken  nie- 

mantfchijnt  te  wefcn,  die  aan  God  gedenkt,  om  van  hun  >  be- 
i  Demonjira.  togiHgen  feker  te  zijn.  Doch  dewijl  gy  miflchien  dit  niet  van 

anderen,  maar  van  u  felf  alleen  belooft,  en  fulks  lofFelyk  en  wel 

gedaan  ]s,  zo  fal  ik  daar  niet  op  dringen. 

OP    DE  ZESTE 

BEDENKING. 

^X?'''  ^^^^^  ^ '^^fi'^^b^^^^'^^  Jloffelijh  dingen y  en  ^dadelijke 
Lt/f onderfcheiding  des  ^geejls  van  V  lighaam. 

ra  Ment.  j 

ff      W I  Bedenkmg  aangaat ,  ik  fal  my  hier  mee  niet 

p^r'Tm^Z  W  bekom  meren ,  dat  gy  in  't  begin  fegt  dat  de  n  ftoffelijke  dm- 
^TexiRtre ■  '  '^^^^  '^^^^  ^  voorwerp  van  d€  z^uivere  wiikpnft  z^ijn ,  P  m- 
\Ji\xtZ'  fentljikomen  wefen ;  fchoon  echter  de  ftoffelijke  dingen  't  voor- 
ï/J/r"'*  werp  van  een  qgemengde,  en  niet  van  de  ^fuivere  wiskonfl 
^THuaHm.  Zijn,-  gelyk  een  ^ punt, ' lijn, "  vlakte,  en  ^d'ondeellijke dingen, 
« sï.r>n>,,  ^^^^  beftaande,  en  ondeellyk  zijnde ,  niet  inder  daat  we- 
indtvifibi.  fentlyk  konnen  zijn.  Ik  M  alleenlyk  hierop  blijven  ftaan,  dat 
xL:^.w..gy  ^ici'  wcêr  M'jnbeelding  van  de  v  verftaning  onderfcheid. 
yintduato.  Want,  ó  ^geeft,  defe  tweefchijnendeadoeningen  van  een  en't 
l^S'oles,  zelve  b  vermogen,  gelyk  wy  hier  voor  aangewefen  hebben;  en 
i>  FucuitM^  indien  'er  enig  ^  onderfcheid  is ,  dit  fchijnt  niet  meer  te  wefen , 
l^tlTum  ^Jan  J  naar  't  meer  en  min.  Maar  befie  nu  hoe  defe  dingen  daar 
rn^gu  &  THi-  na  bewefen  worden. 

Gy 


rijfde  Tegenwerpingen.  247,^ï^r.'"' 

Gy  hebt  tc  voren  gefegt  dat  ^  inbeelden  niets  anders  is,  dan  de  ^ ge-  J 
flalte  of  c  '/  beelt  van  een  lighamelyk.  ding  te'^  bejchotiwen.  En  hier  ftaat  n. 
gy  toe  dat  ^  verft  aan  is  een  ^  driehoek^,  ^  vijfhoek^,  duif  ent  hoek,,  ^  tien-  Yrr'll'nHm. 
dmfenthoek^,  en  dusdanige  andere  dingen,  die  k  geftalten  der  lig-  y^^'entagt^ 
hamelijke  dingen  zijn  ,  tebefchouwen.  Gy  ,  nu  een  ondcrfcheit  hcw/o^». 
Itellende,  zegt  dat '  d^mbeeldmg  is  met  ziekere  ^  toepaffing  van  de  "  ken- 
neltjke  macht  aan '/  lighaam  :  maar  dat  dc  ^  verftaning  zodanig  een  p  toe-  lu^r^^" 
paffmg  of  poging  met  veretfcht.  In  voegen  dat,  als  gj  i  enkdyk.  j  enfon-  ^fjjj^^^'^'*^.^ 
der  arbett  een '  driehoek^bevat ,  als  een  ^  geftalte,  uit  drie  hoeken  beftaande ,  m  ^i>^iu<l' 
gyfegt  dat  dn  *  verft  aan  is:  en  als  gy^ntet  fonder  enige  ^poging  van    dc  ge-  'j^'p^^^^j^^ 
ftalteals  tegenwoordtg  hebt,  befchout,  onderfoekh  en  onderfcheidelyk^enbe-  c»i^nüfat]va; 
fonderijk  kent,  en  de  drie  hoeken  onderfcheid ,  z.o  noemt  gy  dat   inbeelden,  p '^J,^/,',^!"' 
En  dieshal  ven  ,  dewijl  gj  wel  fonder  arbett  begrijpt  dat  een  ^  duif  ent  hoekj 
een  geftalte  van  duifent  hoeken  is ,  en  datgy  nochtans ,  met  toe  te  paffen  en  q  S^v/fi- 
te  pogen  hem  met  kont  onderfchetden  i  en  als  tegenwoordig  hebben  ,  en  alk 
defe  hoeken  d^een  na  d' ander  onderfeheiden  ,  maar  dat  gy  hem  dieshal  ven  $  F^iraJ''" 
verwardelyk,  hebt ,  en  als  een  y  tiendutfemhoek^ ,  of  enige  andere  diergelijke 
z  geftalte^  z.o  acht  gy  dat  dit,  ten  opftcht  van  de  duif emh gek,,  of  tiendmfent- 
hoek     '  verftamng,  en  geen  h  inbeelding  is.  121^"^"' 

Maar  fekcr ,  daar  is  niets,  't  welk  verhindert  dat  men  zo  wel  y  ^wV^ic- 
zijn  «^inbeelding  als  ^  verftaning  op  de«=  duifcnthock  ,  gelyk  op  '!f^^„ra, 
de  f  driehoek  ,  uitftrekken  kan.  Want  gy  poogt  dclcn  geftalte  a  imeiteaio. 
van  zoveel  hoeken  u  enigiins  in  te  beelden,  Ichoon  defe  me- J.'/^^^-"^^^^^^^ 
nigte  der  hoeken  zo  groot  is ,  dat  gy  haar  niet  onderfcheidelyk  inüiuiit<i* 
h  bevatten  kont.  Wyders ,  gy  begrijpt  door  dcie  i  benaming  ^^^^tf"^"' 
vanduifenthoekeen  geftalte  van  duiient  hoeken;  maar  dele  fTn^9««w; 
benaming  is  alleenlyk  de  kracht  van  de  naam.  Want  gy  ^  ver-  u  laiZll 
ftaat  daarom  niet  meer,  dan     u  hnbeeld ,  de  duifent  hoeken  in  1 
dele  geftalte.  iimagtuari^ 

Maar  hier  ftaat  t'aanmerken  hoe  by  trappen  m  d'onderfchei-  ^^^Jlj-l}^'** 
ding  verloren  word,  en  de  n  verwarring  toeneemt.  Want  men  o  Tctrag<^ 
fal  een  "  vierhoek  verwardelijker,  dan  een  v  driehoek  ,  q begrij-  '^"jr\gomr»i 
pen ,  ^  inbeelden,  of «  verftaan,  maar  echter  ondcricheidelijker \Tercii>erel 
dan  een  «vijfhoek,  defe  weer  verwardelijker  dan  een  «  vici- J  y^lv^r^'* 
hoek  ,  en  onderfcheidelijker  dan  een   feshock,  en  dus  vervol- 1  Pcntaio-  *  • 
gens,  tot  dat  men  niets  befcheidelykvoorftellen  kan,  en  om  u  rr/r^..,,, 
dat gy't  dan  niet  befcheidelyk  kont  begrijpen,zo  verwarclooft  '^"^'.v*" 
gy  daar  naar  te  pogen.  ZHtk''^''^' 

Dieshalven,  indien  gy,  een  «geftalte  y  onderfcheidelyk,'^  f'!;*»-*.. . 
en  met  fekere  ^finnelijke  poging  kennende,  dit  gelijkelyk^c^^'f'U* 

*  mbeeU/'"-/*^"'''? 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


HhfiaqtnAfio, 
b  tntilUtliut 
C  Louietitio. 
d  GtriM  /» 
tcrnx  cogni- 
tionit, 

e  K^ccidentU' 
riurn. 

i  Secundum 

g  Dijlnul  't 
'vel  riniif'e^ 

tittm, 
nnm. 

V,  Myrioge» 
TiHm. 

0  Diflinnio 
vtl  nmijjlo, 
p  Fir^nrn. 
tj  I  mazinatio. 
zUteUeni  . 

^  content  10. 

1  Conff.fio  & 
remifto. 
II  lnte!le£l'io. 
Wlmaginatio 

tia  &  coh/h» 
fo. 

y  Detiz^tvtta. 
&  perfpuui- 

tiV. 

T<\ndi, 
a  Vü  inteüi- 

U  EjJh.tU 
tut, 

c  FuuHiones, 
il  Stmudum 
niü^n  (Sr  mi. 
nm. 

f  Imaginan- 
do, 

g  intcUt*tn. 
do. 

h  Idea, 
i  Mtnt. 
k  Ider., 
\  Immateria' 
lts. 

in  KAnima, 
•  II  Mens. 
p  BermahH- 


248  ^///^(f  Tegemverfingen, 

Mnbcelding  en  ^vcrftaning  wil  noemen,  en  alleenlyk  verfla- 
ning  alsgy 'tflechsverwardelyk,  en  met  geen  of  feer  weinig 
cpogingbefpiegelti  ditflil  aan  u  geoorloft  zijn  ;  maargyfult 
echter  daarom  niet  meer  dan  een  '^geflacht  van  innerlijke  ken- 
nis konnen  oprechten,  aan't  welk  alleenlyk^  toevallig  lal  zijn 
dat  men,  ^naar  't  meer  en  min  ^onderfchcidelykof  flaauwe- 
lyk,  enige  hgcfbalteaanfchout.  Enlekcr,  als  wyde  ^fevcn- 
hoek,  achthoek,  en  d'andere  '  gcftaltcn  ,  tot  de  duifcnthock 
ofn tienduifenthoek  toe,  willen deiirlopcn  ,  en altijt en gedu- 
riglyk  op  de  meerdere  en  mindere  onderfcheiding  of  vcr- 
flaauwing  merken,  fullcn  wy  konnen  feggen  waar,  of  in  welks 
Pgelhiltc'M  d'inbcclding  ophoud, en  de  '  vcrflaning  alleen  blijft? 
Maar  fal  men  niet  eer  iien  een  gevolg  en  rijg  van  een  en  de  fel- 
ve  kennis ,  daar  af  ^  d'onderfchciding  en  bevatting  geduriglyk 
en  ongcvo^liglyk  afneemt,  naar  dat  de  ' verwarrmg.en  vcr- 
flaauwing  toeneemt  ?  Wyders ,  aanmerk  hoe  gy  de  u  verfta- 
nmg  vernedert ,  cn  d'inbeelding  verheft.  Want  waar  naar 
tracht  gy  anders,  dan  naar  d'ecn  te  verkleinen,  en  d'ander 
te  vergroten,  dewijl  gy  aan  d'een  ^ onachtfaamheit  en  ver- 
warring, cnaand'anderynaerftigheit  endeurfichtigheit  toe- 
eigent ? 

Gy  zegt  da^rm  dat  de  ^  k/acht  van  ideeUeny  voor  zooveel  zjy  van 
d€  ^kracht  van  verflaan  onder fcheiden  word ^  tot  de  ^  wez,enthettvanH 
nietveretfcht  vpord.  Maar  hoe  kan  dit  wefcn ,  zo 't  een  en  de  felf- 
de  kracht  is,  welks  <=ampten  alleenlyk  «i  naar  't  meer  en  min 
verfchillen. 

Gy  voegt  'er  noch  by  dat  de  "  geeft  ftch  in  inbeelden  naar  U  lier. 
haam  keert  y  tn^'t  verflaan  tot  fich  [elf,  of  tot  het  ^denkbeelt,  dathyin 
flchheeft.  Maarwatdan,  2-0  de  i  geeft  fich  niet  tot  fich  zelf ,  of 
tot  het  dcnkbeelt  kan  keren,  Tonder  fich  te  gelyk  tot  iets  'hV- 
hamclyk,  of  door  het  lighamelykdenkbeelt  vertoont ,  te  ke- 
ren? Want  dedriehoek,  vijfhoek,  duifenthoek ,  detienduil 
fenthoek,  en  d'andere  geftalten,  of  der  felver  denkbeelden 
zijn  geheel  hghamelyk;  en  de  ge.eft  kan  niet  op  hen  merken, 
dan  met  hen  als  lighamelyk  te  vcrftaan.  Wat  de  ^  denkbeelden 
der  dingen  aangaat,  die  wy  geloven  '  onftoffelyk  te  wefen, 
gelykvanGod,  van  d'engelen  ,  vande  menfchelijke  ««ziel  of 
ngeeft,  het  blijkt  dat  de  denkbeelden,  die  wy  daar  af  hebben, 
of  lighamelyk  ,  of  gelyk  lighamelyk  zijn,  te  weten  van  de 
^mcnfchclijke gedaante,  cn  vandd'dunftc,  enkelfte,  enon- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


Ml 


Fijfie  Tegenwerpingen.  .249 
gevoelijkftc  dingen ,  als  de « lucht  cn  't  vuur,  genomen,  jrelyk  a^^v & 
Wy  hier  voor  ook  aangeroerc  hebben.  Voorts  ,  dat  £iv  feet  dat 
gy  alleenlyk  b  waarfchijnelyk  gift  dat'er  enig  lighaam  c wcfent- 
lyk  IS  i  dewijl  gy  fulks  met  in  ernll  kont  leggen  ,  zo  fal  ik  mv  ^^"^'^^ 
daar  mee  niet  verletten.  "  ^ 

II.Gy  handelt  daarna  van  de  ^rin,en  doet  voor  eerfl:  een  feer  IJ  r 
trcftelyk  verhaal  der  dingen ,  die  door  de  ^  finnen  bekent  zijn  è  slr 
geworden,  endiegy,  alleenlyk  door  ^'t  oordeel  en  beleid 
de  natuur,  voor  waar  gehouden  hebt.  Gy  verhaalt  daar  na  de 
ervarentheden,  die 't  geloof,  'twelkgy  vandehfinnenhad,zo  ^^^v^^""'^» 
omgeworpen  hadden,  dat  zy  u  zo  verre  hadden  gebra-t,  als  wv  ^ 
uinid'eerfte  Bedenking  hebben  gefien.  ^  üv...* 

Doch  ik  heb  hier  niet  voorgenomen  tegen  u  om  de  waarheit 
der  Minnen  te  twiften:  want  hoewel  het  bedroch  of  de  valsheit  k 
met  in  de  fin  is,  die  warelyk '  lijdely  k  is,  cn  alleenlyk  de  dingen  ' 
vertoont,  die  verfchijnen,  cn  die  nootfakelyk  uit  hun  oorfiken 
zodanig  moeten  fchijnen  ,  maar  in  ^  't  oordeel,  of  in  de  n  ceell:, 
die  met  o  omfichtigly  k  genoech  handelt,en  niet  bemerkt  dat  dc  l 
dingen,  die  verre  af  zijn,  om  defe ,  of  andere  oorfaken  verwar-  ^^^^ 
der  en  minder  fchijnen,  dan  als  zy  naby  ons  zijn  ,  en  dus  met  de 
andere  dingen.  Maar  overal,  daar 't  bedroch  is  ,  kan  men  niet 
loghenen  dat'er  enige  isjen  de  fwarigheit  beftaat  alleenlyk  hier 

m,  of  wy  nimmer  van  de  waarheit  van  enig  dine,  door  dep  fin-  r  r 
nen  ^  bevat,  verzekert  konnen  wezen.    ^     ^  \  ttr., 

Zeker ,  men  behoeft  geen  voorbeelden  hier  tegen  op  te  foe- 
ken.  Ik  fal  alleenlyk  op  de  dingen,die  gy  bybrengt,of  eer  voor- 
wcrpt,feggen,dat  wy,als  wy  een  toren  van  naby  aanfchouwen, 
cn  als  aanraken,  zeker  zijn  dat  hy  vierkant  is,  fchoonwy,  wat 
verder  daar  af  zijnde,  oorfaak  hebben  van  hem  ront  t'oordelen, 
of  ten  minften  van  te  twijfFelen  of  hy  ront ,  of  vierkant,  of  van 
enige  andere  geftalte  is. 

Dus  kan  ook  dit  gevoel  van  fmart,  dat  noch  in  de  voet  of  in 
de  hant  fchijnt  te  wcfen,  na  dat  defe  leden  afgezet  zijn,  Ibmtiits 
de  genen  bedriegen,  die  van  defe  leden  berooft  zijn  ;  endit  uit 
oorfaak  van  de  dierlijke  geeften  ,  die  tot  in  defe  leden  komen  , 
en  daar 't  gevoel  veroorfaken.  Maar  degenen,  die  een  geheel 
lighaam  hebben,zijn  zo  zeker  van  dat  zy  in  de  hant  of  voet, daar 
Zy  infien  fteken,  pijn  gevoelen,  dat  zy  daar  af  niet  konnen 
twijfFelen. 

Zo  ook,  dewijl  wy  in  dit  leven  by  beurten  waken  en  flapen . 

li  zo 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  50  vijfde  Tegemverpmgen. 

20  worden  wy  fomtijts  door  de  flaap  bedrogen ,  om  dat  \vy  me- 
nen't  geen  tellen  ,  'twelk  niet  voor  ons  is:  maar  wy  flapen 
niet  alt  ijt,  en  terwijl  wy  warelyk  waken,konnen  wy  niet  twijf- 
fclcn  of  wy  waken  of  flapen. 

Zo  ook ,  hoewel  wy  denken  konnen  dat  wy  van  een  natuur 
a  oé/iom.  zijn,  die  bedroch  *  onderworpen  is ,  ja  ook  in  de  dingen ,  die  ons 
de  warclykflen  fchijnen;  zo  denken  wy  ook  dat  wy  van  natuur 
b  c-iUAcci    zodanig  zijn,  dat  wy  de  ^  waarheit  konnen  bevatten.  En  hoewel 
t/tnuiH,         fomtijts  dolen ,  gelyk,  door  een  bedroch  dat  wy  niet  mer- 
ken ,  of  door  een  ftok ,  half  in  't  water  gefleken  j  zo  verflaan 
\vy  echter  fomtijts  de  waarheit,  als  inde  meetkonftige  beto- 
gingen, of  in  dellok,  uit  het  water  getrokken :  in  voegen  dat 
wyniet  aan  de  waarheit  van  een  van  beide  konnen  twijfFelen. 
En  hoewel  wy  van  d'andere  dingen  mogten  twijfFelen  ,  zo  zou 
men  ten  minften  hieraf  niet  mogen  twijfFelen,  te  weten  dat 
de  dmgen  zodanig  fchijnenjen  het  moet  nootfakelyk  zeer  waar 
Zijn,  dat  zy  zodanig  fchijnen.  En  hoewel  de  reden  ons  veel  din- 
gen  ontraad,  tot  de  welken  de  natuur  ons  drijft ,  zo  neemt  dit 
cjh,mnu.  echter  de  waarheit  der  c  verfchijnfelen  ,  dat'et  zodanig  fchijnt, 
nietwcchj  hoewel  het  hier  niet  nootfakelyk  is  t'onderfoeken 
of  de  reden  fich  tegen  de  drift  van  de',  fin  fielt ,  alleenlyk  op  een 
felvewijfe,  als  de  rechte  hant  de  flinke,  die  van  vermoeitheit 
neerzijgen  wil,  onderfteunt,  of  op  enige  andere  wijfe. 
tl"^"'"  ^yg^^^^y  gevolg  tot  uw  'Woorneemen  voort,  maar 

fchijnt  dat  naauwelyks  eens  aan  te  roeren.  Want  gy  vervolgt 
^^•n!!Z!i'  riadattk.beginmyz.€lf^  ende  ^  Jiichter  van  mtjn  oor- 

'i  ivmcrl. '  fpYougbcter te  kennen  i  z^o  achttk  dat  ik.  met  hoekelaojifelyk.  (iHe  dedtn- 
j;  Scnju^.    gg„  j^oet  toelaten  ,  die  ik^van  de  g finnen fchijn  te  hebben  ,  en  hen  ook,  niet 
alle  in  tmjjf el  trekken.  Ditgaat  wel,  fchoon  gy  zonder  tvvijfï'el 
te  voren  ook  een  zelve  mening  hebt  gehad. 

Gy  vervolgt  dus :  Eerfielyk,  dewijl  ik^  met  dat  alle  de  dineren  y 
hturè.     die  ik,  -'kjarelyk^  en  '  onderfcheidelykverfta  ^  van  God  zodanig  gemaakj 
iD>si,,nf.  j^onyien  worden,  als  tk  hen  verjia,  z,o  is  hgenoech  dat  tk^heen  dmg 
z^onderU  ander  kjarel^\en  ander fc heide ljk,k^n  verfiaan  ,  om  7.eker  te 
k  Diverfa,  /^^;  f,^.^      5^  ^^^^^  R  verfcheidcn  is  ,  om  dat  het  ten  mm Jicn  van 

G  od^  af gefcheiden  geftelt  k/tn  worden;  en  daar  is  mets  aangelegen  welke 
m  'Vounfia,  ra  macht  te  weeg  brengt  dat  het  »  verfchetden  geacht  word.  Hier  op  is 
ni>;vcrfa.  j^jg^-g  anders t'antwoorden,  dan  dat  gy'tgeen,  'twelk  klaar 
is,  door  iets,  dat  duifter  is ,  bewijft;  ik  verfwijg  nochdat'er 
o2iia\i,,    enige  duifterheitin  o'tgevolgis.  Ik  faimy  hier  aan  niet  hou- 

dea 


rijfde  Tegenrnrpingen,  2  5f  i 

den  dat  men  eerfl  had  moeten  bewijfen  dat  ^  God  wcfentlyk  is ,  a  DeHmtxi. 
en  tot  welke  dingen  zijn  ^  macht  fich  uitftrekt ,  om  te  tonen  dat  baw,4. 
hy  al  't  geen  kan  doen ,  't  welk  gy  verftaan  kont.  Ik  fal  alJeen- 
lyk  vragen  of  gy  niet  klarelyk  en  onderfcheidelyk  defe  ^  eieren-  Prof^netas, 
Ichap  in  de  driehoek  verftaat ,  dat  de  grootfte  zijden  de  groot- 
fte  hoeken  ondertogen  worden,  en  dit  van  d'andere  eigen- 
fchapafgefcheiden ,  daar  in  de  drie  hoeken  tezamen  met  twee 
rechte  hoeken  gelyk  gehouden  worden  ?  En  zult  gy  dan  niet 
toelaten  dat  God  zo  wel  defe  eigenfchap  van  d'ander  kan  af- 
fcheiden,  en  befonder  ftellcn,  als  de  driehoek  nu  defe,  en 
niet  die  eigenfchap  heeft ,  of  als  defe  eigenfchap  ook  weer  van 
de  driehoek  afgefcheiden  en  befonder  kan  zijn?  Maar  ik  fal  u 
hier  ook  niet  ophouden,  om  dat  defe  affcheiding  weinig  ter'^  s^^arau», 
zaak  dienftig  is.  Gy  voegt'er  noch  by  :  'Dieshahen  ,  'mt  dit  z.eU 
ve ,  dank^weet  dat « ikjvefentljk^ben,  en  dat  ik^ondertHjjchen  bemerl^dat  ^^^^'"^'^'^ 
^  er  heel  niets  anders  tot  mijn  natuur  of  ^  w  ef ent  heit  behoort  j  behalven  ö/// t"f/««<M. 
alleen  y  dat  ik^  een 'idenk^end  ding  ben  j  bejiutt  il^met  recht  dat  mijn  ^we-f.J^s'"^^' 
fentheit  in  dtt  enige  bejiaat,  dat tl^een  ^  denkend  dmg  ben.  Ik  zou  hier  .Y^^'j'^^^*- 
ftant  houden ,  maar  't  is  genoech  't  geen  weer  te  verhalen  dat  " 
ik  op  de  tweede  ^  Bedenking  bygebracht  heb ,  of  te  vervvach-  ^  -^i"^'*'^'»' 
ten  wat  gy  inbrengen  wilt. 

Gy  vervolgt :  Enhoewelik  miffchien  (  of  eer  voor  zieker  gelyk,  ik. 
hierna  z.<$l  z.eggen  )  een  lighaam  heb  ^  dat  ^  z.eer  engelyk,aan  my  ver^^^'^^^^"^'^^-- 
knocht  ts ,     is   nochtans  z^ek^r  dat  ik,  mrelyk,  van  mijn  lighaam  m  on-  m7)«/h«^7*. 
derf cheiden  ben ^  en  z,onder  dat  wcfentlyk^  k^an  voefen^  om  dat  ik^  van'' 
d^een  zSjde  een  klaar  en  onderfcheide  ^  denk,b eelt  van  my  z.elf  heb ,  voor"^^"^'*' 
zo  veel ik^alleenly keen  v denkend ^  engeenuitgefirekt  dmg  ben,  en  ^',^;^JJ^y/ 
d^ andere  zjjde  een  onderfcheide  s  denkbcelt  des  lighaams  heb ,  voor  ZtO  res. 
veel  het  een  « uitgeflrekt ,  en  geen  denkend  ding  is.  -^f/^'^^^^^ 

Ditis'tgeen,  daar  gy  naar  tracht.  Dieshal  ven  ,  dewijl  de 
knoop  van  dc  zwarigheit  meeft  hier  in  beftaat,  zois't  nodig 
hiereen weinig  ftil  teftaan,  om  te  fienhoegydit  vaftmaakt. 
Hier  word  voor  eerft  vand'onderfcheiding  tuflchcn  u  en  uw 
lighaam»  gehandelt.  Maar  wat  lighaam  meent  gy  ?  te  weten 
dit  s  grove  lighaam  ,  uit  leden  beftaande ,  van  't  welk  zonder  ^  ^'^f""* 
twijffel  defe  woorden  zijn :  Ik,heb  een  lighaam  ,  aan  my  verknocht , 
cn'tts  zieker  dat  ik.  'van  mijn  lighaam  onderfcheiden  ben,  enzovoort. 

Maar,  ó  »Geeft,vandit  lighaam  is  geen  zwarigheit;  gelyk  wel  . 
Wefenzou,  zo  ik,  met  veel  andere  "  W  ijsbegerigen  ,  uvoor-ï,  i^rf^u^ 
wierp  dat  gy  waart  «'T»Aé;ö«<»r,w  volmaaktheit,xbedrijf  ,y  vorm, 
l  i  z  ge-^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2  5  Vtjfde  Tegenwerpingen. 

I^m'/'^  ^geciaantc,  en,  om  naar't  gewoon  gebruik  tc  fpreken  ,  de 
..rpoTC  y/^,  hghaam ,  om  dat  zy  achten  dat  gy  niet  meer  van  ' 
^^^^^^^^^^n^/on^erfcheidenenJaffcheidelykzijt,  dan  de  ege, 
Italtc  of  enige  andere^wijfe :  en  dit 'tzygy  scheels  ziel  ziit, 
f!;S":  ofook  v5,W^«,5,..Wi.,  hmogelykofl,^delykverftant,ge- 
s,  ^ntma,  Jy  K  Zy  fprcken.  Maar  ik  wil  mildelijker  met  u  handelen  na- 
il/^^I'/tj^"  f"^^y/^  '^^ct  u  t'aanmerken  als  T<"«T,«av  i  een  doenend  verftant, 
P^///v,/«.    ja  ook  ^«e^s-i»  een  k  hopelyk  verftant ,  hoewel  op  een  ander  wii- 

,  die  ik  by  hen  laat.  ^ 
iiltiS'   •  ^^^"^     fteldendit  i  doenend  verftant  aan  alle  menfchen 
«ir"«;/      (jaook  aan  dedingen)  gemeen,  en  dat  het  aan 't  moselyk 
Zmil'^""  verftant  de  macht  van  te  verftaan  gaf,  geheel  met  de  felve  re- 
*  ^     •     clcn  ,  en  met  de  zelve  nootfakelykheit ,  als  het  licht  aan't  oog, 
omtefien,  nodig  is,  'twelk  veroorfaakte  datzy'tby't  licht 
van  de  zon  geleken,  en  dieshalven  dat  aanfchouden  als  iets, 
dat  van  buiten  koomt :  maar  ik  aanmerk  ii  eer  (dewijl  ik  fie  dat 
^"-^^  -l^-ekerabefonder verftant,  datin'tlig. 

ov,w..  O  //V'-',^fi"^^^^.^^^^^^^^  ofgy 
''aflchcidelyk  van  dit  hghaam  zijt,  otniet;  en  dieshalven  zei- 
de  ik  ccn  weinig  tc  voren  dat  men  niet  tot  de  goddelijke  macht 
behoeft  te  gaan  ,  op  dat  defc  dingen,  diegy  affcheidelyk  ver- 
ftaat ,  affcheidelyk  zouden  wefen  :  maar  de  zwarigheit  beftaat 
in  't  lighaam ,  dat  gy  zelf  zijt ,  als  of  gy  zelf  een  dun  en  fijn  liff. 
haam  kont  wefen,  dat  in  dit  grove  lighaam  verfpreid  is ,  of  m 
een  deel  daar  af  zijn  zetel  heeft.  Voorts ,  gy  hebt  noch  niet  be- 
welen  dat  gy  iets  zuiverlyk  onlighamelyk  zijt:  en  hoewel  gy 

p  hudiuüo.  in  u  tweede  p  Bedenking  gefegt  hebt  dat  gy  geen  wint  Peen 
vuur,  geen  damp,  geen  lucht  zijt,  zo  hebiku  daar  op  doen 
gedenken  dat  gy  zulks  zonder  bewijs  zeide. 

Gy  zeide  ook  datgy  daarvan  defe  dingen  twiftreedende  ; 
maar  gy  hebt  fedcrt  met  betwiftreedent ,  noch  door  enige  re- 
den  bewefen  dat  gy  niet  dusdanig  een  lighaam  zijt.  Ik  ver- 
hoopte datgy  ^t  hier  zoud  doen,  en  echter,  indien  gyietsbe- 
twift,  ofbevvijft,  zo  bctwift  en  bewijft  gy  datgy  niet  dit  (^ro- 
vc  lighaam  zijt,  van'twelk,  gelyk  ik  alreé  gefegt  heb,  geen 

q  7./M  cUya  zwarigheit  is. 

rV"!w- i  V.  Maar^  zegt  gy ,  ih^  heb  van  d^een  z^ijde  een  *i  k}aar  en  onder- 
'tKun/r  f^^^^^^  denkbeelt  van  mj  z^elf,  voor  z.o  veel  ik^een  '  denkend ,  en  geen  uit. 
l)'Z%ji;n-  l^P^ks  (^i^g^^n  i  envandandcre  ^(jde  een  ^  onderfc  heide  denkbeelt  des 

lighaams^f 


vijfde  Tegemverftngen,  2j} 
tighaams ,  voor  z.o  veel  het  alleenlyk^  een  a  Hitgejlrekt  en  geen  denkjnd  ding  *%  '-^^^"^-^ 
is.  Wat  voor  eerft  het  denkbeeltdes  lighaams  aangaat,  menbTXSp. 
behoeft,  zo  hetfchijnt,  daar  niet  veel  moeiten  toe  te  doen.'""* 
Want  indien  gy  dit  van  het denkbeelt  des  lighaams  ^  in  't  al- ' 
gemeen  zegt ,  zo  moet  ik't  geen ,  dat  ik  u  alreé  voorgeworpen 
heb,  weer  verhalen ,  te  weten  datgy  bewijfen  moet  dat  het 
tegen  de  ^  lighamelijks  natuur  flrijd ,  dat  het  tot  e  denking  be-  'Hi^^r* 
quaam  is ;  en  dus  zou  men  weer  naar  f  't  beginfel  verëiflchen ,  rX'i'i/a. 
dewijl  s  't  gefchil  hier  in  beftaat,  of  gy  niet  een  h  dun  en  fijn  lig-  f  ^'-'"'"/"«'» 
haam  zijt ,  als  of  i  denken  tegen  't  lighaam  ftrijdig  was.  l'''^Z%, 

Maar  dewijl  gy ,  dit  zeggende  ,  alleenlyk  van  dit  ^  grove  lig-  l'^^J^Ï)^^"* 
haam  handelt ,  van  't  welk  gy  beweert  dat  gy  '  onderfcheiden  k  corpZ'' 
en  affcheidelyk  zijt,  zo  fal  ik  niet  zozeer  ontkennen  d^tgyp:^^^/^ 
het  '^Menkbeelt  daar  af  hebt,  als  ik  wel  loghenen  fal  dat 
hebben  kont ,  indien  gy  een  "  onuitgeftrekt  ding  zijt.  Want  ik  [^7^^^^ 
bid  u  ,  hoe  meent  gy  dat  de  O  gedaante,  of  het  p  denkbeelt  van't "  vt^^anex. 
lighaam ,  't  welk  uitgeftrekt  is,  in  u ,  dat  is  een  '  onuitgeftrekt  o'&rV/. 
onderwerp ,  ontfangen  kan  worden.  Zeker ,  defe  « gedaante  p  /  /^-^^r- 
koomt  of  uit  het  lighaam  voort,  en  dan  is  zy  zonder  t  wijffel  fj^fif^^/j,^; 
lighamelyk,  en  heeft  haar  delen  buiten  haar  delen  ,  en  is  dies-  r -yw^i^-^W 
halven » uitgeftrekt  j  of  zy  is  "  van  elders  ingedrukt ,  om  dat  het  7sl7c'eu 
altijt  nootfakelyk  is  dat  zy ,  om  een  wuitgellrekt  lighaam  te  * -'''"^^'»- 
vertonen  ,  ^  delen  moet  hebben  ,  en  dieshalven  uitgellrekt  is.  "r^Jéff/ 
Want  zeker ,  indien  zy  geen  delen  had  ,  hoe  zou  zy^dan  delen  ^"''^"^  '^^i 
vertonen  ?  indien  zy  geen  y  uittrekking  had ,  hoe  zou  zy  een  x '£^1 
uitgellrekt  ding  zijn  ?  nidicn  zy  geen  ^  geftalte  had  ,  hoe  zou  zy  l 
een  ^  geftaltig  ding  weien?  indien  zy  geen  flelling  had, hoe  fou  ft. " 
zy  een  ding  zijn,  dat  hoger,  laeger ,  rechte ,  flinke  en  Scheve  bRffjJ'*,%^. 
delen  heeft Indien  zy  geen  ^  verfcheidenheit  had  ,  hoe  fou  zy    "  ^ 
^verfcheide  verwen  hebben?  enzovoort.  Dieshalven  fchijntaK^''^^^/ 
heel  geen  s  uitftrekking  aan  't  denkbeelt  t'ontbrcckcn.  Maar Z"^"'""''"' » 
indien  zy  daar  aan  ontbrak ,  hoe  zoud  gy ,  zo  gy  onuitgeftrekt  'dlZZ'fini. 
waart,  haar  daar  aan  onderworpen  maken?  hoe  zoud  gy  haar  ^'''•''» 
aan  u  konnen  toepaflen  ,  en  gebruiken  ?  en  eindely k  hoe  zoud  VvltuZ' 
gy  bevinden  dat  zy  allengs  uitgewifcht  wierd  en  verdween  ?  icoiore,v,i^ 

Wyders ,  wat  het '  denkbeelt  van  u  zelf  aangaat ,  ik  heb  by  T^xtenjio: 
h  gcen,'t  welk  ik  alreê  gefegt  heb,en  voornamely  k  in  de  twee- 
de  k  Bedenking ,  niets  by  te  voegen.  Want  men  fiet  daar  door  kJilZao*i 
Idarelyk  dat 'et  zo  verre  van  daar  is  datgy  een  klaar  en  onder- 
fcheide  '  denkbeelt  van  u  zelf  hebt ,  dat  gy ,  in  tegcnd  eel ,  heel  i 

I i  3  geen 


2^4  Vijfde  Tegemverpngen, 

aT.c.g;Mr..gcen  fchijnt  te  hebben ;  vermits  gy,  fchoon  gy  bekent  Mat  gy 
aenkt,  echter  niet  weet  hoedanig  een  ding  gy  zij  t ,  die  denkt: 
^"^o^c^cndat,  hoewel  dezeenige^werkine  bekent  is ,  echter 
c^.i^u    'hetvoornaamfte,  datisdecrelfltandigheit,die werkt ,  vooru 
verborgen  IS.  Men  mach  dieshalven  u  wel  by  een  blinde  gelij- 
ken, die,  de  hitte  gevoelende,  cn  bericht  zijnde  dat  zy  van  de 
zon  koomt,  een  klaar  en  onderfchcide  denkbeelt  van  de  zon 
waant  te  hebben  ,  vermits  hy ,  gevraagt  zijnde  wat  de  zon  is 
tl  Ka  Ulo  20U  konnen  antwoorden:  een   vvarmmakend  ding.  Maar,  fult 
^t^/"""       ^^^Sgen  ,  ik  voeg  hier  niet  alleenlyk  by  dat  ik  een  e  denkend 
Tiic's  mn    ^^^Z  t>en,  maar  ook  dat  ik  een  ^dmgbenydat  metuitgeflrekt  is.  Doch 
exWrt.     om  te  verzwijgen  dat  dit  zonder  bewijs  gefcgt  wortjfchoon  het 
echter  ingefchiHlaat,  zegmy,  ik  bid  u,  hebt  gy  daarom  een 
Klaar  en  onderlcheide  denkbeelt  van  u  zelf?  Gyzegt  datgy 
geen  uitgclh-ekt  ding  zijt:  gy  zegt  wel  wat  gy  niet  zijt ,  maar 
c  Ver.  &    ^^^^  ^^^^     ^^'j^-      om  een  klaar  en  ondcrfcheidcjof,  't  welk  e- 
"^ernmn^     vciiecnsis,  Om  een .  Waar  en  volmaakt  denkbeelt  van  enigdinc 
h'^W      ^'^^^^"'^s,  zeg  ik,niet  nootwcndig  het  dingfelfi»  flelliglyk , 
i^^m.;;.,  en,  omzoteipreken,  '  bcvelliglyk  te  kennen  ?  Is'tgenoech 
als  men  weet  dat  'et  niet  enig  ander  ding  is  ?  Zou  dan  de  geen , 
dietenminftendit  van  Bucephal  wift,  dat  het  geen  vlieg  is, 
een  klaar  en  onderfcheidelyk  denkbeelt  van  Bucephal  heb- 
kr^i.w.  ^r"^  M^aromhieropniettedringen,  zofal  ik  liever  vragen 
I  i'^p;  ' "  uitgeftrekt  ding  zijt  ?  Zij t  gy  dan  niet  deur  't  hele 
lighaam»  verfpreid  ?  Ik  weet  niet  wat  gy  antwoorden  fult. 
Want  hoewel  iku  van't  begin  alleenlyk  in  de  harflenen  heb 
gekent ,  zo  was  echter  dit  eer  by  gifling ,  dan  om  dat  ik  uw  c^e- 
voelen  wift.  Ik veftte  mijn giÓing op defe woorden,  die  een 
m^$ai    weinig  daar  na  volgen,  als  gy  zegt  ógeeft,  nietvanalU 

de delendesltghaams''^ geraakt  of  a^ngedaanmrd,  maar alk^^^ 
harjfenen,  of  alleenlyk^van  een  [eer  kjem  deel  daar  af.  Maar  ik  was  ech- 
ter niet  geheel  verzekert  of  gy  daarom  alleenlijk  in  de  harfle- 
nen, of  in  een  deel  daar  afwaart,  dewijl  gy  in 't  hele  lighaain 
kont  wefen ,  en  alleenlyk  in  een  deel  geraakt  worden :  gelyk 
Wygemeenlyk  feggen  dat  de  ziel  deur 't  gehele  lighaam  ver- 
fpreid is,  en  echter  alleenlyk  in  't  oog  ziet. 

Deze  volgende  woorden,  en  hoewel  de  gehele^  getjl  aan't  geheel 
'     lighaam  veremgt Jchtjnt  te  wefen  ,  en  zo  voort,  hebben  ook  twijf- 
felingin  my  verwekt,  vermits  gy  daar  niet  zegt  datgy  aan 't 
gehele  lighaam  verenigt  zijt ,  maar  alleenlyk  niet  ontkent  dat 

gy 


Vijfde  Tegenwerpingen,  2  J  y 

gy  daar  aan  verenigt  zijt.  Nu,  dit  zy  20 't  wil.  Zv,  zo'tuluft, 
voor  eerft  deur  't  geheel  lighaam  verfpreid,  of  zy  de  felfde  met 
de  *ziel,  of  iets  verfcheiden ,  ik  vraag  u  dan  of  gygeen  uit-a-^«t//?*i 
jftrekking  hebt ,  die  dus  van  't  hooft  tot  de  voeten  uitgeftrekt 
zijt?  die  zo  groot  als 't  lighaam  zij  t  ?  die  zo  veel  delen  hebt, 
de  welken  met  de  delen  van  't  lighaam  overeenkomen  ?  Of 
zegt  gy  dat  gy  daarom  ^  onuitgeftrekt  zijt ,  « om  dat  gy  geheel  hiucsxenf^, 
in 't  geheel,  en  geheel  in  yder  deel  zijt  ?  Indien  gyjafegt,  zo  ■„^';^'fj;°'^ 
vraag  ik  u  hoe  gy  dit  neemt  ?  kan  een  felve  ding  gelijkelyk  ge- 
heel  in  veel  plaatfen  zijn  ?  't  Geloof  leert  ons  dit  van  de  heili-  ^'xsTrnm 
ge  verborgentheit.  Maar  men  fpreekt  hier  van  u ,  als  van  een  '^^V'f 
naturelyk  ding ,  en  naar  't  naturelyk  licht.  Kan  men  verftaan  ^  ^^^^^^ 
dat  'er « veel  plaatfen,  en  niet  ^veel  geplaatfte  dingen  zijn  ?  Zijn \mrluZ\ 
hondert  niet  meer  dan  een  ?  En  indien  enig  ding  geheel  in  een  ^"^^ 
plaats  is,  kan  het  dan  in  anderen  zijn ,  't  en  zy  het  buiten  fich  is, 
gelyk  de  plaats  buiten  de  plaatfen  is?  Zeg  vry  alles,  dat  gy  wilt, 
ten  minften  fal  duilter  en  onfeker  zijn  of  gy  in  enig  deel  geheel, 
dan  of  gy  door  de  befondere  delen  van  u  niet  eer  in  de  befonde- 
re  delen  zijt.  En  gelyk  het  veel  blijkel ijker  is  dat'er  niets  te  ge- 
lyk in  veel  plaatfen  kan  wefen ,  zo  fal  'c  ook  blijkelijker  weien 
dat  gy  niet  geheel  in  de  befondere  delen  zijt ,  maar  alleenlyk 
geheel  in 't  geheel,  endieshalven  door  de  delen  van  udeur't 
geheel  verfpreid,  en  dat  gy  dus  s  uitftrekking  hebt.  ^^£xun[,(,\ 
Zy  dan  alleenlyk  in  de  harllenen,  of  alleenlyk  ineenfeer  * 
klein  deel  daar  af :  gy  fultziendat'eraltijt  het  felve  ongemak 
fal  wezen,  vermits,  hoe  klein  dit  deel  ook  is,  het  echter*^  uit- iic^t*»/^^ 
geflrekt  is,  en  gy  ook  daar  bcncffens ,  en  dicshalven  zijt  gy  uit- 
geftrekt ,  en  hebt  i  deeltjes,  die  met  de  deeltjes  daar  af  overeei>  »^'"'^*^'«* 
komen.  Neemt  gy  dit  deel  van  de  harflencn  voor  een  punt  ? 
Zeker ,  dat  is  ongelooffelyk.  Maar  genomen  dat  het  een  punt 
is  \  indien  het  een  ^  punt  van  de  Natuurkunde  is,  zo  blijft  ech-  k/»»»^"»» 
ter  de  felve  fwarigheit ,  om  dat  zodanig  een  punt  ^  uitgeilrekt  'i'txt^m: 
is ,  en  niet  geheel  zonder  delen  is.  Maar  indien  ''t  een  Wis- 
kundig  punt  is,  zo  weet  gy  vooreerfl  dat  dit  alleenlyk  by  "  in- üf^f 
beelding  beftaat.  Maar  genomen  dat'er  een  is ,  of  dat  men  een  n^'"''g'"'»tifl^. 
Wiskundig  punt  in  de  harllenen  verdigt,  daar  gy  aan  gevoegt, 
of  daar  in  gy  wefently  k  zijt ,  befie  eens  hoe  onnut  de  «  vcrdich-  o  Fiai»: 
ting  worden       Want  om  dit  te  verkrijgen,  zo  moet  men  dus 
verdichten,  dat  gy  in  de  p  zamenloping  o'f  medewerking  der  ze-  p  «^««'■/«{i 
nuwcnzijt,  deurde  welken  alle  de  delen  van  Md'ongevormde  «!,,wTw* 

ziel 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Vijfde  tegemverfmgm, 
%ueu     ziel  de  a  denkbeelden ,  of  de  ^gedaanten  der  dingen,  door  dc 
c  If^vC    ^^i'^^cï^  bevat ,  naar  de  harflenen  zenden.  Maar  voor  eerft,  alle 
de  zenuwen  lopen  niet  naar  een  punt  te  zamen  ,  of  om  dat,  de- 
wijl de  harflenen  fich  tot  aan  't  merg  van  de  ruggraat  uitftrek- 
ken ,  veel  zenuwen  deur  de  gehele  rug  fich  naar  defe  ruggraat 
ftrekken,  of  om  dat  dc  genen,  die  fich  naar 't  middelhooft 
ilrekkcn ,  niet  bevonden  worden  in  een  fclve  plaats  van  de 
harflenen  op  te  houden.  Maar  laat  ons  al  toefl:aan  dat  zy  alle  te 
«iT««/?«?7i  ^^'^^^^  ^ci'waarts  lopen ,  zo  kan  echter  der  felver  loop  niet  in 
rnJhlvü^-^  een  J  wiskundig  punt  wezen ,  om  dat  de  lighamen  geen  ^wis- 
^tUncAma.'  "^^"^igc Hjuen Zijn ,  datzy  in  een  punt  te  zamen konnen ko- 
men.  Maar  laat  ons  al  toeltaan  dat  zy  te  zamen  komen,  zo  kon- 
ni>iritni,    nen  echter  de  ^geeflen ,  die  langs  de  zenuwen  deurlopcn  ,  niet 
^jnm^hco.^}^^^  zenuwen  uitkomen,  noch  daar  in  geraken  ,  vermits  zy 
h  T^r  nm   lighamcn  zijn,  en  de  lighamen  s  niet  in  geen  plaats  konnen  we- 
\M»m        '       "^^^        geen  plaats ,  gelyk  een  >  wiskundig  punt  is , 
7natbcmati-  konnen  deurgaan.  En  Ichoon  wy  toefl:aan  dat  dit  kan  wefen  , 
en  dat  de  gccilcn  konnen  deurgaan,  zo  kont  echter  gy,  ó  geefl:, 
ksxiiuns.  jjie  in  een  punt   wefentlyk  zijt ,  in 't  welk  geen  rechte  noch 
{puga,     flinke,  hogeroflager^vijken,ofanderedingenzijn,  nieton- 
derfcheiden  van  waar  zy  komen,  of  wat  zybootfchappen.  Ik 
li  Jrammit.  Zeg  üesgcly  ks  vau  de  ^  geeften ,  die  gy  "  deurlenden  moet  o  om 
o'^dfeM    gevoelen ,  boodfchappen  en  te  bewegen.  Ik  verfwijg  noch 
durn,  rcnun^  dat  mcu  uict  bcgrijpcn  kan  hoe  gy  hen  de  p  beweging  indrukt , 
indien  gy  felf  in  een  punt  zijt ,  indien  gy  felf  geen  lighaam  zijt, 
dam.        of  indien  gy  geen  lighaam  hebt ,  daar  meê  gy  hen  q  raakt  en 
ICc^onZlcre, '  voortfl:uwt.  Want  indien  gy  fegt  dat  zy  « door  fich  bewogen 
ti'ropeihre.  woi'dcn  ,  cn  dat  gy  allecnlyk  hun  beweging  fliert ,  zo  gedenk 
l^r7/'"""  dat  gy  elders  ontkent  hebt  dat  het  lighaam  door  fich  bewogen 
mm;'^  '^^'''^  ^^^^'^ '  ^^  ^^^^  brengen  dat  gy  *  d'oorfaak  van  des  felfs  bewe- 
Tfvnuntio.  ging  zijt.  Wyders,  verklaar  ons  ook  hoe  zodanige  fl:iering  fon- 
X  J^/«t«,        ^"^ë^  "  poging  van  u,  en  by  gevolg  fonder  ^  beweging  kan 
rontnéffts,    wezen :  hoe  de  poging  naar  enig  ding  ,  en  de  beweging  daar  af 
y,;J^;*""^kan  zijn  fonder  x  onderlinge  aanraking  van  de  y  beweger,  en 
%  Ctntaam*  vau  't  bcwegelyk:  hoe  defe  ^  aanraking  fonder  lighaam  kan  ge- 
fchieden,  vermits  (gelyk  het  naturelyk  licht  klarelyk  aan- 
tln*l^'^'  ^  wij fl: )  ^  aanraken  en  aangeraakt  worden,  geen  ding  fonder  lig- 
*'*''^'*       haam  kan  wezen. 

bR«  inex'      Maar  waarom  blijf  ik  hier  zo  lang  op  fl:aan ,  dewijl  't  aan  u 
behoort  te  bewijfen  dat  gy  een  i>  onuitgcilrekt  ding ,  en  dies- 

halvcn 


I 


vijfde  Tegenwerpingen.  2  J  7 

halven  ^onlighamelykzijt?  Ik  denk  niet  dat  gy  dittotuw  be.a/«.«r^^... 
WIJS  wilt  nemen ,  dat  men  gcmenelyk  fegt  dat  de  menfch  uic 
lighaam  en  ziel  beftaat ;  als  of  men,  terwijl  't  een  deel  lio-haam 
genoemt  word ,  't  ander  deel  geen  lighaam  behoorde  gezoem t 
te  worden.  Want  indien  gy  dit  deê  ,  zo  fbudgy ''^elegentheit 
geven  van  hem  dus  t  ondcrfcheiden:  de  menfch  beftaat  ^  uit  een  cfö:;:^- 
tweevoudig  lighaam,  tc  weten  grof  en  fijn  j  ja  zo,  dat ,  fchoonS;;'^^^* 
c  eerlte  de  gemene  naam  van  lighaam  behoud ,  aan  het  fijne  de^*^'^'»' 
naam  van  ziel  gegeven  word.  Ik  verfwijg  noch  dat  m^n  desge- 
lyks  van  d'andere  dieren  kan  feggcn ,  aan  de  welken  gy  ^een 
*i  geeft,  die  aan  u  gelyk  is,  toeftaan  fult.  Zeker ,  zy  zijn  zalig ,  .1  m.c. 
gely  ic  gy  fegt,  zo  zy  een  ziel  hebben.  Dieshal  ven,  als  gy  befliiit 
dat  het  zieker  ts  dat  gy  warelyk,  van     Ughaam  ^  onder fchetden  z^tjt ,  zo  « 'i^ip^*^ 
liet  gy  wel  dat  men  dit  aan  u  toeftaan  fal,  maar  niet  dat  gy  daar- 
om onlighamelykzijt,  en  niet  eer  de  ^ gedaante  van  enig  feer  ^'^/''«'^ 
Gun  en  fijn  lighaam,  van  dit  grove  onderfcheiden.  Gy  voegt'er 
by  datgy  dieshalvenfonder  dat  s  wefentljk^kont  mfen.  Maar  fchoon  S  ^-'-'M'- 
menu  toeftontdat  gy  fonder  dit  grof  lighaam  zodanig  wefent- 
lylc  Icont  wefen ,  als  een  riekende  damp  *  wefentlyk  is,  die,  uit '» ^"z""' 
een  appel  voortkomende,  fich  in  de  lucht  veiTpreid  ,  wat  fond  Ti^^/^r^. 
gy  daar  meé  gewonnen  hebben  ?  Zeker,  een  weinig  meer.  dan     ' '  ^ 
dat  de  Wijsbegerigen  gedacht  wilden  hebben,  die  waanden  dat 
gy,  O  geeft!  geheel  in  de  doot  vernietigt  wierd ,  even  als  een 

geftalte,  die  door  de  verandering  van  dc '  vlakte  zodanig  ver-  ^' . 
dwijnt,  dat  zy  daar  na  geen  geftalte,  ja  geheel  niets  is.  Want  in- 
dien  gy  nog  enige  m  lighamelijke  of  fijne  felfftandighcit  waart ,  ^T/Zr 
20  lou  men  niet  feggcn  dat  gy  in  de  doot  felf  geheel  verginet  r^^'?-»;-//-. 
of  volkomelylc  tot  niets  vcrdweent,  maar  dat  gy  door  uw  "  vcr^}J,"T 
Itrooidedelenobeftont,  fchoon  gy,  uitoorfaak  van  i'd'afge-»'^"^^^^'- 
fcheidenheit  en  verfpreiding  der  f?lver ,  niet  meer  ^  foud  den-  !;.f,t:f4" 
Jien,  en  geen  "^denkend  ding,  s  geeft,  noch  *  ziel  genoemt  mo-'^^''"^'"  * 
gen  worden.  Alle  welke  dingen  ik  u  echter  altijt  voorwerp ,  stïi;».. 
met  om  dat  ik  aan  " 't  bcfluit  twijffel ,  daar  gy  naar  cretracht'^;^"""'*- 
heb ,  maar  om  dat  ik  van  de  w  kracht  der  betoging,  die  gy  voor- " 
geftelt  heb ,  wantrou.  (fraüon». 

V.  Gyftroitby  gevolg  noch  enige  andere  dingen,  die  hier 
toebehoren,  daartuflchcn,  op  alle  de  weiken  ik  niet  wil  b]y- 
ven  ftaan.  Ik  aanmerk  alleenlyk  dat  gy  fegt  dat  de  natuur  door  het 
^gevoel  van  pijn,  honger^  dorfi,  en  ilo  voort,  niet  leert  datgy  by  en  tot  u  lig.  x  ^enf„,jo» 
haam  ujt^gelyk^ienfcbtpper  by  en  in  ujn  [chip  is^  maar  dat  gy  daar  aan  op  Jj^^»^"'"''' 


eng» 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


ja  5  %  V§fde  Tegenwrptngen. 

%con)»na^,^tengfle  ^verknocht,  en als^' denrgemengt ójt ^  ja  z,o,  dat gy daar meè 
b  permift^u  ^f^^^  ^^„^  Uitmaakt.  Want  anders,  zegt  gy ,  als  mijn  Itghaam ge^uetft 
M^""*^'"  ^^^^^ »  ^^^^  >  '^^^  '^^^^■^  ^«^t-yj  dan  een  c  denkend  ding  ,  daarom  geen, 
d  inteiuaM,  pijn  gevoelen ,  w^2<zy  öff/^  cjHctfing  alleenlyk.  door  d  V  verflant  begrijpen , 
VEl!!tefcin.h^^^J'(^^^PP^r  door  ^*t  gsftcht  begrijpt  als'' er  tets  in^t/chip  brtekt :  enah 
uLUgtre^  het  lighaamf pijs  of  drank:  behoeft  y  z.o  z.oh  ik  z^ulks  ^  uit  drukke  Ijk.  '^SY- 
g  Confnfifen. fiaan ,  ^«  f «  g  <yfnv^r<^^  gevoelmgen  van  honger  en  dorjl  hebben.  Want 
hsenfits  fa.^^ke'^  i  ^^[^  gevoelingen  van  honger^  dorfi ,  pijn,  en  z.o  voort  ^  z,tjn 
7'conf)/ml'  "'^'^  anders ,  dan  ziekere  herwarde  wijfen  van  denkeen ,  dte  uit  ^  de  ver^ 
tii  co'r'i  tand:,  leniging  j  en  als  ^vermenging  van  de  ^geefl  met  het  lighaam  fprtiiten, 
i'Tc"r'n[i!o,  wclgefegt,  maar  hier  behoeft  verklaring,  te  weten 

in  MeL  '  op  wat  wijfe  defe  "  zamenvoeging  en  als  ^  vermenging  of  p  za- 
ü  T'iZffl!:,  "^enfmelting  aan  ii  paffen  fal  ,  zo  gy  q  onlighamelyk  ,  '  onuit- 
pcouMo,  'geftrekt,  ensondeellykzijt.  Want  indien  gy  niet  groter  dan 
iV^'S^'  P""F  ^^j^  '  zult  gy  aan  't  lighaam ,  dat  zo  groot  is ,  ge- 
s  ind,v,jiOf  voegt  zijn  ?  of  ten  minften  hoe  aan  de  harflenen ,  of  aan  dit  leer 
klein  deel  daar  af ,  't  welk ,  hoe  klein  ook ,  gelyk  gefegt  is  ech- 
I  mgn}t.-  *  groothcit  of"  uitllrekking  hecftPMaar  indien  gy  heel  geen 
do.  delen  hebt,  hoe  zult  gy  vermengt,  of  ^  als  vermengt  zijn  met 

Z%afinn{.  deeltjes  van  dit  deel  ?  want  daar  is  geen  vermenging  zonder 
,tn<.  X  vcrmengelijke  delen  van  weerfijdcn.  En  indien  gy  geheel 
^amZfahi-  ^  onderfcheiden  zijt ,  hoe  zult  gy  z  verfmolten  worden ,  en  met 
us.^^  dea  ftoffefelveeen  maken?  En  dewijl  i'zamenfetting,<=  voeging 
lUr^fZldl-  of d  verecniging  tuflchcn delen  gefchicd ,  behoort  'erdan  geen 
r«.  *^  evenredenheit  tuflchendcfe  delen  te  wefen?  wat  evenreden- 

b  heit  kan  men  tuflchen  een  lighamelyk  en  onlighamelyk  ding 

z  £o»}m>cf,o,  bevatten  ?  konnen  wy  begrijpen  (  om  een  voorbeelt  aan  te  wij- 
eïroFortio,  fen)  hoeinde  fpuimfleen  de fteen  ende  lucht  zodanigteza- 
STumex.    nien  vermengt  en  enig  zijn ,  dat  daar  uit  een  ware  en  naturelij- 
g  Trofortio.  j.^.  famenfetting  gefchied?  En  nochtans  is  sd'evenredenhcit 
tuflchen  de  fleen  en  lucht ,  die  ook  lighaam  is ,  groter  dan 
tuflchen 't  lighaam  en  de  ziel,  of  ^  geeft ,  die  heel  onlighame- 
kvülo!     lykis.  Wyders,  behoort  de   vereeniging  niet  dooreen  ^in- 
l^Zf.'"*  "cr^ijke  raking  te  gefchieden  ?  Maar  hoe  kan  dit  zonder  lig- 
haam zijn,  gelyk  ik  ook  te  voren  gefegt  heb?  hoe  zal 't  geen, 
ZrJi'rJ'''         lighamelyk  is,  't onlighamelyk  »» vatten,  dat  het  dit  aan 
fich  gevoegt  houd  ?  of  hoe  fal't  onlighamelyk 't  lighamelyk 
en  ,  omfieh  onderling  verbonden  te  houden  ,  zo 'er  heel 


vatten 


niets  daar  in  is ,  daar  door  het  gevat  word  ,  of  daar  mee  het  felf 
vat?  Dicshalven,  dewijlgy  bekent  dat  gy  "pijn  gevoelt,  zo 

vraae 


vijfde  Te^cnmrpingen.  1 5  9 

vraag  iku  hoe  gy  acht  dat  gy,  indien gy  ^onlighamelyk  en,  wyw-». 
'^onuitgeftrekt  zijt  ,  tot  het  gevoel  van  pijn  bequaam  zijtPi,  inexterf<t. 
Want  ^d'aandoening  van  pijn  word  niet  verllaan  dan  uit  zcke-^^^^'^'"^^" 
re  '^aftrekking  of  affcheiding  der  delen ,  als  'er  iets  tuflchen-  T-Diiirm» 
koonit,  dat  de  c  zamenhouding  of  gedurigheit  losmaakt.  En  l'^cTuZ  ta* 
zeker ,  de  ^  ftaat  der  pijn  is  een  ftaat  tegen  de  natuur.  Maar  hoe  f  ^C^ïr 
kan  't  geen  tegen  de  natuur  zijn ,  of  §  lijden  aangedaan  worden,  l"'^^^;^ 
't  welk  door  de  natuur  eenswijfig, » enkel,  ^  ondeellyk  en '  on-  hynuifmodi, 
veranderlyk  is  ?  En  dewyl  de  pijn  een onfteltenis,  of  niet  fon-  Jc^i^Ji''^^^,- 
der  onfteltenis  is ,  hoe  kan  dit  anders  ontdek  worden ,  't  welk,  i'- 
ondeellijker  dan  een  punt  zijnde,  niet  anders  kan  worden,  o^u!!!u,"^'"''' 
ophouden  zodanig  te  wefen ,  als't  is  ,  zonder  heel  tot  niets  ge-  m-f/r^rar/*, 
bracht  te  worden  ?  Wyders,als  de  pijn  uit  de  handen,  voeten  en 
andere  leden  te  gelyk  aankoomt ,  moeten  'er  dan  niet  in  u  ver- 
fcheide  leden  wefen ,  in  de  welken  gy  haar  verfcheidelyk  ont- 
fangt ,  om  niet  vervvardelyk  ,  en  als  van  een  enig  lid  alleen  pijn 
te  gevoelen  ?  Kort ,  de  gemene  fwarighcit  blijft ,  te  weten  hoe 
lighamelyk  met  het  onlighamelyk  gemeenfchap  kan  hebben, 
cn  wat  "  evcnredenheit  van  'c  een  men  met  het  ander  kan  ftel- « Tr»potu0^ 
len. 

V I.  Ik  ga  d'andere  dingen  voorby,  die  gy  bredelyk  en  wel- 
ipreekcntlyk  vervolgt ,  om  te  tonen  dat 'er  iets  ,  bchalvengy 
en  God,  is.  Want  gy  brengt  in  dat'er  lighaam  ,  en  p  lighame-  °  ^'"'rx^- 
lijke  machten  zijn ,  en  ook  andere  lighamen ,  die  hun  q  gedaan-  f/  ""'''*^'" 


ten  in  uw  t  finnen ,  en  in  uw  zelf  zenden ,  en  in  u  lydingen  van  J 
welluft  en  pijn  veroorfaken ,  't  welk  in  u  *  natrachting  of"  vlie-  1  t^/Aj. 
dingontfteekt.  «jvoyc^*». 

Uit  alle  welke  dingen  gy  eindelyk  defe  vrucht  trekt,  dat,"W. 
dewyl  alle  de  w  finnen  omtrent  de  dingen,die  ^  de  diend  des  lig-  w«s. 
haams  aangaan ,  yeel  gemenelyker  het  ware  dan  't  valfche  aan-  uum"""^ 
wijfen,  gy  befluitdatgy  dieshal  ven  voortaan  niet  behoort  te 
vrefen ,  dat  de  dingen ,  die  dagely  ks  van  uw  y  finnen  aan  u  ver-  v  s-:"/"'. 
toont  worden,  valfch  zijn.  Gy  zegfdesgclyks  van  de  zdro- 
men ;  want  om  dat  zy  niet  zo  wel  met  alle  d'andere  *  doeningen  *  ^J^"""'- 
des  levens  door  de  ^  geheugenis  te  zamen  gevoegt  konncn  wor-  T^iumerU, 
den,  als  de  dingen,  die  een  wakend  menfch  voorkomen,  zo 
befluitgy  dat  u  de  ware  dingen  niet  inde  droom,  maar  als  gy 
waakt  /voorkomen.  En  hier  mty  zegt  gy,  dat  God  geen  bedrteger  ts^ 
'Volgt  nootfAkeljk^dat gj  in  zoodanige  dingen  niet  bedrogen  word.  Nu ,  gc- 
^yl^  gy  dit  oprechtelyk  zegt,  zo  befiuit  gy  ook  met  recht,  d^t 

K  k  i  het 


26o  VijfiU  Tegenwerpingen. 

het  menfchelyk^  leven  dolingen  onderworpen  is  ^  en  dat  men  de  z^mk^heU^ 

van  onf  ?  natunr  kan  kennen, 

Daarfiet  gy,  uitfteekendeman,  dedingen,  die  myvoor- 
'^  Mcditatio-  gekomen  zijn  om  in  uw « Bedenkingen  aan  te  tekenen.  Ik  zeg 
weer  van  nieus  dat  gy  u  daar  mee  niet  behoeft  te  bemoejen,  oiu 
dat  mijn  oordeel  niet  zo  groot  is,  dat  het  van  enig  gewicht, 
hoe  klein  ook,  byu  behoort  te  wefen.  Want  gelykik,  be- 
vindende dat  enige  fpijs  my  wel  fmaakt ,  die  ik  aan  anderen  niet 
wel  fie  fmaken ,  niet  beweer  dat  mijn  fmaak  volmaakter  is  dan 
die  van  een  ander;  zo  ben  ik  ook,  als  my  een  gevoelen  behaagt^ 
dat  aan  anderen  mishaagt ,  verre  van  daar  dat  ik  mijn  gevoelen 
waarachtiger  houd.  Maar  ik  acht  dat  dit  eer  wel  en  warelyk  ge- 
*«f//«/r"  ,  b  dat  ydcr  in  zijn  fin  overvloeit :  en  ik  acht  zo  wel  on- 
MkHndurc.  billykdatmenwildat  alle  een  fel  ve  =  gevoelen,  als  dat  zy  alle 
a^cnuma.  ccn  fclvc  fmaak  zullen  hebben.  Ik  zeg  dit,  opdat  gy  achten 
zoud  dat  ik  uw  vryheit  geef  om  alle  de  dingen,  die  ik  verhaalt 
heb,  klein,  en  geheel  niets  t'achtcn.  't  Zal  mygenoech  zijn, 
20  gy  mijn  neiging  t'uwaarts  bekent , en  mijn  eerbiedigheit  tot 
u  deucht  met  verlmaad.  Het  kan  gebeuren  dat'er  iets  onvoor- 
dachtelykbygebrachtis,  daar  toe  de  genen ,  die  van  malkan- 
der verfchillen ,  lichtelyk  vervallen :  indien  dit  zo  is,  zo  ont- 
ken ik  dat  het  mijne  te  wefen ;  en  fchrab  het  vry  uit.  Verfeker 
u ,  dat  mijn  eerfte  voorneemen  heeft  geweeft  uw  jonft  te  ver- 
krijgen ,  en  ongefchonden  in  uw  vrientfchap  te  blijven. 

Vaar  Wel. 

Cefchreven  te  Parijs  >  op  de  s^ejiiende  dag  van  bloeimaant ,  in 
^^ejlimhondert  eenenvecriigfte  jaar  on:(er  ^^alighcit» 


A  N  T- 


201 


ANTWOORT 

van  de  Schry  ver , 

O  P   D  E 

VYFDE  TEGENWERPINGEN. 

GY  hebt  mijn '«Bedenkingen- met  zulk  een  welfpreeken-  i  MeditAtie* 
de  en  naaudeurfochtc  ^  redenering ,  en  die ,  gely  k  my  b'^,yi>^;^;/,^ 
dunkt ,  zo  vordcrlyk  is  om  de  waarheit  daar  af  te  ver- 
klaren ,  aangetaft ,  dat  ik  my  grotelyks  aan  u  verplicht 
acht,  omdatgy  die  gefchreven  hebt,  en  ook  grotelyks  aan 
•  d'E.  Vader  Merfennus ,  om  dat  hy  u  tot  fehry  ven  aangemaant 
heeft.  Want  defc  man  ,  een  zeer  naerflig  <^  nafpeurder  van  alle  c  ind^gattr-^ 
dingen ,  en  een  onvermoeit  voortplanter  daaraf,  infondcrheic 
van'tgeen,  dat  Gods  eer  betreft ,  wift  feer  wel  dat  men  door 
geen  middel  beter  kennen  kon  of  mijn  «^redenen  voor  warc^^'»"*»''.» 
i  betogingen  gehouden  mogten  v/orden  ,  dan  als  enigen  van  da  umtT,^ 
genen, die  in  geleertheiten  verflant  d'anderen  overtreffen,  de- 
fe  mijn  s  Bedenkingen  onderfochten,  en  m^t  alle  hun  krachten  ^  -^«lit^tiiè 
beftreden,  om  daar  na  te  beproeven  of  ik  bequamelyk  genoech"'^^ 
op  alle  de  dingen,  die  van  hen  voorgeftclt  wierden,  antwoor- 
den zou.  Hy  heeft  dieshalvcn  veel  hier  toe  verfocht ,,  van  eni- 
gen zulks  verkregen en  ik  ben  blijde  van  dat  hy'tookvan  u 
verworven  heeft.  Want  hoewel  gy  niet  zo  feer  de  ^redenen  van  h  v»w; 
een  Wijsbcgerige  gebruikt  hebt ,  om  mijn  gevoelens  te  weer-  \orÜr"^^ 
leggen,als  wel  de » lillen  van  een  Redenaar  om  hen  ^  uit  te  ftrij^  \uZ'Imtr^- 
ken ,  zo  is  dit  echter  hierom  aim  my  aangenaam ,  dat  ik  daar  uit  ^^'yjudsnd  ' 
vermoed  dat  men  niet  lichtclyk  tegen  my  redenen  bybrengcn 
kan,  die  van  de  geen  verfcheiden  zijn ,  de  welken  in  de  voor- 
gaande J Tegenwerpingen  der  anderen,die  gy  gclefei^  hebt,  be- 1  obym^ei, 
grepen  worden.  Want  zeker,indien'er  enigen  hadden  geweefl, 
zy  zouden  uw  naerftigheit  en  vernuft  niet  ontfnapt  hebben;, 
en  ik  oordcel  dat  gy  hier  geen  ander  voorneemen  hebt  gehad., 
dan  my  de  dingen  aan  te  wijfen ,  door  de  welken  de  genen,  wel- 
kers geeft  en  verftant  zo  aan  de '»  finnen  gehecht  en  verbonden 
is.dat  zv  eenaffchrik  van  »  d'0  vernatuurkundigeBedeiil. 

'  Kk5  .  heb..-:""f*'J^ 


2^2.  R.  Des-Cartes 

hebben ,  mijn  redenen  fouden  konnen  vruchteloos  maken ,  en 
dus  aan  my  middel  geven  van  hen  te  gemoet  te  gaan.  Dieshal- 
^^^^^^  ^^^^  "^^^      aan  u,  een  Mpitsfinnig  Wijsbegerige 

hHomncs'  zijnde ,  maar  als  aan  icmant  van  defe  ^  vleeflchelijke  menfchen 

f  antwoorden. 

Fan  de  dingen ,  die  op  d'eerjle  Bedenking  tegen- 
geworpen zijn. 

GY  fegt  dat  gy  't  voornemen ,  daar  mee  ik  gepoogt  heb 
mijn geeft  van  alle'»  vooroordelen  t'ontllaan,goeckent, 
als  zodanig  zijnde ,  dat  niemant  verdichten  kan  dat  daar  op  te 
*^;2Str  Maar  gy  wilde  wel  datikdit  ^cnkeljk^  en  met  v;eimg 

Z:         morden ,  dat  is  ^  als  by  de  fleur ,  gedaan  had  :  als  of  men  fich  zo 
iPerf».no.  hchtelyk  van  alle  dolingen ,  die  men  van  zijn  kintsheit  af  inge- 
dronken  heeft,  ontlalten  en  verloHcn  kon  ,  en  als  of  men  al  te 
forgvuldiglyk  het  geen  kon  doen,  't  welk  niemant  ontkent  dat 
gedaan  moet  worden.  Zeker,  gy  hebt  hier  willen  aanwijfen  dat 
veel  menfchen,  doch  alleenlyk  met  de  mont ,  belijden  dat  men 
^Tuiudicia.  de  g  vooroordelen  moet  fchuwen ,  maar  dat  xy  echter  hen  noit 
fchuwen,  omdatzy  geenarbeiten  naerftigheit  daar  in  hefte- 
den, en  achten  dat  men  geen  van  de  dingen,  die  zy  eens  als  ware 
aangenomen  hebben,  voor  vooroordelen  houden  moet.  Ge- 
11  p^r[oua,  ^villelyk ,  gy  fpeelt  hier  treftelyk  hun  ^  rol ,  en  laat  niets  van  't 
i  s>uod,hii..  S^.^"  iichter,  dat  zy  feggen  konnen  ;  maar  gy  brengt  ondertuf- 
Ichen  niets  by, » dat  naar  een  Wijsbegerige  fwijmt:  want  als  gy 
urevtdcu-  fegt  dat  wy  niet  behoeven  een  bedriegely k  God  te  verdichten, 
*^pbiicfophH^.^  of  dat  wy  flapen,  en  diergelijke  dingen ,  zo  fou  een  ^  Wijsbege! 
rige  fich  verplicht  achten  reden  daar  by  te  voegen  waarom  defe 
dmgen  niet  in  twijffel  getrokken  mogen  worden  ,  of  indien  hy 
geen  reden  had  gehad,  gclykhy  warclyk  geen  heeft ,  hyfou 
dit  niet  gefegt  hebben,  Hy  fou  hier  ook  niet  bygevoegt  heb- 
l-^f'^*      ben,  dat  dit  door  de  blintheit  vanonz  'verftant,  of  door  de 
fwakheit  van  onfe  natuur  veroorfaakt  wierd  :  want  het  helpt 
niet ,  om  onfe  dolingen  te  verbeteren,  dat  men  fegt  dat  wy  do- 
len om  dat  onz  verftant  blint ,  ofonfe natuur fwak is,  vermits 
dit  even  zo  veel  is,  als  of  men  zeide  dat  wy  dolen  om  dat  wy  do- 
lingen onderworpen  zijn.  En  feker,  't  is  veel  nutter  dat  wy 
(gelyk  ik  gedaan  heb  )  op  alle  de  dingen,  in  de  welken  het  ge- 
beuren kan  dat  wy  dolen,  merken,  om  hen  niet  rockelooflcly  k 

toe 


K^nt'ivoort  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen.  265' 
toe  te  flcmmcn.  Een  Wijsbegerige  fou  ook  niet  gefegtheb- 
bcn  dat  ik  ,  met  alle  dingen  voor  valfch  t'' achten  ,  met  z.o  zeer  *t  oude 
*  vooroordeel  verwerpt  als  wel  een  niem  vooroordeel  aanneem  ,  of  hy  fou  a  rntiudi^ 
eerfl  gepoogt  hebben  aan  te  wijfen  dat  uit  zodanig  een  b  onder-  f/^^'*  .n^-^^ 
ilclling  gevaar  van  bedroch  fproot.  Maar  gy,in  tegendeel,  ver-  ' 
fekert  een  weinig  daar  na  dat  ik  niet  van  my  felf  ^  afparflen  kan,  c  r-^urqut. 
dat  ik  de  dingen,  die  ik  valfch ^  onderftel ,  voor  onfeker  en  vals  Tsupp^ncn- 
acht ;  dat  is  dat  ik  dit  nieu  e  vooroordeel  aanneem ,  't  welk  ik ,  c  rr^M.  ' 
gelijk  gy  vreeft ,  aanneemcn  fal.  Een  Wijsbegerige  fou  ook 
niet  meer  van  defe  ^onderftelling  verwondert  zijn,  dan  van  dat  i^m^fü^i 
men,  om  een  ftok,  die  krom  is,  recht  te  maken ,  hem  over  d'an- 
dcre  zijde  o verbuigt :  want  hy  weet  dat  men ,  om  de  waarheit 
te  verklaren ,  dikwijls  de  valfche  voor  ware  dingen  neemtj  ge- 
lijk des  Starrekenners  een  ^  Evenaar,  een  ^  Tckenkring,en  an-  ^^fironomi; 
dere  ^  kringen  in  de  hemel  verdichten,  en  de » Meetkonftenaars  t^iZT* 
nieuwe  lijnen  aan  de    gefielde  geftalten  by  voegen  ,  en  gelyk  ^  ^"''"i^*  * 
de  Wijsbegerigen  ook  in  veel  plaatfen  doen.  Maar  de  geen,  die  L^f^^uT/' 
dit  noemt  toevlucht  tot "  kpnHwerken  te  nemen  ,  « f poken  te  verdichten,  f . 
P  omwegen  te  volgen  ,  en  die  fegt  dat  dit  voor  de  Wijsbegerige  oprechtig-  o  Tr^j?i^'J*^ 
hett  en  liefde  der voaarheit  enbetamelyk^is ^  betuigt  felf  dat  hygeen^'  ^MUgtt; 
Wijsbegerige  oprechtigheit,  noch  enige  reden, maar  alleenlyk 
de  g glimp  en  ftreek  van  een  «'Redenaar  wil  gebruiken.  iorZ: 

Van  de  dingen  ^  die  in  de  tweede  Bedenking  tegen- 
geworpen  zijn. 
L 

GY  vaart  hier  al  voort  met  'Rederijkfche  vein{ing,in  plaats  «'^''««^''rf^ 
van  reden,  te  gebruiken:  want  gy  verdicht  dat  ik  boert ,  ^^''"""^ 
als  ik  in  ernft  handel ;  en  gy;  neemt  het  geen  voor  crnlt  aan,  en 
als  warelyk  beveftigend  gefegt,  't  welk  ik  alleenlyk  als  onder- 
vragende, en  naar  't  gemeen  gevoelen  der  anderen  voorgcftelt 
heb,  om  v/yder  onderfoek  daar  op  te  doen.  Want  als  ik  icg  dat 
men  alle  de '  getuigenilfen  der  finnen  voor  onfeker,  ja  voor  vals  UrfJ^^'^'*^ 
moet  houden,  zo fpreekik in ernfl ,  en is,om mijn Bcdcnkin-'^'"*""'* 
gen  te  verftaan,  zo  nootfakelyk ,  dat  de  geen,  die  dit  niet  wil  of 
kan  aannemen,  niet  bequaam  is  om  iets ,  dat  antwoort  wacrdig  " 
is,  daar  op  tegen  te  werpen.  Maar  men  moet,  gelyk  ik  dikwijls  l'^fj-lf^f' 
verhaalt  heb,  op "  't  onderfcheit  merken,  dat  tullchen  de doe-  viu.  ""'^ 
ningen  van  't  leven  y  cn  d'onderfoek  der  waarheit  is.  Want 

al>s 


2^4         R.  Des-Cartes 

als  men  van  't  beleit  des  levens  fpreekt ,  zo  fou  't  warelyk  heel 
wanfchikkelyk  zijn,  indien  mende  finnen  niet  geloofde,  en 
defeSkeptifchen  waren  tebelachcn,  die  de  menfchclijke  din- 
gen zodanig  verwaarloosden ,  dat,  op  dat  zy  fich  niet  van  fteil- 
ten  af  fouden  werpen ,  zy  van  hun  vrienden  bewaart  moeften 
Wefcn.  Endiesh:i\venhchikergcnsgeCcgt dat niemam,dtegeK.ont 
i^ï/w,  ^ geeft  is ,  van  ftilke  dingen  fal  twtjfeien.  Maar  als  men  onder- 

foekt  wat  fekerlyklt  van  't  menfchelyk  vernuft  gekent  kan 
worden,  zo  is  't  vs^arclyk  geheel  tegen  reden,  dat  men  defe  din- 
gen niet  in  ernlt  als  twijfelachtig ,  ja  ook  als  valfch  ,  wil  ver- 
werpen, om  te  bemerken  dat  enige  andere  dingen,  die  dus  niet 
Terworpen  konnen  worden ,  hierdoor  te  fekcrder ,  en  aan  ons 
mrelyk  bekender  zijn.  Maar  als  ik  gefegt  heb  dat  ik  noch  niet 
genoechverfta  wiedegeen  is,  diedenkt,  zo  neemt  gy  dit  niet 
tor  goeder  trouals  ernlliglyk  gefegt ,  vermits  ik  dit  fclf  ver- 
klaart heb ;  noch  ook  dat  ik  gefegt  heb  dat  ik  ge^nfins  hier  in 
twijffelde,  in 't  welk  de  natuur  van 't  lighaam  beftont ,  en  dat 
ik  geen  macht  van  fich  fclf  tc  bewegen  daar  aan  toefchreef ,  en 
cok  niet  dat  ik  my  inbeeldde  dat  de  ziel  gelyk  een  wint ,  vuur, 
of  zodanige  andere  dingen  is,  die  ik  allecnlyk  daar,  volgens 
't  gevoelen  van  't  gemeen.,  voortgebracht  heb ,  om  daar  na  tc 
tonen  dat  fulks  valich  is.  Maar  hoe  getrouwelyk  fegt  gy  dat  ik 
gevoed  worden  ,  gaan ,  gevoelen  j  en  tlo  voort,  aan  de  z.iel  toeeigen  i  om 
bDijiinnio,  terftontdaar  aan  te  voegen,  ditz^yze,  ahwy  jlechsopuw  ^  onder- 
<  'KHtriti,,  fc^^'^^^H  '»//^^^»  de  z.iel  en  't  Itghaam  merkfn.  Want  ik  heb  een  wei- 
*^ïnccjr*i^I  nigdaarna,  met  uitgedrukte  woorden  ,  de  voeding  aan 't  lig- 
c  StnjM,    haam  alleen  toegevoegt,  en  het  gaan  en  ^  gevoel  ook  ten  mee- 
.       flendeel  aan  't  lighaam  toegeèigent ,  en  ik  fchrijf  niets  van  't 
^c2Zt,o  S^^"»      aan  hen  behoort,  aan  de  ^ziel  toe,  behal  ven  alleen  het 
leljim.  geen, 'tweHadenkingis.  Wyders,  wat  reden  hebt  gy  om  tc 
feggen      tk  geen  z,o  grote  toeft  el  behoefde ,  om  te  bemjfen  dat  iJ^  J>  xve- 
{entlykhen.  Zeker,  my  dunkt,  uit  defe  uw  eigewoorden,  dat  ik 
grote  reden  heb  om  t'oordelen  dat  ik  noch  niet  grote  toeftel 
genocch  gebruikt  heb ,  vermits  ik  echter  niet  heb  konnen  ma- 
ken dat  gy  de  faak  recht  verftaat.  Want  als  gy  fegt  dat  ik  het 
.  .  niijn  andere  'doenhigenhad  konnen  bcfluiten, 

k-  ^mont,-      «dwaalt  gy  verre  van  de  waarheit  af,  om  dat  ik  van  geen  mij- 
ic^rt/ZT  ner  ^  doeningen  feker  ben ,  (  te  weten  met  defe  i  Overnatuur- 
^ct't^tTo*  ^^^"ciige  fckcrheit,  die  alleen  hier  gefocht  word  )  dan  van  dc 
wdenlung  alleen.  Tot  cü21  voorbcelt.,  men  kan  hier  niet  by- 

bren- 


i  Cinfcuttid. 


Amwcort  op  de  Vijfde  Tegcnmrphigen.  2^S 
t>rengcn ,  ik  wandel ,  zo  ben  ik ,  dan  voor  zo  veel  de  »  medewe- 
ting  van  wandelen  een   denking  is,  van'twelk  alleen  die  be- 
lluit  zeker  IS,  en  met  van  de  beweging  des  lighaams ,  diefom 
tijtsnietis,  te  weten  als  ik  droom,  fchoon  my  dan  ook  dunkt 
dat  ikga:  in  voegen  dat  ik  hieruit ,  dat  ik  acht  dat  ik  era ,  zeer 
wel  de^wefentlykheit  van  mijn  geeft  belluit,  die  dit  acht,  ence.ife^u 
ni^t  de  wefcntlykheit  van  mijn  lighaam ,  dat  wandelt.  En  dus 
IS  t  met  d'andere  dingen. 

I I.  Gy  begint  daar  na ,  met  een  aangename rolvertoning ,  ^  ''"Awr; 
my  niet  meer  als  een  geheel  menich  ,  maar  als  een  afgefcheidc 
iieUe  vragen,  daardoor,  zo  my  dunkt,  gy  vermaant  dat  de- cc»t;v5... 
le    1  egenwerpmgcn  met  uit  de  geeft  van  een  fchcrpfmnig'"*- 
Wijsbegerige,maarvan'tvlcerchallcen voortkomen.  Zegmv 

dan,  ikbidujo  vleefch  ,  ofmet welke  naam  gygenoemt  wilt 
welen,  hebt  gy  zo  weinig  vcrkeering  met  de  geeft,  datgy  niet 
Kont  bemerken  wanneer  ik  defe  inbeelding  van  't  gemeen  ver- 
betert heb ,  door  de  welke  verdicht  word  dat  het  geen  ,  't  welk 
denkt,  gelyk  een  wint,  ofdiergelyk  lighaam  is?  want  ik  heb 
ftaar  warelyk  verbetert,  als  ik  getoontheb,  datmenonder- 
itellen  kan  dat'er  geen  wint ,  en  geen  ander  lighaam  in  de  vver- 
relt  is ,  en  dat  echter  alle  de  dingen ,  door  de  welken  ik  my  ,  als 
een  denkend  ding  ken,  blijven.  En  dieshalven,  alle  de  dingen 
naar  de  welken  gy  my  federt  vraagt ,  te  weten  waarom  ik  geen 
Wint  kan  wefen,  waarom  geen  plaats  vervullen,  waaromniet 
door  veel  bewegingen  bewogen  worden ,  en  diergelijke  andere 
dingen ,  zijn  zo  ydel  en  onnut,dat  zy  geen  antwoort  behoeven. 

III.  De  dingen,  die  gy  daar  byvoegt,dringen  ook  niet  har- 
der  aan,tc  weten,indien  ik  zeker  dun  lighaam  ben,  waarom  kan 
ilc  met  gevoed  worden ,  en  zo  voort :  want  ik  ontken  dat  ik  hV. 
liaamben.  Voorts  ,  om  kort  te  gaan ,  om  datgy  byna  altiit  de 
de  zelve  woorden  gebruikt,en  mijn  redenen  niet  beftrijd,  maar 

rnet  hen  als  kragteloos  te  vcinfen.of  hen  als  onvolmaakt  en  ver- 
minkt te  verhalen,verfcheide zwarigheden  opwerpcdie  £Temc- 
nelyk  van  donervarenen  tegen  mijn  f  befluitingen,of  tecen  an-  fc^'^d^S" 
deren,die  hen  gelyken,of  ook  ongely  k  zijn,  voortgebracht  wor. 
den,  en  die  ofniet  ter  zaak  behoren,  of  alreê  van  my  op  hun 
plaats  wechgenomen,  of  opgeloft  zijn,  zo  fal't  niet  nodiV 
zijn  dat  ik  op  yder  ding ,  daar  gy  naar  vraagt ,  antwoord ,  want 
ik  fou't  geen,dat  ik  alreê  te  voren  gefchreven  heb,wel  hondert- 
maal  moeten  verhalen.  Maar  ik  lalalleenlyk  in't  kort  vandc 
LI  dingen 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


266"  R.  Des-Cartes 

dingen  handelen,  die ,  gelyk  het  fchijnt,  de  lezers,  die  niet  heel 
onverflandigzijn,  konnen  te  rug  houden.  En  wat  de  genen 
aangaat,  die  niet  zofeeropde  kracht  der  redenen ,  als  op  de 

x^fprobé'  menigte  der  woorden  merken ,  ik  acht  hun » goetkenning  niet 
zo  hoog ,  dat  ik ,  om  hun  jonfl  te  verkrijgen ,  klapachtig  wil 
worden.  Ik  fal  dan  hier  voor  eerft  aanmerken ,  dat  men  u  niet 

b  Mtm,  gelooft ,  als  gy  fegt  dat  de  ^  geeft  met  het  lighaam  toeneemt 
en  verfwakt  ,  en  dat  gy  hier  toe  geen  bewijs  bybrengt : 
want  hier  uit  ,  dat  hy  niet  zo  volmaaktelyk  in  't  lighaam 
van  een  kint  werkt,  als  in  een  volwafle  menfch,  en  dat  dik- 

cy4/?/*w,!  ^iis  (jes  felfs  c doeningen  door  de  wijn,  en  door  andere  lig- 
hamelijke  dingen  belet  konnen  worden,  volgt  alleenlykdat 

jllif '  zo  lang  als  hy  aan  't  lighaam  gevoegtis,  dit  als  een  gc- 

tÖytrutft^  reetfchap  tot  defe  c  werkingen  gebruikt ,  met  de  welken  hy 
meeft  befich  is ,  maar  niet  dat  hy  door  't  lighaam  volmaakter 
ter  of  onvolmaakter  gemaakt  word:  ja  't  befluit,  dat  gy  hier  uit 
trekt,  is  niet  beter,  dan  of  gy  hier  uit,  dat  de  werkman  niet 
wel  werkt,  als  hyquaadgereetfchap  gebruikt,  beflootdathy 
de  gaauwigheit  van  fijn  konft  van  de  goetheit  van  fijn  werk- 
tuig verkreeg. 

fcAfK  Hier  ftaat  ook  aan  te  merken  dat  gy,  ó  f  vleefch,  geheel  niet 
fchijnt  te  verftaan  wat  het  is  reden  te  gebruiken ,  vermits  gy , 

jul'm!^"^'  bewijfen  willende  dat  het  g  geloof  der  finnen  nietby  my  be- 
hoort verdacht  te  wefen,  fegt  dat,  fchoonmy,  d'ogen  niet  ge- 
bruikende, fomtijts  gefchenen  heeft  de  dingen  te  bemerken, 
die  fonder  ogen  niet  bemerkt  worden ,  ik  echter  niet  altijt  de 
fel  ve  valsheit  beproeft  heb  i  als  of  het ,  om  te  twijffelen ,  niet 
genoech  wasdat  wy  fomtijts  doling  bevonden  hebben  :  cn  als 
of  het  gefchieden  kon  dat  wy,  zo  dikwijls  als  wy  dolen,  be- 
merken dat  wy  dolen,  fchoonin  tegendeel  hier  inde  doling 
beftaat,  dat  zy  van  ons  niet  onder  de  U:hijn  van  doling  bemerkt 
word.  Wyders,  dewijlgy  dikwijls  van  my  redenen  verfoekt, 

^ fchoongyfelf,  ^' ó  vleefch ,  geen  hebt,  en  dat  de  laft  van  te  be. 

'hitr/hL  wy^^"     u  valt ,  zo  ftaat  t'aanmerken  dat ,  » om  recht  de  wijs- 

éum!^ heit  te  betrachten,  het  niet  van  node  is  dat  wy  betonen  dat  al- 
Ie  dedingen,  die  wy  niet  aanneemen ,  omdatwy  niet  weten 
ofzy  waar  zijn,  valfchzijn,  maar  alleenlykdat  wyfcherpelyk 
toefien,  dat  wy  niets  als  waar  aanneemen,  't  welk  wy  niet 
konnen  bewijfen  waar  te  wcfen.  Dieshalven ,  als  ik  bemerk , 

o/ra«?r'*  dat  ik  een  k denkende  felfftandigheit  ben ,  en  een  klaar  en  on- 

derfchei- 


Anfivoort  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen.  267 

derfcheide  'bevatting  van  defe  denkende  felfftandigheit  maak,  a  Ctnetptut, 
in'twelk  niets  van'tgcen,  dat  tot  ^de  bevatting  vande  licr,J?^""'f''« 
hamelijke  felfftandigheit  behoort,  begrepen  is,  zo  is  dit  volko- ar/lr.T 
mcntlijkgenoechom  te  beveiligen  dat  ik,  voor  zo  veel  ik  my 
felf  ken,  niets  anders  ben  dan  een  «denkend  ding;'t  welk  alleen 
ik  in  de  tweede  Bedenking ,  daar  af  nu  gefproken  word,  beve-  "t^'Z, 
fligt  heb.  Ik  behoorde  ook  niet  aan  te  nemen  dat  defe  denken- 
de felfltandigheit  enig  gefwind,  zuiver  en  dun  lighaam  was , 
en  zo  voort,  vermits  ik  geen  reden  gehad  heb,  die  my  hier  in 
overreed  heeft.  Maar  indien  gy  enige  reden  hier  toe  hebt ,  zo 
paft  het  u  die  aan  te  wijfen ,  en  niet  van  my  t'eiflchen  dat  ikbe- 
wijfen  fal,  dat  hetgeen  valfch  is ,  't  welk  ik  om  geen  andere 
oorfaakgeweigert  heb  aan  te  nemen,  dan  om  dat'et  my  onbe- 
kentwas.  Wantgydoetevenzo  veel,  als  of  gy  tegen  my,  feg- 
gende  dat  ik  nu  in  Hollant  ben  ,  zeide  dat  fulks  ni^t  te  geloven 
was,  zo  ik  niet  bewees  dat  ik  niet  in  China,  of  in  enig  ander  deel 
des  werreltswas,  omdat  milFchien  gefchieden  kan  dat ,  door 
de  goddelijke  macht ,  een  felve  lighaam  in  twee  verfcheide 
plaatlen  ^  wcfentlyk  is.  Voorts ,  als  gy  daar  by  voegt ,  dat  ik  d  Exijlere, 
ook  behoor  te  bewijfen  dat  de  zielen  der  heeften  onlighamelyk 
zijn,  en  dat  het  grove  lighaam  niets  tot  de  «denkingen  toedoet,  ^  ,  . 
20  betuigt  gy  dat  gy  niet  alleenlyk  niet  weet  wien  het  toekomt 
te  bewijfen ,  maar  ook  wat  van  yder  te  bewijfen  is.  Want  ik 
acht  niet  dat  de  zielen  der  heeften  onlighamelijk  zijn,  en  dat 
het  grove  lighaam  niets  tot  de  i  denking  toedoet ,  maar  alleen-  fco^iuti.. 
lyk  dat  sd'aanmerkmg  defer  dingen  niet  tot  defe  plaats  be-?c««MM. 
hoort. 

^Y*  ^y^^^^t^^^ï".weêrduifterheituitde  ''gelyknamigheit  he^^mv- 
van  de  naam  xïW  ,  maar  ik  heb  dit  zo  bredelyk  ter  behoreliike 
plaatfen  verklaart,  dat  ik  befchaamt  ben  om  't  hier  wéér  te  ver- 
halen.  Ik  fal  dan  alleenlyk  feggen  dat  de  namen  ten  meeften- 
deelvand  ongeleerdcn  gegeven  zijn,  en  dieshalven  niet  altijt 
bequamelykgenoech  met  dedingen  overeenkomen,  en  dat'et 
ons  niet  paft  die  te  veranderen,na  dat  zy  door  't  gebruik  aan o-e- 
nomen  zijn ;  maar  dat'et  alleenlyk  geoorloft  is  der  fel  ver  bc?e- 
keniften  te  verbeteren ,  als  wy  bemerken  dat  zy  van  andere 
menflen  niet  recht  verftaan  worden.  Daarom,dewijl  miftchien 
d'eerfte  menflen  dit  *  beginfel,  daar  door  wy  gevoed  worden  en  i  Pri,ui: 
groejen ,  en  daar  door  wy  alle  d'andere  dingen  ,  die  wy  met  de  f 
beeften  gemeen  hebben,  fonder  enige denking  volbrengen ,  j^^^  .^^^^ 

LI  z  niet 


2^S  R.  Des-Cartes 

niet  in  ons  van  't  geen ,  daar  door  wy  denken ,  onderfcbciden 
« ^nima.  hebben,  zo  hebben  zy  het  beide  met  d'enige  naam  van  ^  z.iel  be- 
c^iv^";;-  ^o^^-^^t,  cn,  na  dat  zy  bemerkten  dat  del' denking  van  dcc  voe- 
c  :!!inZ:  on^erfcheiden  wa3,'t  geeD,'t  welk  denkt,  ^geeft  genoemt, 

fTrmZ'    f "  gelooft  dat  defe  het  voornaamfte  deel  van  de « ziel  was.  Maar 
ik ,  bemerkende  dat  het  ^ beginfel ,  daar  door  wy  gevoed  wor- 
den, geheel  van't  geen  onderfcheiden  is,  daar  door  wy  denken, 
eu£  ■  dat  de  naam  van  TLïel  ^  als  zy  voor  beide  genomen 

1»».^**'""  vvord,  egelyknlimig  is,  en,  als  men  hem  befonderlyk  voor 
h.^a,upri-^^t  eerfte  hedrijf  ^  of  voor  »  de  voornaamftc  vorm  van  de  menfch 
neemt,  alleenlyk  tc  verflaanis  van  k 't  beginfel ,  daardoor  wv 
f.rmah.nü-  denken;  en  dit  heb  ik  gemenelyk  met  dc  naam  van  geeft  ge- 
Y  'vrinci^  noemt,  om  dubbelfinnigheit  te  fchuwen :  want  ik  aanmerk  dc 
rX...  "^^^  t^eel  van  dc  ziel,  maar  als  defe  gehele  ziel,  die 

vnTurs^m-  denkt.  Maar  ik  twijffel,  fegtgy,  of  ik  daarom  achten  fal  dat  dc 
TSinim^.    '^^^^^Itijt  denkt.  Waarom  fouzy  niet  al tijt  denken,  dewijl  zy 
ü  .^«/^«/M  een  °  denkende  felfftandigheit  is?  Ea  wat  wonder  is 't,  datzv 
'^f^         '  denkmgen  gedenkt ,  die  zy  in  's  moeders  lighaam  , 
oi  in  de  flaapfiekte  gehad  heeft ,  en  zo  voort ;  dewijl  wy  niet 
aan  meer  anderen  gedenken,  die  wy  echter  weten  gehad  te 
hebben  terwijl  wy  val  waflen,  gefont  en  wakker  waren  ;  want 
l^^Zttum  q  gedenkenis  der  denkingen,  die  de  geeft  gehad  heeft, 

terwijl  hy  aan  't  lighaam  gevoegt  heeft  geweeft ,  word  vereift 
« vcjtiiu.  dat  enige '  fpeuren  en  merken  daar  afin  de  harflenen  ingedrukt 
zijn,  daar  aan  de  geeft,  fich  derwaarts  kerende  en  voedende, 
gedenkt.  Maar  wat  wonder  is  't ,  xo  de  harflenen  van  een  kint 
j  uth»Tii.  of  van  een  « flaapfuchtige  onbequaara  is  om  defe  fpeuren  ea 
merken  t'ontfangen? 

Eindelyk ,  ter  plaats,  daar  ik  gefegt  heb  dat  miffchien  aehuren 
kan  dat  het  geen,  twelktk  noch  niet  ken,  (  namelyk  mijn  li|haam) 
met  van  defe  my,  dse  tijken,  (te  weten  van  mijn  geeftj  vefrche^den 
IS ,  dat  tk  er  mets  af  weet,  en  niets  daar  affpree^,  en  zo  voorts,  werpt 
gymy  voor,  indien  gy  't  niet  weet,  en  niet  daaraf  fpreekt, 
waarom  neemt  gy  dan  dat  gy  niets  daar  af  zijt?  't  is  valfeh ,  dat 
,^/M«,.r,.  ik  iets '  aangenomen  heb,  't  welk  ik  niet  kende :  want  in  tcpen- 

.  M.ns     ^^^l  \  ""f?     '^^^'^^  y^gh^^m  en  de  geeft  de  felfde  was, 

20  heb  ik  mets  daar  af  aangenomen ,  maar  alleenlyk  de  "  geeft 
aangemerkt,  tot  dat  ik  ,  m  de  zefte  Bedenking,  niet  genomen, 
w  DemM.   maar betoogt  heb  dat  de  geeft  ^  dadelyk  van  't  lighaam  onder- 
i7c'^,uu  Scheiden  i&.  Maar  gy ,  ó  vlcefch  >  doolt  hier  in  meeft,  dat  gy , 

fchoon 


i^ntTifoort  op  de  Vijfde  Tegemverpi?Pien,  269 
fchoon  gy  geen ,  ja  ook  niet  de  minfte,  reden  hebt  om  tc  bewij- 
fen  dat  de  geeft  niet  van  't  lichaam  onderfcheiden  is,  dit  echter 
iodanig  neemt. 

V.  Dedingen,  die  ik  van  ad'inbeeldinggezcgt  heb,  zi]n  tim4gin4tif 
klaar  genoech  voor  degenen,  die  daar  op  merken:  maar 't  is 

geen  wonder  dat  zy  miflchien.  voor  de  gen^n ,  die  niet  b  beden- 1>  Mciit4r!i 
ken  en  overwegen  feer  duifter  zijn.  Doch  ik  vermaan  hen  dat 
defe  dingen ,  die  ik  bewefen  heb  dat  niet  tot  defej^  kennis  ^  be-  f^frXr^^ 
horen,  die  ik  van  my  heb,  niet  tegen  de  genen  ftrijden  ,  van  de 
welken  ik  te  voren  gefegt  had  dat  ik  niet  wift  of  zy  tot  my  be- 
horen, om  dat 'et  geheel  iets  anders  is  tot  my  felf  te  behoren, 
dan  tot  de  kennis,  die  ik  van  my  heb,  te  behoren. 

VI.  Alle  de  dingen,  die  gy  hier,  c  ó  befte  vleefch,  bybrcngt,  c  0  cau  êftu 
fchijncn  my  niet  zo  leer  ^  tegenwerpingen  te  wefen,als  wel  s  i<^'foljemoneu 
genmorringen,  die  geen  antwoort  behoeven.  g  obmurm»- 

Vil.  Gy  vaart  hier  nochal  voort  in  uw  ^Hegenmorringen ,  j"'^  _ 
die  20  weinig ,  als  de  voorgaande,  antwoort  behoeven.  Wanc  ratimtt, 
de  dingen,  die  gy  van  de  beeften  ondervraagt,  behoren  niet  tot 
defe  plaats,  omdatde»geeft ,  die  by  fich  felf  bedenkt  en  over- ijrf^«riw. 
weegt,  bevindenkandathy  denkt,  en  laict  of  de  beeften  ook'''''»**"'''** 
denken,  of  niet.  Maar  hy  foekt  dit  alleenlyk  ^  van  't  nakomen-  k^/»o)ïm,. 
de  «uitderfelver  werkingen.  Ik  wil  my  niet  verletten  metdc-»- 
dingen  te  weerleggen ,  daar  gy  my  invoert  als  wanfchikkelyk  l^frat"o7,^.. 
fprekende ,  om  dat'ct  my  genoech  is  eens  vermaant  te  hebben 
dat  gy  al  't  mijne  niet  getrouwclyk  verhaalt.  Maar  ik.  heb  dik- 
wijls 't  ware  mcrktceken  bygebragt ,  daar  door  men  bekent  m  CrUerinn. 
dat  de  "  geeft  van  't  Hghaam  onderfcheiden  is ,  namclyk  dat  dc  n*^^"^» 
gehele  natuur  van  de  geeft  hier  in  beftaat,  dat  hy  "  denkt,  en  de  o  c$ziure, 
gehele  natuur  van't  lighaam  hierin,  dat 'et  een  r  uitgeftrektj^^^"'-^'''"" 
ding  is,  endat'erheel  niets  gemeen  is  tuflchen  de  q  denking  en  qf»x»v-ifrt« 
*  d'uitftrekking.  Ik  heb  ook  dikwijls  ondcrfcheidelyk  getoont  \f^,u^f„'l^ 


rationele 

Ohmnrmtu 


dat  de  geeft  werken  kan « fonder  van  dc  harftenjcn  af  te  handen  :  'rcr  k  ureh», 

.  r-.  1   3         1  1      .-1^  1  ••  ^      •  t^dpureinm 

'  tclhgendum^ 

voelen.  En  hoewel ,  als  'er  een  fterke  ^  inbeelding  of  ^  gevoel 


want  leker ,  daar  kan  geen  gebruik  van  harllcncn  zijn » rot  zui-  t.iug.ndum^ 
verlvk  te  verftaan,  maar  alleenlyk  u  tot  in  tc  beelden  ,  of  te  g;c-  «^'^  ""'•^»- 


bykoomt ,  ( gelyk  gefchied  als  de  harftenen  ontroert  worden)  wimagtn*. 
de  y  geeft  niet  lichtelyk  kan  werken  om  andere  dingen  te  ver-xW»*. 
ftaan,  zo  bevinden  wy  echter  dat,  als  onfe  ^  inbeelding  niety;;;j"»>  . 
20  fterk  is,  wy  dikwijls  iets,  dat  geheel  vaa  haar «  verfchci-» 
den  is ,  verftaan  i  gelyk  daxi,  als  wy  in  't  flapen  bemerkea 

LI  3  dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2/0  R.  Des-Cartes 

iOi>M  iw/»- dat  wy  dromen,  zo  is  dit,  dat  wy  dromen,  wel  een  a  werk  van 
fT"'*./  ^''i^beelding,  maar  dat  wy  bemerken  dat  wy  dromen  is  een 
IZ:      '  werk  van  't  verftant  alleen.  .  ^ 

VIII,  Gy  betoont  hier,  gelyk  dikwijls  elders ,  alleenlyk 
dingen ,  die  gy  poogt  te  beftrafïen  ,  niet  genoech  ver- 
ftaac.  Want  ik  heb  de  ^  bevatting  van  't  was  niet  vandebevat- 
d^w.«-  tingvandesfelfsd  toevallen  afgetrokken  ,  maar  eer  willen  aan- 
wijlcn  hoe  des  felfs  zelfllandigheit  door  de  toevallen  openbaar 
e  T'ercepüo  word  ,  CH  hoe  des  zelfs  « weêrkeerende  en  onderfcheide  bevat- 
Ji^!iX'^'''ting,  gelyk  het  fchijnt  dat  gy,  ó  vlcefch ,  nooit  gehad  hebt, 
van  de  gemene  en  verwarde  bevatting  verfchilt.  Ik  zie  ook  niet 
op  wat  bewijs  gyfteunt,  om  voorzeker  toe  te  zeggen  dat  een 
hontopgelyke  wijfe,  alswy,  oordeelt,  dan  om  dat  gy,  ver- 
f^^'"'      mits  gy  hem  ook  uit  *  vleefch  fiet  beilaan  ,  alle  de  dingen ,  die 
6  inuzijn,  ookinhemachttewefen:  maar  ik,  die  geen  s  geeft 

in  hem  bemerk,  meen  dat 'er  niets  in  hem  gevonden  word , 
't  welk  met  de  dingen  gelyk  is ,  die  ik  in  de  geeft  ken. 

ï  X.  1  k  ben  verwondert  van  dat  gy  belijd  dat  alle  de  dingen , 
ftrZT'"'  ^"'^       aanmerk ,  wel  u  betogen  dat  ik  i  onderfcheidelyk 

iD,iii»m.  kendatik*' wefentlykben ,  maar  niet  wie ,  of  hoedanig  ik  ben, 
k£x,fl,re,  vermits  het  een  niet  zonder 'tander  betoogt  word.  Ikfieniet 
wat  gy  van  defe  zaak  meerzoud  verwachten,  dan  dat  men  tot 


tnchjynia,  yan™  ftofichciding,  zuUcH  onderfoeken.  Zeker,  dit  paft  aan  u, 
ft  •  caro.     „  5  vleefch ,  en  aan  alle  de  genen  ,  die  niet  weten  wat  men  van 
y  der  ding  onderfoeken  moet ,  vermits  zy  niets ,  dan  zeer  ver- 
wardelyk,  begrijpen.  Maar  wat  my  aangaat,  ik  heb  nooit  ee- 
os.{.jian.  achtdat'er,  om  de  «zelfftandigheit  t'openbaren,  iets  anders 
i*  ^itr,iHta,w er cikht  wierd,  als  des  zelfs  verfcheide  p  toevoegingen ;  in 
voegen  dat ,  hoe  v/y  meer  toevoegingen  van  enige  zelfftandig- 
heit  bekennen,  hoe  wyook  volmaaktelyker  des  zelfs  natuur 
verftaan.  Dicshalven,  gelyk  wy  veel  verfcheide  toevoegin- 
gen in't  was  konnen  ondcrfcheiden  ,  als  d'een  dat  het  wit, 
d'ander  dat  het  hard ,  en  een  ander  daf'et  van  hard  week  word , 
({^tifiiHta,  en  zo  voort ,  zo  zijn'er  ook  zo  veel  q  toevoegingen  in  de' geeft, 
t  -Mens,  j^y,^  vermogen  heeft  van  de  witheit  van't  was  te  ken- 

nen ,  d'ander  dat  hy  de  macht  heeft  van  des  zelfs  hardigheit  te 
kennen ,  en  een  ander  dat  hy  de  verandering  van  de  hardigheit, 

of 


AnWoort  op  de  Vijfde  T ?gemverp  ïngen.  271 
of  de  weekwording  kent ,  en  zo  voort.   Want  iemant  kan  dc 
hardigheit  kennen  ,  en  echter  geen  kennis  van  de  witheit  heb- 
ben, om  dat  hy  blint  geboren  is  j  en  dus  met  d'andere  dingen. 
Daar  uit  men  klarelyk  kan  befluiten  dat  men  van  geen  ding  zo 
veel  toevoegingen  kan  bekennen  ,  als  van  onfe  ^  geeft ,  om  dat  ^ 
irien  20  veel  toevoegingen  in  dc  geeft  kan  tellen ,  als  in  yder  an- 
der ding  bekent  worden ,  vermits  hy  die  kent ;  endieshalven 
is  de  natuur  van  de  geeft  de  bekentfte  van  de  natuur  aller  din- 
gen.  Eindelyk  berilpt  gy  in  't  voorbygaan  dat ,  dewijl  ik  niet 
toelaat  dat 'er  in  myiets  isj  als  de  geeft,  ik  echter  van 't  was 
fpreek,  dat  ik  fie  ,  dat  ik  aanraak ,  't  welk  zonder  ogen  en  han- 
den niet  gefchieden  kan. Maar  gy  behoorde  aangemerkt  te  heb- 
ben ,  datikuitdrukkelyk  vermaant  heb  dat  ik  daar  niet  van 't 
geficht,en  van't  gevoel  handelde,'t  welk  door  hulp  der  ^  werk-  or^4»« 
tuigen  gefchied  ,  maar  alleenlyk  van  dc  c  denking  van  fien  en  ^f3f 
raken,  tot  het  welk,  gelykwy  dagelyks  in  onfe  dromen  be- m^^IU/.  * 
vinden ,  defe  ^  werktuigen  niet  vereifcht  worden.  Zeker ,  gy  ^  ^'i*»^» 
hebt  dit  wel  aangemerkt ,  maar  gy  hebt  alleenlyk  willen  aan- 
wijfen  hoe  wanlchikkelyke en  ongerechtige  *^kibbelingen  dik-  cMUAtit» 
wijls  van  de  genen  bedacht  worden  ,  die  niet  zo  zeer  pogert  iets 
te  verftaan ,  als  wel  teg«n  te  fpreken. 

Van  de  dingen  y  die  op  de  darde  BedenUng  tegen-^ 
geivorpenzijn. 

h 

Schep  moed;  gy  brengt  hier  eindelyk  enige  ^  reden  tegen  ^ 
myin,  'twelkgy,  gelyk  ik  bemerk,  nooit  te  voren  ge- 
daan hebt.  Want  om  te  bewijfen  dat  het  geen  zekere  regel  is , 
dat  de  dingen,  die  wy  zeer  e  klarelyk  en  onderfcheidelyk  be- 8  ^^^^  «Jj.^»- 
vatten ,  waar  zijn ,  zo  zegt  gy  dat  ^  zeer  grote  vcrftanden  ,  die,  f^e/ 
gelyk  het  fcheen ,  veel  dingen  klarelyk  en  onderfcheidelyk  be-  ^'/rml*'!* 
hoorden  bevat  te  hebben,  echter  hebben  geacht  dat  de  waar-^"^""*"^"'^ 
heit  der  dingen  of  in  God,  of  in  de  put  verborgen  was.  Gy 
twiftreedenthierin,  ikbeken't,  recht  op  d'achtbaarheit  van 
anderen ;  maar  gy,'  ó  vleefch !  behoorde  gedacht  te  hebben  dat  ï  <>*  Uro! 
gy  hier  tot  een  ^  geeft  fpraakt ,  die  zodanig  van  alle  lighamelij-  k  arw, 
ke  dingen  afgefcheiden  is ,  dat  hy  ook  niet  weet  dat'er  ooit  eni- 
ge menfchen  voor  hem  hebben  geweeft ,  cn  dieshalven  niet 

door 


272  R.  Des-Cartes 

door  hun  achtbaarheit  bewogen  word.  'c  Geen ,  dat  gy  daar  na 
iS^ci'tici.    van  de  ^  Skeptifchen  bybrengt ,  is  een  gemene ,  en  geen  quade 
plaats,  maar  die  niets  bewij  ft  ;  gelyk  ook  niet  dat  fommigen 
i,  Ofinianes.  om  valfchc  ^gevoekns  willen  fterven ,  om  dat  men  nooit  kan 
bcwijfen  dat  zy't geen ,  't  welk  zy  hardnekkiglyk  verfekeren , 
•klarclyk  en  ondcrlchcidelyk  bevatten.  Gy  voegt  'er  eindelyk 
by  dat  men  niet  zo  veel  moeiten  behoeft  te  doen  om  de  waar- 
cMM»^,  heit  van  de  regel  te  beveftigen  ,  als  wel  om  een  ^  Beleed  voor  tc 
llcllcn ,  om  te  bekennen  of  wy  bedrogen  zijn ,  of  niet ,'  als  wy 
achten  dat  wy  iets  klarelyk  bevatten.  Ik  ontken  dit  niet :  maar 
APrafdicia     ^^^^^^^1*  dat  ik  dit  naaukeuriglykop  zijn  plaats  gedaan  heb, 
^ ^^2'*' t^aar  ik  eerftclyk  alle  ^'vooroordelen  heb wechgcnomen ,  en 
daar  na  alle  de  voorname  denkbeelden  opgetelt ,  en  de  klare 
van  de  duiftere  of  verv/arde  onderfchcidcn. 
LS""'       ^  ^  •  ^^^^^ï'»    t)en  over  u  ^redenering  verwondert,  daar  door 
siu'ctad-  gy  bewijfen  wilt  dat  alle  onfe  s denkbeelden  aankomig  ,  en 
rTcns'.     S^^^"  ^-^^-^  '^"s  gemaakt  zijn  ,  omdat ,  7.cgt  gy  ,  de   geeft  ^ macht 
i  FactiiuiA.  heeft  met  alleenljlivan  d'^aankomige  denkbeelden  z^elvca  te  ^  bevatten ,  ool^ 
\^mpTJril  '^''^^  "^^^f  'h^ideljk^ '  z^amen  te  z.men  ,  m  verdelen^ "/« te  trekken,  ^  ver* 
m  'Dxvidtrr,  groten ,  p  vergelijken ,  en  z^o  voort.  Gy  befluit  hier  uit  dat  de  i  denk- 
O  S;«P^/^'r7,  beeldender  Chimeren,  die  de  geeft,  al  zamenfettendc,  de- 
pj^^j'^^;;"'- lende,  enzovoort,  maakt,  niet  van  hem  gemaakt  worden, 
nJrfrHni  maar  Siiankomig  zijn.  Maar  gy  kont  door  defe  middel  ook  be- 
l'i^Z'r.ti.  ^vijfendat  Praxiteles  geen  beelden  gemaakt  heeft ,  omdathy 
fi^,         « van  fich  niet  het  marmer  had  ,  van  't  welk  hy  hen  fneed  ;  en 
^obustioncs.,^^^  gy  ^^^^  '^^^^'^  tegenwerpingen  niet  hebt  gedaan  ,  om  dat  gy 
hen  niet  van  uw  eige  gevonde  woorden,  maar  van  anderen  ont- 
wamfonc-  ]eenc,  «'te  zamen  gefet  hebt.  Maar  zekerlyk,  de  gedaante 
9i  Foma.    van  ccn  Chimeer  beftaatniet  in  de  dden  van  een  geit ,  of  van 
y  Fnma.    ccn  Iccu ,  CU  dc  y  vorm  uwer  z  Tegenwerpingen  ook  niet  in  dc 
z  c^7^^«o-  befondere  woorden ,  die  gy  gebruikt  hebt ,  maar  alleenlyk  ia 
a  compofitto.  de  ^  famenfetting.  't  Is  ook  wonderlyk  dat  gy  beweert  dat  het 
hideaui,  ''denkbeelt  van't  ding  niet  inde  geeft  kanwefen,  z^o  dedenhj 
beelden  van  dier  y  plant  ^  fteenenvanalle  alge7nene  dingen  niette  z^amen 
z,ijn,  alsofik,  om  te  bekennen  dat  ik  een  «denkend  dingben , 
de  dieren  en  planten  behoorde  te  kenneji,  om  dat  ik  behoor  het 
dmg,  o{  wilt  ding  is ,  te  kennen.  Gy  handelt  hier  ook  niet  wa- 
rely  ker  van  de  waarheit.  Eindelyk ,  dewijl  gy  alleenlyk  de  din- 
gen aantaft ,  van  de. welken  ik  met  bcveftigt  heb ,  zo  vecht  gy 
tegen  de  wint, 

III.  Gy, 


t»nt. 


Antmm  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen.  yj  ^ 

^         ^^y'^^/^^^"en,  om  dc  welken  ik  geacht  heb  dat  van  dc 

wticnuyKneit  der  Itotte  ijke  dingen  te  twijffelen  ftaat, 
leggen  willende,  vraagt  hier  iv^^r^wi^^^^^.^'^^^^^^^^^^y  r.run» 
ZG  voort;  in  't  welk  klarclyk  het  ^  begfnfel  gcèifcht 
Want  gyftelt  het  geen,  dat  te  bewijfenwas,  namelvk  dat 'et 
zo  leker  is  dat  ik  op  d'aarde  wandel ,  dat  men  daar  af  niet  twiif. 
telen  kan.  Enalsgyby  deredenen,  dieik  my  tegengeworpen, 
endicik  wederlegtheb,  een  wilt  by  doen  ,  te  weten  tr.^rL.« 
een  bUntgeboren  geen^  deukbeelt  van  verwc ,  of  in  een  dove  geen  ^  denkbeeU  c  cot^rk. 
van  jtemts^  2o  betoont  gy  klarelyk dat  gy  £^een  reden  van  enio- 'i^^^*  ^''^«.' 
5eS^       i^r'"'  1^°^         Sy  dat 'er  geendenkbeelt  vaS 
wvdW^^^^  dewijl  fomtijts  in  ons,  fchoon 

Tewel  t^wo  T^''':? '  echter  de  c  finnen  van  licht  en  verwen  op-  e 
gewekt  worden.  En  hoewel  men  't  geen,  dat  gy  fegt,  toeftem- 
üc,  zou  de  geen  ,  die  de  ^  wcfentlykheit  der  lloffelijke  dingen  f-^-A"''- 

^eboren  \  ""'^A  "^f  ^^g^jy^^  ^^^^^^       ^^.^g^n ,  dat  een  biint- 

^^ecff  nnfn  der  verwen  niet  heeft ,  om  dat  zijn  ^ 

fefr  H.r  h   ^  k '  "^^^^^  ^^^^^  ^«^'^^^^  '       Ly  ^^^^-^^ 

legt  dat  hy  de  k  denkbeelden  niet  heeft ,  om  dat  hy  fonder  ogeii  i.^-^^^^^^ 
*    \  ^i^^  '     ^^cl^^  gy.  daar  na  van  de  twee  denkbeelden  der  Ti7c2'!^ 
2on  daar  by  voegt,  bewijft  niets:  maar  als  gy  hen  beide  voor 
een  neemt,  om  dat  hyfich  tot  een  zon  gedragen  ,  dat  is  het  lel- 
Jvvit!         'i^^^^^f      warcenvalfchenietverfchilde,  ds 
zy  van  een  lel  vel  onderwerp  gefegt  wierden.      als  ev  dit,  dat 
wy  uit  dc  -  ftarrekiindige  redenen  trekken,  ontkent  denkbeelt  :^::Z:U 
tc  zijn  ,  zo  prangt  gy  de  naam  van  «  denkbeelt  tot  d'enirre  "^^^-^ 
^twpft'  \n  cle  P  verbeelding  afgefchüdert ,  tegen  't  geen,  JfZ;: 
.  t  welk  ik  uitdrukkelyk  geftelt  heb.  b     m      i  • 

^  vvnnr'^^^i^u^^f^  hier  desgelyks  ,  ^ils  gy  ontkent  dat 'er  een 
hdt  niet  dn    '^^^  r  (^/^-^^digheit  is  ,"om  dat  de  felfftandig- n  j;;-'!^- 
SreneTxLrT^^^^^  maardoor't  ^verflant alleen  h^Ju!::::^-^.. 

grepen  word  Maar  ik  heb  al  tevoren  ,  » ó  vleelch!  betui^^t  dat  *  i"'''-'^- 
ik  met  met  de  genen  te  doen  wilde  hebben ,  die  alleenlyk  hun  l^^U 
"inbeeldingen  met  het    verftanc  wilden  gebruiken    Als  rrv  ^ 
fcgt  dat  ^et  -  denkbeelt  der  ^elfftanMglmt  geen  y  d.delykhen  heWtXtnJr'' 
dieT^jntet  un  de  denkbeelden  van  baar  ^  toevallen  heef t ,  onder,  of  naar  ■ 
de  mlken  z.)  ^  begrepen  word ,  zo  betoont  gy  dat  gy  warely k  geen  ^C.Tjp!"' 
^  onderfcheide  zelfflandigheit  hebt ,  om  dat  de  xelfftandigheit>Xf  ** 
noit  naar  dc  <^  toevallen  begrepen  kan  word^en ,  noch  haar  ^  da-  ^'^^"^'tdlZu, 
<ielykheit  van  hen  lenen.  In  tegendeel ,  de  toevallen  worden 


M  m  gcmc- 


2  74  ^'     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

gemcnclyk  van  de  Wijsbegerigen  gelyk  zelfflandigbedenBe- 
b£«mi    grepen,  te  weten  zo  dikwijls ,  alszy^  dadelyk  gefegt  worden. 
TuJa/iib'    Want  men  kan  aan  de  toevallen  geen  dadelykheit  ( dat  is  geen 
jia,.u^.      meer  dan  wijfige  welighcit)  toeèigenen,  die  niet  van  't  denk- 
öD.jH^ure,  beeltder  zelfftandigheit  ^^afgenomen  word.  Wyders,  alsgy 
i  ^nnilu  ^^S^      "^^^  ^       dcnkheelt  alleenlyk^hier  uit  heeft ,  dat  w) gehoor t  heb' 
de  veo,     hen  van  enige  ^toevoegingen  van  Godfprehjn ,  zo  wilde  ik  wel  dat  gy 
'er  byge  voegt  had  van  waar  dan  d'eerfle  menfchen,van  de  wel- 
ken w'y  defe  dingen  gchoort  hebben ,  dit  zelve  denkbeelt  van 
God  hebben  gehad :  want  indien  van  fich  felven ,  waarom  kon- 
nen  wy  dan  dat  ook  niet  van  ons  hebben  ?  maar  indien  God  dat 
g  Ex'ifitrt.  jian  hem  geopcnbaart  heeft ,  zo  is  God  dan  ë  wefentlyk. 
h  m^mwm.     Maar  alsgy 'er  by  voegt  dat  de  geen  ^  dteietsz^egt   oneindig  te  we- 
fen  ,  aan  een  ding ,  dat  hj  met  bevat ,  een  naam  toeeigent ,  die  hy  mèt  ver- 
k?«SS/^  zo  maakt  gy  geen  i  onderfcheittuflchen  de  verflaning, 

j  canfarml '  '  gclykmatig  met  de  maat  van  onz  vernuft ,  gelyk  yder  gemoed 
Z'noflru''  ^^^"^'^      v/y  van  't  oneindig  hebben ,  cn  tuflchen  het even- 
mOnctp'M  matig  begrijp  der  dingen,  zodanig  als  niemant  dat  heeft,  niet 
ttrZ".'"*   ïiH^^cnlyk  van » 't  oneindige ,  maar  miflchien  ook  niet  van  enig 
n  ivfs'mtum.  ander  ding ,  hoe  klein  het  ook  is.  't  Is  niet  waar  dat  wy  't  on- 
nÜjvfumi'  eindige  verflaan  door  ^d'ontkenning  van  't  einde,  of  van  de  be- 
t*t,onti,     paling ,  vermits ,  in  tegendeel ,  alle  bepaling  een  ontkenning 
f  idtai      yari  'j.  oneindige  begrijpt,  't  Is  ook  niet  waar  dat  het  p  denkbeelt , 
alle  de fe  volmaaktheden,  die  wyaan  ^od  toeèigenen^  vertonende  ,  niet 
Ih^alvZ    ^^^^  'Woorwerptge  dadelykheit  heeft  ,  dan  ^d' eindige  dingen  hebben, 
t  \u7fi^itx.  Want  gy  bekent  zelf  dat  defc  volmaaktheden  door  onz  *  ver- 
s  inuUtciiu.  fVant  vergroot  worden  ,  op. dat  men  hen  aan  God  toeèige- 
nen zou.  Meent  gy  dan  datdefe  dingen  ,  dus  vergroot  zijn- 
de, niet  groter  zijn  dan  de  genen,  die  niet  vergroot  zijn  ?  en 
xTncnim    van  waarkan  defe  ^ macht  wefenv^m  allegefchape  volmaakt- 
ZliTpcrff.  heden  t€  vergroten  ,  dat  is- van  iets  groter  of  ruimer,  dan 
iJmes  ««4-hen  zeiven,  te  begrijpen,  dan  hier  uit,  dat  het  "denkbeelt- 
B/^i.M.      vaneen  groter  ding ,  te  weten  van  God ,  in  ons  is?  Eindelyk 
is  ook  niet  waar  dat  God  een  gering  ding  zou  wefen  ,  indien 
hy  niet  groter  was,  dan  hy  van  ons  verllaan  word:  want  hy 
vfïnfiniiM,  -^vord  verdaan»^  oneindig  te  we  fen  i  en  daar  kan  niet  groter 
5t  inuiuFm  ^'-^^ ^^^^    oneindig.  Maar  gy  verwart  en  verfmelt  de  ver- 
yimlimT-'  ftaning  met  y  d'iubeeldiug ,  en  verdicht  dat  wy  God  inbeel» 
den  als  een  zeer  groot  menfch,  alsof  de  geen,  die  nooit  ele- 
a^4frtrw.   ^xntgeficn  heeft,  fichinbecLien  zou  dat  hy,  gelyk  een»  fiertje, 

zeer 


for 

»  Uufa  m*' 
ter tuin. 
h  C'auft  <;Ji- 
cie'is. 


Antwoort  o^de  Vijfde  TegCfmer pingen,  2  7  5 

zeer  groot  was ;  't  welk  ik  met  u  beken  zeer  wanfchikkelvk  te 
wefen.  ^ 

V,  Gy  zegt  hier  veel  dingen,  opdatgy  fchijnenzoud  my 
tegen  te  Ipreken,  fchoon  gy  echter  zulks  geenfins  doet  ,  ver- 
mus gy  even 't  zelve ,  alsik,befluit.  Gy  mengt'er  echter  hier 
en  daar  veel  dmgen  onder,  vande  welken  ik  veel  verfchil ,  als 

dat  defc » gclooffpreuk ,  daar  is  niets  in  ^  d'mtwerktn^ ,  't  mik,  met ,  ,A.ior,s 
te  voren  m  haar  oorfaaiheeft geweefi ,  eer  van  dc  dftoffelijke,  dan  ^' ^'Z-'^'**-' 
van  ^  d'uitwerkende  oorfaak  te  verflaan  is.  Want  men  kan  niet  5  a/w^. 
begrijpen  dat  de  ^ volmaaktheit  van  de  vorm  te  voren  in  sde '^^^"'"^ 
ilofFelijke oorfaak,  maar  wel  in  h  d'uitwerkende  oorfaak  ge-  Tii^rfe^n 
weelt  heeft en  daar  by  dat  de  i  vormelijke  dadelyk!?en  van  't  denk- 
Veelt  z^elfjlandtghettis  ,  en  meer  diergelijke  dingen. 

VI.  Indien  gy  iets  had,  om  de '  wefentlykheit  der  ftoffelii- 
ke  dingen  te  bewijfen,  gyzoudhet  zonder  twijffcl  hier  byse- -  a.-''- 
bracht  hebben.  Maar  dewijl  gy  alleenlyk  ondervraagt , 
mijn   geeft  onfeeker  is  van  of  'er  tets  ,  dan  hy ,  m  de  mnelt  is ,  en  ver-  ^  ««^'Z?-"-. 
dicht  dat'et  niet  nodig  is «  bewijsreedenen  hier  toe  te  foeken,en \f::!::iL 
dieshalven  u  allcenlyk  op  de  »  voorgeoordeelde  wanen  beroept- 

20  toont  gy  veel  klarelijker  dat  gy  geen  reden  van't  geen  ,  dat 
gy  verfekert,  kont  geven,dan  ofgy  gefwegen  had.  Wat  de  din- 
gen  aangaat ,  die  gy  hier  van  de  p  denkbeelden  zegt ,  zy  behoe-  pVcEl 
ven  geenantwoort,om  dat  gy  de  naam  van  denkbeelt  allcenlyk  p 
tot  de q  beelden,  in  de  ^  verbeelding  afgefchildert,  prangt:  maar , 
ikftrek  hen  uit  tot  al't  geen,  dat  bedacht  word.  Voons  ftaat 
my  in  't  yoorbygaan  te  vragen  waar  mee  gy  bewijfen  wilt ,  dat 
mets  opjich  z^elfmrkt :  want  gy  zijt  niet  gewent  bewijsredenen  te 
gebruiken,  maargy  bewijltdit  met  het  voorbeelt  vande  vin- 
ger,  die  fich  zelf  met  flaat,  en  met  dat  van't  oojr ,  'cwelkfich 
niet  m  fich  zelf ,  maar  in  de  fpiegel  fiet.  Daar  op  men  lich telyk 
kan  antwoorden  dat  'et  niet  het  oog  is  dat  de  fpiegel  meer  fiet , 

dan  fich  zelf,  maar  des  geeft,  die  alleen  de  fpiegel  ren'toocr.  en 
fich  zelf  kent.  Men  kan  ook  andere  voorbeelden  in  de  liohtme  ' 
lijke  dingen  bybrengen, gelyk,als  een  tol  fich  in't  ronde  draait 
isdefe  omdraiing  met  een  «doening,  die  zy  tegen  fich zelve\^^,v 
pleegt?  Eindelykftaat  aan  te  merken  dat  ik  niet  beveftigt  heb 
dat  de  ''denkbeelden  der  ftoffelt^ke  dingen  mt  de    geeft  ^  afgeleid  warden;  ^Ue*umm 
gelyk  gy  hier  niet  oprechtclyk  verdicht:  want ik heb federt 
xvel  uitdrukkelyk  getoont  dat  zy  dikwijls  van  de  lighamen  w'*JfV„. 
Voortkomen ,  en  dat  hier  door  de  y  wefentiy  kheit  der  liehamen 

2»  be we- 


h  Epnu4. 

c  Formalt- 
ter. 

fX€mwenur, 
e  Cuufit, 


f  Jilens, 
g  Ide*  tnfuii 

h  Jnfinitftm, 


S  7dt*:tifin 
tl. 

li  IncomPre 
lliattofor- 


inteiligens. 


2.7^  R.     D  E  9  -  C  A  R  T  E  S 

bcwefciiword.  Maar  ik  heb  hier  allcenlyk  verklaart,  dat  men 
daar  m  geen  zo  grote  ^  dadelykhcit  vind ,  dat  hier  uit ,  te  wetea 
dat'er  mets  in  ^ d'uitwerking  is,  't  welk  niet « vormely k  of uit- 
fteekently  k  te  voren  in^  d'oorfaak  heeft  geweeft ,  befloten  be- 
hoort te  vvorden,dat  zy  van  de  f  geeft  alleen  niet  konden  voort- 
komen ;  't  welk  gy  geenfins  tegcnfpreekt. 

VII.  Gy  zegt  hier  niets,  dat  gy  niet  alrcê  te  voren  hebt  ge- 
.  fegt ,  en  dat  ik  niet  wedcriegt  heb.  Ik  fal  hier  alleenlyk  een 
ding  van  s'tdenkbeelt  van 't  oneindig  zeggen,  't  welk,  zogy 
zegt,  nietwaar  Icanwefen,  zo  ik  niet  het oneindig  begrijp; 
en  dat  men  zeggen  mag  dat  ik  ten  hoogften  niet  meer  ken ,  dan 
een  deel  van't  oneindig,  en  noch  een  zeer  klein  deel ,  'twelk 
't  onemdig  niet  beter  aanwijft ,  dan  de  beeltenis  van  een  klei- 
ne  hairtop  een  geheel  menfch  vertoont.  Ik  zeg  dan  dat'et ,  in 
tegendeel ,  llrijdig  is ,  dat  indien  ik  iets  begrijp ,  dit ,  't  welk  ik 
•  begrijp,onemdig,is:  want  een  i  denkbeelt  van't  oneindig  moet, 
om  waar  te  zijn,  geenfins  begrepen  wefen  ,  om  dat^d'onbe- 
grijpelykheit  zelve  in  de  i  vormelijke  reden  van  't  oneindig  be- 
grepen  word:  en  nochtans  is't  blijkelyk  dat  hetdenkbeelt, 
'twelk  wy  van't  oneindig  hebben,  niet  alleenlyk  enig  deel 
daar  af  vertoont ,  maar  warelyk  'tgeheel  oneindig ,  op  gelijke 
wijfe  als  het  door  't  menfchelyk.denkbeelt  vertoont  behoort 
te  wordeiijfchoon  men  zonder  twijffel  een  ander  veel  volmaak- 
ter, datisnaaukeurigerenonderlcheidener  van  God,  of  van 
een  andere  "ver.ftaande  natuur  kan  hebben,  die  volmaakter 
dandcmenfchelijke.is:  op  gelijke  wijfe ,  als  wy  zeggen  dat.dc 
geen  ,  die  in  de  Meetkonft  onkundig  is  ,  het  denkbeelt  van  de 
gehele  driehoek  heeft,  vermits  hy  veiftaat  dat  hyeengeftaltc 
js,  in  drie  lijnen  begrepen  ,  fchoon  de  Meetkonftcnaars  veel 
andere  dingen  van  de  fel  ve  driehoek  konnen  bekennen  ,  en  ia 
des  zelfs  denkbeelt  bemerken,  die  aan  defe  onkundige' onbe- 
kent  zijn.  Want  gclyk,  om  het  denkbeelt  vande  hele  driehoek 
te  hebben,  het  genocch  is  een  gellalte,  in  drie  lijnen  begrepen, 
teverftaanj  zo  is 't  ookgcnoech,  om  een  waar,  en  volmaakt 
denkbeelt  van't  geheel  oneindig  te  hebben ,  dat  men  't  verftaat 
€cn  ding  te  wefen,  in  geen  afpalingen  begrepen. 

VUL  Gy  koomt  hier  weer  tot  de  fel  ve  doling ,  als  gy  ont- 
kent dat  men  "  Gods  ware  denkbeelt  heeft.  Want  hoewel  wy 
niet  alle  de  dingen,  die  in  God  zijn ,  kennen  ,  zo  zijn  echter  alle 
dedingen  waar,die  wy  bekenneninhem  tewefen. Maar  de  din- 
gen* 


Anfivoort' op  de  vijfde  Tegen'iverpngen,  277  ' 

gen  ,  die  gy  daar  tuflchen  mengt ,  als  dat  het  broot  niet  volmaakter 
iS  y  dan  de  geen  i  die  broot  begeert^  dat  hier  mt,  dat  tk^begrijp  Uets  be^  A^Htjttü 
drijvel)'km  't  denkbcelt  te  we  jen  ,  met  volgt  dut  het  b  bednjveljkjnt  ding  'féaf"'" 
is ,  daar  aft  het  ^  denkbeelt  is ,  dat  tk  oordeel  z^onder  weten ,  en  dier- 
gelijke  andere  dingen  ,  getuigen  allecnlyk  dat  gy ,  ó  vleefch  1 
roeKeloollelyk  veel  dingen  wilt  beftrijden,  daar  af  gy  dcfia 
noch  niet  gevat  hebt.  Want  hier  uit,dat  iemant  broot  begeert, 
word  niet  beüoten  dat  het  broot  volmaakter  is  dan  hy  is ,  maar 
alleenlyk  dat  de  geen ,  die  broot  behoeft ,  onvolmaakter  is  dan 
fich  zelf,  als  hy  geen  broot  behoeft.  En  hieruit,  dat 'er  iets 
in  't  denkbeelt  is ,  befluit  ik  niet  dat  het  desgelyks  in  de  natuur 
der  dingen  is ,  dan  als  men  geen  andere  oorlaak  van  dit  denk^ 
beelt  kan  geven,  behalven  het  ding ,  dat  het  in  bedrijf  wcfent^  ^  ^^«^^ 
lyk  vertoont ;  't  welk  ik  niet  van  veel  werrelden  ,  noch  van  e- f''^';.^»^. 
nig  ander  ding ,  dan  van  God  alleen ,  « betoogt  heb  v/aar  te  we--^^'"'»'''» 
fcn.  Ik  oordeel  ook  niet  zonder  weten:  wantik  hebredenen 
bygebi-acht,.  waarom,  ik  dit  oordeelde  ,  en  die  zo  vaft  en  be^ 
ftandig  zijn ,  dat  men  geen  daar  af,,  ja  ook  niet  de  minflc  weer- 
leggen kan. 

IX.Alsgy  ontkent  dat  wy  gcdurigly  k^ d*invlocjing.van  d'eer-  f  /«/w 
fte  oorfaak  behoeven  ,  om  bewaart  tc  worden.,  zoontkeat  gy 
een  ding,  dat  van  alle  .'i  O  vernatuurkundigen  als  klaarblijkelyk  s  Jtiéta^h^* 
verfekcrt  word  ,  maar  op 't  welk  d'ongclctterden  dikwijls  niet 
denken  ^  om  dat  ly  allecnlyk  op   d'oovüikciV  naar 't gefchieden.j  4^  ^^^uf^^ 
cn  niet  ^  naarst  wefen  merken.  Dus  is  de  *  boumeefter   d'oorlaak » «^Wj^/iw 
van 'thuis,  cndc  vader  van  de  zoon,  alleenlyk  «^;ïy'f^f/(;y&/c-ïfj^;;^„^,^^ 
deni  endieshalven ,  als  het  werk  volmaakt  is,  zo.  kan 't  zon- J^-^^^.^^ 
der  defe  oorfaak  blijven.  Maar  de  zon  is  d'oorfaak  van  't  licht  >  aJ^ 
dat  daar  af  voortkoomt  j  en  God  is  d'oorlïiak  der  gefchape  din- C*(ijAdy^_ 
gen,  niet  alleenlyk  ^^/c^if^tf«  ,  maar  ook  «^.^y : 

en  dieshalven  moet  hy  altijt  op  de  zelve  wijfe  in  zijn  werk  "  in-  "  i"fi>*crr; 
vloejen ,  om  dat  te  bewaren.  Dit  word  klarclyk  betoogt  door 
't  geen  ,  dat  ik  van  od'onafhangelykheit.  der  delen  des  tijcs  °m,?/rr. 
verklaart  heb,  en't  welk  gy  vergeefs  poogt  vruchteloos  te 
maken  ,  met  de  Pnootfakelykheic  van't  gevolg  voor  te  lleU  iT>c«.y?,w 
len,  dat  tullchen  de  delen  des  tijts  is,  h afgetrokken  aangc- 
merkt ;  van  't  welk  hier  geen '  verfchil  is ,  maar  van  de.  tijt ,  o£Vocc»%T 
van  de  « during  van't  durend  ding,  van  de  welk  gy  niet  onti- 
kent  dat  yder  ogenblik  van't  naafte  ogenblik  afgclchciden  kan  $'w'iIV«> 
worden  ^  datisdat.het  «durend  ding  yder  ogenblik  aflaten  k:n 

Mm  3  te.r^'"."*^ 


R.  Des-Cartbs 

te  wefcn.  Als  gy  ook  fegt  dat  \y  in  om  kracht  is ,  diegenoech  is  om 
ons  te  doen  blijven ,  z.o  'er  geen  bedervende  oor f aak  overkoomt ;  zo  be- 
merkt  gy  met  dat  gy  de  volmaaktheit  van  de  Schepper  aan  het 
dlnt^rT  7^^P/^1  toeeigent ,  namelyk  om  dat  het ,  ^  Tonder  van  een  an- 
der  afte  hangen, in  wefen  blijft;  en  aan  de  Schepper  d'onvol- 
V^ltn.  '^^^aktheit  van  't  fchepfel ,  namelyk  om  dat  hy  door  een  c  ftelli- 
üva^       .ge  doening  naar  een  ^'  niet  weien  moet  trachten ,  zo  hy  eens 
^iiot^e^c,        uitwerken  dat  wy  ophouden  te  wefen.  't  Geen,  't  welk  gy 
daar  na  by  voegt  van  de  voortgang  in    oneindig ,  te  weten  dat  het  met 
vpanfchik^ljk^is  fulkj  toe  teftaan,  word  fedcrt  van  u  felf  vcrfwakt; 
vermits  gy  bekent  dat  du  in  oorfaken ,  tlo  aan  malkander  verknocht , 
dat  het  mindere  niet  fonder't  meerdere  kan  mrken,  wanfchikkelyk^^ou 
mfen:  want  van  zodanige  dingen  alleen  is  hier  verfchil,  tewe- 
ten  van  '  d  oorfliken  w  wefen,  en  niet  van^"d'oorfakcn  m  'tgefchie. 
Sc^^r*m    den^  gelykd'ouderszijn.  En  dieshalven  is  d'achtbaarheit  van 
pr>.        Ariltotcles  hier  niet  tegen  my;  gelyk  ook  dit  niet ,  dat  gy  van 
Pandora  fegt.  Want  gy  bekent  dat  ik  alle  de  volmaaktheden  , 
die  ik  in  de  menfchen  bemerk ,  op  vcrfcheide  trappen  kan  ver- 
meerderen, en  dat  zodanig ,  dat  ik  fedcrt  fal  fien  dat  zy  zodanig 
zijn,  dat  zy  niet  in  de  menfchelijke  natuur  konnen  vallen  ;  het 
ISr''  "^velk geheel genoech  voor  my is,  om Gods!; wefentlykheit  te 
(trurc.        betogen.  Want  defe  felve  macht  van  alle  menfchelijke  vol- 
maaktheden zo  te  vermeerderen ,  dat  zy  voor  meer  dan  men- 
fchelyk  bekent  worden,daar  ik  naar  tracht,en  daar  ik  op  dring, 
zou  met  m  ons  zijn,  zo  wy  niet  van  God  gemaakt  waren.  Maar 
ik  ben  geenhns  verwondert  van  dat  gy  niet  bemerkt  dat  ik  dit 
klarely  k  betoogt  heb,  om  dat  ik  tot  noch  toe  niet  heb  gefpeurt 
dat  gy  een  van  mijn  redenen  wel  gevat  hebt. 
"L-de.    j  ^'  ^^sgy'tgeen,  't welkikgefegtheb,  berifpt,  teweten 
'  dat  er  mets  aan  ^  Gods  denkbeelt  bygevoegt ,  en  niets  daar  van 

afgetrokken  kan  worden ,  zo  fchijnt  gy  met  op  't  geen  te  mer- 
™;^^''l^en ,  't  wclkin  't  gemeen  van  de  ^  Wijsbegerigen  gefegt  word, 
m  'indivifi'  "fitnelyk  dat  de  '  wefentheden  der  dingen  «"ondeelbaar  zijn  : 
uEhntu    ^^^^^  ^^^^  denkbeelt  vertoont  de  «  wefentheit  van  't  ding ;  en 
ra.  "  "*    indien  men  iets  daar  by  doet ,  of  afneemt,  zo  word  het  terftont 
« het  O  denkbeelt  van  een  ander  ding.  Dus  word  Pandora,  en  dus 
worden  alle  valfche  goden  van  de  genen  verdicht ,  die  dc  ware 
'God  niet  recht  begrijpen.  Maarfchoon,  nadat  men  het  denk- 
beelt van  de  ware  God  eens  begrepen  heeft,  men  in  hcni  nieu- 
-%Te  volmaaktheden,  die  men  noch  niet  bemerkt  had ,  ontdek- 


te, 


Antwort  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen,  279 
tc.  zo  word  echter  zijn  dcnkbeelt  daarom  niet  groter ,  maar 
nlleenlyk   onderfcheidelijker  en  uitgedrukter  gemaakt,  om  ^ 
dat  in  't  felve  alle  de  volmaaktheden  ,  die  't  te  voren  had ,  j^g,.*^ 
grepen  moeten  wefen  ,  dewijl  men  ondcrftelt  dat  het  waar  is :: 
even  gelyk  het  b  denkbeelt  van  de  driehoek  niet  vermeerdert  j  '»  idc^trUn^ 
als  men  verfcheide  c  cigenfchappen,  die  te  voren  onbekent  wa'f 
ren ,  daar  in  bemerkt.  Want  gy  moet  weten  dat  Gods  ^denkbeelt " 
met  door  ons  ^hy  gevolg  gevormt  word  uit  de  vermeer  deringvan  de  voUVstHce[f,vè 
maaktheden  der  Jchepfelen^  maar  heel  tegelyk  hieruit,  dat wy 
metonfe  ^geeft  g't  oneindig  wefen ,  dat  geen  vermeerdering  g'^r/)»;?,;;. 
bevatten  kan,  bereiken.  Maar  als  gy  vraagt  hoe  ik^  bewijs  ^^tiX*,^^,- 
Gods  beeltenis  in  ons  is.gelykjoet '  merk  van  de  voerkmeefler^  in  zjjn  werk  iNotLnl^. 
ingedrukt ,  en  wat  de  ^  wij^e  van  dez.e  ^  mdrukk^ng ,  of  wat  de    vorm  '^^1,^^^ 
van  dit  n  merkjs ;  dat  is  even  zo  veel,  als  of  gy  m  y ,  in  enige  fchil- 1  im\r'^pio. 
dcry  zo  veel  konfl:  bemerkende,  dat  ik  oordeelde  dat  zy  van  "j;;7"' 
nicmant,  dan  van  Apelles,  gefchildert  konwefcn,  en  zeids 
dat  dit  «  onnavolgelyk  puikftuk  als  feker  merk  was ,  dat  Apel-  oimmiubih 
les  in  alle  zijn  fchilderijen  ingedrukt  heeft,  om  van  d'anderen"'"^'"""' 
onderfcheidcn  te  worden;  alsofgy,  zeg  ik,  vraagde  wat  de 
P  vorm  van  dit  merk  ,  en  wat  de  wijze  van  dcfe  indrukking  is.  q 
Zeker,  gy  foud  eer belachens- dan  antwoordenswacrdig fchijv 
ncn.  Wat  dan ,  als  gy  dus  voortgaat  ?  Indien  'r  denkbeelt  met  van 
'/  werk^verfchih^  z.o  z^ijtgydan  z.elf  het' denkbeelt ,  z.o  z.i]tgy  z,elf  niets  udc^ 
anders ,  dan  een  ^  wijze  van  denkjng ,  z.o  zjjtgj  z^elf^  't  ingedeukte  merk,*  *  ^"'^«^ 
en^t  onderwerp  van  d'mdrukking.  Is  dit  met  even  zo  fchcrpfinnig^  fiJ^tat;/ 
als  of,  zoikfeidedatdefekonft,  door  de  welke  Apelles  fchil-^'^'*» 
derijen  van  d'andercn  onderfcheiden  worden  ,  niet  vcrfchei- Lpr*|f^^ 
den  van  de  fchilderijen  felven-was,  alsof,  zeg  ik,  gy  indefer 
voegen  drongt  ,  zo  zijn  dan  defe  fchilderijen  niets  anders, 
dan  de  konft,  fonder  uit  enige  w  ftoffe  te  beflaan,  en  dies- w  M^terUi. 
halven  mets  anders  ,  dan  de  «  wijfe  van  fchilderen  ,   en  zo  ^^''^*^ 

voort.  ^'^pr.g.ndsi 

Wat  dan,  als  gy,  om  t'ontkennen  d^t  wy  naar  yCods  beelte^s  Deiim^g»: 
nis  gernaakt  zjjn  ,    zegt  tlo  w  God  dan  van  z  gedaante  gelyk  een  ^^«'^'^''^"''^ 
menfch,  en  de  dingen  bybrcngt ,  in  de  welken  de  menfchc-""** 
lijke  vandegoddelyke natuur verfchilt ?  zijtgy daarin fcherp- 
linniger,  dan  of  gy,  om  t'ontkennen  dat  enige  fchilderijen^ 
van  Apelles  naar  Alexanders  gelijkenis  gemaakt  worden,  zei- 
de  dat  Alexander  dan  gcweell  was  gelyk  een  fchildery ,  en  dat 
dc  fchildery  van  hout  en  van  verwen  te  zamcn  gezet  waren,  en  • 

nieti 


2^8o  R.     D  E  S  -  C   A  R  T  E  S 

niet  uit  vlcefch  en  been  bcftonden,  gelyk  Alexander  ?  Want 
tot  d'eigcnfchap  van  een  beek  behoort  niet  dat  het  in  alle  din- 
gen eveneens  is  als  het  ding ,  daar  af  het  de  beeltenis  is ,  maar 
AViicogi.    ^j^^'C"lyk  dat  het  in  enige  dingen  daar  mee  gelijk  is.  En'tis 
t»ria,,      fecr  klaar  dat  defe  volmaakfte*  macht  van  te  denken  ,  die  wy 
yerflaan  in  God  tewefen ,  door  dcfe  min  volmaakte,  die  in  ons 
is,  vertoont  word.  Gy  wilt,  doch  fondcr  reden ,  liever  Gods 
fchepping  vergelijken  met  de  werking  van  een  boumeeiter , 
b  CrwKrff/o,  dan  met  de  ^v'oortteeling  van  een  vader:  want  hoev/el  defe 
^Hidt     drie  c  wijfen  van  werken  geheel  ver fchcidcn  zijn ,  zo  is  't  ech- 
üTrodHnh,  ter  eigcntlijker  van  de  naturelijke  tot  de  goddelijke  ^  voort- 
brenging, dan  van  de  konftige  te  twillreedenen.  En  ik  heb 
ookgcfegt  dat'er  geen  zo  grote  gelykheittuflchen  onsen  God 
is ,  als  'er  tiiÜchen  d'oudcrs  en  kmdcren  is  ;  en  daar  is  ook  noic 
enige  gclykhcit  tuflchen't  werk  van  de  boumeeftcr,  en  de 
cSiatHariM.  hoiimcciïcrieK,  gelijk  blijkt  als  een  e  llokbeeldenaar  een  llok- 
beelt  maakt ,  dat  hem  gelykt.  Maar  hoe  ongetrouwclyk  ver- 
haalt gy  mijn  woorden ,  als  gy  verdicht  dat  ik  gefegt  heb  dattk 
Y\u!%'ln.^^fi  ^gelijkenis  hier  m  begrijp,  dat  tk^een  onvolmaakt  en  ^afhangelyk 
h'o  mii  fchoon,  integendeel,  ik  defe  dingen  tot  bewijs  van 

jArfuf  ongel  ykheit  bygebracht  heb ,  op  datmen  niet  achten  zou  dat 
ik  de  menlchen  met  God  gelyk  wil  maken.  Want  ik  heb  ge- 
fegt dat  ik  niet  alleenlyk  begrijp  dat  ik  in  defe  dingen  minder 
dan  God  ben,  en  echter  naar  groter  dingen  tracht ,  maar  dat 
defe  groter  dingen  in  God  zijn,  met  welke  groter  dingen  ik 
in  my  iets  gelyk  bevind  ,  dewijl  ik  daar  na  dar  trachten.  Ein- 
.delyk,  als  gy  zegt  dat  het  wonder  is  waarom  d^andere  menfehenniet 
het  felve ,  aistk^^  van  God  verft  aan ,  dewijl  (jod  z.o  wel  in  hen ,  als  in 
i  jd^a.  mj ,  zjjn  '  denkkeelt  ingedrukt  heeft  j  dat  is  eveneens ,  als  of  gy  u 
^if"'""'"' verwonderde  van  dat,  dewijl  alle  menfchcn  ^  't  denkbeelt 
van  de  driehoek  kennen ,  zy  alle  niet  even  veel  dingen  daar  in 
bemerken ,  en  enigen  miflchien  verfcheide  valsheden  daar  af 
fprekcn. 


Van 


Antweori  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen.         2«  i 

Van  de  dingen ,  die  op  de  pierde  Bedenking  tegen- 
geworpen zijn, 

I  wy  hebben ,  en  hoe  wy  aan  "  t  mn mfi»  deelachtig  zijn ,  met  b  ^»„„. 
dit  ontkcnnig  te  noemen ,  en  met  te  zeggen  dat  dit  niets  an-  cn,,.„„«. 
üers  betekent ,  dan  dat  wy  met  het  J  opperile  wefen  zijn ,  en  dat •>'•""'«•'» 
zeer  veel  dingen  aan  ons  gebreken.  Maar  gy  zoekt  overal  zwa- 
nghedcn ,  daar  geen  zwarigheden  zijn.  En  als  gy  zegt  dat  ik  enU 
gemrkenvan  Cod»e,  d,c  mngched  volmaakt  z.,jn,  zo  verdicht  cry 

dach  hl""J"'2-;      ''^ "'^'-ë^f  gefchreven  , jaook  nooit  g^'e- 
dachc  heb  Maar  ik  heb  allecnlyk  gefegt  dat,  zo  men  enige  dm- 
gen  aanlchout ,  met  als  een  deel  in  de  werrclt  makendeT  maar 
ais  iets  geheel ,  zy  dan  onvolmaakt  konnenfchijncn.  't  Geen 
^Za.  P '^T     voor ';d-eindclijke  oorfaak  bybrengt.bchoort  c  ,w 
aan  de  twerkendeoorlaaktocgepaft  te  worden.  '^  Is  diesh.al  '"•  ,  . 
ven  redelyk  dat  men  suit  het  gebruik  der  delen  in  de  plan- '-^f'^' 
ten,  beell:cn,enzovoort,  over  God,  de  werker  daaraf,  ver-"'''"^"'""" 
wondcrtis ,  en  uit  de  h  befchouwingder  werken  de  wcrkmee-  h/^'""- 
Iter  kenten  verheerlykt,  maar  niet  te  '  r.imen  "  tot  wat  ein-i^-"-'- 
de  of  gemerk  hy  dit  alles  gedaan  heeft.  En  hoewel  'inde  7pdp  " 

^fl^cht'efr™'"''"'^''^  giffingen gebruiken  mag,  fointijts" n-^"- 
"ftichte  yk  IS  t'aanraerken  wat  -  einde  of  gemerk  wv  siflen""-". 
konnendat  God  in  't  beftieren  van  de  werrelt  fich  voor4ftelt 
\vt  A  "  ^ f       "    de  Natuurkundige  dingen  wanfch.kkc-  o  /-f-tf». 

l«°pzeervafteen  beftandige  redenen  moet  ftcu- 
nen.  Men  kan  met  verdichten  dat  enige  p  einden  of  siemerken  p  uü. 
yan  God  beter  t'ontdekken  zijn,  dan  anderen;  want  IV    jn  alle 
in  d  ondeurgrondelijke  afgron't  zijner  wijsheit  op  eenl:  'v^è  w  ! 
fe  verborgen.  Gy  moet  ook  niet  verdichten  dat  meman  van  de 
menfchen  d'undere  . oorlaken  kan  verllaan  :  want  zy  ziir^aUe  .,  .«-A; 
meteen  u.tgefondert,  lichter  te  kennen,  dan  'Gods  c'ndeof 
gemerk;  jayderachtdathyd'oorfaken,  die  <;ytot  een  voor 
beelt  van  fwangheit  bybreiigt ,  kent.  Eindelyk ,  dewijl  ay  mv 
hier  zo  'oprcchtiglyk  vraagt  wat  ^ denkbeelden     ack  d%  m,m"-;'mf, 

van  Cjod,  en  van  fich  gehad  zou  hebben,  z.o  hj  ^  federt  dat  hy\^j^*' 
in    lighaam  ingeftort  was  ,  en  tot  hiev  toe  daar  in  was  nebleven  wet  d'O"  * 
gen  gefloten ,  en  z^onder  enig  ander  gehmk^der  andere  tmnen  i      fal  ik   '^f^  «z»*^ 


282  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

ook  oprcchtiglyk  antwoorden,  dat  ik  niet  twijffcl  (zo  wv 
^in  't  denken  niet  van'tlighaam  verhin- 
dert  noch  geholpen  word )  of  hy  zou  de  felve  ^  denkbeelden 
van  God  en  van  fich  hebben  ,  die  hy  nu  heeft ,  lo  hy  die  noch 

d  w««  ?r  ^  ^'^^^  klaarder  en  zuiverder  gehad  zou  hebben.  Want  de 
linnen  beletten  hem  in  veel  duigen ,  en  helpen  nergens  in  oni 

cidr^  bevatten.  En  daar  is  niets,  't  welk  den  menfchen  verhin- 

dert  alle  de  zelve,  en  gelijke  e  denkbeelden  te  bemerken ,  dan 
om  dat  zy  al  te  fecr  met  de  bemerking  der  lighamelijke  dingen 
befich  zijn. 

InZ"'' "^^"^f  ^'^^  ^^^^^^     '      wy  f dolingen  onderwor- 
g  /../vr/.ff/p  pen  zijn  ,  qualyk  voor  s  ftellige  onvolmaaktheit ,  vermits  het 
tfc.   ^^.^eenlyk  (  voornamely k  ten  opficht  van  God  )  een  h  ontken- 
per.  ning  van  groter  volmaaktheit  in  de  fchcpfelen  is.  De  i seliike- 
^^':;^è  ff  f'''  burgers  van  een  Gemeente  paft  ookniet  wel  met  de 
^Hucirat       delen  van  t  Heelal :  want  de  boosheit  der  bureers,  als  zy  tot 
r/rr      gemeente  toegepad  word,  is 'iets  ftellig ;  maarniet  dit,  dat 
.n.yrji     de  mciifch  doliiig  onderworpen  is,of  dat  hy  niet  alle  volmaakt- 
J^aZ::    i"ïcdcn  heeft,  als  hy  tot  het  goet  van 't  Heelal  toegepaft  word. 
Maar  men  fou  een  beter  gelijkenis  konnen  maken  tuflchcn  de 
geen ,  die  wilde  dat  het  heel  menfchelyk  lighaam  met  ogen 
bedekt  was,  op  dathettreffelijker  zoufchijnen  ,  omdatgeen 
deel  daar  af  beter  fchijnt,  dan't  oog,en  tulichendegeen,  die 
acht  dat 'erin  dewerrelt  geen  fchcpfelen ,  die  doling  onder- 
^V"'       ^s^ie^  geheel  volmaakt,  behoren  te  wezen. 
ril/W.:- 't  Geen,  ^t  welk  gy    onderftelt ,  is  ook  geheel  valfch,  tewe- 
ü  ^^ravu    ten  dat  God  ons  ^fchikt  tot  "  ^uade  mrkjngen ,  en  onvolmaaktheden  aan 
omgeeft ,  en  diergelijke  dingen,  Gelyk  ook  heel  valfch  is  dat  God  tot 
r,T.c.u.    ^ff^vpetnige  dingen,  dichy  ge^th  heeft  dat  van  de  menfch  geoordeeltfoH^ 
i.«^K.;m-.  den  worden,  z.o  ongelijke ,  verwarde  en  onfekere  V  macht  van  t' oordelen 
aan  hem  gegeven  heeft, 

V^'  Yr'Y.^y  '^^.^^^  hier  met  weinig  woorden  uitzeg  y^aar 
^J:n£L  ?  mjhekken ,  't  welk  het  ^  verflam  met  bereil^n  kan  ? 

,  *  namely  k  tot  al  t  geen ,  m  't  welk  gebeurt  dat  wy  dolen.  ])ies- 
^c^r-te.  halven,  als  gy  oordeelt  dat  de  s  geeft  een  'dun  en  fijn  liohaam 
uKa  ca.i.  IS ,  ZO  koHt  gy  wcl  verftaan  dat  hy  een  geeft ,  dat  is  een » den- 
kend ding  is,  en  ook  dat  een  fijn  en  dun  lighaam  een  "'uit^re- 
ftrekt  ding  is  j  doch  gy  verftaat  niet  dat  het  geen,  't  welk 
denkt,  en  dat  uitgeftrekt  is ,  een  en 't  felve  ding  is ,  maartry 
wilt 'et  geloven,  omdatgy'talrec  te  voren  gelooft  hebt,  en 

niet 


w  7^<i  exun. 


Ant-ivoort  op  de  Vijfde  T ^gcnn^erpingen,  283 
niet  gacrnc  van  uw  gevoelen  wilt  afgaan.  Gelyk  dus ,  als 
oordeelt  dat  een  appel,  die  miflchien  vergiftigt  is ,  dienffö 
tot  uw  voedfcl  fal  wcfen  ,  zo  vcrftaat  gy  wel  dat  des  felfs  reuk 
fmaak,  en  diergelijke  dingen  aangenaam  zijn,  maar  daaroiu 
niet  dat  hy  aan  u  nut  tot  voedfel  fal  wefen  \  doch  om  dat  gy  dus 
wilt,  zo  oordeelt  gy  dus.  En  dus  beken  ik  wel  dat  wy  niets 
^villen,  van  'twelk  wy  niet  iets  in  eniger  wijze  '^verllaans^  ^''-5'^. 
maar  ik  ontken  dat  wy  gclijkelyk  verftaan  en  willen  :  want  wy  ^ 
konnen  van  een  felve  ding  feer  veel  willen,  en  feer  weinig 
*^  kennen.  Maar  als  wy  qualyk  oordelen ,  zo  willen  wy  daarom  cc^^nayw 
nietcjualyk,  maar  miüchien  iets ,  dat  quaat  is.  Wy  verdaan 
ook  iets  met  qualyk,  maar  men  fegt  alleenlyk  dat  wy't  qua- 
lyk  verftaan  ,  als  wy  oordelen  dat  wy  iets  bredelijker  verftaan, 
dan  wy  't  warelyk  verftaan.  Wat  de  dingen  aangaat  die  gy  daar 
na  van  d'onverfchillentheit  des  wils  ontkent ,  Ichoon  zy  door  d  md.jf.rcK^ 
Zich  felven  openbaar  en  blijkelyk  zijn,  zo  wil  ik  echter  my';^** 
niet  onderwinden  om  die  voor  u  te  bewijzen  :  want  zy  zijn  zo- 
danig  ,  dat  yder  die  eer  by  fich  kan  bevinden ,  dan  met  redenen 
daarin  overreed  worden  i  engy,  ó  vleefch,  fchijnt  niet  op  de 
dingen  te  merken,  die  dc  e  geeft  in  fich  doet.  Wees  dan  niete-w, 
vry ,  indien  't  u  niet  luft  :  ik  fal  om  mijn  vryheit  blijde  zijn  , 
dewijl  ik  haar  niet  by  my  bevind  ,  en  dewijl  zy  van  u  met  geen 
redenen ,  maar  alleenlyk  met  blote  woorden,  beftreden  word. 
Ik  fal  miflchien  by  anderen  meer  geloof  verkrijgen  ,  om  dat 
ik'tgcen  beveftig,  'twelk  ik  beproeft  heb,  cn  yder  by  fich 
beproeven  kan,  dangy,  die 't  felve  ontkent ,  alleenlyk  hier- 
om ,  dat  gy  't  miflchien  noch  niet  beproeft  hebt.  En  nochtans 
l^anmenuit  uw  woorden  tonen  dat  gy  dit  felve  ook  beproeft 
hebt :  want  als  gy  ontkent  dat  voy  ons  van  dolen  jonnen  wachten  , 
om  dat  gy  met  wilt  dat  de  wil  tot  iets  bewogen  word  ,  daar  toe 
hy  van  't  verftant  niet  bepaalt  word  ,  zo  ftaat  gy  met  enen  toe 
dat  wy  ons  kannen  wachten  van  tn  dolmg  te  vallen,     't  Welk  niet 
gefchieden  kan  fondcr  defe  f  vryheit  des  wils  van  fich,  5fon-fz:,Wt, 
der  bepaling  van't  verftant,  naar  d'een  of  d'andere  zijde  te 
bewegen,  dewelke  gy  ontkent.   Want  indien  het  verftant f^f^utn^' 
eens  de  wil  bepaalt  heeft  tot  enig  valfch  oordeel  te  doen,  zo 
vraag  ik,  als  hy  fich  cerft  begint  te  wachten  van  indolincr  te 
volharden,  van  waar  hydit  beftoten  heeft?  Indien  van  fich 
felfi  zo  kan  hytot  iets  bewogen  worden,  daartoe  hy  van't 
verftant  niet  aangedreven  word ,  't  welk  gy  echter  loghent,  en 

N  n  z  van 


falji, 

»üb]c5l»m 
tnielleilif^. 


d  Meditatiom 


284  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

van  't  welk  alleen  wy  in  gefehil  ftaan  :  maar  indien  van  *t  vei- 
lt anc ,  ZO' wacht  hyficli  niet,  maargelyk  hy  te  voren  tot  het 
vallchc  bewogen  wierd,  't  welk  het  verftant  aan  hem  voorftel- 
de,  zo  gebeurt  by  geval  dat  hy  tot  het  ware  bewogen  word, 
om  dat  het  verllant  de  waarheit  aan  hem  voorftelt.  Maar  ik 
lou  ook  wel  willen  weten  hoedanig  een  ^  natuur  van  't  valfche 
gy  begrijpt,  enhoe  gy  acht  dat  dit  het  ^  voorwerp  van 'tver- 
.  Itantkanwefen.  Wantik,  die  by 't  valfche  niet  anders  verfta , 
^wv«r,.  jjan  een  ^  ontbecring  van  't  ware ,  beeld  my  in  dat  'et  heel  ftrij! 
dig  IS  dat  het  verftant  het  valfche ,  onder  de  fchijn  van  't  ware, 
bevat ;  't  welk  echter  nootfakelyk  fou  zijn,  zo  hc£  verftant  oit 
de  wil  bepaalde  tot  het  valfche  t'omhelfen. 

I  V.  Wat  de  vrucht  en  nuttigheit  defer'd  Bedenkingen  aan- 
gaat,  ik  heb  te  voren  in  mijn  voorreeden  (die  ik  acht  dat  ey 
gelezen  fult  hebben  )  vermaant,  dat  zy  niet  groot  voor  de  ge- 
ncn  fil  zijn  ,  Jte  ztch  nkt  hevorderen  't gevolg  en  de  fchahlïnz  mwer 
redenen  Hhevmen,  maar  z.tch  alle enljk  oefenen  omopder  feher  befon-^ 
dere  delen  te  twijiredenen.  En  wat  dc  middel ,  of 't  beleitaancaat,. 
daar  door  vvy't  geen,  'twelkwy  warelyken  klarelijkbearii- 
pen,  van 't  geen  onderkennen  ,  'twelk  men  alleenlykwaanD 
klarelyk  te  begrijpen ;  hoewel  ik  geloof  dat  ik  dit  naukeurig- 
lyk  genocch  aangewefcn  heb,  gelyk  alrec  gcfcgt  is,  zo  vertrou: 
ik  echter  geenfins  op  de  genen,  die  zo  weinig  arbeit  doen  om 
iicb  van  de  vooroordelen  t'ontflaan,  dat  kUgcu  dat  ik.te  Unct 
geweeft,  en  te  veel  woorden gehrmkt  heb ,  om  de  middel,  van  fieh  daar. 
af  t'oncflaan ,  aantewijfen. 

Van  de  dingen  ^  die  op  de  vijfde  Tegenwerping 
tegengeworpen  zyn.. 


Dl 


I. 

j  Ewijl  gy ,  enige  weinigen  van  mijn  woorden  bygcBragt 
hebbende ,  daar  by  doet  dat  dit  al  't  geen  is,  't  welk  ik  van 
'  voorgemelde  gefehil  heb,  zo  ben  ik  genootfaakt  te  fegpcn 
dat  gy  niet  gcnoech  op  de  ^fameiihanging  van  't  geen ,  't  welk 
ik  gefchrevcn  heb,  gemerkt  hebt.  Want  ik  acht  haar  zodanig, 
dat  alle  dedingen,  diedaar voorgaan  ,  en 't grootftedeel  der 
dingen,  die  volgen,  tot  bewijs  van  yder  ding  behoren:  ia 
voegen  dat  gy'tgeeua  'twelk  ik.  van  cniggelchil  heb,  niet 

getrou;- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


K^nfivoort  op  de  Vijfde  Tegenwerpmgen,  2^85? 
getrouwelyk  kont  verhalen,  zo  gy  ook  niet  al  't  geen  ,  't  welk 
ik  van  d'andere gefchillen  gefchreven  heb,  bybrengt.  Wat 
hetgeen  aangaat,  dat  gy  fegt  dat'ctu  hard  fchijnt,  1  behal- a Tr.r.r 
ven  God  iets  onveranderiyk  en  eeuwig  te  ftellen  ;  zeker ,  het 
zou  zo  fchijnen,  indien  'er  gcfchil  van  een  i>  wefentlylc  dino-  S/X' 
was,  of  ten  minlten  indien  ik  iets  zo  '^onveranderiyk  Held  et*'"""'''* 
dat  des  felfs  ^  onveranderlykheit  niet  ^  van  God  afhing.  Maar  ^cfZZtZt 
gelyk  de  ^  Dichters  van  Jupiter  verdichten  ,  dat  hy  s  't  noot-  jj^^j^'^^'-^»- 
iot  wel  gemaakt  heeft ,  maar  dat  hy  ook ,  na  dat  het  gemaakt  e^Wrr* 
was ,  fich  verbonden  heeft  om  fclf  dat  te  volgen  ;   zo  achtfT^;^ 
ik  ook  niet  dat  de   wefentheden  der  dingen  ,  cn  defe  i  Wis-?^"'^^* 
kundige  waarheden,  die  men  daar  af  kennen  kan,  niet  vanr^rl^T'' 
God  afhangen,  maar  ik  acht  echter  dat  zy  onveranderiyk  en'^""'''*'" 
eeuwig  zijn,  om  dat  God  het  dus  gewilt  en  gefchikt  heeft,  ^l^'^'"""''^ 
Nu ,  't  zy  dit  aan.u  hard  of  facht  fchijnt,  't  is  my  genoeg  dat  hes 
Waar  is. 

""t  Geen ,  'twelk  gy  daar  na  tegen    d'algemene  dingcn-der  ï^^«'wrM«- 
Redenkonftenaars  bybrengt ,  raakt  my  nier ,  dewijl  ik  het  ook  fZ'!^^''"'" 
niet  zo,  als  zy ,  verflaan.  Maar  wat  de  1  wefenthcden  aangaat ,  ^^fi'^l'-''^ 
die  ^  klarelyk  en  onderfcheidelyk  gckcnt  worden  ,  gelyk  die  dtfiir'!aé[  ' 
van  de  driehoek ,  of  van  enige  andere  "  Meetkundige  geftalte ,  öw*,^^  , 
ik  fal  u  lichtelyk  doen  belyden  darde  ^denkbeelden  der  gener,  otuZ""*' 
die  in  ons  zijn  ,   niet  van  de  P  befonderen  zijn  afgenomen;  i"^'"!"'*''''*!- 
wantgy  zegt  hier  dat  zy  valfch  zijn,  tc  weten  hierom  ,  dat f^^-C.'.V-x. 
zy  niet  met  uw  nvoorbevatte  waan  van.  de  natuur  der  din^yen  '^^i'^'f'' 
overeenkomen;  thejut. 

Een  weinig  daar  nazegt  gy  dat  het  'voorwerp  van  de  lV:sk^rJe  ,lu„"^'''''* 
gelyk^een  ^pmty  ^hjn,  ^vlakte  ^  en^''  ondeclhjke  dm  gen  ,  die  daar  uit^^^'*P"'fi'-''"' 
bejiaan,  cn  ondcellyk  zijn,  niet  in  derdaat  ^ wcfcntlyk  kon- /I^'"''"'^'^'"^' 
nen  wezen  ;  daar  uit  dan  volgt  dat  'er  noit  v  driehoek    en  noit  * 
iets  van  de  dingen  geweeft  heeft,  die  men  verilaat  dat  tot  dc'^Ie'illT"' 
2  vvefcntheden  van  de  driehoek,  of  van  d'andere  Mectkundi- 
ge  geftalten  behoren  5  en  dieshalven  ,  dat  defe  vvefenthcden  J^*'""^ 
niet  van  enige  ^  wefentlijkc  dingen  ^'  afgenomen  zijn.  Manr  zy  ^J"""'"-'**- 
zijn  valfch,  zegt  gy.  Ja  naar  uw  ^waan,  om  dat  gy  zodanig  .T/;.;.,^». 
een  natuur  der  dingen  onderflelt,  dat  die  niet  met  haar  «'ge-  ['i,,/,,^ 
lykvormigzijn.   Maar  indien  gy  niet  beweert  dat  de  gehele  co;^»';*^''* 
^  Meetkunde  vals  is,  zo  kont  gy  niet  loghenen  dat  van  hen  veel  'l  qf.'J,^^'^ 
Waarheden  f  betoogt  worden,  die,  dewijl  zy  akijt  de  zelf- f-OfH/iMr. 
den  zijn  ^.  met.rcchtonveranderlyk  en  ecuwig  gezegt  worden. 

Nn  3.  YoortSj^, 


a  riua/#rw«. 

tl  Dtnemina- 
tfo  exitrna. 


£  LotiaituJo. 
h  Profundi- 

^  eometrioit. 
k  SuhlUnlia. 
1  Termitii, 
rn  Idea. 
t)  Ftgurx. 

p  TerfnacU' 
re. 

q  Geomilr*. 
t  'ienfu^f 
5  Lwea  rc- 


41  Fifura  tri. 


tv  Gitntstrst 


%  M  igu  com- 


rnm  Uncula» 
rum. 

c  Facie»  !.(;' 


ZS6  B..     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

Voorts,  datzy  miflchicn  niet  agelykvormig zijn  met defc  na- 
tuur der  dingen,  diegy  onderftelt ,  gelyk  ook  niet  met  de 
gene,  die  Democritus  en  Epicurus  uit  de  c  veesjes  verdicht 
hebben,  ditis by henalleenlykeen  'Uiitterlijke afnoeming  die 
niets  verandert ;  en  nochtans  zijn  zy  zonder  twijfFcl  gelykvor- 
mig  met  defe  ware  natuur  der  dingen ,  die  van  de  ware  God  ge- 
lleltis:  niet  dat  'er  in  de  werrelt  '  zelfftandighedcn  zijn  ,  die 
^langte  zonder  breette,  of  sbrcettc  zonder diepte  hebben; 
maar  om  dat  de  'Meetkundige  geftalten  niet  als  ^  zelfftandig- 
heden  aangemerkt  worden  ,  maar  als '  palen ,  onder  de  welken 
de  zelfflandigheit  begrepen  word.  Doch  ik  (la  ondertuHchcn 
niet  toe  dat  de'"  denkbeelden  defer^gedalten  ons  ooit  door  de 
«finnen  ingevallen  zijn,  gelyk  ydcrfich  gemcnclyk  P  vroed- 
maakt.  Want  hoewel  'er  zodanigcn  in  de  werrelt  konncn  we- 
fen ,  gelyk  zy  van  de  q  Mcetkonitcnaars  aangemerkt  worden  , 
zo  ontken  ik  echter  dat  'er  enigen  omtrent  ons  konncn  zijn  , 
't  en  zy  millchien  zo  klein  dat  zy  geenfins  onfe  r  fmnen  raken : 
want  zy  zijn  ten  meeilendeel  van  Mxchte  lijnen  te  zamenge- 
fet:  cngecndeel  vaneen  lijn,  die  warclyk  recht  was,  heeft 
ooit  onfe  finnen  bewogen,  vermits  wy,  als  wy  degenen ,  die 
ons  *t  rechtfle  fchijnen ,  » deur  een  vergrootglas  befien ,  de  fel- 
venheelongelyk,  en  overal  als  baren  krom  zullen  bevinden. 
Dieshalven,  als  wy  eertijts  in  onfe  kintsheit  eerfl een  "drie- 
hoekige geftalte ,  op 't  papier  getrokken,  gefien  hebben,  zo 
kon  dele  geftalte  ons  niet  leren  hoe  men  de  ware  driehoek ,  rre- 
lykzy  vande^'Meetkonftenaars  aangemerkt  word,  bevatten 
zou,  om  dat  hy  daar  in  niet  anders  begrepen  was  ,  dan  eelyk 
Mercurius  ineen  ruw  hout.  Maar  omdatalreéte  voren  het 
^denkbeelt  van  een  ware  Driehoek  in  ons  was,  en  omdaton 
Te  y  geeft  haar  hchtelyker  kon  bevatten,  dan  de  ^meerfamen- 
gezc tte  geftalte  van  een  gefchilderde  driehoek ,  zo  fchijnt  het 
dat  wy,  defe  famengezettegeftalte  gefien  hebbende,  niet  het 
^denkbeelt  ,  maar  eer  de  ware  driehoek  begrepen  hebben  • 
even  op  een  zelve  wijfe  als,  terwijl  wy  in  een  kaart  fien ,  inde 
welke  de  trekken  met  inktzo  gefchikt  zijn,  datzy't  aanee- 
ficht  van  een  mcnfch  vertonen  ,  niet  zo  feer  het  ^  dcnkbeelt  de- 
fcrlijneninons  verwekt  word  ,  als  wel  het  denkbeelt  van  een 
menfch  ;  't  welk  zeker  niet  gcfchieden  fou ,  zo  't  ^  menfchclyk 
aangeficht  niet  van  elders  aan  ons  bekent  was,  cnzowy  niet 
meer  gewent  Vv'aren  op  dit  aangeficht ,  dan  op  dcfc  trekken  tc 

den- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hac 


Ant  woort  op  de  Vyfde  Tegemver pingen,  287 
denken;  en  de  welken  wy  ook  dikwyls,alszy  enigfins  van  ons  af 
gelegen  zijn,  niet  zouden  konnen  ondeiTcheiden:  in  dcfer  voe- 
gen zouden  wy  ook  de  ^  meetkundige  driehoek  niet  uit  defe,diearr/<,«^«^,# 
op  't  papier  gelchildert  is ,  konnen  bekennen  ,  zo  onfe  tgeeflf  "^'""'""^ 
des  zelfs  c  denkbeelt  niet  van  elders  had  gehad.  c /I^C' 

II.  Ikfiehierniet  donder  welk  gedacht  van  dingen  gy  dedc«j«*ffW4 
«wefentlykheit  wilt  ftellen,  en  waarom  zyniet  zo  wel,  als .^^„^.^ , 
fd'almachtigheit,  eens  eigenfchapgenocmt  mag  worden ,  te* 
weten  als  men  de  naam  van   eigenfchap  voor  alderhande » toe-  g  Tre/;r«r«i 
voeging ,  of  voor  al't  geen ,  dat  men  van  een  ding  mag  zeggen  ,  ^  t>roprictii,\ 
neemt,  gelykhy  hier  ook  behoort  genomen  te  worden,  ja  dej^'^r'^'*" 
^'nootfakelyke  wefentlykheit  is  warelyk  in  God  een  ^ eigen- ^ 
fchap ,  «» op  d'engfte  wijfe  genomen ,  om  dat  zy  aan  hem  alleen  TpJI^Zuu, 
behoort ,  en  in  hem  alleen  een  deel  van  de  » wefentheit  maakt.    ^'Jjf '•^'* 
Dieshalven  behoort  de  °  wefentlykheit  van  de  driehoek  mciTe"Sutin. 
met  P  Gods  wefentlykheit  vergeleken  te  worden,  om  dat  zy 
klaarblijkelyk  een  andere  nbetrekkelykhcit  heeft  tot  dc  '  we- p'^2*ï/w-i 
fentheitinGod,  dan  in  de  driehoek.  D'eifch  van  't  begin  is  ^'ituth. 
ook  niet  meer,  dat  de  wefentlykheit  onder  die  dingen  gc  telt  r^^'^"""- 
word ,  die  tot  ^  Gods  wefentheit  behoren  ,  dan  dut  men  de  'ge- 
lykheit  der  drie  hoeken  met  de  twee  rechte  hoeken  onder  ««^W'- 
"d'eigenfchappen  van  de  driehoek  telt.  'tisook  niet  waar  dat  rrr«/»mrrt^ 
de    wefentheit  en  ^  wefentlykheit  in  God  ,  gelyk  in  de  drie- 
hoek ,  d'cen  zonder  d'ander  bedacht  kan  worden ,  om  dat  God  x£^!fll'uuai 
y  zijn  wefen  is ,  en  niet  de  driehoek.  Ik  ontken  echter  niet  dat  l^ElTiulfu 
de  ^mogelijke  wefentlykheit  een  volmaakthcit  in   h dcnk-lojT^bUiiT'* 
beelt  van  de  driehoek  is,  gelyk  de  ^  nootfakclijke  vvcfcntlyk-j^^^'*;^,„^j^ 
heit  een  volmaaktheit  in  c  Gods  denkbeelt  is :  want  zy  maakt  naeff-^rt-u 
dit  denkbeelt  voortreffelijker  dan  de  denkbeelden  der  Chi- 
liiacren  zijn  ,  van  de  welke ,  gelyk  onderftclt  is  ,  geen  j  wefent-  ^  ^-^''P^t'a; 
lykheit  kan  wefen.  Gy  hebt  dieshalven  de  kracht  van  mijn  be- 
wijs geenfins  gebroken;  en  gy  blijft  altijt  door  dit  'hcdvoch  cSophiO^^ 
bedrogen ,  't  welk  ik  ,  gelyk  gy  zegt ,  zo  lichtelyk  had  konnen 
oploflen.  Ik  heb  op 't  geen,  't  welk  gy  daar  aan  voegt ,  elders 
genoech  geantwoord.  En  zeker,  gy  mifi:  grote) yks,als  gy  zegt 
dat  mendef  wefentlykheit  van  God  niet  s  betoogt ,  gelyk  van  iE^ijïcntu 
de  driehoek  betoogt  word  dat  des  zelfs  driehoeken  met  twee^'^"^^';"  . 
rechte  hoeken  gelyk  zijn :  want  de  reden  is  in  beide  gelyk ,  be- r*. 
halven  dat  het  ^ betoog,  in  God  wefentlykheit  betogende, i^'z^^wo». 
veel  enkeldcr  en  klaarder  is,  dan't  ander.  Eindelyk,  ik  ga^'"'^'*- 

d'aiidere 


:s88  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

d'anderc  dingen  voorby,  omdat,  terwijl  gy  zegt  dat  ik  niets 
wklaar,  gy  zelf  niets  verklaart ,  ennictbewijft,  dan  alleen- 
Jyk  dat  gy  niets  bewijfcn  kont. 

ÏIl.  Tegen  de  dingen,  dicgy  hiervan  Diagoras,  Theo- 
D  mon.  '      anderen  hebt ,  flel  ik  dc  Skeptifchen  ,  die  ook  van 

de  ^Meetkundigebetogingentwijffelden;  en  ik  verfeker  dat 
^gtomctric^,  zy  dit  niet  gedaan  zouden  hebben ,  zo  zy  God ,  gely k  redelyk 
is,  gekent  hadden.  Men  toont  ook  niet  recht  dat  het  een  din^ 
bekender  is,  dan 't  ander,  te  weten  hier  door,  dat  het  aan 
meer  menfchen  waar  fchijnt ,  maar  alleenlyk  hier  door ,  dat  de 
genen ,  die  't  beide  kennen ,  gely k  behorelyk  is ,  bekennen  dac 
men  't  eerile  blijkelijker  en  zekerder  kent.. 

Van  de  dingen  ,  die  op  de  zefle  Bedenking  tegen- 
wiJ»  geworpen  zijn, 

c  T     ^^^^  ^^^'^"^  af  gehandclt  te  weten  dat  de  ^>  Jloffe^ 

f  ciuii/c  '  X  dmgen ,  voor  z.o  veel  z.y  een  ^voorwerp  van  de  z^uivere  Wiskunde 
T?jcm,n-  "^^''J'^^^jk  komen  mfen.  Maar  dat  de  «verftaning  van  de 

ftr^rc.  fduifenthock  verwart  zou  wefen ,  dat  is  valfch ;  want  men  kan 
^Ilg^nl^;^  7^^^  daar  af  zeer  onderfcheidelyk  en  kkar  s  betogen , 

irr>ngr,ar,d,.  t welk menniet ZOU konuen doen ,  zo hy niet,  danverwarde- 
t^?  g^'|ykgy^egt,  met  de  naam  alleen  begrepen  wierd. 
ra,,-  t  IS  zeker  dat  wy  die  geheel  te  gelyk  klarelyk  verflaan  , 

r^ndi!'^"  fchoonwyonsdicniet  geheel  gelyk  kennen  inbeelden.  Hier 
j  jnuiicah.  lilt  blijkt  dan  dat  de  ^'  krachten  van  te  verftaan  en  in  te  beelden 

n/t';;^..  »^etalleenlyk verfchillen, inaarmeerofmin,maargelvk twee 
ti.,  .k  wijfen  van  werken ,  die  heel  verfcheiden  zijn.  Waiit  in  de 
^:;Z  iyerflann.ggeMtde.ngeeM^^  mLinndWeï 
fc.  f  befchou t  hy  de  o  lighamelijkc  vorm.En  hoewel  de  p  Meet- 
kundige  geftalten  geheel  lij^hamelyk  zijn ,  zo  mag  men  echter 
u^naü.  defeq  denkbeelden  door  de  welken  zy  verlkan  worden ,  als 
,Mrns.  zy.  niet  onder  'd  inbccldmg  vallen,  niet  lighamelyk  achten 
^*-E;ndclyk,  aan  u  alleen  O  vleefch  ,  paft  het  t'achten  dat  de 
xv-^sunuij.' denkpecldenvan  God ^  vand  engelen,  envandewenfchelijke' geeft Ürr^ 
^"'iZrf-^^^^^/^'  of^lsltghumcljik^ijn,  te  weten  van  de  ^menfchelyke  credaan^ 
jiiniifima.    te»  envande^^'dunde,  enkeldeen  omjevoelvhn-^  Aiv,n4>v,         jf*^»  /. 


'i' vx'   .^..^...^.j  y^-j-  ,  ^mcnjLneiyiip geaaan- 

te,  envande^Unnfle,  enl^eljfeen  ongevoely^fte  dingen,  als  de  ^ lucht 
yi^Zr.  cny^vmtrgenomsn.  Want  de  geen,  die  dus  God,  of  de  ^gecft 
^  aan 


Antwoort  op  de  Vijfde  Tegenwerpingen.  289 
a^infich  vertoont,  poogt  fich  een  ding  in  te  beelden,  dat  niet 
inbeeldelyk  IS,  cn  verdicht  mets,  dan  cenMighamelvk  denk    r    •  r 
beelt ,  aan't  welk  hy  t'onrecht  de  naam  van  cld  of 'Zeeft  toe  " 
eigent:  want  in'c  ware  denkbeek  van  de  geeft  is  alleenlvk  del?''" 
^denking,  met  haar  «toevoegingen  begrepen,  van  de  wcl.^"^-- 
kcngecnlIghamelyk2ijn.  D        ö   1     >  WW 
1 1.  Gy  betoont  hier  klarelyk  dat  gy  alleenlyk  op  vooroor, 
delen  ft  eunt,  en  u  nooit  daar  afwik  ontlaften ,  dewijl  gy  wik 
dntwyin  dedingen,  in  de  welken  wy  nooit  valshek  ontdekt 
iiebben,  geen  valsheitzulkn  vermoeden.  En dieshalven  ,  als 
XV)  een  toren  van  naby  beften  of  als  aanraken ,  2.0  üjn  wy  zieker  dat  hy  vier-- 
K^mts,  zo  hy  vierkant  fchijnt:  enalswy  warelyk  waken  ,  z.9 
konnenx,)niettmjffelenof,vyx,akenofjlap^^    en  diergelijke  andere 
dmgen.  Want  gy  hebt  geen  reden  van  t'achtcn  dat  p-y  alle  dc 
dingen,  m  de  welken  doling  wefen  kan,  bemerkt  hebt  •  ia 
men  zou  lichtelyk  konncn  tonen  dat  gy  fomtijtsook  in  dele 
dingen  dook,  die  gydus  voor  zeker  aanneemt.  Maar  als 
dus  verre  weerkeert,  dat  men  ten  mmft^n  met  kan  twjifelen  dat  de 
amgenTLodamgfchtjn^n,  als  z.y  fchijnen ,  zo  koomt  gy  wcêr  op  de 
rechte  weg  :  en  dit  zelfde  heb  ik  in  mijn  twedc  Bedenking  be- 
wefen.  Maar  hier  was  gefchil  van  de  waarheit  der  dingen,  bui- 
ten  onsgeftek,van't  welk  gy  niets,dat  waar  is,bygebragt  hebt 
I  II.  Ik  fal  hier  met  ftaan  blijven  op  de  dingen,die  cy  zo  dik- 
wijls herhaalt  hebt ,  te  weten  dat  ik  enige  dingen  niet  bcwefen 
heb,  gehoon  ik  echter  hen  heb  betoogt,  als  dat  ik  alleenlyk 
van^  t grove hghaam heb gehandek,  fchoon  ik  vanalleande.fo^r«^cr.ƒ- 
^en,  hoe  hjn  en  dun  ook,  ook  gefprokcn  heb ,  en  diergelijke 
andere  dingen.  Want  wat  fal  men  anders  tegen  dusdaniee 
woorden,  die  op  geen  reden  fteunen,  ftellen,dan  hen  t'ontken. 
nen?  Maar  ni  'tvoorbygaan  wilde  ik  wel  weten  waar  mee 
bewijfen  zult  dat  ike  eer  van  't  grove ,  dan  van  't  fijne  hghaam 
gchandekhcb?  'tisomdatik  hebgefegt  dat^keeJu^a^héJ:  -^^^^ 
dat  aan  my  verknocht  is ,  en  dat  het  zieker    dat  ;^  van  mijn  ito  haam  »  on-  f^''"^  . 
derfcheden  ben?  Ik  kan  niet fien  waarom defe  woordSn  nietzo  • 
wel  aan '  t  fijnc,als  aan  k  't  grove  lighaam  paffen:  en  ik  acht  niet 
dat lemant  anders,  behalvcn  gy,  zulks  zult  fien.  Voorts,  ik  heb  lT(f^Z 
in  de  tweede  ^  Bedenking  bewefen  dat  de    geeft  als  een  "  ^e- ' 
fentlijke  zelfftandighcit  verftaan  kan  worden ,  fchoon  wy  niet i'Sl^ti* 
vcrftaan  dat  dc  wint,  het  vuur,  de  damp,  of  de  lucht,of  eni^^  an- 
der  lighaam,  hoe  dun  en  fijn  het  ook  wefen  kan ,  o  wefently  k  is.  o  Extjicrc. 

Oo  Maar 


c  ^««/fi» 


d  Specitt, 
e  liU:t, 
1  £xjf  _ 
g  SubjJtttm 
tnextiiijHUi» 

i  wVft'a. 
k  l,.tdlcBi9 
ftita.. 
lipencu 

liv, 

B  Specie!^ 
C  Mcn>.  _ 

P  Ideafoitft 


290  R.  Des-Cartes 

a  Maar  ik  heb  gczegt  dat  ik  daar  niet  « twiftreedcndc  of't  ia 

waarheit  van  de  faak  van  alle  lighaam  verfcheiden  was ;  doch 
ik  heb  in  defe  Bedenking  daar  af  getwiftreedent ,  en  zulks 
KD.Wr^- 1>  hetoogt.  Maar gy  betoont  dat gy  niets  hieraf  verftaat ,  ver- 
mits  gy  het  verfchil  van  't  geen  ,  dat  men  verftaan  kan  y 
met  het  verfchil  van  't  geen,  dat  warelyk  is,  vermengt  en 
verwart. 

IV.  Gy  y  raagt  hier  hoe  ik^acht  dat  de  ^ gedaante ,  ofhet^denkheelt 
^fnm.  des  lighaams ,  dat  ^mtgejirekt  is ,  in  my ,  een  g  onuitgeftrekt  onderwerp 
Tiijnde ,  J^an  ontfangen  worden.  Ik  antwoord  dat'er  geen  h  lighame- 
lijke  gedaante  in  de 'geeft  ontfangen  word,  maar  wel  dat  men 
een  "^zuivere  verftaning,  zo  wel  van  de  lighamelijke,  als  van 
d'onlighamelijke  dingen,  zonder  enige  lighamelijke  'gedaan- 
te, kan  hebben:  maar  dat,  zo  veel  ^d'inbeelding  betreft,  die 
niet  dan  van  lighamelijke  dingen  kan  wefen ,  daar  toe  wel  een 
"  gedaante  behoeft ,  die  een  waar  lighaam  is,  en  tot  de  welke  dc 
«  geeft  fich  voegt,  maarniet  die  in  de  geeft  ontfangen  word. 
't  Geen ,  't  welk  gy  van  p  't  denkbeclt  der  zon  fcgt,  't  welk  een 
blinde  alleenlyk  uit  der  zelvcr  warmte  uitvinden  kan,  dit  is 
lichtelyk  te  wederleggen.  Want  de  blinde  kan  wel  een  klaar 
en  onderfcheide  denkbeelt  van  de  zon ,  als  van  een  warmma- 
kend  ding ,  hebben,  fchoon  hy  dat  niet  als  van  een  verlichtend 
heeft.  Gy  vergelijkt  my  ook  niet  met  recht  by  defe  blinde, 
voor  eer  ft  om  dat  de  ^  kennis  van  een'  denkend  ding  zich  veel 
wijder,  dan  dat  van  een  « warmmakcnd  ding  uitftrekt ,  ja  ook 
■  wijder ,  dan  wy  iets  van  enig  ander  ding  kennen ,  gelijk  op  zijn 
plaats  getoont  is  ;  en  daarna  omdatniemant  betonen  kan  dat 
dit  *denkbeelt  van  de  zon ,  door  defe  blinde  "gevormt,  niet 
alles  begrijpt ,  't  welk  van  de  zon  bevat  kan  worden,  behalven 
de  geen,  die,  gelicht  hebbende ,  haar  licht,  en  ook  haar  ^ee- 
ftalte  bekent.  Doch  gy  kent  'er  niet  alleenlyk  niet  meer  af  dan 
iJc,  maar  ook  met  het  geen,  dat  ik  van  de  «geeft  ken  •  invoe- 
gen dat  gy  hier  in  eer  blint  genoemt moogt  worden ,  en  ik,, 
met  het  heel  menlchclyk  gellacht,  y  ftikziende.  Ik  heb  'er  niet 
byge  voegt  dat  de  ^  geeft  met  ^  uitgeftrekt  is ,  als-om  te  verkla- 
ren  wat  hy  is,  maar  alleenlyk  om  aan  te  wij fen  dat  de  genen 
dolen,  die  achten  dat  hy  uitgeftrekt  is:  op  gelijke  wijfeals  of 
iemant  wilde  verfekeren  dat  Bucefal  de  Zangkonft  was ,  het 
welk  met  recht  door  d'anderen  ontkent  zou  worden.  En  ze- 
ker my  dunkt  dat  gy  iade  dingen^  diegy  hier  onderaan  voegr,. 

om 


'fj  Cegnhio, 
t  Kes  <«g»- 
tanst 

s  R«  calefA 

XJdea,  folU. 
U  Fvrmata^ 


y  Lu/ciefut, 
a  MtMs, 


Antmort  op  de  Vijfde  Tegemverfmgen.  2pl 
om  te  bewijfen  dat  de  ^  geeft  «'uitgeftrekt  is,  te  weten  om  dat  i  jf.»;: 
ny't lighaam  gebruikt,  dat  uitgeftrekt  is,  niet  beter  «rede- ^' 
neert,  dan  ofgy  hier  uit,  dat  Bucefal  briefcht ,  bremt,  endusd^tT'' 
J klanken  uitgeeft,  die  tot  de  « zangkonft  toegepaft  konnen 
worden,  wilde  befluiten  dat  Bucefal  de  zangkonftis.  Want 
hoewel  ^de  geeft  met  het  geheel  lighaam  s  vereenigt  is,  zo^-^^'»^- 
volgt  echter  daar  niet  uit  dat  hy  deur  't  geheel  lighaam  ^  uitge-  \  "tZVra- 
ftrekt  is,  om  dat  niet  d'uitftrekking ,  maar  de  denking  eigent- 
lyk  tot  de  geeft  behoort.  Hy  verftaat  ook  niet '  d'uitftrekkino- '  "'/^'. 
door  k  d 'uitgcftrektc  gedaante,  die  wefently k  in  hem  is,  fchoon  )JcliZ>'f: 
hy  die  i  fich  inbeeld ,  met  fich  tot  de   lighamelijke  gedaante  te 
keren ,  die  "  uitgeftrekt  is ,  gelyk  ik  gefegt  heb.   Eindely k  is  m  ?,rr 
ook  met  nootwendig  dat  hy  lighaam  is,  fchoon  hy  kracht  heeft 
om  't  lighaam  te  bewegen.  "  "■''"'^** 

V.  't  Geen  ,  't  welk  gy  hier  van  de   vereeniging  des  geefts "  '^«t» 
met  het  lighaam  hebt,  iseven  als 't  voorgaande.  Gy  brengt 
nergens  iets  tegen  mijn  redenen  in  ,  maar  (lelt  allccnly  k  twijf- 
felingen  voor,  die  ,  zo  gy  meent ,  uit  mijnP  bclluitingen  voI-pr.«^/«|7.. 
gen,  fchoon  zyinderdaat  alleenlyk  hier  uit  fpruiten  ,  datgy"'" 

de  dingen,  die  uit  hun  natuur  niet  onder  'id'inbeelding  ko- q/-;^.c,w<,, 
men,  echter  tot  ^onderfoek  wilt  brengen.  Dieshal  ven,  '^Isgy  [  ^.^jj^, 
de » vermenging  van  dc  geeft  en  't  lighaam  met  de  vermenging  * 
van  twee  lighamen  wilt  vergelijken,  zo  behoef  ik  anders  niet 
t'antwoorden ,  dan  dat  men  geen  vergelijking  tuflchen  zoda- 
nige dingen  behoort  te  maken,  om  dat  zy  heel  verfcheideii 
van  geflacht  zijn.  Want  van  waar  hebt  gy  dat  al  't  geen,  't  welk 
de  «geeft  verftaat,  indegeeft  moetwefen?  zeker,  indien  dit  {^.«i. 
dus  was,  zo  zou  hy,  alshy  degrootheit  van  de  hele  werrelt 
verftont ,  haar  ook  in  zich  hebben ,  en  dus  niet  alleenlyk  "  uit-  u  fx.v;.^. 
geftrekt,  maar  ook  in    uitftrekking  groter  dan  de  hele  wer-^^*'""-^*' 
relt  wezen. 

VI.  Gyfegthiermets,dat  tegen  my  is,  en  fegt  echter  veel. 

Daar  uit  dc  lezer  verftaan  kan  dat  de  ^  menigte  uwer  redenen  xMiitud^ 
niet  naar  de  y  wijdluchtigheit  der  woorden  t'achten  zij  n« 

Dus  verre  heeft  de  geeft  met  het  vleefch  gefproken,  cn,  gc^y^'^oUxitM^ 
lyk  behorelyk  is ,  in  veel  dingen  daar  af  verfchilc.  Manr'in  't 
fluiten  ken  ik  dcwareGaÜendus,  eer  hem  alseen  voortreffe- 
lyk  Wijsbcgerige,  en  omhels  hem  als  een  man,  die  doordc 
Xuivcrheit  van  zijn  gemoed ,  en  oprcchtighcit  des  levens  ver- 
maart is,  en  welks  vricntfchapikaltijt  pogen  faldoor  allcge- 

Oo  z  dien- 


^92  R.  Des-Cartes  Antmorté'c, 
dienftigheden  te  winnen.  Ik  bid  hem  dieshal  ven  dat  hy  't  my 
Jiiet  qualyk  afneem  dat  ik,  in  zijn  Tegenwerpingen  te  weer- 
leggen, een  wijsbegerige  vryheit  gebruikt  heb,  gclyk  aan 
jny  ook  al 't  geen,  dat  daar  in  begrepen  is,  aangenaam  heeft 
geweefl.  Maar  ik  ben,  onder  d'andere  dingen,  zeer  verblijd 
van  dat  een  man  van  zo  grote  naam ,  in  zo  lang  een  gefchrifc , 
Zonaaukeunglykgefchreven,  geen  reden  bygebracht  heeft , 
die  mijn  redenen  omwierp,  en  niets  tegen  mijn  befluitingen 
heeft  voortgebracht,  op 't  welk  ik  niet  lichtelyk  antwoorden 
kon. 


BE- 


Ai 


BERICH  T 

Van  de  Schryver, 

O  P    D  E 

VYFDE  TEGENWERPINGEN, 

In  de  Franfche  taal  befchreven,  en  daar  uit  vertaalt. 

j  Er  ik^def !  ^  'Bedenkingen  voor  d^eerjle  maal  in    Ucht  hagt^  ^  ^cMta^ 
ï  begeerde  ik^  dat  z>y  onderfocht  foudenvporden  ^  nïet  alhenlyk!"'"* 
I  van  mijn  Heren  de  geleerde  mannen  van  de  Sorbone ,  maar 
'  ooJ^  van  alle  d^  andere  geleerde  heden  ,  dte  de  moeite  daar  toe 
^  f ouden  willen  doen ,  op  dat,  als  it^hun  ^  Tegenwerpingen ,  en  [^^^''j'^^^f'^ 
mijn  c  Antwoorden,  in  gevolg  van  de  ^  'Bedenkiingen ,  jder  *^  volgens  d^or^  d  Mtdii^l 
deningi  daar  in  z.y  gedaan  z^ijn,  dec  drukken,  dit  cUenenfou  om  de  waar  heit  ^'^^J*^^  ^.^^^ 
klaarblijkflijker  te  maken,  8n  hoewel  de^  Tegenwerpingen,  die  de  vijfden  dre. 
aan  my  gefonden  wier  den  >  my  niet  degewichtigfien  [ :henen ,  en  f ?er  lang^^'''^^^'""''' 
vparen ,  z^o  de'e  ik,  ken  echter  in  hm  ordening  druk^kfn ,  om  'igeen  (loff'e  van  gDtf/  oiUicr^.. 
misnoeging  aan  hun  Schryver  te  geven ,  aan  de  welk  men  ookdoor  mtjn  be^ 
ft  el  de  ^^drukproeven  behandtgde,  op  dat'*  er  niets  als  't  z^ijne ,  en  dat  hj  ntet^^^^'l^^J'^^ 
goetkende  ,  ingefteh  fou  worden.  Maar  dewijl  hy  ƒ "Jcrt  een  dtk hoekige-  pr'ej!mu 
maakt  heeft ,  't  welk,  de  ƒ dve '  Tegenwerpingen,  met  veel  nieuwe  ^  T>rmg' 
redenen  ,  of  ^  wederantwoorden  tegen  mtjn  Antwoorden  begrijpt  ,  en  dat  i  W"?«fsl 
hy  daar  in  fich  beklaagt  van  dat  ik  hen  in    licht  gebragt  hebj  als  of  ik,  te- 
gen  zijn  wil  gedaan  had,  en  als  ofhy  hen  alleenlykjot  mijn  bef  onder "  onder  ^  nihjirhaiotii 
wijs  had  gefonden ,  zofal  ikjny  van  nu  afgaerne  naar  zijn  begeerte  fchtk,* 
ken,  en  dit-  boek^daar  af  ontlaflen,  Dieshalven ,  toen  ik^verjlontAatmij^ 
Heer  C.  L.  7^  de  moeite  deè  van  d' andere  o  Tegenwerpingen  te  vertalen ,  o  Ob]enions\ 
zo  bad  ik.  hem  def  m  achter  te  laten.  En  op  d^t  de  Lezer  geen  ^Jlojfe  va»  P 
hen  te  bewenen  zou  hebben  ,  zo  heb.ik^  hem  hier  te  verwittigen  d^a  ikjjen  on- 
langs herleezen  heb^  en  daar  by  ook^alle  de  nieuwe  1  Drmgreedenen  van    1  ^"fi*^"^>- 
groot  boek,y  daar  zy  in  begrepen  zijn,  gelezen ,  met  voorneemen  v.m  alle  de 
ftukhen,  die  ikzou  oordelen  nodig  beantwoort  te  zijn  ,  daar  mt  te  trekken , 
maar  dat  ik.  '^er  met  een  heb  konnen  merken,  op  *t  welk,,  naar  my  dunk}  ,  de 
genen  ^  die  de  zin  van  mi jn"^  Bedenkingen  een  weinigverfi  aan ,  met  f  onder '^^^^ditatitsai 
my  lichtelyk.zfillen  konnen  antwoorden.  Wat  degenen  aangaat,  die  met  van 
deboekenydannaar  de  gYoothettvan*twerk  9  of  naar  de  naam  ^  oordelen^^^^ 
mijn  eerTjicht  [ireh  fich  niet  mt  om  hun  $  toeflemm  'mg  te  zoeken,  tm/^'' 

Ooi  BRIEF  ^ 


294- 


BRIEF 


kinftantitt, 

Ob'iffionuf» 

nes. 

^  Ej/ttome, 


I  Homlnet 
m  ingtnii, 

\  Mcrialeü 

m  Siucict  vt. 

fitatu. 

t\  Ohftvvare. 

O^fi[>rahatio, 

tin  pratiam 

S  '2{eccfit4i 
(iefenfionü 

Vit*. 

t  foncinna» 
rant, 
u  Mecum 


VAN 

RENATUS  DES-CARTES. 

Aan  mijn  Heer  C.  L.  R. 

a  e^home.  de  mik  op  *  V  kort  Begrip  der  voornaam  ft  e  Bringreedenen  vm 
hinji^mu^  Petrus  Gassendus gemtwoordmrd. 

Heer, 

K  ken  my  grotelyks  aan  u  verplicht  van  dat  gy,fien- 
de  dat  ik  verwaarloosde  op*t  groot  boek  der  c  Dring  - 
reedenen,  't  welk  de  Schry  ver  der  vijfde  Tegen- 
werpingen tegen  mijn  c  Antwoorden  uitgegeven 
heeft,  t'antwoorden,  aan  enigen  van  uw  vrienden 
verfocht  hebt  dat  zydc  voornaam  fte  redenen  van  dit  boek  ^te 
zamcn  zouden  vergaderen,  en  van  dat  gyhet  skort Begrip, 
dat  zy  gemaakt  hebben,  aan  my  gefonden  hebt.  Gy  hebt  in  de- 
fe  zaak  groter  forg  voor  mijn  achting  gedragen ,  dan  ik  zelf: 
want  ilcfiil  onbefchroomdelyk  voor  u  belijden  dat 'et  myniet 
verfchilt  of  ik  van  de  genen,  die  door  dusdanige  redenen  bewo- 
gen konnen  worden ,  groot  of  klein  geacht  word  ;  voorname- 
lyk  dewijl  enigen  uit  de  genen,  die  bymy  voor  » mannen  van 
zeer  deurfichtige  geeft  geacht  zijn,  en  zijn  boek  gelefen  heb- 
ben, aan  my  hebben  betuigt  dat  zy  daar  in  niets  vinden,  't  welk 
*  fchroom  of  zwarigheit  in  hen  veroorfaakt.  Ik  begeer  hen  al- 
;Ieen  te  voldoen.  Ik  weet  dat  het  meefte  deel  der  ^flerfFelijkc 
menfchen  meer  op  de  «  fchijn  der  waarheit,  dan  op  de  waarheit 
felve ,  n  merkt ,  en  meermaals  verkeerdelyk ,  dan  recht ,  van  de 
■  dingen  oordeelt.  Dieshalven  heb  ik  nietwaerdig  geacht  veel 
moeiten  te  doen,  om  hun  «goetkenning  te  verkrijgen.  Het 
P  kort  Begrip,  't  welk  gy  gefonden  hebt,  is  echter  «izeeraan- 
genaam  aan  my  geweeft  •  en  ik  beken  dat  ik  gehouden  ben  daar 
op  t'antwoorden,maar  eer  f  tot  dank  van  d'arbcit,dic  uw  vrien- 
den gedaan  hebben  ,  dan  datde^  nootwendigheit  van  mijn  ver- 
wering zulks  vereifcht.  Want  ik  gcloofdat  de  genen,  die  dat 
•tezamen  vergadert  hebben,  nu" met  myvan  gelyk  ^evoe- 
lai.zijn,,  te  wctea  dat  alle  de   Tegenwerpingen  van  dit  boek 

alleen- 


Aan  mijn  Heer  C.  L.  R.  29  j 

allcenlyk  op  enige  woorden  ,  die  qualyk  vcrflaan  xijrï,  of  op 
valfchea  onderftellingcn  ,  fleunen  ,  vermits  zy  geen  anderen  a//rf»f''*r/i^; 
dan   zodanig  flach,  aangctekent  hebben,  fchoon  zy  in  defê^^f ""^^ 
2aak  zo  grote  naerltigheit  hebben  gebruikt ,  dat  zy  ook  enio-e 
'  Tegenwerpingen ,  die  my  niet  heugt  dat  ik  gelefcn  heb ,  daar  c  ohjemon^r\ 
by  hebben  gevoegt. 

Zy  hebben  drie  ^  Dringreedenen  tegen  d'eerfte  e  Bedenking  <i  J^P'*nti*> 
uitgetrokken.  J.'Datik^eenonmogelyk^dmgbegeer  ,  alsil^alle  ^voor^{^^^lZ 
oordelen  mgeroett  wil  hebben.  1 1,  Dat  nïemant  die  afleggen  kan ,  z^onder 
fchadelyksr  aan  te  nemen.  III,  Dat  het  s  Beleed  om  van  alle  dmgen  tc  S 
twijfelen ,  van  my  voor  ge  fielt ,  niet  nut  is  em  enige  waar  heit  te  vinden . 

d'  Eerfte  fpruit  hier  uit ,  dat  de^^  Schry  ver  van  dit  boek  niet  J;;r^'*^J^ 
aangemerkt  heeft  dat  het  woort  v^iV  vooroordeel  Cich  niet  tot  allei'pJ^j»^^' 
*^  kundigheden,  die  in  onfe  ziel  zijn,  uitftrckt;  want  ik  beken  f^;,;,^,^. 
gaerne  dat  men  fich  niet  van  hen  alle  ontflaankan :  maar  al- 
leenly  k  tot  alle  defe  'gevoelens ,  die  door  "i  d'oordelen  ,  die  W  V  I  Opinionetm 
te  voren  gedaan  hebben  ,  in  onz  »  gemoed  ingedrukt  zijn,  J'^^^^^' 
Maar  dewijl  t'oordelen,  of  niet  t'oordelen  een  »  doening  van"-^^i^'Ul 
de  wil  is ,  gelyk  ik  op  zijn  plaats  verklaart  heb ,  zoblijkt  dat  zy 
in  onfe  p  macht  gelegen  is.  Want  om  fich  van  alle  vooroorde-  q  Prajucu- 
len  t'ontflaan ,  word  niets  anders  vereifcht,  dan  dat  men  by"*' 
fich  «vaftflrelt  niets  van  de  dingen,  die  men  te  voren  heeft  ver- 
fekert  of  ontkent ,  te  verfekeren ,  of  t'ontkennen  ,  eer  men  die 
weer onderfocht heeft;  fchoon ondertuÜchcn de  sgeheugenisj  j^emmai 
alle  de  felvc  »  kundigheden  behoud.  Ik  heb  echter  beleden  * 
dat'er  enige  "zwarigheit  is  in  dus  uit  onz  ^  gemoed  de  dingen-u7)#.«/*-« 
uit  te  drijven,  die  het  te  voren  daar'' aangenomen  ,  en  vgoet-J^^^^^^'^^*' 
gekent  had :  ten  deel  om  dat  men ,  eer  men  twijffelcn  wil ,  cnuy^pprtlata, 
ge  X  reden  van  twijffelen  moet  hebben  s  en  dieshal  ven  heb  ik  in  z'^'^^'"'^»^'* 
d'cerftc »  Bedenking  de  voornaamfte  redenen,die  daar  toe  kon-  TMc<nr^ihi 
nen  leiden,  verklaart:  ten  deel  omdat,  fchoon  wy    vaftge- ^ 
ftelt  hebben  niets  te  ^  verfekeren,  of  t'ontkennen ,  wy  echter «S'^r.!" 
lichtelyk  dit  beOuit  vergeten ,  indien  't  niet  diep  in  onfe  ^  ee- 
heugenis  ingeplant  is;  en  dicshalven  heb  ik  gcwilt  dat  mcni^tt^'^tè, 
^met  opmerken  op  defe  zaak  denken  zou. 

De  tweede  s  Dringreeden  is  niets  anders ,  dan  eeir  h  Onder- 1  ]iyph% ' 
ftelling,  die  opentlyk  valfchis.  Want  hoewel  ik  gefegtheb 
dat  men  pogen  moet  die  dingen  t'ontkennen ,  die  te  voren  met 
i  al  te  groot  vertrouwen  vcrfekert  waren ,  zo  heb  ik  'er  echter  >^'w«)r-: 
defe  k  bepaling  by  ge  voegt  i  dat  dit  allcenlyk  ia  die  tijt  moeft  t"^-;,^^^,-^ 

gefchie. 


29^       Brief        R.  Des-Cartes 

gefchicden,  in  de  welk  men  befichzou  vvefcn  met  iets  zeker- 
■rr,    r  5^^'^^,"'t:geen>  dat  men  dusloghende ,  op  te  zoeken:  want 
^Jr-      dan  fal  men  geen  fchadelyk  ^  vooroordeel  konnen  aandoen. 
lD7hfutio'u  p  ^^^^^^^^gi'^jptnïctin  ^ich,  dan  een  zuivere  ^tcgenkib- 

cl  vertta- 

Dchng.  Want  hoewel  het  waar  is  dat  de  ^  twijiFcling  alleen  niet 
S/tr"  êcnoech  is  om  enige  waarhcit  vaft  te  ftcllcn ,  zo  is  echter  nut 
c  ^    '  ^  gemoed  daar  toe  te  f  voorbereiden  ;  en  tot  dit  s  gemerk 

£Pr.ti'arart,  allecn  heb  ik  dcfe  twijfFclinff  bvgebracht. 
i»  ^vv  vrienden  tekenen  zes  dingen  aan  tegen  de  tweede  ^  Be- 

^.1r,f4;r  ^^^^^^«g-. Eei'^e  IS  dat  de  ^  Schry  ver  der  Dringrccdcnen  hier 
^coiU(ere\  ^l^->  (^^t\kzQg,ik^deni,ik,bendan,  k  befluit  dat  ik  dit '  meerder 
rrjv,e/7;.  Voorftel ,  De  geen ,  ^/.^.«^r ,  is , onderflel ,  en  dat  ik  dus  alreé 
msupfonc-  cmg  "vooroordeel  aangedaan  heb.  Maar  hy  misbruikt  hier  ia 
*'pr.-,.di.  ^^^vecr  het  woort^ö^^rWf^/.  Want  hoewel  men  defe  o  uit. 

ipraak  dus  mag  noemen,  als  men  haar  zonder  opmerking  uit 
o^w,..  ipreekt ,  of  daarom  allcenlykgelooft  word  waar  te  wefcn ,  om 
pT,.;wy.  dat  zy  te  voren  zodanig  gcoordeclt  hccfr  geweeft ;  zo  kan  zy 
echter ,  wel  overwogen  zijnde ,  geen  p  vooroordeel  frenoemt 
worden ,  om  dat'et  fich  zo  klaarblijkclyk  aan  q  'tgenioed  ver- 
toont., dat  het  fich  niet  kan  onthouden  van  dat  te  ^^eloven 
tMcns     ^^^^^^^^^^  dan  miflchicn  daaropeerft  begint  te  deifken,  en 
s  vrZ*dt^  dieshal  ven  noch  geen  geeft  heeft ,  die  van '  vooroordeel  inge- 
ÏXm.  T^^V^n^  Maar  de  voornaamlle  doling  vandefe  Schry  ver  in 
i'.  SHpjmcle,  deie » itofte  is  dit ,  dat  hy  "  onderflelt  dat  de    kennis  der  befon- 
TniX-;!  ^^^^^i^^^P^akenaltijt^vand'algemeneuitfpraken,  naar  d'or- 
».K;.p4r;.*«-dening  der  y  fluitreedenen  van  de  Redenkaveling  ,  afaeleid 
X  ë:iw-  T^""  worden.  In  welke  zaak  hy  betoont  dat  hy  niet  we?c  hoe 
faiihti,      dewaarheitgelocht  moet  zijn.  Want  onder  alle  ^  Wijsbeeeri 

Öfr^i'"^^^^''  ^V'         T^""  ^I^i  vaTi  dl 

,c  viniorojsh,,  '  belondere  kundigheden  moet  beginnen ,  om  daar  na  ^ 

^Jge^^^en  voort  te  gaan j  hoewel  ook « onderling,  d  als  men  d  'al- 
gemene  kundigheden  gevonden  heeft ,  andere  befondere  daar 
r;w..«.  ^afgeleid  konnen  worden.  Gelyk  een  jongen,  die  in  dc 
^^^TJn  ^'^^"^^^^^en  van  de  Meetkonfl  onderwefen  flil  worden ,  dit  al- 
t^i^  tnvcn.  gemeen  beginfcl ,  indien  men  van  even  dingen  even  afneemt ,  z.o  z^ul- 
ilutZ'r  ^f^^^/f"^'^'  diebUjven,  evenujn,  oPt  geheel  is  groter  dan  z^ijnhefon^ 
^Fr,ncip.ur»f  redden,  niet  begnj pen  fal ,  't en  zy^het  met  befondere  voor- 
^'^^^^T  ^v.^^-J-        ^^wijl  defe  Schry  ver  hier  niet  op 

i  T«r4/^^,/;  gemerkt  heeft ,  zo  is  hy  m  zo  veel  » wanbefluitingen  gevallen 
^'^        daar  mee  hy  zijn  grootboek  noch  groter  gemaakt  heeft  Want 


Am  mijn  Hc€r  C.  L.  R.  25^- 
heeft  overal  ^valfche  meerdere  voorfi-pllz-n  .^Ar.^««j 

Klaart  heb ,  daar  van  afgeleid  had. 

De  tvveede  '>  Dringreeden ,  die  uw  vrienden  aantekenen   k  ' 


(af^UAr  Vr  ;  V  ^-r^^^^^V»       iv^iiL,  ciiiiiccae'Kundiahcden.^^^i/ï-r 
tóffiSi  'l'Czoudcrcn.gc.beveft.g.ngotH  onc?cn„,„g  i;^,,  , 

UedM-dcisdatdc  'dinkjng  niet  x.ondtr  ^voorwerp,  dat  is  zolder  IJ""'''"'"- 
hh^^m  .  km  r^cjcn.  Daar  men  de  'gelyknamiirhï,  van't  woo.  r 
-denlung  moet  fchuwen  ,  'cwcfk  zo  wel  voor  -t  d  Xnd  l"? 

fMZriV'f  "^"^'^.^''Jd'nge^n  ander  ,  voorwerp  X":. 
üan  iich  zelf ,  behoeft,  om  zijn 'doeninir  te  plegen,  Iioewe  P"^"  "<'• 

^^vicvd^is  Schooi 

nochunsmet  of  dcfe  dcnktng  een- hghamtUjks  doLngi  ,  of  een  .  veest' 
dat hewogen  word ,  dan  een  -  onftoffehjke  7.elfj}anMghen.  Daar  de  y  ^4-  c'^t-... 
iylinamigheit  van  't  woort  ^denkjngvfccv  voorkoomt    Ik  be 
Jucrk  hier  niets  dan  een^  gcfchil ,  dat  geen  gront veft  heeft  en 
mctditgelykis:  Gy  oordeelt  dat  gy  ?eii  menfchz^^  on.'da^^^;7- 
gy  muallesbemerkt,  om'twelklï^hcn,  mdew£h"fc!^^ 
vonden  word,  menfchen  noemt :  maar  hoe  weet  gy  of  <tv  met 
eer  een  elefant  zijt,  dan  een  menfch,om  enige  andere  oodaken  ^ 

^^^^  ^H^f ""'"f  "f  1f '  ^  '  zelfftandigheit,die  denkt,(ich  S  S^SL. 

vei ilandelykgeoordeelt heeft,  omdat zymfich alle  ^ciLren 
Sïf/'cn  ^^^^^^^^^  zelfftandigheien  heeft  waar^  o-' 

frn  \     ^      '  '^'^  ^^''^  lighaam  pallen,  heeft  konncn  b?mer-  '"^'^ 
ken  zo  vraagt  men  haar  echter  noch  hierom,  hoe  zy  wecc  of  zv 
met  eer  een  lighaam,  dan  een  ^ onlterffehjke  zelfilJnd.'.heit  is^ } 

De  V ƒ  de  .Dringreeden  is  i^van  gelyk  belang  : 
gttn  ^mftrekktng  m  mijn  ^  dcnkjng  bemerk,  2.0  volght  echter  -TJ^"'''^''''''''^ 
z,y  met  mt ge  {trekt  ts  ,  om  dat  mijn  denktng  met  het  ">  rcchtfno.y  van 
de  waarhea  der  dmgen  u    Gelyk  ook  de  zelle ,  du  het  gefchieden 
f^andatdcfe    ouder]  cheidmg,  dietk^door  wijn  denktngti^Jfchen  de^'  den  '-^•^'"A- 
ktngen't  lighaam  vind,  va/fchis.  Maarhicrihat  belbnderlyk  dê  "'^^S/, 
i'gelyknamigheit  defer  woorden  waar  te  nemen  ;  rwjn  <\  denkm?''^ 
isnies  het  '  rechtfmer  vm  de  marhat  der  dmgen :  waiu  indien  men 

tr  zeg- 1  '}^t„^^ 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


2^S       Brkf  vm   R.  Des-Cartes 

zeggen  wil  dat  mijn  denking  niet  het  rcchtfnoer  van  anderen 
moet  zij  n ,  ja  zo,  dat,  om  dat  ik  iets  waar  geloof  te  wefen,  d'an- 
dcren  ook  verplicht  fullcnzijndat  te  geloven;  zaftem  ikdit 
gacnietoc.  Maar  dit  doet  geheel  niets  ter  faak  ,  daar  af  nu  gc- 
VcTv/ria   Jl^"^^^^  ^^ord.  Want  ik  heb  noit  gewilt  dat  icmant » my  tot  zija 
*  baken  zau  volgen.  In  tegendeel,  ik  heb  in  verfcheidcplaatfen 
\»evi<icntu  vermaant  dat  men  allecnlyk  op  de  ''klaarblijkelykheit  der  re- 
Tl''rfcrim.  i^öet  aangaan.  Wyders ,  indien  het  woort lien^mg c  zon- 

vAum.  der  ondcrfchcit  voor  alle  werking  van  de  ziel  genomen  word, 
i?i;r"*  2:0  is  't  zeker  dat  wy  in  veel  ^  denkingen  konnen  ^  vallen ,  uit  dc 
co^,M//».  welken  wy  niets  van  de  waarheitder  dingen,  buiten  ons  ge- 

f  IntiAtr». 

ftelt ,  behoren  te  s  befluiten.  Maar  dit  koomt  hier  ook  niet  tc 
\'("ur7'^  ^r,'  ^^^1* ^^leenlyk  van  defe denkingen  gchandelt  word,  die 
u,jt.,Hi.,  ii  l^lare  en  onderfcheide  bevattmgcn  zijn,gelyk  ook  van » d'oor- 
Tïïiar-  ^^1.^"'  ^eenflemmig met defe bevattingen,  yderbyfich 
k^:wr«f-  behoort  te  doen.  Dieshalven  feg  ik  in  defe  fin,  in  de  welke  de- 
Vcónufto.  woorden  genomen  moeten  worden,  dat  yders  i  denking,  dat 
r»T,r«^,/#,isde™bevattmg,  of  n  kennis,  diehy  van  enig  ding  heeft,  aan 
Ï/^S'  J'^gcl  ^er  waarheit  van  dit  ding  moet  wefen ,  dat  is 

P  Cunf.rmu,  dat  allc  °  d'oordelcn,  die  hy  daar  af  doet,  p  gclykvormig  met  de. 
iyl7uus  fc^bevatting  behoren  te  zijn,  zo  zygoetfullen  wezen.  Ja  wat 
fidc.  de  r  waarheden  van  't  geloof  aangaat ,  wy  moeten  enige  reden 
$  DiurmriA  ^^^^^^^  ^tts  ovcrrecd  dat  zy  van  God  geopenbaart  zijn,  eer 
r». '  wy  de  wil » bepalen  tot  hen  tc  geloven  :  en  hoewel  d'ongeleer- 
den  wel  en  recht  doen  ,  als  zy  't  oordeel  der  geleerden  van  die 
dingen,  die  fwarclyk  te  kennen  zijn  ,  volgen;  xo  behoren  zy 
u/rnTru"  nochtans  uit  hun  eige  t  bevatting  te  leren  dat  zy  «onkundig 
zijn,  cn  dat  de  genen,  welkers  oordelen  zy  willen  volgen  hea 
^Ckv"'^>.  in  w kennis  overtreffen:  want  anderfins  foudcn  zy  zondigen 
n  ^utor»*.  met  hen  te  volgen,en  eer  als  *  konftgebouwcn  of  heeften  doen 
yihUor.phu.^^'^  als  menfchen  Daaruit  dan  blykt  dat  een  y  Wiisbeceriae 
^tt:..  ""-^^  Schandelijker  lun  dolen,  dan  als  hy  x  oordelen,  die  nilt  nSt 
Is  JL  ' bcvattingen  der  dingen  overeenkomen,  wil  ^  vormen. 
coZZZs  echter  met  begrijpen  hoe  de  Schryverfich  hier  in  veel 

•  vanziin   Tegenwerpingen  van  dcfe  doling  lal  konnen  fuive- 
'c^TZ:r         ^•'^"^  «'^^       y^^r  zijn  eige  ^ bevatting  volgt, 

fcmmona.  maar  eer  ik  weet  niet  wat  ^  gevoelens  cn  ^verdiehtfelen ,  die't 
hem  luft  ons  voor  te  ftellcn ,  hoewel  zy  geenfins  bevat  of  be- 
grepen worden. 

g  Mcdaau».     Tegea  de  darde  &  Bedenking  hebben  uw  vrienden  aangc- 

merkt. 


Am  myn  Hter  C.  L,  R*  299 

merkt,  Ï.Dat  alle  menf  :hen » Gods  denkbeelt  met  in  ftg  hemerksn.  II.  Dat  x  idtA  Dfi, 
*kdit  ^  denkbceit ,  z.o  '/  m  my  wm,  z.on  begrijpen.  III.  Dat  veel  men{chen  ^ 
mijn  redenen geUfen  hebben,^  en  daar  door  met  ^  overreed  z.tjn.  IT.  Dat  hier  ^ 
uit,  dat    my  ken  onvolmAakt  te  wez^en,  niet  volgt  dat  God  is. 

Maar  indien  't  woort    Denkbeelt  «  op  die  wijfe  verftaan  ' 
word,  op  de  welke  ik,  gclyk  ik  klarelyk  gefegt  heb ,  het  neem, '  ^' 
fonder  ^  vcrfchoning  in  de  Sgelyknamigheit  van  enigen  te  foe«  f 
ken,  die  dat  tot  de  ^beelden  der  llofirlijke  dingen  ,  dieindcfwi^.'^^r'* 
'  verbeelding  ^  gcvormt  worden,  prangen,  zo  kan  niemant  ont-  "^^-^ 
kennen  dat  hy  enig  i  denkbeelt  van  God  heeft ,  't  en  zy  hy  fegt 
dat  hy  niet  verftaat  wat  defe  woorden  betekenen ,  t^oimaaktfte 
dmgvan  alle  de  genen  ,  die        begrijpen  konnen  ;  want  dit  is  't  geen  L^wliTr"*. 
t  welk  by  alle  menfchen  God genoemt  word.  En  te  feggen  dat 
gy  niet  verllaat  wat  defe  woorden  ,  in  yders  mont  beltorven , 
betekenen, is  u felf wonderlyk  in"  fwanghcit  te»  drijven  ,  om  >« v^"?»-/''-»* 
eens  anders  p  gevoelen  te  bellrijden.  Voeg  hier  noch  by  dat  dit  1';''^^''"^'' 
de  <i  goddeloofte  belijdenis  van  alle  degenen  is  ,  die  men  ver-  p*^>"*"""*. 
dichten  kan ,  als  gy  van  u  felf  zegt  dat  gy  '  in  de  fin  ,  in  de  welk 
ik't  woort  ^Denkbeelt  genomen  heb,  geen  «denkbeelt  van 
God  hebt.  Want  dit  is  niet  alleenlyk  belijden  dat  gy  hem  niet  [  llt 
•door  naturclijkc  reden  kent ,  maar  ook  dat  gy  noch  w'door 't 
geloof,  noch  door  enige  andere  middel ,  iets  van  hem  kont  we-  LwJ* 
ten  :  om  dat,  indien  gy  geen  denkbeelt,  dat  is  geen  bevatting   l^f'* "  . 
hebt,  dat  met  de  y  betekenis  van  dit  woort  God  overeenkoomt ,  ^.^^/ï^ai'.S', 
hoe  fcer  gy  ook  belyd  dat  gy  gelooft  dat  God  is,  dit  even  zo  veel 
doet,  als  ofgyzeidc  dat  gy  geloofde  dat'er  ^«/frns,  endusin^K'W, 
^  d'afgront  van  goddelooshcit  cn  fchrikkeliike  onkunde  ee-'-^^r/-* 
dompelt  bleeft.  {^Éf- 

Dat  zy  'er  by  voegen  dat  iJ^dit  i»  denkbeelt ,  z.o  V  in  my  iv^,  begrij- "  f*"^*'*'»^»^ 
penz^ou,  IS  Tonder  ^grontvcftgezegt:  om  dat,  dewijl  het  woort 'lampro,,;- 
van  ^begrijpen  enige  <^ bepaling  betekent,  het  niet  gefchieden '^'T''- 
kan  dat  een  *  cmdige  geeft  God  ,  die  s  oneindig  is,  bcrrriipt. 
Maar  dit  belet  niet  dat  men  bemerkt  dat  hy  is;  gelyk  men  we 
een  berg  kan  aanraken,  fchoon  men  hem  niet  met  d'armcn  om' 
hclfen  kan. 

't  Geen,  't  welk  zy  ook  van  mijn  redenen  feggen,  dat  veel  hen 
hebben  gelcz^eny  die  echter  daar  door  niet overreed  z^ijn  ,  kan  lichtel  y  k  h  TcrfMdjr. 
wederlegt  worden  jom  dat  men  enige  anderen  heeft  gevonden, . 
die  hen 'begrepen  hebben  ,  endaar  af  ten  vollen  voldaan  zijn.  Irfr^''"^"** 
Want  men  behoort  een  meer  te  geloven ,  dicfondcr voorne-  ^ 


Ltmiiittit^ 
Spirittu 


Pp  Z 


men 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


'300       Brief  vm    R.  Des-Cartes 

men  v.in  te  liegen  verfekcrt  dat  hy  iets  geflen  of  begrepen 
^fy.femo.  r'""^''  ^;^"^^jf^»tanderen,dieditloghenen,  om  dat  zy 't  niet 
x.^n.p.d..^,^^^^^^^  Dies  heeft  men,  in  ^'ontdekking 

üt  i    1  ^^gcnvoeters,meergeloofaan't  verhaal  van  enige  boots- 
.Puir.u-  F'^'^^^^"  gegeven,  diede  gehele werrelt  rontom gezeik  heb- 
i^nui.^K  ben  dan  aan  enige  duizenden  van  -  Wijsbegerigen,  die  niet  ge- 
ott  hebben  dat  zy  ront  was.  En  dewijl  zy  hier  van  Euclides 
begnifelen  gcwach  gemaakt  hebben,  als  of  alle  raenfchen  hen 
nn  ;f  u-   ^^^^^^^Y^^  konden  vcrltaan  ,  zo  bid  ik  hen  t'aanmerken  dat  uit 
!yw;;;i£r  ^on^m  van  de  genen,die  in  de ^  Schoolfche  Wijsbegeerte  feer 
f  D.r,.,,/?    ëeleert  gehouden  worden,  naauwelyks  een  is,  die  hen  vcrftaat, 
o^van  tien  duifent  een,  die  alle  de  ^ betogingen  van  Apollonius 
f  ÏÏX::;     ^ rchimedes  g  begrijpen,  fchoon  zy  met  min"  klaarblijkelyk 
^^"'^«'•tn  zeker  zi)n,dan  die  van  Euclides.  ^  ^ 

Eindelyk,  alszyzeggen  dat  hieruit,  dati^my  ken  onvolmaakt 
i/w..  »^'^^,olgtd.tGodi^,  20  bewijfenzy  niets:  wantikheb 

k^r,«....:dit  met 'onmiddelyk  daar  uit  alleen.  Tonder  iets  anders  daar  bv 
aillfiu...^.^]^^^^^^  en  zy,  dus  ^redenerende,  doenmyaan 

de  Mift  van  dcfcSchry  ver  gedenken,  die  gewentis  mijnrede- 
nen  maf  te  kappen,  op  dat  zy  onvolmaakt  en  fwak  zouden 
Ichijncn. 

«  Meditatie-  Ik  kan  in  alle  de  dingen,  die  zy  in  de  drie  overige  "  Bedenkin- 
7ropio/è.  gf  aangetekent  hebben ,  niets  zien  ,  op  't  welk  ik  niet  elders 
ï>z>./,x,/«,.obredelijkgeantwoorthcb.  Gelyk,alszy  tegenwerpen,  /.  Dat 
«1  ^« mTLemlykheit,  door  ziekere  kundioheden ,  om '  tnoeplam,  te 

/'^«'^^^«'^«^-«^n.o.    'tv^elkz^yeenskr^ngnoc^en.  val ,  demjU^daar 
t  i'crfuufi,    na  zeg  dat  wygeenfckerheit  van  enig  Mng  kpnnen  hebben^  z.o  rvy  met '  over 
r^J^^7W.r  G.^...  /ƒ.  Dat^^  Godskennuntctdten[ltgtsomde-mten^ 
.erna....   fchapdcr  msko^ftigeivaarh^^^^^^  Jj/^  jy^^  hyeenHedne 

M.Ou..a-  ^er  k^an  mfen.  Befie  hier  af  mijn  Antwoort  op  de  tweede  Terren  ' 
Cr  werpmgen  in  't  getal  van  5.  en  4.  en  't  einde  van  't  twcde  deel 


'thic 

^^^^'^'^^  Beantwoordinacn. 


Zy  voegen  er  eindelyk  een  ybedenking  by,  die  mv  niet 
Üh^S:  heugt  dat  van  de  e  Schryver  in  't  boek  fijne?  ^  LringreeJene, 
è'^'^^J'^^'l''      ' 1^"  feer  gelyk  met  de  dingen  fs,  die  daar 
d  -PI,/,     voorkomen  voortref  elyl^ .  ,  feggen  zy . 

ffZr:""'^''''''"'//'  ""'/^  '""'''ken  dat  de  "  (y„^<,«7?,„,  m,lirekkiH,  du  il 
t^s^.fiS.Uu'^oor  '  ihegmfdwmijn  '^NaiHurimde  ftel,  mets  anders»,  dan  m,m 
t'.rit".''"  ]  ^"■''"^hiJeU  en  bmtcn  mijn  f gemoed  teen  s  onderjiand.^hen  heeft ,  of  heb- 
fi.jfi.,^     ita  kfin  ,  dewijl  x.jf  een  xjiivere  i'  aftreiking  tMU  't  mtmrkjindig  lichaam 


lyim  mijn  Heer  C.  L.  R .  301 
;  en  dat  dteshalven  mijn  ^  N atuurktinde  m  'r  algemeen  niet  dan  l>  inbeeU  ^j^-^f/jf 
dtg  en  verdicht  ts ,  geljk^alle  uuvere  Wuk^onfiigc  dwgen  blijken  te  lyefen :  himc.f^tn\rii^ 
TTiHar  dat  in  de '  d.idelijks  '^^^umr kunde  der  dmgen ,  die  van  Godgefcha-  t4\!-j%^ 
penz.ijn,  een   dadehjk^  9  vajle  enmct  inbeeldige  floffe  behoeft.  'Dit  is-reai». 
een  <^  tegenwerping  der  tegenwerpingen,  en  een  ^begrip  y^n'l^^'jlj*^- 
de  gehele  s  lering  der  treffclykfte  ^  Wijsbcgerigcn ,  die  hier  6- non  tm^-^ 
verhaalt  worden.  Alle  de  dingen ,  die  wy  konnen  » verftaan  f  oS;, 
cn  '^bevatten,  zijn,  naar  hun  *  gevoelen,  niets  anders,  dan 
*"  zuivere  inbeeldingen  en  verdichtfelen  van  onz gemoed,  diC  g-n^artaT 
geen  "  onderllandisheit  konnen  hebben.  Daar  uit  dan  voluit 
dat  wy  niets  voor  waar  moeten  "ontfangcn,  dan  ' tgcen,  du  k  condpert^. 
wy  niet  kennen  noch  Pverftaan,  noch  ^1  bevatten,  i^och "^in-j^^J"^^^'^^;^ 
beelden:  dat  is  dat  men  de  deur  geheel  voor  de  reden  moet  f"»«/'w;r^,ó», 
fluiten,  en  dat  het  genoech  is  een  fim  of  papegaai,  cn  geen ^'f[^7»o/Zr/.' 
menfch  te  wefen ,  om  onder  de  mannen  van  uitmuntend  *  ver-  »  snhfiften*: 
nuft,  en  onder  de  » Wijsbegerigen  gctelt  te  worden.  Want  o^,/^,„,^^. 
indien  de  dingen  ,  die  men  "bevatten  kan,  alleenlyk  om  defep^''''^"''- 
oorlaak  ,  dat  zy  bevat  konnen  worden,  voor  valfeh  te  houdcui'^ j^aguZ7é 
zijn,  wat  is 'er  overig,  dan  dat  wy  dit  alleen,  'twclk  wy  niet* 
verftaan,  voor  waar  omhelfen,  en  van  daar  de  *^  famenflel  onfer  u  clnlifcrè, 
^  Ierinc;y  te  zamen  ftellen,  metd'andercn  tc  volgen,  fchoon  wy  il^^'"""- 
niet  weten  waarom  wy  hen  volgen  ,  en  met  woorden  ,  die  wy  y  Com^mtre^ 
niet  verftaan,  naar  de  wijle  der  papegajcn,  uit  te  fpreken?  Maar 
ik  vind  hier,  daar  mee  ik  my  grotcly  ks  kan  troollcn ,  te  wcteri- 
dat  mijn  ^Natuurkunde  met  de  ^  zuivere  W  iskon  ft  ige  dingen  ^  ^''?'/^'-'« 
vergeleken  worden,  dewijl  ik  niets  meer  begeer,  dan  dat  zy 
daarmee  gelyk  zy. 

Wat  defe  twe gcfchillen  aangaat,  die  zy  op  't  einde  daa-r  hj  bSb^ifhues;. 
voegen,  te  weten  hoe  de  ^z.tel ,  z.o  z,y  met  flojfcl)\is ,  '/  Itghaam  be-  J 
rveegt ,  en  hoe  tl)  de  ^ gedaanten  der  ^  lighamelijkj  vvorvperpen  ontfangen 
kjin  'y  zy  geven  hier  allecnlyk  aan  my  gelegcnthcit  van  te  vcr-^toipj/!*. 
manen  dat  defe  Schry  ver  de  rechte  weg  nicc  ingegaan  is,  als  hy, 
onder  fchijn  van  s  Tegenwerpingen  aan  my  tc  doen,  veel  soda*  5  o'jefr,«r,„i 
nige ''geichillen  voorgcftclt  heeft ,  welkers  'oplofTing  tot  dc 
^  betoging  der  dingen,  die  ik  gefchrevcn  heb,  niet  nootwendig 
was,  dewijl  d'ongeleertften  lelven  meer  verlchillcn  in  een  uur 
konnen  voorftelien,dan  de  geleertften  in  de  gehele  tijt  van  hun 
leven  oploiren;en  dat  ik  dicshalven  weinig  bekommert  heb  gc.  1  Tr^fuppo- 
weeft ,  om  hen  te  beantwoorden.  Maar  dcfen  ^  vooronderftel-  Z'e'xvhc^ti» 
len,  onder  andere  dingen,  dc'"  verklaring  vande  vcrecniginc  ««ro^a.^^i'l* 

Fp3  der"^^ 


AMaieriatk» 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


3 02        Brief  vm   R.  D  E  s  -  C  a  r  t  e  s 

der  ziel  met  het  lighaam  ,  die  ik  noch  niet  aangerocrt  heb.  Ik 
.  ^\iHcK\m.  fal  ondertullchen  tot  u  zeggen  dat  de  gehele  *  zwarigheit ,  dic 
hiitt'M^^.  daar  in  voorvalt ,  haar  oorfprong  heeft  uit  een  valfche  ^  onder- 

ftelling,  en  die  geenlins  bewefen  kan  worden  ,  te  weten  dat, 
c  ^mm<i,    indien  de  c  ziel  en  't  lighaam  twee  a  zelfftandigheden  van  ver- 

Geheide  natuur  zijn,  het  niet  gefchicden  kan  dat  d'ecn  tegen 

d'ander  *  werkt.  Want  in  tegendeel ,  degenen  ,  die  t  dadelijke 
r4.  toevallen  toelaten  ,  gelyk  hitte,  szwaarheit,  en  diergelijke 
l:l^udcn.  cliwgen  ,  twijfFclen  niet  dat  defe  ^  toevallen  tegen  't  lighaam 
turc^ixi,  konnen  'werken ;  hoewel  echter  meer  kverfchil  is  tuflchen 
datistuflchen  de  toevallen  en  de  zclfftandigheic ,  dan 
v^D%rimcn  ^ec » zelftland ighcden. 

I  SKbfi'lnT'     Voorts ,  eer  ik  defe  brief  fluit ,  zo  fal  ik  hier  noch  twee  ^  gc- 
ï.%;r..«r.  '^y^^^^n^'ghedcn  aanteckencn  ,  die  ik  in  dit  boek  der  "  Dring- 
m,^.        reedenen  gevonden  heb om  dat  zy  my  de  voornaamfte  fchij- 
^jnjuntu.  -nen  te  welen,  die  de  Lezers,  nietnaerllig  zijnde,  tot  doling 
verrukken,  om  hier  door  aan  u  te  betuigen  dat ,  indien  ik  daar 
iets  gevonden  had,  't  welk  ik  antwoordenswaerdig  achtte ,  ik 
ditgecnüns  voorbygegaan  zou  hebben. 

D'eerftc  is  inde  driccnfedigfle  zijde,  daar,  om  dat  ik  er- 
%  K^IZit  S^"^  S^^egt  heb  dat  de  "  ziel ,  terwijl  zy  van  de  p  wefently  kheit 
4ynmr,mr.-  allcr  flofFclijke  dingcu  twijffelt ,  <\  z.tch  alleenlyk}c(ltptehl^ als  een 
'  onftofFelijkc  zelfftandigheit  kcnt,en  zeven  of  acht  regels  daar 
.)  scpr^cui  na ,  om  te  tonen  dat  ik  met  defe  woorden  alUenlyl^bejltptelyk^mzt 
[7Jf^nr.a  aldcrhande  uiitfluicing  of  t ontkenning ,  maar  alleenlyk  een 
«aftrekking van  de  wftoffelijke dingen,  zeg  ik  dat  wy  echter 
s£vv/«K   niet  zckerwiu-en  dat 'er niets  lichamelyk  indczielis,  fchoon 
iSrr7.v      "^^^s  zoodanig  daar  in  bevonden  hebben ;  daar ,  zeg  ik  ,  defe 
iKn  r,L.-  Schry  ver  zo  ongerechtiglyk  met  my  handelt ,  dat  hy  den  lezer 
7^,vror.  vvil overreden,  dat ik,  alsik.W;^^,y?;^,/^/,geregr heb,  pc- 
..i.  poogt  heb 't  lighaam  uit  te  fluiten,  en  dat  ik  daar  na  mv  zelf 
tegenfpreek,  als  ik  ontken  dat  ik  dit  uitfluiten  wil.  ïk  ant- 
yW.--  opde  bcfchuldiging  van  dat  ik  in  de  zefte  Beden- 

X  p.r.vr.  ^'""^  '  ondcrflelt  heb,  't  wel k  ik  niet  te  voren  bewefen  heb, 
en  dus  in  een»  wanbefluit  gevallen  ben.  Want  men  kan  lichte- 
Jyk  des  zelfs  valsheit  bemerken,  dic  zeer  gemeen  in 't  gehele 
boek  IS,  enin  my  vermoeden  zou  konnen  verwekken  van  dat 
des  felfsSchry  ver  met  ter  goeder  trou  met  my  gehandelt  heeft 
1  r.rr*-y7.  ^'i'^  gemoed  met  kende ,  en  zo  ik  niegeloofde  dat  hy  eerft 
door  defe  valfche  ^overreding bedrogen  was. 

D'ande- 


Am  mijn  Heer  C.  L.  R.  50 j 

D'andere  *  gelyknamigheit  word  in  dc  viercntachtigftezij-aw*^»»^^ 
de  gevonden  ,  daar  hy  wil  dat  ^  onderfchetden  en  c  aftrekjkfn  een  en  b  i',/fi«m ' 
't  zelve  is,  fchoon  men  groot  ^' verfchil  daar  in  vind.  Want  de 
geen  ,  die  de « zelfllandigheic  van  haar  ^ toevallen  8  onderfchcid,  3 olrcrfmZ' 
moet  hen  beide  aanmerken ,  't  welk  niet  weinig  dienftig  is  om  ^'*i'fl^»ual 
des  zelfs  ^kennis  te  verkrijgen.  Maar  indien  dei  zelfftandigheic  g^'^f^^^,^; 
door  *^  aftrekking  alleen  van  haar  *  toevallen     afgefcheiden  [|';, 
word  5  dat  is,  zo  zy  alleen  aangemerkt  word,  zonder  op  de  iV«7y?l«/4. 
toevallen  te  denken,  zo  belet  dit  dat  men  haar  niet  zo  ^'voU^^j'f^'j^^f^'^' 
maaktelyk,  als  anders  gefchieden  zou  ,  kennen  kan  ,  vev^m  Stpar^ru 
mits  de  natuur  van  de  zelfftandigheic  door  toevallea  bekcat " 
word. 

Daarfietgy,  mijnHecr,  dedingen,  die  ik  nodig  geacht 
heb  op't  groot  boek  der"  Dringreedenen  t'antwoorden.  Want  °  ^»J^'*nU4 
hoewel  ik  miflchien  aangenamer  ding  aan  dc  vrienden  van  dc 
Schry ver ;&ou doen,  als ik  alle  zijn  Dringreedenen,  d'cen  na 
d'ander,  weêrlag,  zo  vrees  ik  echter  dat  ik  hier  door  aan  dc 
mijnen  mishagen  zou ,  en  dat  zy  my  voorwerpen  zouden  dat  ik 
de  tijt  met  dingen ,  die  zo  weinig  nootvvcndig  zijn ,  vcrquifltc, 
cn  dat  ik  dus  alle  de  genen,  dien'tluften  zou  hun  tijt  te  vcr- 
quiften  met  onnutte  pgcfchillenaan  my  voor  te  ftellen,  <ï  mee-  p  ^«^tï,.. 
Iters  van  mijn  befigheit  zou  maken.  Maar  ik  bedank  ondertuf- 
fchen  u  hartclyk ,  om  uw  zorgvuldighcit  voor  my.  » Vaar  weL  «'iCl" 


ZESTI 


304. 

Z  E  S  T  E 

TEGENWERPINGEN. 

TT  Adat  wymet  grote  opmerking  uw  ^Bedenkingen, 
I  dingen ,  die  gy  tot  hier  toe  op  de  Tegenwerpin- 

1   ^  gen  geantWGort  hebt,  gelcfcn  en  dcurgelefen hcb- 
hStrnfnii.  ben,  zo  Zijn  ons  noch  enige   zwarigheden  overge- 

bleven ,  die  gy  met  recht  behoort  wech  te  nemen. 

D'eerfte  is  dat  hieruit,  datwy  denken,  niet  fchijnt  zo  ze- 

cco,itar.,  aZ,^^  Y^u"  ^'^^       ^^-i"-  ^^"^       ^^^^^^     wefendat  men 
tienKt  ,  behoort  men  te  weten  wat  denken  oP  denkinff ,  en 

.  ,.,pnn.u\vaton{b  ewefcntlykhcit  is.  En  dewijl  gy  noch  niet  weet  dat 
ff  ^1  >  /^oe  kont  gy  weten  f  dat  gy  denkt ,  of  wefent- 

iykzijt?  Dewijldan,alsgyzegt;^^^;;^,  gy  niet  weet  wat 
zegt,  en  dewijl ,  ds  gy 'er  aan  voegt  hen  dan,  gy  ook  niet 
weet  wat  gy  zegt,  ja  dat  gy  meê  met  weet  of  gy  iets  zegt  of 
denkt,  vermus  hier  toe  nootfakelyk  fchijnt,  tewetendatgy 
weet  wat  gy  zegt,  en  weerom  dat  gy  kent  te  weten  dat  gy  weet 
watgyzegt,  en  dus  oneindelyk  voort;  zo  blijkt  datVy  niet 
kont  weten  of  gy  zijt ,  of  ook  of  gy  denkt. 

l-'^iy/rr   .  .I>enveede  zwarigheit  is ;  als  gy  zegt  g  dat^y  denkt  en  mfcmlyk. 
z.tjt,  zo  lal  milichieniemant  beweren  dat  gy  bedrogen  zijt,  en 

h    ,      "^^.^  '^'''^■^''^ '  alleenlyk  bewogen  word ,  en  dat  cv  niets 

^^^ders  zijc  dan  een    lighamclijke  beweging :  'vermits  £mant 

i  -Dcmuvjira. noch  UW  » bctoging  heeft  konnen  bevatten, daar  door  meent 

Tmou.     betoogt  te  hebben  dat 'er  geen  Mighamelijke  bewe|inp  kan 

jw;^.r...    wcren,die  men  Menking  noemt.Meent  gy  door  dcfc .„Onrknn 
Fng,diegy  gebruikt,  alle  de  bewegin|e^a  van  u  fcheiïï  ?c?^^ 
Mo,^  r..e  llofïe  zo  afgcfneden  en  afgedeelt  te  hebben  ,  dat  ^v  zekrr  7n? 

rr     en  dat  gy  aan  ons ,  die  zec^J^  naau  opmerken    eifdre^  gc   I  4^ 
wanen  ,  deui^c  nig  genoech  zijn  ,  kont  tonen  dat  he"  ftrijdij 

-oV-^-isdutonfegedachtenmdcfc  hgiiamelijkc  bewegingen  oovci^. 
itort worden?  ^  ^ 

Dedardezwarighcitis  gelyk.  Want  hoewel  eni^e  Vaders 
y^^'-     Kerk ,  met  de  Platonifchen ,  geacht  hebben  Mat  d'En' 
l/c'w;  gcïenlighamelyk  zijn,  ( 't welk oorfaak  is  dat  de  Latera- 
r.^  -..M  J  ^^'hebiflchoppclijke  vergadering  beflotcn  heeft  dat  — 
m/w/,.     gefchildcrt worden)  cveu'tfelvc  vandc  'redelijke 


an- 

zy  mogen 
l^c  ziel  heb- 
ben 


ZeFh  Tegemverpngen.  305' 
ben  geacht ,  vermits  enigen  van  hen  waanden  dat  zy « uit  over- , 
zetting  voortquam  \  zo  hebben  zy  echter  gefegt  dat  zo  wel  de 
engelen  als  de  zielen  ^  denken,  't  welk,  gelyk  fchijnt,  zy  eeacht  ^  C^i'uru 
hebben  dat  door  chghamelijke  bewegingen  gefchieden  kon,  ia  c  mo,u, 
dat  het  ook  de  lighamelijke  bewegmgen  felven  zijn,  van  de "^f'*"''»- 
welken  zy  de  denkingen  geenfins  onderfcheiden  hebben.  Dit  .1  C'guati,. 
kan  ook  door  de  «denkingen  der  fimmen,  honden  en  andere 
beeften  beveiligt  worden  \  want  de  honden  ballen  al  Hapcnde, 
als  of  zy  tegen  de  hazen  en  dieven  gekant  waren. Zy  weten  ook 
dat  zy,  wakker  zijnde,  lopen,  en,  llapende,  ballen,  fchoon  wy 
met  u  in  hen  ^  niets  van  de  lighamen  onderfcheiden  bekennen,  i'^^hudi. 
Indien  gy  ontkent  dat  een  hont  weet  dat  hy  loopt ,  of  denkt  \  ^^'^'''Y 
zofegtgyditwel,  maar  bewijft  het  niet,  en  miflbhiendoetde"'  * 
nont  van  ons  een  gelyk  oordeel ,  namelyk  dat  wy  ook  niet  we- 
ten dat  wy  lopen,  of  denken,  terwijl  wy  lopen  of  denken:  want 
gy  iiet  met  zijns  innerlijke  wijfe  van  werken,  gelyk  hy  ook  de  g  Mo.-^^at^ 
uwenietfietj  en  men  vind  grote  mannen  ,  dieaandc  beellcn  "'77 

reden  toeftaan,  en  eertijts  tocgeèigent  hebben,   't  Is 'er  zo '^'^lU'/». 
verre  af  yan  te  geloven  dat  alle  hun  «werkingen  fonder  zin,  je- 
ven  en  ziel,  ^  door  middel  van  werkkonft,  genoech  uitgedrukt  ^ 
Konnen  worden,  dat  wy  wedden  willen,  waarom  het  ook  is,  dat 
oit,  en  i^vftcflBf  bclaghens  waerdig  is.  Eindelyk  ,  daar  fullen  veel 
menfchenzijn,  die  feggen  fullen  dat  de  menfch  felf  fonder  im 
cn  verltant  is,en  alles  kan  doen  *  door  middel  der  werklhikken  « 
met  de  handen  gemaakt,  en  fonder  enige  ™  geeft,  indien  de  fnn,  tZ"" 
^ont  en  elcfant  dus  hun  "  werkingen  konnen  doen;  want  indien 
de  fwakke  reden  der  beeften  van  de  reden  van  de  menfch  ver- X-i'- 
Ichilt,  zobeftaatditalleenlykinmeerenmin,  die  nietde®  we- 
zentheit  veranderen. 

De  vierde  fwarigheit  betreft  de  p  wetenfchap  van  deeodio-  pSaentu 
chenaar,  die  hy  beweert  feer  zeker,  en  ook,  naar  uw  reed 
Iclaarblijkclyk  te  wezen:  alshy  fegtdat,  als  men  even  Van 
even  neemt,  't  overige  even  fal  blijven,  en  dat  de  drie  hoe- 
ken vaneen  ^ rechtlijnige  driehoek  met  twee  rechten  gelyk  q7n<*«f«/w 
zijn,  cnduizent  diergelijke  dingen  :  vermits  hy  niet  op  dcfe 
dingen  kan  denken,  zonder  te  geloven  dat  fy  feer  zeker  zijn. 
't  Welk  hy  beweert  zo  waar  te  wefen ,  dat ,  fchoon  God  niet 
TWezentlyk  was,  of  ook  niet  kan  wefen,  gelyk  hy  acht,  hy  nkt  tsxiptrc. 
min  van  defe  waarheden  feker  is,  dan  of  God  warely  k «  vvcfent-  ^  W*»"'' 
lyk  was.Hy  ontkent  ook  dat  men  hem  enige  reden  van  twijffe- 

(iq  len 


a  Omnipate:: 


«1  Sptcifi» 


3  <^  ^  ^esk  Tegenwerfmgen, 

len  \'oorwerpenkan,  die  hemenigfins  ontroert,  ofdieemVe 
twijfleling  maakt.  Want  wat  zult  gy  hem  voorwerpen  ,  zo 
God,  mdicn'er  een  fs,  bedriegen  kan  ?  Maar  hy  fal  ook  loghe- 
■nen  dat  gy  hier  m  van  God,  fchoon  die  zijn  *almachtigheit 
gebruikte,  bedrogen  kont  worden. 

Uit  defefpruit  een  vijfde  zwarigheit,  diehaar  wortel  in  dc- 
febedrieging  heeft,  dewelke  gy  geheel  in  God  wilt  ontken- 
nen.  Want  indien  veel  Godgeleerden  achten  dat  de  verdoem- 
den, zo  wel  engelen  als  menfchen,  door  »> 't  denkbeelt  van'c 
pijnigend  vuur ,  dat  God  hen  ingedrukt  heeft ,  bedrogen  wor- 
den  en  dit  zodanig,  datzy  vaftelyk  geloven ,  en  aehten  dat 
zyklarelyk  zien  en  bevatten  dat  zy  warelykvan't  vuurgcpii- 
nigt  worden,  fchoon 'er  geen  vuur  is:  kan  dan  Godnietdoor 
gehj  ke  c  denkbeelden  bedriegen,  en  geduriglyk  ons  om  de  tuin 
leiden  ,  met  de  J  gedaanten  en « denkbeelden  in  onfe  zielen  in  tc 
drukken?  m  voegen  dat  wy  achten  datwy  klarelyk  fien,  cn 
f.f,..,     ^^'^^  ^i^^en  die  dmgens  bevatten,  die  echter  niet 

^•verc^cu.  buitcn  oHS  ziju ,  als  dat'er  geen  hemel,  of  geen  aarde  is ,  cn  dat 
wy  geen  armen,  voeten,  ogen  en  d*andere  dingen  hebben, 
t  welk  hy  wel  zonder  onrecht  cnonbillykheit  mag  doen,  de- 
wijl  hy  d'opperfte  Heer  van  alles ,  en  van  't  zijne  ^  volkoment- 
lykmagfchikken;  voornamelyk  dewijl  hy  dit  doen  kan  om  dc 
vcrwaantheitder  menfchen  te  vernederen,  en  hun  zonden  te 
üraften,  of  om  hun  erfzonde ,  of  om  andere  oorfaken,  dieaan 
ons  verborgen  zijn.  Ditfchijnt  beveftigcte  worden  door  ver- 
fcheideplaatfen  van  de  heilige  Schrift ,  de  welken  bewiifen  dat 
wy  mets  kennen  weten,  gelyk  defe  plaats  van Paulus is ,  in 
d'eerfte  brief  aan  de  Corinthers  op  het  tweede  vaers  van't  acht- 
lieHoofcdeel.  Indmiemmt ,  %tgx.\i^^ ,  ^cht  iets  tc  mtcn ,  dh  heeft 
noch  nmojkcntgelykhj  behoort  te  mten:  en  ook  defe  plaats  van  de 
Prediker,  m  t  zeventiende  vaers  van't  achtfte  Hooftdeel.  Ik 
hebverfl..ndutdemenfchgeenredenvan  qodsmrken ,  Meanderde 
^ongefchteden.  kanv^nden,  en  hoe  hy  meer  arbcit  omte  z^oeken ,  hoehy 
mmz.al  vinden:  ja  fchoon  de  mjfegefegt  had  dat  hft  wfl,  z.o  z.al  hy '/  met 
vfndcn.  Dat  de  Wijfemandit  om  voorbedachte  redenen,  en 
niettcr bop,  of  onbedachtelyk,  en  niet  onvoorfiens  gefegt 
heeft,  bhjkt  uit  zijn  geheel  boek, voornamelyk  daar  »'t  vcrfchil 
van  de  geeft,  die  gy  beweert  onfterfFelyk  te  wefen,  voorgeftclt 
word  ,  want  in 't  negentiende  vaers  van't  darde  Hooftdecl 
zegt  hy  dat  d^ ondergang  van  de  menfch  en  van  de  beejlen  de  :^lve  is  -  en 


Mtase. 


ZeBe  Tegen-iverfmgen.  507 
op  dat  gy  niet  foud  zeggen  dat  dit  van't  lighaam  alleen  verftaaii 
word  ,  zo  voegt  hy'er  aan  ,  dat  de  menfch  mets  meer  heeft  dan  een 
beefi :  en,  van  de  geeft  zelf  van  de  menfch  fprekendc ,  ontkent 
dat  'er  iemant  is ,  die  weet  ofhy  opwaarts  k,Umt ,  dat  is  of  hy  onfterffe- 
lykis,  danofhj/metde  geejiender  beefiennederkltmt  y  dat  is  bederft. 
Men  moet  niet  bybrengen  dat  hy  hierindeftaat  der  bofe  menl 
fchen  fpreekt  j  want  anderfins  had  hy  behoren  ernftelyk  hier 
af  vermaant,  en  dedingen,  die  hybygebracht  had,  weder- 
legt  te  hebben.  Zeg  niet  dat  gy  niet  op  dcfe  dingen  moet  ant- 
woorden, en  dat  de  Schrift  aan  de  Godgeleerden  behoort: 
want  dewijl  gy  een  Ghriften  zijt,  zo  behoort  gy  bereid  en  vaer- 
dig  te  wefen  om  aan  alle  de  genen  t'antwoorden  ,  die  iets  tegen 
tgeloof,  en  voornamelyk  tegen  de  dingen,  die  gy  begeert 
vaft  te  ftcllen ,  voorwerpen ,  en  hen  naar  uw  vermogen  te  vol- 
doen. 

De  zefte  zwarigheit  fpruit  uit  M'onverfchillentheit  van't  .1  w,/.r.,. 
oord«el,  ofvande  vryheit,  die  gy  ontkent  tot  de  vol 

maakt-  '"''""». 

heit  van  de  wil ,  maar  tot  d'onvolmaaktheit  alleen  te  behoren;  b  V^t^ïi'-T* 
invoegen  dat  d'onverfchillentheit  wechgenomen  word  zo'"'""""* 
dikwijls  als  de  ^  geeft  klarelyk  deurfietwat  dingen  men  gelo- cv?^r«/. 
ven,  doen,  of  nalaten  moet.  Ziet  gy  niet  dat  gy  ,  defedingen 
vaftftellende ,  Gods  vryheit  vernietigt ,  daar  af  gy   d'on  ver-  -i  /w,/crfii. 
fchillentheit  wechneemt,  toen  hy  eer  defe,dan  een  andere  wer- 
relt  gefchapen,of  toen  hy  geen  gemaekt  heeft  ?  fchoon  het  ech. 
ter  het  geloof  betreft,  ^dat  God  van  alle  eeuwigheit  onver- c  ö^ww^if 
fchillend  heeft  geweeft  dat  hy  een,  ofontellijke,  of  ook  geen  ^ï^^'^ 
werreltfcheppenzou.  Maar  wie  kantwijffelendat  God  alt  ij  t ^ 
met  een  helder  gcficht  alle  de  dingen,  die  gedaan  of  gelaten 
moeften  worden ,  deurfien  heeft  ?  dieshalven,  het  zeer  klaar 
fien  en  bevatten  der  dingen  neemt  niet  wech  f  d'on  vcrfchillent-  nnd,f.r.n. 
heit  van  de  wil,  die,  indien  zy  niet  met  de  mcnfchelijke  viy.naMTi! 
heit  kan  overeenkomen,  ook  niet  met  de  goddelijke  overeen- 
komen fal,  vermits  de  g  wefcntheden  der  dingen,  zowel  als f/?^"tr^ 
der  getallen,  ondeellyk  en  onveranderlykzijn  ,  en  dieshalven  " 
word  d'onverfchillentheit  niet  min  in  de  vryheit  van  de  god- 
delijke ,  dan  van  de  menfchelijke  wil  ingelloten. 

De  zevende  zwarigheitis  van  de  ^vlakte,  in  de  welke,  ofhsitperf, 
door  welks  hulp  gy  zegt  dat  alle '  voelingen  gefchieden.  Want  f'"-" 
wyverftaan  niet  hoe  gefchieden  kan  dat  hetgeen  deel  der  lig-' '^'"^""""'^ 
hamen  is,  die  gevoelt  worden,  noch  ook  geen  deel  van  dc 

Qü  2.  lucht 


^o?        Brief vm   R.  Des-Cartes 

XiZ'^r,^    '^"^^^^^".^<^^"""pcn»  van  de  welken  gy  ontkent  dat  het  enig 
Ax'JtmMmA^^^  of  c  iiitterftc  is.  Wy  konnen  ook  niet  begrijpen  dat'cr  geen 
^^11?''"'''*^^^'^^^^^^^  toevallen  van  enig  lighaam  oi<  zelftlandigheit  zijn  , 
e  siihHnu^.  die  door  de  goddelijke  kracht  zonder  enig  ^onderwerp  swe- 
p  f5.fr ^^"^^y^^  konnen  wefen ,  en  ook  warelyk  wefentlyk  zijn  in  't  Sa- 
crament des  altaarsjgelyk  gy  verfckert.  Onfe  geleerden  behoe- 
hT;;;y7r*.   vcn  ficH cchtcr nict te  bewegen,  totdat zy fien of gydefe din- 
gen in  uw    Natuurkunde ,  die  gy  belooft ,  betoont  zult  heb- 
ben,fchoon  wy  nauwelyks  konnen  geloven  dat  die  defe  dingen 
zo  klarelyk  fal  vertonen  ,  dat  wy,  d'ouden  verwerpende, 
die  konnen  of  behoren  aan  te  nemen. 
wcrïm.t       D'achtfle  zwarigheitfpruit  uit  uw  Antwoort  op  de  vijfde 
jj«wr.«    1  cgcnwerpingeni  en  is  ,  hoe  de  ^meetkonftige  of  overna- 
^r...^ur  tuurkundige  waarheden,  gelyk  die  van  u  gedacht  worden ,  on- 
k  D./..«j.r*  verandcrlyk  en  eeuwig  zijn,  en  echter   van  God  afhangen 
tc^cn^ca..  Jf'^nt  in  wat  '  geflacht  van  oorfaak  hangen  zy  van  hem  af? 
/■4.         Kon  hy  gemaakt  hebben  dat  'er  de  natuur  van  de  driehoek  niet 
was?  En  hoe  kon  hy,  ik  bid  u,  van  eeuwigheit  gemaakt  heb- 
ben dat  het  met  waar  isdat  tweemaal  vier  acht  is?  of  dat  een 
driehoek  geen  drie  hoeken  heeft  ?  Dieshalven ,  of  defe  waarhe- 
hangen  van  't  verflant  alleen  ,  als  het  die  denkt ,  of  van 
Lu"'"""  d"^gei;i>  of  zijn  "onafhangelyk  ,  dewijl  het 

^indcfcn.  (chijnt  dat  God  niet  heeft  konnen  maken  dat  een  van  defe  p  we- 
t  £/-;„//^  Icntheden  of  waarheden  niet  van  eeuwigheit  geweeft  heeft. 
Jmlt...     Eindelyk,  de  negende  zwarigheit  drukt  ons  meeft ,  iilsf^y 
'  ^^St  tiat  men  de  q  werkingen  der  finnen  moet  mistrouwen ,  en 

'x(ttu,«io   dat  de  fzckerheit  van't  verftant  veel  groter  is,  dandezeker- 
,nuu.£iH^.   hcitder  linnen.  Wantwatdan,  indien 't  verftant geen  zcker- 
hcit  heeft,  zo  het  die  met  eerft  van  welgcftelde  fmnen  heeft 
ontfangen  ?  vermits  het  niet  de  doling  van  enige  fin  kan  ver- 
beteren, zo  een  andere  fin  niet  ecrft  de  voorgenoemde  dolme 
bemerkt.  Een  fiok,  in  t  water  gcfteken ,  fchijnt  gebroken,  uiï 
a  W'.  oorfaak  van  de  ^  wanfchaduw ,  fchoon  hy  recht  is?  Wie  fiil  defe 
u  ^«^"^g/f  ^-^^^^^^n  ?      veraam  ?  Geenfins ,  maar  «de  raking, 

.Desge  yksis  t  met  alle  anderen.  Dieshalven  ,  indien  gy  alle  uw 
finnen  behorelyk  geftelt  hebt,en  indien  die  altijt  het  zelfde  aan- 
brengen, zo  zult  gy  de  grootfte  zekerheit  van  alles ,  daar  toe  de 
menlch  naturely k  bequaam  is, verkrijgen,  die  gy  echter ,  zo  ay 
uopde  werking  van  de  geeft  vertrout,  dikwijls  zultmiflen  , 
vermits  de  geeft  fomtijts  in  de  dingen  afdwaalt,  van  de  welken, 
gelyk  hy  geloofde ,  nict  getvvijffek  kon  worden.  pii 


vtl 
tio  de 


Am  mip  Heer  C.  L.  R,  509 
Dit  zijn  voornjimelyk  dc  dingen ,  die  ons  te  rug  houden  \  by 
de  welken  gy  noch  zekere  reden,  en  zekere  a  merken  voegt , 
dieonszeerverfekert  maken,  als  wy  een  ding  zonder 'tander'''* 
20  volkomentlyk  verflaan ,  dat  'et  zeker  is  dat  het  een  van't  an^ 
der  zodanig  ondcrfcheidcn  is ,  dat  zy  befonderlyk,  ten  min- 
jften  door  Gods  kracht ,  konnen  ^  beftaan :  dat  is  hoe  wy  zeker- Suy^ift: 
lyk ,  klarelyk  en  onderfcheidclyk  konnen  bekennen  dat  defe  ' 
«  onderfcheiding  van  de  verftaning  niet  van  't  verftant  zelf  ge-  'i^f^^^J^l 
f  chied,  maar  van  de  dingen  zeiven  voortkoomt.  Want  als  wy  7intWtal\ 
Gods  onmetelykheit  aanfchouwen  ,  zonder  op  zijn  gerechrig- 
heitte  denken,  of  op  zijn  wefentlykheit  fien,  zonder  op  de 
Zoon  of  heilige  Geeft  te  denken ,  begrijpen  wy  dan  niet  vol- 
komentlyk die  e  wefentlykheit ,  of  de  wefentlijke  God  ,  zon-  c  Eti/ieniUt 
der  die  perfoncn ,  die  van  enig  ongelovig  menfch  met  zo  groot  "^x^funT, 
recht  geloghent  kan  worden ,  als  gy  de  ^  geeft  of  denking  van't  [^^""^ 
lighaam  loghent  ?  Gelyk  dan  iemant  qualyk  bcfluiten  zou  dat  'dlplr^! 
de  Zoon  en  heilige  Geeft  gwefentlyk  van  de  Vader    onder- "  ^Z''''"""'- 
fcheiden  zijn  ,  of  dat  zy  van  hem '  gcfcheidcn  konnen  worden  5  u^ija^^fu 
20  fal  niemant  u  ook  toeftaan  dat  de  ^  denking ,  of  dc  *  menfche-  j^^/f.^j^^j^ 
lijke  geeft  van't  lighaam  onderfcheiden  word,  fchoon  meniifw/j«- 
d'cen  zonder  d'ander  bevat ,  en  't  een  van  't  ander  loghent ,  en 
datgy  niet  acht  dat  dit  door  enige  •»  aftrekking  van  uw  gccil  m^'>/iraffiQ 
gefchied.  Zeker,  indien  gy  op  defe  dingen  wel  voldoet,  20 
dunkt  ons  dat 'er  heel  niets  overig  fal  zijn,  't  welk  aan  onfe 
Godgeleerden  mishagen  fal. 

BYVOEGSEL. 

IK  fal  enige  weinige  dingen ,  van  anderen  gcvraagt ,  hier 
onder  by  voegeUjOp  dat  gy  gelijkelyk  daar  op,cn  op  de  naaft- 
voorgaandc  dingen  zoud  antwoorden  ,  om  dat  zy  van  gelijke 
ftofïe  zijn.  Enigen  van  de  gelecrfte  en.  deurfichtigfte  mannen 
hebben  verfocht  dat  defe  drie  dingen  naaukeuriglyk  verklaart 
mochten  worden. 

/.  Hoe  ik,  z.€k,erlyk^  z.al  weten  dat     een  J^aar  "  denkyeelt  van  mijn  !> 
oz^ielheb. 

I I,  Hoe  ik,  z.ekjrlyk^  zal  weten  dat  du  p  denkyeelt  geheel  verscheiden  i' 
van  alle  andere  dmgen  ts. 

III,  Hoe  ik^eks^lyk^^^^^^^^  ^'^^      denhbeelt  geheel  geen  ^li^^ha-^] 
fnelykheit  heeft.  Maar  anderen  hebbcii  dc  dingen  ^  die  volgen, 
voore;eftelt. 

aq  3  DE 


I 


SLTWefil'li. 


ChUU. 
C  Tcrst^U». 


(Cog'tatlt, 


k  Sin%uU 
vel  optratte 

MS. 

]  .^m«r$ins 
eorporeii  de- 
fendtrt. 
in  J\ltntes, 


O  Deura 


3 1  ^  ^^^^^  Tegemerphgen. 

D  E 

^JVyslegerigen  en  ^  Meethnfïenaars 

AAN 

RENATUS  DES-CARTES. 

HOe  zeervvyby  ons  bedenken  of  het  cbeeltvan  onfcof 
van  de  menfchelijke  geeft ,  dat  is  de  ^  kennis  cn  «be- 
vatting, warelyk  iets lighamclyk in fich begrijpt,  zo 
darren  wy  echter  niet  verfekeren  dat  dit,  't  welk  wy 
*  denking  noemen,  niet  in  eniger  wijfe  met  het  lighaam  ,  door 
zodanige  beweging  bewogen  ,  als  gy  begeert ,  overcenkoomt. 
Want  dewijl  wy  zekere  lighamen  fien  ,  die  niet  denken,  en  an- 
deren,  gelyk  van  de  menfchen,  en  miflchien  van  de  beeften  , 
die  denken,  wiltgy  ons  dan  niet  van  twiftgicrigheit,  en  van  al 
te  grote  ftoutheit  betichten ,  zo  wy  echter  willen  befluiten  dat 
'ergcenhghamenzijn,  die  denken?  Wy  konnen  naauwelyks 
twijiFelen  of  Wy  fouden  geduriglyk  vanu  belacht  en  befpot 
worden,  zo  wy  d'eer  ften  dit  bewijs ,  zo  voor  de  %  geeft,  als  voor 
God,  uit h denkbeelden voorgeftelt,  hadden  darren fmeden , 
en  dat gy't daar  na  door  uw  'Ontknoping  te  zamen  had  ge- 
hecht  j  daar  doorgy  felf  fchijnt  verrafcht  en  vooringenomen 
te  zijn,  en  dit  zodanig  dat  gy  alreê  fchijnt  uw  geeft  geblint- 
hokt  te  hebben,  die  voortaan  niet  vry  is  ,  dat  hy  fien  kan  dat  de 
k  befondere  eigenfchappen,  of  werkingen  van  dc  ziel,  die  ey  in 
u  bevind,  Wan  de  lighamelijke  zeden  afhangen:  of  anders 
maak  los  de  knoop,  daar  door  gy  acht  dat  wy  als  met  onverbre' 
kehjke  banden  weerhouden  worden ,  en  die  onfc  «  seeften  be 
let  boven  't  lighaam  op  te  ftijgen. 

De  knoop  is  dat  wy  feer  wel  begrijpen  datdrieen  twee  vijf 
•  ^^^'^;?'  f  ïïf "  ^^^^^^      even  afneemt,  het  ovenV  noch 

even  fal  blijven.  Wy  worden  door  defe  en  duifent  andere  din- 
gen  verwonnen;  en  gy  fult  fulks  ook  by  u  bevinden.  Waarom 
worden  wy  dan  ook  met  door  uw  of  onfc  "denkbeelden  over- 
tuigt dat  de  ziel  van  de  menfch  van  't  lighaam  onderfcheiden  is, 
en  dat  o  God  wefentlyk  is  ?  Gy  fult  feggen  datgy  defe  waar- 
heit  ons  niet  inftorten  kont ,  zowy  niet  met  u  aandachtelyk 
denken.  Zie,  wy  hebben  dedingen  ,  diegy  gefchrcven  hebt, 

zeven- 


Ze  sic  "ïegenwerplngen,  311 
zeven  maal  gelefcn,  cn,  gelyk  engelen,  onfc  geefl  naar  onz  ver- 
mogen daar  aan  bellced ,  en  echter  noch  niet  konnen  overreed 
worden.  Wy  achten  nochtans  niet  dat  gy  fcggen  fult  dat  vvy 
alle  zo  grof  en  plomp  van  geeft  zijn ,  als  de  beeilen,  cn  dat  vvy, 
die  federt dartig jaren  ons  daarin  gewent  hebben ,  heelwan- 
fchikkelyk  daar  toe  zijn:  maar  wy  menen  eer  dat  gy  fult  beken- 
nen dat  uw  redenen ,  tot  noch  toe  uit  *  de  denkbeelden  van  de  a  id^^mtntH 
geeft  en  van  God  getrokken,  niet  van  zo  groot  belang ,  enzo^"^"* 
krachtig  zijn ,  dat  zy  de *>geeften  der  geleerde  menfchen,  {ichi>-wm« 
niet  alle  hun  krachten  uit  de  ^lighamelijke  klomp  pogende  teiXr«w. 
redden,  (ich  konnen  en  behoren  onderworpen  te  maken.         c  m.*^»  * 

In  tegendeel ,  wy  achten  dat  gy  ook  zo  doen  fult ,  zo  gy  uw  TlitdZn,* 
^  Bedenkingen  met  het  felve  « gemoed  overleeft,  dat  gy  aan-"*^'- 
wenden  foudom  hen  tot  het  ^  ontknopig  onderfoek  te  hrcn-fEx^mZ* 
gen,  indien  zy  u  van  uw  vyant  voorgeftelt  wierden.  Einde- 
lyk,  dewijl  wy  niet  weten  wat  van  de  lighamen,  en  van  der  fel- 
ver  bewegingen  gefchieden  kan ,  gemerkt  gy  belijd  dat  nie- 
mantalle  de  dingen  kan  weten,  die  God  in  enig  §  onderwerp  gS^^M/»»*: 
geftelt  heeft,  en  ftellen  kan,  zonder  d'openbaring  van  de  felve 
God :  hoe  kont  gy  weten  dat  God  dcfe  macht  en  eigenfchap , 
als  twijfFelen,  denken,  en  d'andere  dingen,  niet  in  enige  ligha- 
men  geftelt  heeft. 

Dit  zijn ,  ó  vermaarde  man,  onfe  voorftcllingen,  of  anders  h  ^rg^msn^ 
onfe  i  vooroordelen,  en  indien  gy  die  kont  oplofl'en,  hoe  dank-  ''^rKjHiid4, 
baar,  ó  onfterfFelijke  God ,  fuUen  wy  alle  aan  u  zijn.  om  dat  gy 
ons  van  defe  doornen ,  uw  zaat  verftikkende,  verloft  fult  heb- 
ben. God,  de  grootfte  en  opperfte,  tot  welks  eer  alleen  wy  fien 
dat  gy  dit  alles  gelukkelyk  aangevangen  hebt ,  geef  zijn  zegen 
hier  toe. 


ANT- 


112 


ANTWOORT 

O  'P    'D  £ 

ZESTE  TEGENWERPINGEN. 


A  Se  cozit^irf, 
nccJccxilUrc 
h  CttgiiAtio. 
C  txtlientuht 
d  Scteniia 


g  C»iT\itio 
ti'ttrnn, 

h  %jltXA. 

k  IxiJlfKtia, 


S  waar  dat  niemant  zeker  kan  wefen « dat  hy  denkt,  noch 
wefentlyk  is,  zo  hy  niet  weet  wat  denking,  en  wat 
cwefcntlykheitis  j  niet  dat  hier  toe  vereifcht  word  een 
d  wecrkeercnde  wetenfchap ,  of  door*  betoging  verkre- 
c-i)a»ouflra.  gen ,  en  veel  min  een  f wetenfchap  van  een  weêrkeerende  we- 
fs^utifU  tenfchap,  door  de  welke  men  weet  dat  men  weet,  en  weerom  te 
weten  dat  men  weet ,  en  dus  tot  het  oneindige,  gelyk  men  noit 
van  enig  ding  kan  hebben :  maar  't  is  genoech  dat  men  dit  door 
dcfe  s  inwendige  kennis  weet, die  altijt  voor  de  weêrkeerende 
gaat,  cn  die  van  de  'denkingen  wefentlykheit  in  alle  men- 
fchen  zo  ingeboren  is,dat  wy,hoewel  wy  miflchien  door  ^  voor- 
ïiruj^diaa.  oordclen  ingenomen,  en  meer  lettende  op  de  woorden,  dan  op 
de  betekenis  der  woorden ,  konnen  verdichten  dat  wy  hen  niec 
hebben ,  hen  echter  warelyk  hebben  moeten.  Dieshalven,  als 
iemant  bemerkt  dat  hy  denkt ,  en  dat  daar  uit  volgt  dat  hy  we- 
fentlyk is ,  zo  is  't  niet  mogelyk  dat  hy ,  fchoon  hy  miflchien 
u^Tih,!-'*  "Q^^    voren  onderfocht  heeft  wat  ^  denking,  cn  wat "  wefent- 

V  111*'  1  f  !•  •  1/*  < 

ly  kheit  is,  echter  hen  beide  niet  genoechfaam  kent ,  om  fich  in 
dit  fluk  te  voldoen. 

II.  't  Is  ook  onmogelyk  dat  de  geen  ,  die  bemerkt  dathy 
denkt ,  en  verflaat  wat  het  is  »  bewogen  te  worden,  wanen  kan 
dat  men  hem  bedriegt,  en  dathy  niet  denkt,  maar  allcenlyk; 
bewogen  word :  want  dewijl  hy  geheel  een  ander  p  denkbeélt 
of  kundigheit  van  de '  denking ,  dan  van  de  ^  lighameliike  be- 
weging heeft,  zo  moet  hynootfakelyk 'teen,  als  van 'tander 
gelcheiden,  verllaan  ,  hoewel,  uit  oorfaak  van  de  gewoonte, 
van  veel  verfcheide  'eigcnfchappen  ,  en  onder  de  welken  men 
lï'^^Tunu  g^^" "  fimenhanging  kent ,  aan  een  cn  't  felve  onderwerp  toe 
te  eigenen  ,  het  gebeuren  kan  dat  iemant  twijffelt,  of  ook  ver- 
fekert  dat  h  v ,  die  denkt,  en  van  plaats  bewogen  word ,  een  en 
defelvc  is.  Hier  Haat  aan  te  merken  dat  de  dingen,  van  de  wel- 
ken wy  vcrlchcide  ''denkbeelden  hebben,  y  op  twee  wijfen 
voor  een  en  't  Ibive  ding  genomen  konnen  worden ,  namclyk 

of 


ï  Cogitutto. 
S^Je^Ui  CT' 
foreuu 


y  L>HubiU 


Antivoort  of  deZeïie  Tegemverpmgen,  5  i  j 

of  in  aeenheit  en  eenzelvigbeit  van  natuur,  of  alleenlyk  in  ^ ^ 
^'eenheicvan  l^unenzctting.  Tot  een  voorbeelt,  wy  hebben  "'Tj" 
met  een  zelve  <^denkbeelt  van  de  ^^geftalte  en  van  de  ^  bevve 
ging ,  en  ook  met  van  de  ^  ver ftaning  en  s  v/iilnig ,  gclyk  mede  "rr^'"""^* 
nietvan'tvleefchen  vandc  benen,  noch  van  de  "denkino- en  ^'^'^«r.- 
van  • 'c  uitgeürekt  ding  :  en  nochtans  verdaan  wy  klarelyk^'dat  ^tXh.. 
aandelczelvc  ^^zelfftandigheit ,  aan  de  welke  behoort  dat zy  ^ 
gcftaltelykis,  ook  behoort  datzy  bewogen  kan  worden  ;  in  V^Xun. 
voegen  dat  igeft.altelyk  en  bewegelyk  door    d'eenheit  van  d.e  f', • 
natuur  een  en't  zei  vc  ding  is.  't  Vcritaande  en  willende  din^  is  \  pltli^ 
ook  een  en't  felve  door  d'cenheit  van  de  natuur  :  maar  wy  heb- 
ben  niet  een  zelve  bevatting  van  het  ding,  dat  wy  onder  de~"' 
vorm  van  been  aanmerken,  als  van  het  ding,  dat  wy  onder " ''T''^'" 
de  gedaante  van  vleefch  aanmerken  ;  en  dieshal  ven  konncn  wy 
dit  met  vooreen  en't  zelve  ding  nemen  door  Pd'eenhcit  van  óc'^A'Zu 
natuur,  maar  alleenlyk  door  'i d'cenheit  van  ümcnzettinrr 
voor  zo  veel  het  een  en't  zelve  dier  is,dat  vlcefchen  been  heeft'  '^Z^Z^^u 
Maarnuis  t  verfchil  hier  in  ,  of  wy  begrijpen  dat  hetdenkcnd  * 
cnujtgeftrekt  duig  door  eenheit  van  natuur  een  en 't  zelve  is , 
te  weten  zodanig,  datwy  tuflchen  ^denkmg  en  uitftrekkin<^  rz-o./M//, 
enig  zodanig  s  maagfchap  of  liimenbinding  vinden  ,  als  wy  tuf  '''""f^'- 
fchen  de  ^geftalte  en  beweging ,  of  tuflchcn  de  "  verilaninff  en 
willing  bemerken^  dan  of  men  hen  niet  eer  alleenlyk  een  en 
t  zelve  noenu  door  weenheit  van  de  famenzetting ,  voor  zouT;!..,. 
veeizy  indeielve  menfch  gevonden  worden,  eelyk  vleefch 
enbeen  in  een  zelve  dier:  welk  Icfteik  beveilig,  om  dat  ik^^^^^^u. 
niet  mm  een  onderfcheiding  of  verfcheidenhcit  tulfchen  óty^f'"'^'"' 
natuur  van  een  vuitgeftrekt,  en  denkend  ding,  als  tuüchen-" 
t  vlcclcn  en  been ,  bemerk.  y 

om^nSrn-*^"''^^^       ^^^^tbaarheitilrijd,  zo  word  ik  ,  fj::::^ 
om  miflchien  metnadeelig  aande  waarheit  te  zijn  ,  ^edwon- 
op 't  geen,  dat  men  daar  by  voegt,  te  weten      J.dJ  Zh 
mijn'lSetogmgheeftkotinenbevatten,  t'antwoorden dat'er  hoewd 
Xynoch  met  van  veel  onderfocht  is ,  echter  enigen  z,jn,  dic^r'^r" 
verfekeren  dat  zy  haar  verftaan:  en  gdy  keen  gefuijr,  die   in  * 
Araerikagereifl: hebbende,  ,zegt  dat  hy  btegenvoeters  <Tcficn, 
heeft ,  meer  geloof  verdient ,  dan  duifent  anderen ,  die  ontken- 
nen dat'er  zijn ,  alleenlyk  hierom  ,  dat  zy 't  niet  weten  :  zo  is 
ook  by  de  genen,  die  de  gewichtigheit  der  redenen,  gclyk 
redelyk  is ,  onderfoekcn ,  « d'achtbaarheit  van  een  alken  ,  die  c 

■K^i'  zege 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5H  I^-  Des-Cartes 

3D,monjira.  zcgt  dat  hy  enige  ^betoging  reelit  verftaat,  meer  t'achten,  dan 
van  duifent  anderen ,  die  verfekeren,  Tonder  enige  reden  by  te 
brengen,  dat  de  felve  van  niemant  verflaan  kan  worden ;  want 
hoewel  zy  haar  niet  verftaan ,  zo  belet  dit  niet  dat  zy  van  ande- 
ren, verilaan  kan  worden.  En  dewijl  de  genen  ,  die  dit  hier  uit 
b  bcfluiten ,  betonen  dat  zy  niet  naaukcuriglyk  genoech  ^  rede- 

^'•^^  ^      neren,  zo  verdienen  zy  geen  groot  geloof, 
d  I^/l/i'Ó^.     Wyders ,  op  dit,  dat  gevraagt  word  ,  of  ik^dMrdez.e  ^  Omkno-. 
unTfM»  gebruik,  >  alle  de  ^  he wegingen  van  mijn  fcherpfnnige  ftoffe  x^o^ 

*  i^^ntggejneden  en  afgedeeli  heb ,  dut  tk,  zieker  ben ,  en  dat  tl^  aan  wannen  , 
die  f eer  naaté  opmerken  ^  en  denrfichtig  genoech  z.ijn  ,  k/in  tonen  dat  het 
t  Ce^itAü»'  Jlrtjdtg  is  dat  de « denkingen  in  ^  Itghamehjke  bewegingen  overftort  worden ; 
(»r-       is,  gelyk  ik  uitleg,  dat  de  denkingen  en  lighamelijke  bewe- 
gingen  een  en  de  fclve  zijn  :  antwoord  ik  dat  'et  wel  aarv  my 
feer  zeker  is,  raaar  dat  ik  echter  niet  kan  toefeggen  dat  ik  dit 
aan  anderen  ,  hoe  imerftig ,  en  deurfichtig  in  hun  oordeel  zy 
gi^rM.  ook^ijn^  falkonnensvroedmaken,  ten minften zohng  alszy 
h'inuUipU-  hun  opmerking  niet  tot  dedingen,  die  zuiver  verftanelyk 
iLiptubi.  zijn,  maar  alleenlyk  tot  id'inbceldelijke  dingen  keren,  gelyk  , 
'kDtUM,  ^^^i^^^"^^^  zy  gedaan.hebben,die  verdiehtendat^  d'onderfchei-  ' 
fopLZm'  ding  van  de  denking  door  ^afdeeling  van  enige  fchcrpfinnige 
]hijfuh»,  fl:ofFe  van  de  beweging  te  verftaan  is.  Want  hier  uit  allcenlyk 
verflaat  men  dat  de  kundigheden  van  het  denken  ,  en  uitge- 
ftrekt  ,  of  bewegelyk  ding  feer  verfcheidcn  zijn,  en  onder- 
ling niet  van  malkander  afhangen  ;  en  het  is  ftrijdig  dat  defe 
'^?!uuJ'Jn'  ^^"g^"'  die  wy  klarclyk  als     verfcheidcn  en.  nonafhangclyk 
^.crZÜ' '    verdaan,  niet  fouden  kennen  ,  ten  minften  van  God  ,  "  afge- 
o.Vrtrariw.  fcheidcn  geftelt  worden.  In  voegen  dat,  zo  dikwijls  als  wy  hen 
1 1':^!'^'  i^^'^  een  cn't  fclve  p  onderwerp  vmden  ,  gelyk  de  q  denking,  en. 
&         de  lighr.mehjkc  bcwegmg,n^cen  fclve  menfch,wy  daarom  niet. 

moeten  agten  dat  zy  daar  een  en  de  felfde  fijn  door  eenhcit  van 
narur.,  dc  natuui',  iiuar  al Iccul y k  door ' ceuhcit  van  famenzettinfr, 
]^iu2r'  ^^I-  Geen,  dat  hier  van  de  Platonifchen,  en  van  der  fd  ver 
navolgers  bygebraeht  word,  isalreê  van d'algemene Katho* 
lijkeKerk,  en  m't  gemeen  van  alle  Wijsbegerigen  verwor- 
pen. De^BiflchoppelijkeLateraanfche  Vergadering  heeft  wel 
bcfloten  dat  men  engelen  mag  fchilderen  ,  maar  daarom  niet 
^^Menuu  toegcflaan  dat  zy  lighamclykzijn,  en  fchoon  men  geloofde  dat 
zy  warelyk  lighamelykzijn  ,  zo  zou  men  echter  verftaan  dat 
«i^i.       de "  geeilen  niet  meer  in  hen,  dan  in  de  raenfchen ,  ^  onaffchei- 

delyk 


I  Ccnctii 


Antmort  op  de  Zefte  Tegcn'iver pingen  >  3 1  j 

delyk  van  't  lighaam  waren.  Ja  ook,  fchoon  men  verdichtte  dat 
de  menfchelijke  ziel  ^  uit  voortfetting  quam,  zo  kon  men  ech-^ 
ter  daarom  niet  befluiten  dat  zy  lighamclyk  was ,  maar  alleen- 
lyk  dat,  gel yk  het  lighaam  uit  het  lighaam  der  ouders  fpruit,  de 
ziel  ook  van  hun  ziel  voortkoomt.  Wat  de  honden  en  fimmen 
aangaat ,  hoewel  ik  toeftont  dat'er  ^  denking  in  hen  is ,  zo  zou  c  Cogitnu$, 
echter  daar  uit  geenfins  volgen  dat  de '^menfchelijke  geeft  niet 
van  't  lighaam  c  onderfcheiden  was;  maar  in  tegendeel,  dat  ook  ^cD^jZ'as: 
in  d'andere  dieren  de  geeften  van  de  lighamcn  onderfcheiden 
zijn:  't  welk  ook  de  Platonifchen  felven,  welkers  achtbaarheit 
tei-üont  geprcfcn  wierd  na  de  Pythagorifchen ,  gewaant  heb- 
ben, gcly  k  uit  hun  f  ziclverhuifing  blijkt.  Doch  ik  heb ,  gelyk  f  ' 
hier  genomen  word  ,  niet  alleenlyk  gefcgt  dat  'er  geheel  geen 
s  denking  in  de  heeften  is,  maar  ook  met  fcer  vafte  redenen ,  en  g  agiut,4, 
die  tot  nog  toe  van  niemant  vvederlcgt  zijn,  bewefen.  In  tegen- " 
deel ,  de  genen,  die  verfckercn  dat  de  honden  weten  dat  z.y,  wal^ksr 
SLijnde^hf^n^jaJlapendebafen,  alsofzy  in  hun  harten  verkeerden, 
feggcn  dit  wel,  maar  bcwijfen  't  niet.  Want  hoewel  zy  daar  by 
voegen  dat  z.y  niet  geloven  dat  de   werkingen  der  beeflen  [onder » TLin ,  le~  1,  oi^cran^Htt 
ven  en  zJcl  (dat  is,  gelyk  ik  uitleg,fonder  ^  denking,  want  ik  ont- 
ken  niet  in  de  heeften  't  geen ,  dat  gemenelyk  leven  genoemt  <w'^!«!"* 
word,  noch  de  lighamelijke  ziel ,  noch  de  1  werktuigigezin  ) 

door  middel  van  voerkkpnft  mgedrnkt  kan  worden  ;  ofz.y  willen  wedden^  'p>^Z. 
waarom  het  ook^ü,  dat  dit ,  tn  «Sü»«toï  belachcnswaerdtg  ü ;  zo  behoort 
dit  echter  voor  geen  bewijs  gehouden  te  worden.  Desgelyks  '"'""''^ 
is  't  met  alle  andere  dingen,  hoe  waar  men  die  ook  fcggen  mag: 
ja  men  koomt  ook  felden  tot  wedden,dan  als'cr  redenen  gcbre- 
ken  oni  dat  te  bewijzen.  En  dewijl  eertijts  grote  mannen  byna 
op  gelijke  wijfe  met  de  "  tegenvoeters  gefpot  hebben  ,  zo  acht »  ^nüi«d,u 
ik  met  dat  men  terftont  het  geen,  dat  van  enigen  belacht  word, 
voor  valfch  moet  houden. 

'tGeen,  dat  daar  na  hier  bygevoegt  word ,  te  weten  ^/^/V 
veel  menfchen  z.tjn  ,  dte  feggen [uilen  dat  de  men[ch [elf  [onder  [m  en  ver- 
Jiamü^  en  alles  k^m  doen  ''^door  middel  der  werkfïukkcn  ,  met  de  handen  o^en^fi.U 
gemaakt,  [onder  enige geefl^  z.o  de [m,  hont  en  ehfant  dm  hun  P  werkingen 
\onnen  doen ,  is  zeker  ook  geen  reden  ,  daar  mee  iets  bewezen  "Tn!!""''' 
word  ,  dan  dat  miftchien  enige  menfchen  alles  zo  verwardelyk  p^^/'^''*'"* 
bevatten, en  door  een  vooringenome  waan,{ich  zo  hardnckkig- 
lyk  daar  aan  verbinden,  dat  zy,  eer  zy  daar  af  zouden  fchciden, 
liever  dit  van  ftch  felven  foudcnloghcnen,  't  welk  zy  altijt  by 

Kr  1  üch 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5ï<5  R.    D  E  s  -  C  A  R  T  E  s 

fich  bcvmden.  Wantfekcr,  't  is  niet  mogelijk  of  wy  bevinden 
altijt  by  ons  fel  ven  dat  wy  denken.  Dieshalven,  hoewel  men 
betoont  dat  de  beellen  alle  hufi  werkingen  fonder  enige  «den- 
kuig  konncndoen,  lofal  echter  niemant  daarom  befluiten  dat 
hylclf  met  denkt,  behalven  degeen,  die,  eerft  fich  felf  over- 
reed hebbende  dat  hy  niet  anders  werkt  dan  de  beeften ,  te  we- 
tcnhierom,  dat  hy  hen  denking  toeeigent ,  zo  hardnekkiglyk 
aan  defe  woorden  blijft  hangen ,  de  menfchen  en  beeften  wer- 
ken op  een  felve  wijïe,dat  hy,als  men  hem  toont  dat  de  beeften 
niet  denken ,  fich  liever  van  zijn  eige  denking  fal  willen  bero- 
ven ,  daaraf  hy  nootfakelyk  raecwulb'g  moet  wefen ,  dan  de 
waan,  van  dat  hy  op  gelijke  wijze  werkt  als  de  beellen ,  veran- 
deren. Ik  kan  m-y  echter  niet  vroedmaken  dat  'er  veel  dusdani- 
ge menfchen  zijn.  Maarzeker,  daar  Rillen  veel  meer,  en  met 
groter  reden  gevonden  worden,  die,  indien  men  tocftaat  dat  de 
'^dcnkmgnietvande  Mighamelijke  beweging  <J  onderfcheiden 
word,  beweren  fullen  dat  defe  felve  denking  in  de  beeften  en  in 
ci  z,,//.,..  ons  IS,  om  dat  wy  alle  lighamelijke  bewegingen  in  hen,gelyk  in 
€'D,jrcrenua.  Otts,  bcmerken, en  daar  by  voegen,  dAttie^verfchilUmhett,  dieUn 
li[T&Zl-  ^^^^  beftaat^nist  de  g  wefmheit  'veraadert'.hocwd  zy  miflchien 

lï^i^Jerredenachtcn  te  wefen  inde  beeften,  dan  in  ons,  zobe- 
f/I'mZ  ^^^^^^^^^^  7.y  echter  met  groot  recht  dat  'er  gceftea  ia  hen  zijn 
is„enu         gchjke  gedaante  als  d'onzen. 

liZl!'*  I  V-  Wat  de  '  wetenfchap  van  een  godverlochenaar  aan- 
gaat,, men  kan  lichtelyk  tonen  dat  zy  niet  onveranderlyk  en 
zekeris.  Want,  gelyk  ik  te  voren  gcfegt  heb,  hoe  min  hy  een 
machtige  ftichtcr  van  zijn  oorfprong  aanwijfen  fal ,  hoe  hy 
groter  geicgcntheit  van  te  twijffelenfal  hebben  of  zijn  natuur 
millchicnzo  onvolmaakt  is ,  dat  hv  ook  in  die  dingen  bcdro 
gen  word,  die  zo  klaarblijkclyk  aan  hem  verfchijnai ;  en  hv 
lal  noit  van  defe  twijftelmg  vcrloft  konnen  Worden,  voordai 
hy  bekent  dat  hy  van  de  ware  God ,  die  niet  bedriciren  kan,  ge- 
fchnpcnis.  ^ 

V.  Maar  dat  ftrijdigis  dat  de  menfchen  van  God  bedrogen 
woraen,  word  klarelyk  hier  uit  betoont,  dat  de^  vorm  van  be- 
dricgmg  i  met  welen  is ,  tot  het  welk  het  ^  opperfte  wefen  met 
gebracht  kan  worden.  Hier  in  ftemmen  alle  Godgeleerden 
overeen  j  en  alle  zekerhcit  van  't  Chriftelyk  geloof  hangt  hier 
van  af.  Want  hoe  fullen  wy  aan  de  dingen ,  die  God  geopen- 
baiu't  hceft,geloven,zo  wy  achten  dat  hy  ons  fomtijts  bedriegt? 

En 


c  M IJ' lts 


Antivoort  ojrdc  Z'esie  Te^emirer pingen,  317 
En  Rocwel  de  Godgeleerden  gemenelyk  verzekeren  dat  de 
verdoemden  door  't  vuur  der  hellen  gepijnïgt  worden,  20  ach- 
ten zy  daarom  niet  dat     hedrogcnirorden  door  een  valfch  denkbeelt 
van  'r pijnigend  vuur  ,  dat  God  hen  ingedrukt  heeft ,  maar  eer  dat  zy 
van  't  ware  vuur  gepijnigt  worden ,  om  dat .  gelyk,  ^  d^nliThame-  a  s^nri^w: 
lijkc  geeji  van  een  levend  menfch  naturelyJ^m  h  lighaam gehouden  word  J'"''^'"^^ 
hy  ookjdm  lichtelyk.  j  ^oor  de  goddelijke  macht,  na  de  doot  in  '/  Itghamelyk^ 
VHHY  gehouden  k^n  voorden ,  en  zo  voort.  Befie  Mag.  lib,  4.  fcnt. 
difl.  44.  Wat  de  plaatfen  van  de  heilige  Schrift  aangaat,  ik  acht 
niet  dat  ik  verplicht  ben  daar  op  t'antwoorden,20  2y  niet  fehii* 
nen  teftrijden  tegen  enige  gevoelens,  diemy  befonderlykaan^ 
gaan.  Want  als2y  alleenlyk  tegen  de  gevoelens  bygebracht 
worden,  die  by  alle  Chriltenen  gemeen  2ijn  ,  gclyk  delen  ,  di© 
hier  beftreden  worden  ,  namelyk  dat  men  iets  kan  weten,  en 
dat  de  zielen  der  menfchen  niet  met  die  van  de  heeften  gelyk 
2ijn  ,  20  zou  ik  voor  de  zonde  van  verwaantheit  vrefen ,  indien 
ik  niet  liever  met  d'antwoorden,  alrec  van  anderen  gevonden^ 
wilde  vernoegtwefen,  dan  nieuwen  bedenken  :  om  dat  ik  my 
iioit  met  de  godgeleerde  oefleningen  heb  bemoeit,  dan  voor 
20  veel  zy  tot  mijn  befonder  onderwijs  dicnUig  waren  ;  en  ik 
bevind  niet  in  my  zo  veel  goddelyke  genade ,  dat  ik  my  tot  die 
heilige  dingen  beroepen  acht.  Dieshalven  verklaar  ikdat  ik 
hier  na  niet  meer  op  dusdanige  dingen  antv/oordcn  fal.  Maay 
ik  fal  dit  voor  defe  reis  overtreden ,  om  niet  millchicn  aan  eni- 
gen gclegentheit  te  geven  van  te  denken  dat  ik  fwijg ,  om  dat 
ikde  voorgcftelde  plaatfen  niet  bequamely.k  genocch  kan  be- 
antwoorden. 

Vooreerflfeg  ik  dan  dat  de  plaats  van  de  heilige  Paulus ,  in 
d'eerfle  brief  aan  de  Corinthers  ,  op  het  tweede  vaersvan'c 
achtftehooftdeel,  alleenlyk  van  de  wetenfchap  verffaan  be- 
hoort te  worden ,  die  niet  met  liefde  te  zamen  gevoep-r  is,  dat  is 
van  de  wetenfchap  der  Godverloghenaars,  om  dat  de  geen,' die 
God  kent  gelyk  behorelyk  is  ,  hem  nootzakclyk  moe?  bemin- 
nen, en  liefde  hebben. Dit  word  bcwefcn  uit  de  naaflvoorgaaiv 
de  woorden ,  de  wetenfchap  blaaji  op,  maar  de  liefde  fJicht  j  en  uit  dc 
naaltvolgende  redenen,  maar  x.o lemant  Godbemint,dez.e  (namcly k 
God)  isvanhcm  bekent.  Want  in  defer  voegen  wil  d'x^poüel  niet 
dat  men  heel  geen  wetenfchap  fal  hebben,  om  dat  hy  belijd  dat 
de  genen ,  die  God  lief  hebben ,  hem  kennen  ,  dat  is  weten- 
fchap van  hem.hebhen.  Maar  hy  zegt  alleenlyk  datde  geuen  , 

l^r  3  ■  die- 


R.  Des^Cartes 

die  geen  liefde  hebben,  en  dieshal  ven  God  niet  genoech  ken- 
nen  ,  Ichoon  zy  mifichien  menen  dat  zy  in  d'andere  dingen  iets 
^vetcn,  echter  noch  niet  kennen  ,  gelyk  zy  behoren  te  weten, 
a  CHuirioun  f  ,^  ^an  Gods  kennis  af  beginnen  moet.  Wyders ,  dc 

aiiornm  ow- '^  I^-Cninüen  van  alle  andere  dingen  moeten  onder  defe  eniee 
"r;X  ^'^"^^^^«"dergefchikt  worden i  'twelkikin  mijn  Bedenkin- 
ifl^d.ou.rJi,  gen  verklaart  heb.  Dieshalven,  defe  zelve  plaats,  die  tegen  my 
bygcbrachtwierd,  beveftigt  mijn  gevoelen  van  defe  zaak  zo 
kiaarblijkclyk,  dat  ik  niet  acht  dat  zy  door  de  genen ,  die  van 
my  verfchillen, recht  verklaart  kan  worden.  Want  indien  men 
beweert  dat  de  voornaam  cUfe  niet  tot  God,  maar  tot  de  menfch 
behoort,  die  van  God  gekcnt  word  ,  zo  fal  d'ander  Apoftel ,  na- 
melyk  de  heilige  Joaiincs,  in  het  tweede  hooftdecl  van  zijn 
eerfte  bncf,  mijn  uitlegging  geheel  bejonftigen  ,  want  dus 
Ipreekt  hy  op  het  tweede  vaers  :  Hier  m  weten  dat  wyhem ge~ 
kent  hebben ,  z^o  wj  TLijn geboden  onderhouden  ;  en  op  't  zevende  vaers 
van 't  vierde  hooftdeel,  Deocen,  die  hef  heeft ,  is  uU  Codaehoren» 
en  kent.Cod,  ^ 

Zodanig  is't  ook  met  hetgeen,  die gy uit  de plaatfen van 
de  Prediker  bybrengt :  want  hier  flaat  aan  te  merken  dat  Salo- 
mon  in  dit  boek  niet  fpreekt  in  deftaatder  bofe  menfchen, 
maar  alleenlyk  in  de  zijne,  te  weten  voor  zo  veel  hy,  tevoren 
een  zondaar ,  en  een  vijant  van  God  zijnde,  en  daar  boete  doen- 
de,  zegt  dat  hy,  alleenlyk  menfchclyke  wijsheit  gebruiken- 
de, en  haar  niet  tot  God  brengende ,  niets  heeft  konnen  vin- 
den, dathem  volkomentlykvoldêe,  ofin't  welk  geen  ydel- 
heitwas.  Dieshalven  vermaant  hy ,  in  verfcheide  plaatfen  ,  de 
menfchen  fich  tot  God  te  bekeren ,  gelyk  uitdrukkelyk  in 't 
negende  vaers  van  't  elfde  hooftdcel.  En  met  dat  God,  om  alle 
deje dingen ,  Hten  oordeel  z.al  leiden;  en  in  de  volgende  vacrfen 
tot  aan't  enide  van 't  boek.  Maar  befonderlyk,  in't  zeven' 
tiende  vaers  van 'tachtfle  hooftdecl,  zijn  defe  woorden,  Ensl^ 
heb  verft  aan  dat  de  menfch  gten  reden  van  alle  Gods  werken ,  die  onder  dc 
z.ong€fchieden  ,  kan  vinden,  enzovoort,  niet  van  alle  menfchen 
te  verflaan ,  maar  alleenlyk  van  de  geen  ,  die  hy  in't  voorgaan- 
de vaers  befchreven  heeft ,  Daar  ts  een  menfch  ,  die  des  daags  noch 
des  nachts  de  flaap  met  z.ijn  ogen  kan  vatten:  alsof  de  Profeet  hier 
wilde  vermanen  dat  de  genen  ,  die  al  te  gedurig  in  d'ocffening 
van't  verlbuu  belich  zijn,  niet  bequaam waren  om  dewaar- 
heitt'achtcrhalcn.  En  zeker,  de  genen,  die  my  kennen  ,  zul- 
len 


Antwoort  op  dc  Zcsk  Te^enwerfingem  3 
Icn  niet  lichtelyk  achten  dat  dit  van  my  gcfcat  word  Maar 
men  moet  voornamelyk  letten  op  defc  woorden  ,  dte  'ondn  dt 
7j>ngejchiedm\  want  zy  worden  dikwijls  in 't  zelve  bock  her^ 
haalt,  en  wijfen  altijtop  natuurlijke  dingen,  tot  der  zeiver  ' 
uitauitingvanad'onderfchikkingtotGodi  omdat  God,  ho^  ^s.MrA.,,, 
ven  alles  zijnde ,  niet  in  de  dingen ,  die  onder  de  zon  gefchic- 
den ,  begrepen  is :  in  voegen  dat  de  rechte  fin  van  de  gedachte 
plaats  is,  dat  demenfch  de  naturelijke  dingen  niet  recht  kan 
weten,  zo  lang  als  hy  God  niet  kent,  gelykikook  bevcfliat 
Kr-i*  Y^^y^^^^'  in 't  negentiende  vaers  van 't  darde  hooftdeel 
blijkt  klarclyk dat defe woorden,  dat d' ondergang  van  dc  menfch 
van  de  beeflen  de  TLelve  is ,  en  ook  dat  de  menfch  mei  meer  heeft  dar^ 
het  alleenlyk  van  't  lighaam  verftaan  moeten  worden  i 

vermits  daar  alleenlyk  van  de  dingen,  die  tot  het  lighaam  be- 
horen ,  gefproken  word.  En  tcrftontdaarna  word^'er  i>af/Tc-b 
londert  van  dc  ziel  bygevoegt :  Wie  met  of  de  geeflvan  Adams\o. 
ncn  opwaarts  kjimt,  en  of  de  geeft  der  heeften  nederwaarts  k^tmt?  dat  is 
of  de  menfchelyke  zielen  de  hemelfche  zaligheit  zullen  ^enie^ 
ten  ?.  Wie  we^t  dit  door  raenfchelijkc  redenen  ,  en  zo  kW  als 
hyfich  niet  totGod  bekeert?  Zeker,  ik  heb  door  naturelijke 
reden  gepoogt  te  tonen  dat  de  menfahelij ke  c  ziel  met  liahame-  cu«im,, 
iykis;  maar  ik  beken  dat  mendoor^t  geloof  alleen  kan  ken- 
nen of  zy  opwaarts  fal  klimmen. 

¥  I.  Wat  dc  J  vry  heit  van  de  wil  aangaat ,  des  zelfs  reden  is f ''"''^^ 
heel  anders  in  God,  dan  in  ons:  want  het  is  flrydi^rdat  Gods  " 
wi  niet  van  eeuwigheit  .onverfchillend  heeft  geweeft  tot  al-c/«rf.f^.«,:. 
Je  de  dingen,  die  gemaakt  zijn ,  of  gemaakt  zullen  worden ,  om< 
datmen  niets,  datgoet  of  waar  is,  eii  dat  men  geloven,  of 

doen  of  laten  moet ,  kan  verdichten ,  welks  ^dcnkbeelt  eer  inVf/^.. 
goddelyks  verftant  heeft geweeft,dan  des  zelfs  wil  bcHoot om  "  '"^^^^'^^ 

van'dee.ftheityantijt,  maar  ik  zeg  dat  dit  ^  dcnkbccit  niet ' 
het  1  eerfle  m  ordening ,  natuur  of  beredeneerde  reden ,  pcI  yk 
men  zegt ,  heeft  geweell ,  te  weten  zodanig ,  dat  dit  denlfbeclt ' 
van'tgoed  God  bewogen  heeft  om  eer't  een  dan 't  ander  te:;':;/;r' 
verkleien.  Tot  een  voorbeelt,  hy  heeft  daarom  de  wcrrclt  niet ^'*^'"""''* 
«indetijt  willen  fcheppen,  om  dathy  zagdat  hetdus  beter i)*/-r.«»/>,. 
zou  zijn,  dan  of  hy  haar  van  eeuwigheit  gefchapen  had.  Hy''* 
heeft  ook  niet  gewilt  dat  de  drie  hoeken  van  een  "  driehoek  met "  '^ru^^», 
twee  rechte  hoeken  gelyk  zouden  zijn ,  om  dat  hy  wift  dat  hei- 


320  R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

andcrs.nietgefchieden  kon,  enzovoort.  Maar  in  tegendeel, 
omdathydewerrelt  in  de  tijt  heeft  willen  fcheppen  ,  daarom 
is't  dus  beter,dan  of  zy  van  ceuwigheit  gefchapen  had  gevveeft: 
cn  om  dat  hy  gewilt  heeft  dat  de  drie  hoeken  van  een  driehoek 
nootilikelyk  met  twee  rechte  hoeken  gelyk  zouden  zijn ,  daar- 
om is  dit  waar,  en  kan  niet  anders  gefchieden  ;  en  dus  metd\an- 
dere  dingen.  Dit  hindert  niet,  dat  men  zeggen  kan  dat  de  ^  ver- 
dienden der  heiligen  d'oorfaak  is,  daarom  zy't  eeuwig  leven 
verkrijgen:  wantzy  zijn  niet  zodanig  d'oorfaak  daar  af,  dat 
^iiT^'*'^"  2;y  God'bepalen  tot  iets  te  willcn^maar  zy  zijn  alleenlyk'^  d'oor- 
faak van  d'uitwerking,  daar  af  God  van  ceuwigheit  gewik 
5,|>"n7iir  ^^^C^  <^orfvak  zouden  zijn.  En  dus  ook ,  ^  d'oppcrlte  on- 

óomn,{>t*  verfchillenthcit  in  God  is  't  opperllc  bewijs  van  des  felfs  ^  al- 
e ^Ir*  machtigheir.  Maar  wat  de  mcnfch  aangaat ,  dewijl  hy  de  ^  na- 
omnlf  boni  &  tiHir  vau  allc  goet  cn  waarheit  alrec  van  God  f  bepaalt  vind  ,  en 
TDünm-  '^cs  zelfs  wil  niet  tot  enig  ander  bewogen  kan  worden,  zo  is 
n^u.  blijkelyk  dat  hy  zo  veel  te  liever ,  en  dieshal  ven  zo  veel  tc  vry- 
willigcr't  goet  en 't  ware  omhclft,  alshy  dat  klarelijker  fiet, 
httffZ::^^  ^'^^  i^'ï^mers  onverfchillend  is ,  dan  als  hy  niet  weet  wat 
'  beter  of  warelyker  is ,  of  ten  minde  als  hy  'c  niet  zo  klarelyk 
\ffumindi.  tleurfiet,  dat  hy  daaraf  niet  twijffelen  kan:  en  in  defervoe- 
'"'Tfr"t  M  g^"P^ft  c^^^^ccl  andere  onverfchillentheit  tot  de  menfche- 
\vv!vo*'.  lukc,  dan  tot  de  goddelijke  vryheit.  Dit  doet  ook  niet  hier 
m  toe ,  dat  men  de  » wefentheden  der  dingen  ondeellyk  noemt : 

vef/ntu  ^^^wc  voor  ecrft  geen  k  wcfcntheit  kan  ^eennamiglyk  aan  God, 
W^''"  enaan'tfchcpfelpaflcni  en  eindelyk  ,  "  d 'onverrchiUenthcit 
O  /^,J*r,f/rt behoort  niet  tot  de  "  wefentheit  van  de menfchelijke  vryheit, 
*'^^ïnd,f,rcn-  ^^^"^Ü^  ^^y  "^^^  allccnlyk  vry  zijn ,  als  o  d'onkunde  van  't  recht 
p /« ,  """"ojisP onverfchillend  maakt,  maar voornamelykookalsdekla»- 
*^  re  4  bcvattins  aanftookt  tot  iets  te  voleen 
ssupnficus.     VII.  Ik  begrijp  de  *  vlakte,  van  de  welk,  gelyk  ik  acht 

niets  anders,  dan 

van  alle  «  W iskonftenaars ,  of  ^  Wijsbegerigen  de  gene ,  die 
zy  van  't  lighaam  xonderfcheiden ,  en  diezy  y  onderllellcn  alle 
«diepte  te  derven,  gemenelyk  begrepen  word  ,  of  ten  min- 
2  T^r.^^^^^^  te  worden.  Maar  de  naam  van  vlakte 

Timynt  ^^^^  ^y  WiskonHenaars  » in  twee  wijfcn  gebruikt ;  .te  wc- 
Lr.*"  tenofvoar'tlighaam,  op  welks  ''langteen  breette  alleen  gc- 
^nlir^'  ï^^^^^t  word  ,  cn  dat  men  zonder  enige  diepte  aanfchout, 
c  i>ri}Hnti!'  fchoon  men  niet  ontkent  dat  het  enige  diepte  heeft ;  of  idjccn- 

lyk 


Antwoort  op  de  Zesk  Tegenwerpingen.  321 
dSri-T^.""  Wijze  van': lighaam,  te  weten  als  alle  diepte. 
daar  .„  ontkent  word.  D.cshalyen,  om  alle  twyffelachtighcit  "'1-^  . 
telchuwcn,  heb  ik.gefegt  dat  sk  van  dele  vlakte  rorcek  wi,. 
dewijl  zy  allcenlyk  een^ wijze  is.  geen  deel  ^^^'S^hai' -'^i^- 

Kan  gctnfdcel  van  zelfflandigheit  zijn.  Maar  ik  heb  niet  oiit 
kent  dat  zy  r  't  uittcrfte  van  't  lighaam  is :  in  tegendeel,  zy  kan  '.'-r"" 
cigcntiyklt'-d'uiteindighcit,  zo  van'tbegrepe,  alsvan'tbe  ''■^""■•""'« 
grijpend  lighaam ,  genoemt  worden  ,  mctdefczin,  daar  mcê"«™r" 
men  zegt  dat  dcfe  lighameri  malkander  raken  ,  welkers  uittcr 
m.!n^^  '^V^'"^  ^tktAyk ,  als  twee  lighamcn 

.malkander  raken  ,  70  is  h d'u.tëindigliek  van  beide  etn  cn  de  S;:.',,,,,.. 
zelve  ,  die  niet  een  deel  van  't  een  of  't  ander ,  maar  de  '  felvc ' 
wijze  vanbeide  is ,  die  ook  bly  ven  kan ,  fchoon  dcCc  liahnmen 
vyechgenomen  worden,  indien  alleenlyk  anderen,  clic  even 
mèn^T-'  .  ^''".""^  «^ng«ft^ltczijn,  inderzdver  plaatfcn  ko- 
men Ja  deze  plaats ,  die  van  d'Ariftotclifchen  gezect  word  de  ,„  ^ .  . 
n.  vlakte  van  't  omringend  lighaam  te  wezen ,  k,m  ni?t  verftaan  i-^tt-' 
worden  een  andere  vlakte  te  zijn,  dan  defe,  die  geen  "zeltl  X;";,,,,. 
Ibndigheit,  maar  "wijze  is.   Want  de  plaats  van  een  toren "'''«i"; 
verandert  met ,  fchoon  de  lucht,  de  toren  omringende,  ver- 
Vtwil ƒ "  Schoon  men  een  ander  lighaam  in  fteê  van  de  toren 
zeit  Helde  ;  en  dieshalven  is  de  p  vlakte,  die  hier  voor  de^^'-f'-fi''"- 
ro?en?'"°"''"'^°"''  ^""^  ''""^      d'omringende.  lucht  of  r,."""- 


r  Ttealirai 
ticiideutjunu 
'Cu,. 


^nnff  ^"  teweêrleggcn ,  20  ^w! 

dunkt  my  datik  geen  andere  redenen  behoefby  tcbrcnaen 

fit  '  ^'V^,  "''■'^  bygebracht  heb.  Want  voor  cerlt ',  "^^^i: 
aewjl  alle 'gevoel  door  <  raking  gefchicd,  zo  kan  niets  din  Hc 

'  V  aktetewe^^^^^^     zo  behoren  zy  ''.ets  verlcheiden  van  dcülf^^f- 
waKte  te  welen  die  mets  anders  dan  "Wijze  is;  dieshalven  in  "•«/"'/;.(«. 
dien'er  enigen  z,  n .  zo  konnen  zy  niet  gevoel  wo,  den    mÏ^,  f  ^'f 
Wie  heeft  o.t  geacht  dat  zy  zijn ,  dan  omdat  hy  geacht  lueft  da 
men  hen  gevoelde  ?  Wydcrs ,  't  is  geheel  Ih-ijdig  dat  men ,  da  SS'T"- 
delijke  toevallen  ftelt,  om  dat  al  'tgecn,  dat  dldelylL  cTfi'"  '^^-^H:: 
derlyk  van  alle  ander  "  onderwerp  ,  wcientlyk  kan  wefen ; 
maaral'tgccn,  datdusafzonderlyk  wefentlyk kan wefcn  is"-'""'™'- 
* felflhndigheit.en  gcens toeval. Het  helpt  niet  datmcn  fec-t 'lat  If.l'.'''"'"' 
dehdadclijke  toevallen  niet '  naturely  k ,  maar  ajlecnlylfdoor ' 

Sf  du'"- 


32  2  R.  Des-Cartes 

iZT''"  ^^'•\^o^^^^cl{jke macht,  van  hun  i> onderwerpen  cafgefcheiden 
hjr«iv<7«.  konncn  worden:  want  ^^naturelyk  te  gefchieden  is  niets an- 
d  P^'^ '  "^'^^  ^00^'  Gods  ^  gewone  macht  te  gefchieden ,  die  geen- 

rautc'-.^  ijns  van  des  zelfs  f  bovengewone  macht  verfchilt ,  en  niets an- 
w,«r;i';!  inde  dingen  Üclt :  in  voegen  dat ,  zo  al  't  geen  ,  't  welk 

ixiraór'^  ^Haturclyk  zonder  ^onderwerp  kan  wefen,  » zelfflandigheit 
lil'"""''"'- is ,  ook  al 't  geen,  't  welk  door  enige  boven  gewone  macht 
g -^C^tW;.  van  God  2ondcr  '  onderwerp  kan  zijn  ,  mzelfflandighcit  ge- 
h  "oemt  mag  worden.  Ik  beken  wel  dat  d'een  zelfftandigheit 

isu'it.nua.  d'andere  zelfftandigheit  kan  toövallen;  doch  alsdir  eebeurt,zo 
txtra^rd.va-  ^  mcc  dc  zeitlland igheit,  dic  dc  "  vorm  van  toeval  heeft ,  maar 
rs;*;.;7.;./^^^^/";^y^^  dc  ?  wijfe,  daar  door  dit  toev^^ 

ni5«^.,»"'».^enklcet  krijgt,  zo  is  met  het  kleet  felve ,  maar  alleenlyk  gc^ 
Ifcnrr Y^"^  '        toeval .  Maar  dewijl  de  voornaamfte  reden» 

«,  Moduu    die  de  Wijsbcgerigen  beweegt  tot  q  dadelijke  toevallen  te  (lel- 

waanden  dat  men  zonder  hen  de  'bc- 
n-.'M.      vatringenderinmen  niet  kon  verklaren,  zo  heb  ik  belooft  dit 
L,;X:  "'-i^i^kcunglyk  svan  yderfin  in't  befonder  ^in  mijn  Natuur- 
s  7). /v„.«/«  kundige  dingen  te  verklaren,  niet  om  dat  ik  wil  dat  men  my 
{VrnV/a.ej'gensin  geloven  lal,  maar  omdat  ik  geacht  heb  dat,  uit  de 
k'w'"''*  ^'"ö^'"  '  ^^'^    ^^^'^^  "'^      "  Vcrrcgefichtkunde  van   *c  g-éficht 
verklaart  heb,  de  genen,  die  recht  oordelen,  lichtclyk  gif- 
fingvan't  geen  zullen  maken,  dat  ik  in  d'andere  dingen  fal 
konnendocn. 

r>unfn^.  V  1 1 1.  De  geen  ,  dieop  x  Gods  onmetelykhcit  merkt,  fiet 
y  p....r..  klarelyk  dat  'er  geheel  niets  kan  wefen  ,  't  welk  van  hem  niet 
y  af  hangt,  met  alleenlyk^  niets  beftanelyk  ,  maarook  geen  or- 
dening ,  geen  reden  van  'c  ware  en  goede ;  want  anders,  selyk 
een  wcinigte  voren  gcfegt  wierd  >  zou  God n-icr  geheel  ^ on 
verfchillend  geweell  hebben  tot  de  dingen  te  fcheppen  die  hv 
iTr.or,,-  ge^^l^^P^^^^jïf  indien  enige  reden  vangoet  voor 

zijn  i>  voorfchikking  «  voorgegaan  was,  die  hem  zou  hebben 
c . doen  befluitcn  tot  dit ,  dat  beft  is ,  te  maken.  In  tegendeel ,  om 
dat  hy  bciloten  heeft  tot  dedingen,  die  nu  zijn,  te  maken,  daar- 
om  z^ij^z^^ecr goed,  gclyk  in 't  bock  der  Scheppingc  ftaat  ;  dat 
a  {.c^uonam  ïs ,  dc  rcdcn  van  der  zei  ver  gaetheit  beftaat  hierin ,  dat  hv  hen 
i?;^^;;!' ^^u^^J^eeftwiH  Men  behoeft  niette  vragen  .linwat 

fM^r  r.  g^:flacht  vanoorfiakdcfegoetheit,  oFd'andere  ,  zo<=  Wiskon- 
ftige,  als  fovcrnatuurkundige ,  waarheden  van  God  afhan- 
S^"-  wantdewijldcggeflachten  der  oorfaken  door  degenen 

opgetclc 


i  -H^.hil  lub' 

Jilttnt^ 

t  In  'ufertn. 


Antivoort  op  de  ZeJU  Tegenwerpngen.  323 
opgetelt  wierden ,  die  miflchien  niet  op  defe « reden  van  oorfa-  ^  R-^'/» 
li:en  dachten ,  zo  zou't  geenfins  wonder  zijn,  indien zy  geen 
naam  daar  aangegeven  hadden:  maar  zy  hebben  echtereen 
daaraan  gegeven  ;  want  men  kan  haarde  inwerkende  oorfaakbrw.» 
noemen:  en  dit  met  gelijke  reden  als  de  koning  *^d\iitwerker  ^'f*^;^,^ 
van  de  wet  is ,  Ichoon  de  wet  lelve  geen  ding  is ,  dat   natuur-  \<  ' 
kundiglykeweientlyk  is ,  maar  alleenlyk  ,gelyk  men  't  noemt  è'^w. 
edi  ^zedclyk  wcfen.  Men  behoeft  ook  niet  te  vragen  hoe  God  fc'» ««rl/?, 
van  ecuwigheit  gemaakt  zou  konnen  hebben  dat  tv/ccmaal 
vier  geen  acht  zou  wefen  ;  wantik  beken  dat  wy  dit  niet  kon- 
nen verftaan.  Maar  als  ik  van  d'andere  zijde  wel  begrijp  dat  in 
geen  s  geüacht  van  wefen  iets  kan  zijn  ,  dat  niet  van  God    af- g^^""'^"»- 
hangt ,  en  dat  hy  lichtclyk  enige  dingen  zodanig  had  konnen  irkw.-rf. 
'inilcllen,  dat  wy  menfchcn  niet  konnen^'erftaan  dat  zy  anders 
konnen  v/cfen ,  dan  zy  zijn,  zo  zou  het  onredelyk  zijn  datwy 
van  'tgeen  ,  't  welk  wy  recht  vcrflaan  ,  twijffeldcn  ,  uit  oor- 
faak  van  'c  geen  ,  dat  wy  niet  verftaan  ,  en  niet  bemerken  dat 
wy't  behoren  te  vcrftaan.  Dieshalven  moet  men  niet  wanen 
ddt  ^  d^eemvige  waarheden  van  '/  menfchelyk. '  verft ant ,  of  van  d"* andere  ^  ^(rit^tut 
^vpefentlijke  dingen   afhangen y  maar  van  d'enige  God,  die,  7i\s\"i"uiicau4^ 
^'d'opperllc  wetgever ,  hen  van  ecuwigheit  ingeftelt  heeft.  mRf5«vi- 

I  X.  Om  recht  te  bemerken  hoedanig  de  p  zekerheit  van  dc 
fin  is ,  zo  moet  men  in  defe  fin  drie  trappen  onderfcheiden .  Tot  °  ^"""^'^  ' 
d'eerfte  behoort  alleenlyk  dit,  daarmee  ^lonmiddelyk^'t  lig.  nVi'7f«^. 
hamelyk  werktuig  van  ^d'uitterlijke  voorwerpen  getroffen  ^'J^*^^^^^,. 
word,  en 't  welk  niet  anders  kan  wefen,  dan  een  ^bev^eging  ro^^Lr»'' 
der  deeltjes  van  dit  werktuig ,  en  de"  verandering  van  gcftalte  "o^f^'-^J" 


_  t  hy  aan  y'tlighamelyk  \   

raakt,  vereenigtis,  gelyk  daar  zijn  de    bcvattingen  van  pijn,  ^.«^^^^^^^ 
kitteling,  dorft ,  honger ,  der  verwen,  van  de  klank,  van 
fmaak,  reuk,  hitte,  koude  en  diergelijke  dingen,  die,  gc-  Zl^^ 
lyk  inde  zefte Bedenking gefegt  is,  uit  ad'enigheit  ,  en'als 
b  vermenging  van  de  gecll  met  het  lighaam  fpruit.  Eindelyk,  L'^^'i^^^r 
de  darde  trap  begrijpt  alle  defe  oordelen  ,  die  wy  van  onfe^  T;nei>uo' 
kintsheit  af,  doormiddel  der  bewegingen  van't lighamclyk  7vk{o, 
werktuic:,  aangaande  de  dingen  ,  die  buiten  o°ns  fzevondcn^' 

r>..  "rr«  111-1  'Tientis  chi» 

Worden ,  gewent  zijn  te  doen.   1  ot  een  voorbeclt ,  als  ik  een  ^«7»^. 
Hok  fic ,  zo  moet  ik  niet  achten  dat  enige  ^  oogwittigc  gedaan- 


Sf  2 


ten  "o»<i!et. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


3  24  R.     D  E  S  .  C  A  R  T  E  S 

ten  van  dc  {lok,  naar 't  oog  toevliegen ,  maar  alleenlykdat  de 
t3frZ'  O..  ^^^'^^^^-^  van  \  licht ,  van  defe  flok  « weêrgekeert ,  enige  be- 
m»..  '  wcginrrcninde  bgefichtfenuw,  en  door  defe  middel  ook  in  de 
*  hanlcaen  verwekken ,  gelyk  ik  bredelyk  genoech  in  de  ^  Ver- 

Ci  -umus  ^^^S^^^chtkunde  verklaart  heb  :  en  in  defe  beweging  der  harf- 
iradlfcn-  ^^'^''C" »  die  wy  met  dc  bceften  gemeen  hebben ,  beftaat  d'eer- 
Ït'U,.  ^l^  ^'^^^  ""^^  gevoelen.  Uit  defe  eerfte  volgt  de  tweede  trap , 
fo,'*r«.  üch  allecnlyk  tot  de  *=bevattmg  van  dc  verwe,  of  van 

't  licht ,  uit  dc  Hok  weêrgekeert ,  uitftrekt ,  en  hier  uit  fpruit, 
gÜ,w.  ^i^eell  zo  Rinnerlyk  met  de  harlfenen  verenigt  is,  dat 

hy  van  de  bewegingen,  die  in  de  harflencn  gefchieden,  ge- 
1  Scnnt^.    Yinkt  word  ;  en  men  moet  niets  anders  aan  de   fin  toeèigenen, 
zowy  haar  naaukeuriglyk  van  * 't  verftant  willen  onderfchei- 
_^         den.  Want  dat  ikuif  defe  i^finvan  verwe,  daar  mee  ik  ^ge- 
^^''^^^  word  ,  oordeel  dat  de  öok ,  buiten,  my  geftelt ,  «  verwiê 
"firir  "duitftrekking  van  defe  verwe,  uit  haar  eindi- 

'ur.  ging,  en  uit  ^'onderlinge  opficht  van  haar  gelegenheit  naar 
7^::,cfi.  ^e^c^cnvan  deharflenen,    redeneer  van  grootheit,  'leeftal. 

teen  ^tuflchenhcit  van  defe  ftoks  hoewel  hetgcmenelyk  aan 
P  de  *fin  toegeèigent  word  ,  en  ik  het  dicshalven  hier  tot  de 

q  Fn->*ra,  darde  t  trap  van  gevoelen  gebracht  heb ,  zo  is  't  echter  bliike- 
i  ^y^'  "'^  verflant  alleen  afhangt.  Doch  ik  heb  in 

tGr.^«,    mijn  ^' Verregefichtkunde  vertoont  dat  de  grootheit  ''tuf- 
^chenheitenygeilalte,  door dexRedenering alleen  ,  d'cenuit 
u  •7);V'rrk«.  d  andcr  » begrepen  kan  worden.  Maar  hier  alleen  is  verfchil 
yF^^LT'"''^^^.  wy  de  dingen,  diewy  nu  eerfl  oordelen  ,  uitoorfaak  van 
z  K..r;.r,«4.  enige  nicuwc  bemerking ,  aan 't  verftanc  toeèigenen  ,  en  dat 
r'Waprr..wy  de  dingen,  diewy  van  onfc  kintsheit  af  geheel  op  de  zelve 
wijfc,  als  nu  van  de  dingen,  die  onfe  finnen  raken  ecoor 
deelt,  ofook  redenerende  befloten hebben,  aan  de  fin  toeèi" 
genen,  vermits  wy  daar  af ,  uitoorfaak  van  de  eewoonte  7a" 
geiwindelyk  redeneren    cnoordeelen,  of  eer  aan  d'oordclen, 
diewy  eertijrs  van  gelijke  dingen  gedaan  hebben,  gedenken 
datwydefe  bvverkingen  nietvan  M'enkele  bevatting  derzin 
onderlcheiden    Uit  welke  dingen  blijkt  dat,  als wf  zeggen 
datde  ^»  zckerheit  van 'tverftant  veel  groter  is,  dandeezclfer- 
heitderfinnen,  men  alleenlyk  aanwijft  dat  die  oordelen  ,  die 
C.rnr.,.  wy,  tot  hoger  ouderdom  gekomen,  om  enige  nieuwe aan- 
merkingendoen,  zekerderzijn  dan  de  genen  ,  diewyvanon- 
feeerac  kuushcitaf,  zonder  enige  opmerking  gemaakt  heb- 

ben  'y 


l»r 


t)  Ortr^tit- 

c  Per:(y>io 
R'Vf.ex  l'tn- 

«!  fftttittdit 


Anfmort  op  dt  Zelie  TegenwerpngetJ.  5  2  y 

ben-';  't  welk  zonder  twijfFel  waar  is.  Want  het  is  kkarblijke- 
lyk  dat  hier  van  d'ecrftc  en  tweede  atmp  van  gevoelen  niet  a^^-i-rf'w/Vn* 
gehandclt  word,  om  dat  daar  in  geen  valsheit  wefen  kan.  Dies-  ^^""^'* 
halven  ,  als  men  zegt  dat  een  ftok^m't  water  geflel^en  ,  gebroken 
fchijnty  uit  oorfaakvan  de  ^  wanfchaduw  >  dat  is  even  zo  veel ,  bT^Mff/»^ . 
als  of  men  zeide  dat  hy  op  zodanig  een  wijfe  ^n  ons  ver- 
fchecn,  dat  een  kint  oordelen  zou  dat  hy  gebroken  was,  en 
volgens  de  welke  wy  ook,  naar  onfe  vooroordelen ,  tot  de  =5'^'''* 
welken  wy  ons  van  onfe  kintsheit  af  gewent  hebben,  dage-'"*' 
lyks  oordelen.    Men  voegt  hier  by  ,  dat  dcfe  dolmgniet  doof 

'/  verliant ,  maar  door  de  ^  raktng  verbetert  voord.  Maar  ik  kan  dit  rnumiu: 
niet  tocflaan,  omdat,  fchoon  wy  volgens  de  ^  raking  de  ftokjj,';^^;;- 
recht  oordelen  te  wefen,  en  dit  naar  de  fclve  ?  wijfe  van  oor- s  ^^«''«^j»' 
delen,  tot  de  welke  wy  ons  van  onfe  kintsheit  afgewent  heb- 
ben,  en  die  dieshalven  ''gevoel  genoemt  v/ord  ,  dit  echter'»  W*». 
met  genoech  is  . om -de  'doling  van  't  gelicht  te  verbeteren,  i £rr»fv./;i/;  - 
Maar  daar  boven  is  nodig  dat  wy  enige  reden  hebben  ,  die  ons 
leert  dat  wy  indefezaak  ons  liever  vertrouwen  op 't  oorJeel,^ 
dat  van  de  k  raking  ,  dan  dat  van  '  't  geficht ,  af  koomt.  En  de^^y^^,'*'' 
wijl  defe  reden  niet  van  onfe  kintsheit  in  ons  geweeft  . heeft, 
20  moet  men  die  niet  aan  de    fin  ,  maar  allecn'lyk  aan  "  't  ver-  <"  W«;.- 
ftant  toefchrijven.  Dieshalven ,  in  dit  voorbeelt  zelve  is't  het  l'"!,ul^ch!*' 
°vcrfl:ant  alleen  ,  dat  de  p  doling  van  de  fin  verbetert ;  en  meap  ^w/VrJ; 
kan  ook  geen  ander  voorbeelt  bybrcngcn ,  in't  welk  de  do-»^*'* 
ling  hier  uit  fpruit ,  dat  wy  meer  op  dc  4  w-crking  van  de  geeft,  q^""''"'» 
dan  van  de  zin  vertrouwen.  '/"«/i"'^"'"" 

X.  Dewijl  de  dingen,  die  nu  avcrig  zijn,  eer  als  t  wijffel-  ' 
achtig,  dan  als  'Tegenwerpingen,  voorgcilclt  worden,  zo.' ^^'^'^'"^ 
heb  ik  geen  zo  hooggevoelen  van  my  zelf,  dat  ik  dar  beloven""* 
dat  ik  het  geen  ,  van  't  welk  ik  noch  veel  zeer  geleerde  en- 
Ichrandere  mannen  zie  twijffelcn  ,  gcnoechfamelyk  verklaren 
lal.  Maar  om  echter  zo  veel,  alsinmyis,  te  doen,  « en  mijn 
zaak  met  te  verlaten,  zo  ful  ik  oprcchtclyk  verhalen  hoe't  ifc, 
beurt  IS  dat  ik  my  zelf  volkomcly  k  van,dcfc  twijftclin^en  ver-r 
loft  heb  :  want  indien  dit  miffchicn  aanandiLren  ook'dienftia 
is ,  zo  zal  ik  my  daar  over  verblijden  ,  en  indien  niet ,  zo  zal  ik 
my  zelf  ten  minften  vry  van  roekeloosheit  kennen.. 

Toen  ik  dan,  uit  de  redenen,  in  defe  Bedenkingen  vertoont, 
cerftbefloten  had  dat  de  ^ncnfchelijkc  geeft,  "  dadelyk  van  t  "^'f 
't  lighaam  onderfcheiden ,  cn  bekender  dan't  lighaam  cn  d'an-  Tiltxui^ 


Sf3 


dere 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


525  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

dere  dingen  was,  zo  bevond  ikmy  verplicht  om  fulks  toe  te 
flemmen,  om  dat  ik  bemerkte  dat  daar  in  alles  wel  te  zamen 
b/.^/ï'*'     "S'  en  uit  klaarblijkelijke  3 beginfelen  ,  volgens  deregelen 
'  ^'V'ë'    van  de  (>  Redenkonft.  befloten  was.  Maar  ik  beken  dat  ik  daar- 
om niet  terflont  overreed  was,  en  dat  het  met  mybynaeven- 
c^^p>nom.  eens  ging  als  met  de  Starrekenders  ,  die ,  na  dat  zy  door  rede- 
nen bevonden  hebben  dat  de  zon  veel  groter  dan  d'aardeis , 
echter  niet  van  fich  konnen  verwerven,  als  zy  d'ogcn  naar  haar 
keren,  dat  zy  haar  niet  kleinder  achten.  Doch  nadat  ik  verder 
(iCu„fuiera.  "^'^^^'^g^g^'*!"^  was ,  Ctt ,  op  dc  fclvc  gronden  bouwende,  tot 
li.rtruL'   "^d'aanmcrking  der  natuurkundige  dingen  voortging,  voor 
r£r"'         ^^^^^^    merken  op  de « denkbeelden,  of  ^  kundigheden,  die 
iNMci.    jk  van  yder  ding  by  my  vond,  en  met  hen  naerlHglyk  van  mal- 
kander t'onderrchciden ,  op  dat  alle  mijn  oordelen  daar  mee 
overeenftemmcnfouden,  zo  bemerkte  ik  dat 'er  niets  tot  het 
lighaam  behoorde ,  dan  alleenlyk  het  geen,  dat  langte,  breette 
%lr:T*    f "  '^'^P^^'  .^-eft ,  en  ?i  tot  verfcheidc  gcihiltcn  en  bewegingen 
h.Mo-.w     bcquaam  is ,  en  dat  des  lelFs  geltakcn  en  bewegingen  alleenlyk 
iMu     '  ^^U^^"  w^aren ,  die,  fonder  dat ,  door  geen  macht  ^  wefentlyk 
k  Extijcre.  konncu  zijn  :  maar  dat  dc  verwen,  reuken ,  fmaken  en  dierge- 
Vumin^^coTr  ^U^^^  audcrc  dingen,  al  leenlyk*  zekere  finnen  waren,  die  in  mijn 
wefentlyk  zijn,  en  niet  min  van  de  lighamen  ver- 
t^ij.nu).    ichillen,  als  de  pijn  verfchilt  vande  geftalte  en  beweging  des 
fchichts,  die  pijn  maakt;  eneindelyk,  datdefwaarheit,  har- 
digheit,  en  de  kracht  van  warm  te  maken,  aan  te  trekken  ,  en 
m£>.ai,u.  teluivcren,  en  alle  d'andcre  •»  hoedanigheden,  die  wy  inde 
n.4/.n«.    lighamen  bevinden  ,  in  de"  beweging  alleen,  of  in  "  d'ontbce- 
ZotZT"   ^'^^'^  ^''""^  beweging ,  en  in  de  p zamenitaltigiiig  en  gelegenheit 
p  co>'fi^t*r<t'  der  delen  beftaan.  En  dewijl  defe  gevoelens  leer  Veel  van  de 
ila^  g^"^"  verfchillen ,  die  ik  te  voren  van  de  felvc  dingen  had  ge- 
had,  zo  begon  ik  daar  na  t'aanmerken  om  welke  oorfaken  ik 
die  te  voren  anders  gelooft  had :  en  ik  bemerkte  de  voornaam- 
<]\ophjf.  iteoorfaaktewefendatik,  van  mijn  kintsheitaf,  vande  qna- 
tuurkundige  dmgen ,  als  de  genen ,  die  tot  bewaring  van  't  le- 
ven dienden ,  daar  ik  eerfl  intrad,  verfcheide  oordelen  had  ge- 
daan, en  daarna  de  fclve  gevoelens ,  daaraf  ik  toen  te  voren 
tAUnr,     ingenomen  was,  behouden  had.  En  dewijl  mijn^geefl:,  in  die 
'JyfrZI    ouderdom,  de '  lighamelijke  werktingen  niet  recht  gebruikte, 
en,  zeer  vafl  daar  aan  gehecht ,  niets  Ibnder  hen  dacht ,  zo  be- 
merkte hy  alleenlyk  vcrWvarde  dingen  ;  en  hoewel  deze  mijn 


O 


O 


Jnf'ivoort  op  de  Ze fte  Tegenwerpingen»  liy 
geeft  voor  fich  felf  van  zijn  eige  natuur  meêwuftig  was ,  en 
niet  min  het  *  denkbeelt  van  denking  ,  dan  van  uititrckking ,  a/^/f-^  c»gu 
by  zich  had  ,  zo  nam  hy  echter,  om  dat  hy  niets  verftont ,  fou-  '.TZ^iKun. 
der  fich  tegclyk  ook  iets  in  te  beelden  ,  hen  beide  vooreen  cnTo'Z 
't  felfde,  en  pafte  op  't  lighaam  alle  de  ^  kundigheden,  die  't  van  hN.uone' 
de<=  verftandelijke  dingen  had  :  en  vermits  ik  my  federt  in  't  K^^^Sf- 
overige  leven  noit  van  deze   vooroordelen  ontlloeg  ,  20  ken- f^.^ij;;,/,^-^ 
de  ik  niets  onderfcheidelyk  genoech  ,  en  onderftclde  alles  lig-  « 
hamelyktewefen  ,  fchoon  ik  dikwijls  zodanige  ^denkbeelden  ^ ''^'•'^v* 
of  bevattingen  van  defe  dingen  verdichtte ,  die  ik  ondcrftelde"'"'^'"*** 
lighamelyk  te  zijn,  dat  zy  eerde  geeft,  dan  't  lighaam  vertoon- 
den. Want  als  ik  (om  een  voorbeelt  by  te  brengen)  deffwaar-f^'-'^w/'t^, 
heit  s  bevatte  als  zekere  i>  dadelijke  hocdanigheit,die  inde»  dik-  %  ig^j^;!'- 
ke  lighamenwas,  fchoon  ik  dit  een  *^  hoedanigheit  noem,  te:'-^''»'- 
weten  voor  zo  veel  als  ik  haar  tot  delighamen,  daar  zy  in  is ,  J^-/""'' 
toepas,  zo  achtte  ik  haar  echter  warelyk  ' zclfftandigheit  te  k  i^««/;tHi. 
zijn  ,  om  dat  ik  'er  by  voeg  dat  Zy    dadely  k  is,  op  gelijke  wijfe  \^xuüiul''^ 
als  het  klect,in  fich  felf  aangemerkt, "  zclfftandigheit  is,  fchoon  "  ^«*y?*"t'<*r 
'teen^hoedanigheit  is,  als  het  op  een  gekleed  menfch  toege- pS!"!!"*^' 
paft  word  :  dus  kan  ook  de  p  geelt ,  fchoon  hy  warelyk  q zelf- 
ftandigheit  is  ,  echter  een  ^ hoedanigheit  van  't  lighaam  ,  daar  r  Suhihos 
hy  aangevocgt  is,  genoemt  worden.  En  hoewel  ik  *  inbeelden 
dat  de  u  fwaarhcit  deur  't  geheel  lighaam,  dat  fwaar  is,  \QT'l\qrlvnZ'* 
fpreid  was ,  zo  eigende  ik  echter  dele  fclvc  ^  uitftrekking  daar'" 
niet  aan  toe,  die  de  natuur  van't  lighaam  maakt :  wantde  wa- 
re uitftrekking  van 't lighaam  is  zodanig,  dat  zy  alle  ^ deur-^*,fj^''''''' 
dringelykhcit  der  delen  uitfluit :  en  ik  achtte  zo  grote  fwaar-  *' 
heit,  als  in  een  hout  van  tien  voeten  is ,  in  een  klomp  van  gout, 
of  van  ander  metaal,  een  voet  lang ,  te  wezen  ,  ja  ik  oordeelde 
dat  alle  defe  fwaarheit  tot  een  vWiskonftigc  ftip  ingetrokken  vT««fir^ 
kon  worden.    Wyders  ,  toen  defe  fwaarheit  over  't  geheel 
fwaar  lighaam  uitgcft-rekt  bleef,  zag  ik  dat  zy  haar  gehele  kragc 
inyder  deel  daar  afkon  plegen,  omdat,  aan  welk  deel  dit  lig- 
haam aan  een  tou  gehangeq  wierd  ,  het  door  zijn  gehele  fwaar- 
heit het  tou  trok  ,  geheel  op  de  felve  wijze  als  of  dcfs  fwaarheit 
in  dat  deel  alleen ,  't  welk  het  tou  raakt ,  en  niet  over  d'andcre 
delen,  vcrfpreid  was.  En  zeker,  ik  verfta  noch  heden  niet  dat 
de  ï geeft  anders  over  't  lighaam  uitgeftrekt  en  a  geheel  in  yder ^ 
deerdaar  af  is.  Maar  hieruit  blijkt  voornamclyk  dat  ^kditr\k^^l''^ou,T* 
beelt  vande  fwaarheit  ten  deel  yan'tgecn,  't weikikvande^"*'''"^*i'« 

geeft 


328  ,R.     D  E  S  -  C  A  R«  T  S 

geeft  had ,  genomen  heefc  geweeft ,  dat  ik  achtte  dat  de  fwaar- 
^Ccnxrum  ^^^^  4^  lighanien  naar  't  middelpunt  van  d'aarde  dreef,  als  of 
/oT*.       zy  enige  kennis  van  dit  middelpunt  in  fich  begreep  j  want  ze- 
kcrlyk,  dit  kan  niet  fonder  kennis  gefchieden,  en  daar  kan 
geen  kennis,  dan  in  de  geeft,  wezen.  Ik  fchreef  echter  ook  eni- 
ge  andere  dingen  aan  defe  fwaarheit  toe,  die  niet  op  gelijke  wij- 
i^e  van  de  geeft  verftaan  konnen  worden,  te  weten  dat  zy  ^  deeU 
ttiti"^"^^'  ly k ,    metelyk,  en. zo  voort,  was. 

Maar  na  dat  ik  defe  dingen  genoech  aangemerkt,  en  het 
^^•^'""""'^•^^  denkbceitdes  gcefts  naaukeuriglyk  van  de  denkbeelden  des 
lighaams,  en  der  lighamelijkc  beweging  onderfcheiden  had, 
en.verftont  dat  d'andeix  ^denkbeelden  der  dadelijke  hoeda- 
/■orr/;^.  n]gheden  ,  of  der  felfftandigc  vormen ,  die  ik  te  voren  had  "e- 
"P!JuL.  ^^-^i'-^f  Joor  my  te  zamen  gezet  of  verdicht  hadden  |e- 

wceft,  zo  hebikmy  hchtclyk  van  alle  de  twijffelingen  ,  die 
hier  voorgeftelt  zijn,  ontOagen.  Want  voor  eerft ,  ik  twijfFel- 
de  met  dat  ik  een  klaar  f  denkbeelt  van  mijn  geeft  had,  vermits 
ik  daar  af  mecvvuftig  in  my  felf  was ,  ook  niet  dat  dit  denkbeelt 
geheel  van  dedenkbcelden  der  andere  dingen,  Sverfcheiden 
yoraiam.    was ,  cn 'Miicts  van  dc  lighamcly khcit  had  ,  om  datik,  ookdc 
ware  denkbeelden  der  andere  dingen  gefocht  hebbende,  en 
menende  dat  ik  hen  alle  in 't  algemeen  kende ,  daar  in  geheel 
niets  vond,  dat  niet  geheel  van  't  denkbeelt  desgeefts  ver- 
fchilde.  Daar  by  ,  ik  zag  dat  'er  groter  onderfcheit  tuflchcn 
defe  dingen  was,  die,  hoewel  iknaerftiglyk  op  beide  dacht , 
echter  onderfcheiden  fchenen ,  gelyk  de  geeft  en  't  lighaam 
zijn  ,  dan  tuflchcn  de  genen,  van  de  welken  wy  wel  't  een  kon- 
nen verftaan  ,  fonder  op  't  ander  te  denken  ,  maar  van  de  wel- 
ken echter ,  gelyk  wy  zien ,  't  een  niet  fonder  't  ander  kan  wel 
len ,  als  wy  op  beide  denken.  Tot  een  voorbcelt,  men  kan  wel 
'  Gods  anmectelykheit  verftaan ,  fchoon  men  niet  op  k  des  felfs 
gercchtigheit  merkt ;  maar  dit  ftrijd,  dat,  als  wy  op  beide  mcr- 
1  :D.i.v;M  ^^"^V      '"a'/ "  ^,«^den  dat  hy  onmeetely  k ,  en  echter  niet  ge- 
^-  rechtigis.  Men  kan  ook  1  Gods  wefentlykheit  recht  kennai, 
T'^w-.-f''^^?"  J'^"^"         perfonen  van  de  heilige  Driecnigheit  on- 
ciufhusti.  .kundig  IS,  vcrmus  die  met.  dan  van  de  «"geeft  ,  diedoor't^e- 
^öof  verlicht  is ,  »  begrepen  konnen  worden.  Doch  indien  die 
d,v:n^      begrepen  zijn  ,  zo  ontken  ik  dat  men  tuflchcn  hen  o  dadelijke 
TCte    ondcrlchciding,  p  naar  de  reden  van  dc  Goddelijke  wcfentheit, 
.tfUu^nHm  verftaan  kan. ,  Ichoon  die  nuar  jdc  reden  der  bctr.ekkcly  khcdcn 

toc- 


tia. 


O 


Antmort  op  dc  ZeSie  Tegenwerpnge».  j  2  n 

miflchien  door  mijn  ^Ontknoping  verraflthen  cn  bedric-cn  . 
zou  ,  toen >k    z.endc  dat'er  cn.gc lighamen  zijn  , Sic  nje  da" 
ken,  of  eer,  klarelyk  vcrftaande  dat  enige  lishamcn  VnnlL, 
^denking  konnen  wefen,  liever  heb  wüfen  af  n^^/fën  dS^.r...... 

denk.ng  niet  tot  de  natuur  van'c  lighaam  behoort,  dan  dl? 

Ik,  enige  andere  lighamcn  fiende,  gelyk  de  menfcheliike 

die  denken,  heb  willen  bclluiten  dat  de  dcnkinsr  een  =  wiifc'^'»-'.« 

van  t  lighaam  is.    Want  zeker ,  ik  heb  nooit  gcficn  of  be- 

grepen  dat  de  mcnfchclijke  lighamen'' denken  ,  maaralleen- 

lyk  dat  het  dc  zelfde  mcnfchcn  zijn  ,  ^die  dcnkincr  en  üp-.  ea-.;i«i„. 

mTh'rK'h  !•  ?f  f  door  f  Samenvoeging  van  "t  "denkeifd  tJTTZ 
nitt  het  ighamelyk  dmg  gcfchied,  heb  ik  hier  uit  bekent 

^'''"i'''"'*^'l'S  af^onderlyk  onderfocht,  ik  i^'^t!:i:,u 
m  mets  vond  ,  dat  tot  het  lighaam  behoorde  ,  gelyk  ook 
geen  denking  ,„  de  lighamelijkc  natuur,  als  mèn^dic bcfon- 
Sno""  l""g^"J^'^l.  ik.  alle  dc.  wijlen,  zo  van 

vS         fi'  ondcrfockcndc,  heb  geen  Ic- 

d  ar  V h^i'"  ■^"'"'"Sniet  van  de  bevatting  va.T't  dilïg,  - 
'daai  af  hctdevvijfewas,  hmg.  Enookhicruitrdatwydiklir.».,™. 
vvijls  twee  dingen  te  zamen  gevoegt  zien ,  kan  men  niet  bedui- 
tendatzy  een  en  de  zelfdezijn :  maar  hier  uit,  dat  wv  foratijts 

C  een  daar  af  zonder't  ander  bemerken ,  word  zekerl  yk  bewe 
fcn  dat  zy  verfcheiden  zijn.  Gods  macht  zelve  behoort  ons  niet' 
vanditbefluitaftefchrikken;  omdatniet  min  tege  d    "b  c...»,. 

kiiM''f^'"§'"'  t^^^'  ''l'^-ytwee^erfcheiden 
dingen,  klarelyk  begrijpen,  'inwendiglyk,  en  zonder  '"fa  ^'«'M.... 
mcnzetnng  een  en  de  zelve  worden,  dan  dat  de  dineren  jje"'^""''"*"- 
geenfinsonderfcheidenzijn,  gefche.den  worden.  Enle^haU 

gegeven  heef?  r  T^  TF  ''S'^»,™5"     "  macht  van  te  denken 
gcgcvtiineetc,  (  gelyk  hy  ware  yk  aan  dc  menfcheliike  I;,tIv, 
men  heeft  gedaan )  zo  kan  hy  dcfc  macht  ook  vaS  Sci" 
den  ;  en  dusis  echter  defe  macht  «dadelyk  van  hem  ; oïïe  " " 
fcheiden  Ik  ben  met  verwondert  van  dit  ik  eertiits ,  eer  ik  ' 
my  van  de  4  vooroordelen  mijner  finnen  verloll  had  wèl  en  tel 
degen  had  begrepen  da,  twee  en  drie  v,jf  malden ,  en  du, ,  als  men  even 
vaneven  neemt,  het  overfchot  even  is ,  en  veel  diergelijke  dingen 
fchoon  iknoch  met  achtte  dat  de  ziel  van  de  menfch  van?ijn 
lighaam  ondcrfchcidcn  was :  want  ik  bemerk  dat  het  fclden 
gcbeurtis  datik,  nochccnkint  zijnde,  vandele  voorftellin- 

T  ^  gen , 


330  R.    Des-C  ARTES 

gen,  die  van  alle  menfchen  aangenomen  worden ,  iets  valfcli 
geoordcclt  heb.,  om  dat  ik  hen  toen  noch  niet  gebruikte.  Daar 
by  5  de  kinderen  leren  niet  eer  twee  en  drie  optellen ,  voor  dat 
zy  konnen  oordelen  of  dit  vijf  is ,  en  zo  voort.  In  tegendeel,  ik 
heb  van  mijn  eerfte  kintsheit  af  de  geeft  en  't  lighaam  (  uit  de 
welken  ik  verwardelyk  bemerkte  te  zamen  gelet  te  zijn  )  als 
een  enig  en  felfdeding  begrepen  :  en  dit  gebeurt  bynain  alle 
onvolmaakte  kennis,  te  weten  dat  men  veel  dingen  te  zamen 
gelyk  een  begrijpt,  die  daarna  door  naaukeuriger  onderfock 
onderfchciden  moeten  worden.  Maar  ik  ben  feer  verwondert 
van  dat  geleerde  mannen ,  en  die  federt  dartig  jaren  fich  in 
au#j  rhyfi.  a  d'o  vernaruurkundige  dingen  gewent  hebben  ,  na  dat  zy  mijn 
hheditMio.  ^  Bedenkingen  zevenmaal  hebben  gelefen  ,  mcnendatik^^  zoil^ 
cl  r.tme'i  fclve  gccft  ovcrlos  ,  daar  mee  tk^  hen  tot  het  ^  ontkfiopig  onder- 

t,aJjiui7n^  foek^z^oH  brengen  ^  tndienmijnvyant  my  die  voorgeflelt  had ,  met  geloven 
moa  dat  deredenen  j  daar  m  hegnpen ,  van      groot  gewicht  en  belang 
fof'iden  z^ijn ,  dat  alle  menfchen  die  behoren  toe  te  Remmen  \  fchoonzy 
felven  ondertuilchen  geen  misflagen  in  defc  mijn  redenen  aan- 
wijfcn.  Enfekcr,  zy  fchrij  ven  my  meer  toe  ,  dan  zy  behoren^ 
of  ook  dan  men  nan  enig  menfch  toefchrij  ven  moet ,  indien  zy 
^ /'^r^li'ya-  ^^chten  dat  ik  enige  '^  Ontknoping  gebruik  ,  door  welke  mid- 
i.vfl'.j.       delofde  ware  ^Betogingen  omgeworpen,  of  de  valfchen  zo. 
bedekt  en  opgepronkt  worden  ,  dat  zy  van  geen  ander  weder- 
legt  konnen  worden:  dewijl  ik  in  tegendeel  belijd  dat  ik  al- 
Iccnlyk  de  gene  gefocht  heb ,  daar  door  mende  zekcrheit  der 
ware  redenen  ,  en  de  gebreken  der  valfche  redenen  kennen 
kan.  Ik  word  dieshal  ven  niet  zo  fcer  bewogen  van  dat  geleer- 
i^^ndup.on,'..     mannen  mijn  ^bcüuitingen  noch  niet  toeltemmen  ,  dr^nvan 
dat  zy  mijn  redenen  met  opmerken  en  dikwijls  hervatten  gelc- 
zcnhcbbende,  daar  in  niets  konnen  tonen ,  dat  of  qualyk  op- 
genomen ,  of  niet  recht  befloten  is.  Want  dat  zy  mijn  beflui- 
^C^^u'.mh  tingen  fwarely  k  willen  aannemen ,  kan  men  lichtelyk  een  « in- 
^':lu'lZ  gewortelde  gewoonre  van  anders  daar  aft'oordclen  toeëige- 
'h ^jho»y^M.  nen  ;  gelyk  te  voren  aangemerkt  is  dat  de  hStarrenkenders 
fich  niet  lichtelyk  konnen  inbeelden  dat  de  zon  groter  dan 
dVtrde  is,  fchoon  zy  dit  met  feer  fekere  redenen  betogen^ 
Maar  ik  zie  niet  dat'er  enige  oorfaak  kan  wefen ,  waarom  noch 
zy,  noch  enige  anderen,  by  mijn  weten.,  tot  noch  toe  iets  in 
mijn  redenen  berilpt  hebben ,  dan  dat  zy  geheel  waar  en  zeker 
üija,  voornamelyk  dewijl  zy  uit  gpenduiftereof  onbekende 


Antwoorf  op  de  Zclie  Tegenwerpingen,  331 
'bcginfelen,  maareerll  uit  de  grootftc  twijfFeling  aller  din- a TriW^u. 
gen,  en  daar  na  uit  degenen  ,  die  aan  een  geeft,  vry  van  voor- 
oordelen ,  de  klaarften  en  zekerften  van  allen  fchijnen,  allengs 
getrokken  zijn  :  want  hier  uit  volgt  dat  'er  heel  geen  dolingen 
daar  in  konnen  wefen  ,  of  zy  konnen  lichtelykvan  yd^r,  die 
flechts  met  een  middelmatig  vernuft  begaaft  zijn  ,  bemerkt 
worden.  En  dieshal  ven  dunkt  my  dat  ik  met  recht  magbeflui- 
ten,  dat  de  dingen,  die  ikgefchrevcn  heb,  nictzofeer  ver- 
fwaktzijn  door  d'achtbaar heit  der  geleerde  mannen ,  die  hen 
dikwijls  hebben  gelefen,  Tonder  hen  te  konnen  toeftem  men, 
dan  zy ,  in  tegendeel ,  door  hun  ^achtbaarheit  beveftigt  en  be-  \irr*Z^'"' 
krachtigt  worden ,  omdatzy,  na  zo  veel  naaukeurige  onder- 
foekingen  ,  geen  dolingen  of  ^  wanfchikkelijke  befluitingcn  f^^„,„fir^, 
in  mijn  c  betogingen  aangemerkt  hebben. 


Tt%  RENA- 


O 


d  Eyiplicutiot 
e  Mem  hu, 

ratMinalu. 

1)  Dtrtm. 

j  T,(lè  & 

k  CivtlUrh' 

>.n  fnu'.cs 


n  Opiniont!, 
O  Furma  prt 


t]  Opinioues 


332 

RENATUSDES-CARTES 

ANTEEKENINGEN 

Op  zeker 

'plakschrift, 

In  V  ^/W^  r^w  V  %ejlienhondert'zevenenveertigfle  Jaar 
in  Nederlant  uitgegeven , 

Me^  6?i>  e  Offchrift  : 
Verklaring  van  de  e  menfchelijke  geeft ,  of^  redelijke  ziel, 
daar  in  verklaart  word  wat  hy  is,  en  wat  hy  wefen  kan. 

IK  heb  over  enige  dagen  twee  boekjes  om fangen  ^  in*  teen  van  de  ml^ 
ken  ti  opent lj>k  en  van  voren ,  en  in  't  ander  alleenlyk, '  bedektelyk^ 
en  van  ter  z.ïjden  beflreden  word.  Ikben  om  h  eerfte  niet  bekommert', 
m  tegendeel ,  tkbedank.de  Schaver  daar  af,  om  dat  hy,  door  een  ver- 
keerde arbeit  niets  vergadert  hebbende^  dan  ^  beuz^elaehtiggekijf^  en  i  lafte- 
ringen ,  die  van  nïemant  gelooft  voorden ,  hier  door  betmgt  heeft  dat  hy  in 
mijn  fchnf ten  mets  heeft  kennen  vinden ,  '/  welk^  hy  met  recht  berifpte  ,  en 
dus  derfelver  vpaarheit  beter ,  dan  of  hy  hen  geprefen  had ,  bevefltgt  heeft y 
en  dit  ni  tot  nadeel  en  qtiiflmg  van  fijn  acht  ing.  Maar  U  ander  hoekje  ont- 
roert  my  meer.  Want  hoewel  het  mets  in  '/  openbaar  van  my  meld ,  en  f on- 
der naam  van  de  Schryver  en  Drukker  uit  gekomen  is,  nochtans,  dewijl  het 
gevoelens,  die  ikfehadely^en  va.h  oordeel,  in  fich  heeft  ,  en  «  m  jiaat  van 
een  Plakfchrift  wt ge  komen  is ,  dat  aan  de  demen  van  de  Kerken  aancre^ 
plakt,  en  aanyder  te  le^en  voorgehotiden  kan  worden ,  {en  men  z^en  dat'et 
alrce  te  voren  te  drukken  w^J gegeven  ,  m  een  andere  i'  vorm ,  metiemants 
naam,  als  van  de  Schryver  daar  by gevoegt.  )  die,gelyiveel  achten,  .een 
anderen,  dan  mjjn^  gevoelens  leert ,  ^0  word  ikechter  gedwongen  des  felfs 
r  dolingent  ontdekken,  opdatmijfchiendegenen,  w  welkers  handen  dele 
fchriftenmogten  komen,  oidie  mijn  gefshrtftenniet  oelefen  hebben,  hen 
my  met  aantijgen  z^onden,  ^ 

lücr  vol&t  het  Plakfchrifc,  gelyk  hcc  kft  in  'tlichr  gekomen  is. 


VER. 


R.     I>  E  S  •  C  A  R.  T  E 


s  Aantetkenirtgen.     3  5  j 


VERKLARING 

Van  de  menjchelijke  Geefl^  of  van  de  redelijke  Ziel,  daar 
in  verklaart  wort  wat  hy  is,  en  wat  hy  wexen  kan. 


a  Mens  ktt» 
vmntt. 

togitattvs. 
c  'Vern^Htim 
tut. 


Dtfir. 
E » menfehelijkè  Geeft  is  dc  geen,door  de  welk  de  ^  be-  ^ 
denkelijke  doeningen  eerftelyk  van  de  menfch  ^vol- 
bracht  worden,  en  ^  beftaat  alleenly k  in  d'enigc  ^  magt  [^I^IÜ!" 


 ,   ^^.v«~w  »^   li^  V*  I 

van  te  denken,  cn  in  ^'t  innerlyk  beginfel. 


O  Nat  ara 
rerrnn 

h  Mei 


Wat  de  g  natuur  der  dingen  aangaat ,  zy  fchij  nt  tc  lijden  dat  ^«^X'^^'W 
dempeed  of  i  felfftandigheit ,  of  een  ^  wijfc  van  lighamelijkc,^;^^^::'' 
lelfltandigheit  kan  wefen;  of  indien  wy  enige  anderen  ivol-'y- 
gen,  diefich  in  dc  Wijsbegeerte  oeffencn,  de  welken  adlen  *  wl^'" 
dat  ^  uitftrekkiiig  ,  endenkingn  toevoegingen  zijn  ,  die  in  ze- ^""'"^^ 
kerc O  felfftandigheden,  als  hun  p  onderwerpen ,  <i  inzijn.  dewijl TJ^^nC. 
defe  r  toevocgmgen  niet  ^  tegenftellig ,  maar '  vcrfchcidcn  zijn, 
zo  is  'er  niets  ,  't  welk  belet  dat  dc  "  geell  fekerc    toevoejrinrr  ^^i'^p^!'*' 


kan  wefen  ,  di^aan  't  felve  ^  onderwerp  ,  metyd'uitflrekkin'r  ^'^<''^^^^'<* 


pait ,  ichoon  d'een  niet  in  dc  ^  bevatting  van  d'andcr  beo  repen  « w/;» 
word.  Want  al  't  geen,  't  welk  wy  ^  bevatten  konnen,  lun  we- 
len:  en  men  kan  bevatten  dat  de  i'  geeft  iets  van  dit  al  't  geen  is  t."..  ' 
vcniiits  hier  geen  c  tcgenfeggely  kheit  ni  is :.  dicshalven  kan  dc  l^'/:^r' 
geelt  icts  hier  af  wei.cn. 

UI.  ImcT'^ 

Zy  dolen  dieshal  ven,  die  verfckcren  Jat  wy  de^  menfchelii-  on^radk* 
ivc  geeft  c  klarclyk  en  onderichcidcly  k,  als  nootwcndiLrlykf  da.  d 
delyk  van.'t  lighaam  sonderfchcidcn,  bevatten.  ^ 

T  x;-  e  cl  Art 

,         .     -  ,  défiir.élts. 

Voorts  dat  de'  geeft  ^  warclyk  niets  anders  is  ,  dan '  fclfft-m  ^  ■ 
djgheit ,  of  -  wefen, "  dadclyk  van  't  Hghaain  ondcriehciden '  en  '  ^^^''i-^ 
O  in  bedrijf  daar  van  p  aficheidclyk  ,  cn  dat  hy  ^  bcfondcrlyk  If  r^;, 
^door  fich  kan  beftaan,  is  in  de  heilige  Schrift,  op  veel  pl-iaticn  '  SuHUniu. 
aan  ons  geopenbaart:  en  in  deler  voegen  is  't  geen,  't  welk  dooi'  n"i£;..r 
de  natuur  aan  enigen  twijffelachtig  kan  welen  ,  door  de  god- 


^v.    ....wv*   v_,~--   ^"'•'tO  TYV-XV-il,      UUUi  UCgOü-"^'""» 

delijke  openbaring  in  de  heilige  Schrift  aan  ons  nu  ontwijf- hIw?!^ 
felyk.  xrlr'/Jj 


Tc  3 


V.Dat 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


534  Des-Cartes  Amteekeningen, 

V. 

nrnu^M.rif"  Diit  wy  vaii 't  lighaam  twijfFeleii  belet  niet ;  maar  van  de 
ge",  <',.«cn  geeft  konnen  wy  geenfins  twijftelen  :  want  hier  door  word  al- 
^f;^";!;":',',^^,^  icenlyk  dit  beweien ,  dat  zo  lang  \yy  van't  lighaam  twijfFelen, 
k.-nmsii.-r  wy  nict  mogen  zeggen  dat  de  geeft  des  zelfs  ^  wijfe  is. 

ken.  VI, 

a.-vM/w  Hoewel  de  ^menfchelijke  geeft  ^zelfftandigheit  is ,  ^dadc- 
''"'lyk  van't  lighaam  «ondcrfcheiden ,  zo  is  hy  echter  in  alle  ^ doe- 
c  s«/v/rt.i/M.  ningen  ,  zo  lang  hy  in  't  lighaam  is ,  werktuigclyk  :  en  dics- 
^^^'//«S,  hal  ven  zijn  de  '^'denkingen  van  de  geeft  verfcheiden,  naar  de 
f  ^aio„ci    verfcheide '  iz;efteltenis  des  liehaams. 

ii  Co;ir.i'i».  Vil. 

y«  i'unru.  Dewijl  hy  een  natuur  is ,  die  van  't  lighaam  ,  en  van  de  ^  ge- 
kDifi'ofll'o  fteltcnis  des  lighaams  •verfcheiden  is,  en  niet  van  haar  kan 
TinTrfn    ^i"uiten  j  ZO  is  hy onbcderfFely  k. 

V 1 1 1. 

dewijl  hy  geen  ° delen  ,  en  geen  ©uitftrekking  in  zijn 
O  s\unf,o.  P  bevatting  heeft,  zo  vraagt  men  vergeefs  of  hy  *ï  geheel  in'tge- 
Ti  tZ'>^''"'  ^^^^^ '  '^^'^  geheel  in  y der  deel  is. 

toro.  I  X. 

\Iiu'*1'TJ"'  Dewijl  de  « geeft  even  zo  wel  van  *  't  inbeeldelijke ,  als  van 
'  "  't  ware  ^  aangedaan  of  geraakt  kan  worden ,  zo  is  dieshalven 
u*^^^':LrM.  door  de  natuur  twijftelachtigof  wy  warelyk  enige  lighamcn 
u  Ff^.  X  begrijpen.  Maar  de  goddelijke  v  openbaring  in  de  heilige 
ï  Trro^I^..  Schrift  neemt  defe  *twijfFeling  ook  wech ;  vermits  daar  on- 
^'i>«'Iw«*  twijftelykis  dat  God  de  hemel,  aarde,  en  alles,  dat  daar  in 
z  ujmrn.  ^^„.^.^^^^^  word  ,  gcfchapcn  heeft ,  en  noch  bewaart, 
a  ViBctiUint,      *->     X  i. 

t  Lex  tr/jwH- 
lai'ihiAlH 


De  ^  bant ,  daar  meé  de  ^  ziel  met  het  lighaam  te  zamen  gc- 
voegt  blijft ,  is  de  wet  der  onveranderlykheit  van  dc  natuur , 
VDcÜïrhé'  ^3oor  de  welke  yder  ding  in  de  zelve  jftaat  blijft,  in  het  welke 
r«r/ "  •  het  is ,  tot  dat  'et  van  daar  door  een  ander  *  uiteeftoten  word. 

ïiaieuova  Dcwijl  dc  zicl  ^zclfftandighcit is  ,  en  sin  een  nieuvjc  teling 
h'^TmT'  voortgebracht  word,  zo  dunkt  mydatde  genen  zeer  wel  ge- 
raiituAiu.  voelen,  die  willen  dat  den  redelijke  ziel,'  dooreen'  onmiddc- 
wrC'"''iijkefcheppi«^,  van  God  in  de  ^teling  voortgebracht  word. 

k  (^emratiot  X  I  ï. 

m^ide^'.  De  ]  geeft  behoeft  geen  denkbeelden  ,  of  kundighe- 
"         den ,  of""  in  ccborc  gemene  kundit'hcden :  maar  des  zelfs  eni- 

rnunxé.  ge 


R.  D  E  s 


C  A  R  T  E  s  i^anteehenmgen» 


33  J 


a  Faeuliaé 


ge  3  macht  van  te  denken  is  aan  hem  genoech ,  om  zijn  i,doe-  «^.w/. 
ningen  c  uit  te  voeren.  ^  ^atomu 

*-*  -«7-  T  T  T  C  Peragtre» 


xiir. 


En  dicshalven,  alle  «^gemene  kundigheden,  e  in  de  gcefle^rT"* 


S  Trudith, 


ingedrukt  ,  hebben  hun  oorfprong  uit  de  ^  waar  neem  i«g  ofW'"*/'* 
s  overlevering  der  dingen,  ^  o-ufcrvaut, 

XIV 

Ja   Gods  denkbeelt  zeifis  in  de  'geeft  u  ingeplant,  of  uit  k /l'/rXi. 
1  goddelijke  openbaring,  of™  overlevering ,  of»  waarneeming  i^'j"'"*  rr. 
der  dingen.  mirX.. 

XV.  "  Ohftrvam 

Onfe  "bevatting  van  God,  of  PGods  denkbeelt,  in  onfeo7ir«/.f«* 
geeft  wefcntly k  zynde ,  is  een  ^  bewijs ,  dat  niet  krachtig  ge-  tvT.lV^*^, 
noech  is  om  ^  Gods  wefentlykheit  te  tonen:  dewijl  niet  alle  din-q  eI^'^chs*. 
gen  wefentlyk zijn,  welkers  «bevatting  in  ons  waargenomen  Lw/^"'^'"' 
word  ,  en  dewijl  dit "  denkbeelt ,  als  van  ons  bevat ,  en  dit  noch  ^  'dUcxI' 
^^'onvolmaaktelyk,  niet  meer,  dan  een  andere  bevatting  van  f^««c.Vf«,. 
enig  ding ,  onfe  eige  "  krachten  van  te  denken  overtreft.  " 

XVL  r^^"^'* 

De  y  denking  van  de  j^eeft  is  ^  tweevoudig :.  ^  't  vcrftant  en 
de  u  wil.         ^  ^  ^  yc^vr^^ 

XVI  L 

't  Verftant  is  de  ^  bcgrijping  en'^  't  oordeel. 

XVlIl. 


y  Cvgttat*» 

meutu 
z  'Dupler, 

3  ItiuUe/ifitt^. 
b  VolHiitat» 

tl  ludictMm, 
e  Senltu. 

»    A  11       •     •     1    •  1  ••    •  •       1-1  fce»lta. 

"  Alle  Zin  IS  de '  begrijping  van  enige  lighamelijke  beweging ,  j;/»»4^»"4//ft 


De  begrijping  is  de  <.zin,  ^herdenking  en  s  inbeelding, 
XIX. 


die  geen  ^  oogwittige  gedaanten  begeert :  dcfe  zin  word  niet  in 

J  d'uitt'*'*^''^^'^   4«  m  U^../l'.  11  ;  - 

maakt, 

XX. 


J  d'uitterlijke  zinnetuigen,  maar  in  de    harilenen  alleen  ge- i'^"'"?^'»*- 


k  Si'ecitf  in. 
teuiioiiMteSi 
I  Ex'terntt 

De  °wil  isvry ,  en  «in  natuixlijkcdingcn  Ponvcrfehillend  mf^rltr^^^^ 
tot  het  tegengeftelde:  gclyk  het '  medeweten  aanons  getuigf. 

■j  XX  ï. 

Defe  s  bepaalt  fich  zelf,  en  mag  niet  blinr  gcfegt worden ,  ^^i'^;;':^ 
gelyk  men  « 't  geficht  niet  doof  mac  noemen.  Aa. 
Daar  s^ijngeen  >  die  lichtclij^cr  tot  hoge  naam  van  ^godvruchtighcit  ge-     s  '^Deurmi- 
rakken »  a.ls  dc  w  waangclovigen  « cnjchijnhciligcn  ofgevcinfdcn.  "v'ifia, 

U  Piet^u. 
tiofu 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


5  5<^      R.  Des-Cartes  Aanteekemngen. 
.E..mcn.  .ONDERZOEK 

VAN 

i>Tr.r...  ^'tP  L  A  K  S  C  H  R  ï  F  T. 

*  ^lltLu  Amteekeningen  op  d  V  Opfchrift. 

f'^^'.'"  TT  K  bemerk  in  't  Opfchrift:  dat  'er  geen  ^  blote  verfekerinsen 
fJiTZ'ru.  I  van  de  f  redelijke  ziel ,  maar  ook  de  s  verklaring  daar  afbe- 
jitne,,  i  looft  worden:ja  zo,dat  wy  moeten  geloven  dat  in  dit  i^Plak- 
h  %loiZm.  fchrift  alle  de  » redenen ,  of  ten  minden  de  voornaamften , 
r«;'.  .  zullen  wcfen,  die  de  Schry  ver  heeft  p;chad  om  de  dingen, die  hy 
kProOnnria.  ^  oorgeftelt  hecft,  niet  alleenlyk  te  bewijicn,  maar  ook  te  ver- 
I  ^,nmara.  J^j'^^'^n^en  dat  men  van  hem  geen  anderen  te  verwachten  heeft. 
iionah,.  vv  at  aangaat  dat  hy  de  '  redelijke  zjel  met  de  naam  van  menfche- 
w^ucns  iH-  ij;i^e geeft  noemt ,  ik  prijs  hem  daar  in  j  want  dus  vermijd  hy  de 
1,  tJ:<^nivo- "  gely  knamigheit,  die  in  de  naam  van  ziel  is ,  cn  voli2;t  mv  na  in 

ö:;;;,„„,....'ierczaak. 

vi^a'T''  Adnteekemngen  op  jder  o  LU. 

q  Dejinir,,  /«  '/  ecrjle  Lid  fchijnt  hy  defe  p  redelijke  ziel  te  willen  q  bepa- 
s  ^g^Zt'^''  » '  onvolmaaktclyk  ;  want  hy  laat  het '  geflacht  achter 
t  sununna-  namcly  k  dat  zy  ^zelfdandigheit,  of"  wijfe,  of*'  iets  anders  is,en 
V^Hui'  ^'ci'toont  alleenlyk  dciverichillentheit^diehy  van  my  ontleent 
M,  heeft :  want  niemant  heeft  (by  mijn  weten)  voor  my  verfekert 
^yilluT'  ^'^^     in  de  y  denking  alleen  ,  of  in  de  *  macht  van  te  denken  en 

't  annerl  y  k  beginfel  ( te  weten  tot  denken  )  ^  beftaat. 
aTr'fJnp»;»  ^^'i  tvfccde  Lid  begint  hy  haar  c  geflacht  t'onderfoeken,cn  fegt 
hToSl're,  '^'^ natuur  der  dingen fehijnt  te  lijden  dat  de'-'^menjfeltjke geefi  of^z.elf- 
c  qlLT*  ftandigheit,  of  ^  z^ek^re  wijfe  van  Ughamelijkjs  TLelfftandigheit  kan  wefen. 
tilT^'""  ^^^^  sverfekering  ^ fluit  geen  minder  'tegenfcggelykheit 
7$lt/iantia.  in,  dau  of  hy  gefegt  had  dat  de  natuur  der  dingen  lijd  dat'er  een 
^,^'5  ?^ zonder,of  met  een  dal  kan  wefcn.  Want  men  moet  on- 
iorf^orc,,  derlcheittulichen  defe  dingen  maken,  dic  uit  hun  natuur  ver- 
anderen  konnen,gelykdat\k  nu  fchrijf,  of  niet  fchrijf,  dat  ie- 
i  comradi-  mant  vooriichtig,  en  een  ander  onvoorfichtig  i$;  en  tuflchcn  de 
kz/r.^tM.  genen,  dic  nimmer  veranderen,'gelyk  alle  de  dingen  zijn,dic 
ico.uv^cu-  tot  de  i<  wefcntheit  van  enig  ding  behoren  ,  't  welk  by  de  Wijs- 
mTMr.  bcgcrigcn  bekent  is.Mcn  kan  fondcr  twijflcling  van  de'gebeu- 
lïfrZT''  ^^^"^"^^  dingen  zeggen  dat  de  natuur  der  dingen  m  lijd  dat  zy "  of 
VexLl'u  op  d'cen,  oFop  d'andere  wijfe  zijn,als  tot  een  voorbceltj  dat  ik 
Têfcr.xia    nu  fchrijf.  Maar  als  men  van  de  i>  wcicnthcit  v,an  enig  ding  han- 


R.    Des-Cartes  Amteekmngen,  337 
delt ,  zo  is  't  heel  ^  wanfchikkely k  en  tegenfcggcly k  te  zeggen  a  ut^mm  & 
dat  de  natuur  der  4ingen  lijd  dat  het  ^op  enige  andere  wijle  is , 'J^I^if'^*' 
dan  «'t  warelyk  is  :  cn  tot  de  natuur  van  de  berg  behoort  niet -^^V* 
meer  dat  hy  niet  zonder  dal  is,  dan  tot  de  natuur  van  de  ci  men-  t%y"r'[ 
fchelijkc  geell  dat  hy  't  geen  is ,  't  welk  hy  is ,  namelyk  dat  hy  ^'«^ 
ezelfftandigheitis,  zohy  zelfihndigheit is,  ofdathyde  ^wijfen«!l>4«^M. 
van't  lighamclyk  ding  is, zo  hys  zodanige  wijfeisj't  welkiiö/'<?«-  ï^iodt^'rcc 
ƒ<?  poogt  i  vroed  te  maken,  en,  om  dit  te  betonen ,  defc  woorden  '^TJiu'm*' 
daar  aan  voegt :  Of  mdien  \vy  enige  anderen  volgen  ,  die  z.tch  in  de  Wijs-  j^'^^yj.^ 
begeerte  oeffenen,  en  zo  voort,  daar  hy  met  anderen ,  die fich  m  de  IVijs-  vvcrfL'dcr*. 
begeerte  oejfenen,  my  opentlyk  aanwijft  :  want  ik  ben  d'cerfte,  die  ^jflfrl'l'^!* 
de  k  denking  als  de  voornaamlte  toevoeging  aan  "M'onligha- 
melijkezelfitandigheit,  en  „  uittrekking  als  de  voor  naam  llc  "jf.^^f^'"^^^^^ 
toevoeging  aan  de  olighamelijke  zelfihndigheit  aangemerkt " ^«'"'A''* 
heb.  Maar  ik  heb  niet  gefcgt  dat  de  i>  toevoegingen  in  de  q  zelf-  c^r^ffi*!""* 
ftandigheden zijn  , als  in  'onderwerpen  ,  van  hen  vcrfchciden;  p  -^'tru-uu, 
cn  men  moet  aanmerken  dat  wy  by  « toevoeging  hier  niets  anders  TsnilhSl^* 
verdaan ,  dan  de « wijfe :  want  wy  noemen  al't  geen,  't  welk  wy  * 
bekennen  van  de  natuur  aan  enig  ding  gevocgt  te  wefen  ,  't  zy  '"Judtu. 
dat  dit  de  wijfe  is ,  die  veranderen  kan,  of  de "  welencheit  fel  ve 
van  dit  ding  ,  dat  geheel  onverandcrly k  is ,  des  zelfs  ^  toevoeging. 
Dus  zijn'er  in  God  veel  *  toevoegingen,  en  niet  y  wijfen.  D  us  is  ^^^['Ji'/'''^''* 
een  der  toevoegingen  van  yder  zzelfllandigheit ,  ^datzy  doovl  sJ''/Untu. 
fich  beftaat.  Dus  kan^  d'uitftrekking  van  enig  lighaam  wel  ver- 
fchcide « wijfen  in  fich  toelaten :  want  de  wij  fc  daar  af  is  anders  bsV^nfil* 
als  dit  lighaam  rond ,  dan  als  't  vierkant  is.  Maar  defe  uitilrek-  ^^tï*^ 
Idng,  die d't onderwerp  defer  wijfenis,  in  fich  aangefchout <^-^^'<"^'. 
zijnde ,  is  niet  de  ^  wijfe  der  lighamelijke  zelfftandighcit ,  maar  'IJforu^'*"' 
de  toevoeging,  die  des  zelfs  Bwefentheit  en  natuur  geftelt*^"''"'»* 
heeft.  Eindclyk ,  dus  zijn'er  verfcheide  wijfen  van  denking ;  ]^Te»}t.u' 
want  te  beveftigen  is  een  andere  •  wijfe  van  denken ,  dan  ont-  f 
kennen  ;  cn  dus  ook  met  d'andere  dingen.  Doch  de  ^  denking  1';^.'"''^*" 
zelve,  dewijl  zy  een 'innerlykbeginfel  is,  uit  het  welke  dele 
*n  wijfen  ontdaan ,  en  daar  zy  in  zijn  ,  word  niet  bevat  als  wijfe ,  c'»?,utLT. ' 
maar  als  een"  toevoeging,  die  de  natuur  van  enige  "  zelfiii\n- 
digheit  lighamelyk  of  onlighamelyk  is.  ?ri/ut,*, 

Hy  voegt'er  by  dat  defe  toevoegingen  niet  n  tegenflelUg^  maar  r  ver-  \ 
fchetdenz.tjn:m\vc\kc  woorden  weer*  tegenfegging  is. Want  als  nxjiiodu 
men  van  de  «toevoegingen  eniger  "zelHhndigheden  handelt,  l';^"''^"* 
die  w  Wefentheit  ftellcn  , zo  kan- er  geen  groter  ^  tegenftelling  o  .ucituHU4. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


5^5     R.  Des-Cartes  Amteekenmgert, 
l^ff&uon  tuflchcn  hen  wcfen,  dan  dat  zy  >  verfcheiden  zijn.  En  als  hy  be- 
'       lijd  datdefc  vande  toevoeging  verfcheiden  is ,  zo  is't  evenzo 
d  ojr^ir*  -^'5^^ » als  of  hy  zcide  dat  dit  niet  dat  is ;  en  ^  vvèfen  en  niet  wefen 

^SnribH.  ^'^'^^        'f  welk^belet  dat  de  ^ geeft  ziekere  S  toevoeging  kan  wefcn, 

iS  fW  ^"^^^'^  ^^^^^ öw^^rvrfy/?  wf^  *  ^*f^^tfirekktngpaft,fchoond'^een  niet  in  de 
l  eVillfiT'  ^  ^^"^atting  van  d'ander  ^  begrepen  word.  In  welke  woorden  een  open- 
k  O'x-cptHu  baar  wanbefluit  is.  Want  hy  befluit  van  alle  "  toevoegingen 
J^'^'^i'r'hcH.  g^^ej^^  j,^^  j^ie^  yan  de  "  wijfen,  eigently  k  gefegt,  waar  kan  we- 
"Sir'"'  ^  bewijft  echter  nergens  dat  de  p geeft,  of  q  't  innerlyk 
beginfel  van  de  denking  r  zodanig  een  wyfe  is :  maar ,  in  tegen- 
« ll'ji'  decl,ik  fal  terftont  tonen  dat  hy  niet  is,en  dit  uit  zijn  eige  woor- 
^rrZ'ipiurn  dcn,die  hy  in't  vijfde  Z-Wgeftelt  heeft.  Doch  men  kan  van  d'an- 
cZl7.o2,  ^^^'^ '  toevoegingen  ,  die  de  naturen  der  dingen « inftellen ,  niet 
tTaiuwociL  zeggen  dat  de  dingen ,  die  "  verfcheiden  zijn ,  en  van  de  welken 
\  ul^u'^rl.  ^"^^^  ^'^'^  ^^'^^^ ^^"^^^^s  begrip  begrepen  is,aan  een  en'c 
« 'mv.rfa,  fel  ve  v  onderwerp  ^pallen:want  dat  is  even  zo  veel, of  men  zeide 
ï'/^ XT»:,  c^'"  ei^^'t  felf  onderwerp  twe  verfcheide  naturen  hadj't  welk 
ronceputci^.  ncgcnfeglykheitinfluitjten  minften  als'^'tgefchil  van^^'t enkel 
V  niet  te  famengezet  onderwerp  is ,  gelyk  in  defe  plaats, 

j!  cmvoürc,  Mcn  Hioct  hicr  op dnedmgen  merken, en  indien  onfc  Schry ver 
Vionim^ni  I"»en  wcl  vcrftaan  had ,  hy  zou  nooit  in  zo  blijkelyke  dolingen 

c  ^'^:lhLm  'f  E-erfle  is,  dat  tot  de  ^  reden  van  de  wijfe  behoort  dat,  fchoon 
(mti;/  lichtelykc  felfflandighcit  zonder '  wijfe  verftaan,wy  echter 
T«m.  '  van  d'anderc  Zijde  wyfe  niet  klarclyk  konnen  vcrftaan,  zowy 
il^ftl^t  ^^^^^  ^^^.^  zclfftandigheit.daar  af  het  een  wyfe  is,s  bevatten. 
f.iud^,  '  Gcly  k  ik  int  eerfie  deelder  Principien,  of  Begmfelen  »  op  't  e^nenz^eftiafle 
nSïi".  ^^^^''^'^'^''-^''^  ^^^^  •     ^^^c  Wijsbcgerigen  Hemmen  hier  over- 

een.  Maar  dat  d  onfe  niet  op  defe  regel  gemerkt  heefc,blijkt  kla 
.r.,^.uu  i-^lyI^^i^,i--^eszelts^.//;/.L,^i  want  daar  belijd  hy  dat  wy  van  dc 

'  welentlykheit  des  lighaams  konnen  twijffelcn,  terwyl  wy  on- 

Jcrtufichenniet  van  de  " wefentlykheit  des  geeft  twijffelcn; 
iM..]^..  daar  uit  dan  volgt  dat  wy  de  ■  geeft  zonder  Iighaam  konnen 

vcrftaan ,  en  dat  het  dieshal  ven  niet  de  wijfe  van  dc  geeft  is. 
rr.e.t^u  'w^^^*^^»  ^  wclk  ik  hicr  aaugemcrkt  wil  hcbbcn,  IS  dc  "  vcr- 

tuftchen  d'enkele  en  de  fimengefettc  wefens :  en 
^r^phna  &  dit  is  te  fimengefet,m't  welk  men  twee  of  meer  « toevoeaintren 
«  Ti^.tu.  vind  ,  van  de  welken  d'een  zonder  d'andere  p  onderfchadelyk 
}^  i>u%rau.  vcrftaan  kan  worden :  want  hier  uit ,  dat  d'cen  zonder  d'andere 

dus 


R.  Des-Cartes  Amiteekeningen,  539 
dus  verdaan  word,  bekent  men  datzy  geen  ^  wijfc  daar  af  is , 
maar  het  ding  ,  of  de  ^  tocvocgnig  van  het  ding  ,  \  welk  zonder 
t  ander  beftaan  kan  :  maar  't  enkel  wefen  is  dit ,  in  't  welk  zo 
danige^toevocgingennietgevondenworden.  Hieruit  bliikr 
dan  dit  c  onderwerp,  in't  welk  wy  d'enige  ^  uitllrekkina  met 
yerfcheide  8  wijfen  van  uitftrekking  verflaan,ecn  -  enkel  wefen 
is;  gelyk  ook  i't  onderwerp,  in't  welk  wy  d'enigc  ^  aenkino-* 
metverfcheide  »wyfen  van  denkingen,  bekennen:  maar  d?it 
dit,  m't  welk  wy  te  gelyk  m  uitftrekking  en  denking  aanmer-' 
Ken  ,  het  n  üimengefctte  is ,  te  weten  de  menfch ,  uit  ziel  en  lic- 
haam «beftaande,  die  o;^^5^;/;7w  hier  voor 'tlighaam  alleen 
^  welks  geeft  wijfe  is  ,  fchijnt  genomen  te  hebben.  ' 

tmddjk^  ftaat  hier  t'aanrnerken  dat  in  ^id'onderwerpen  uit 
veel '  zelfftandighedcn  ^  te  zamen  gefet ,  dikwijls  een  de  voor- 
naamite  is,die  van  ons  zodanig  aangemerkt  word,dat  het  crecn, 
^t  welk  wy  van  d'anderen  daar  by  voegen  ,  mets  anders ,  dan 
wijleis:  dus  kan  een  gekleed  menfch  aangemerkt  worden  als 
u  iets,van  de  menfch  en  klederen  te  fkmen  gefet: maar  crcklec Jt e 
wefen  is,ten  opficht  van  de  menfch,alleenfy  k  een  wijre,7brooa 
de  klederen  w  zelfftandigheden  zijn.  Op  gelijke  wijlb  heeft  onU 
^c^;?7W  inde  menfch,  die  van  ziel  enlighaam  "  te  zamen  ^cfet 
IS,  't  hghaam  ,  als  iets,  dat  het  voornaamfte  is ,  konncn  aanmer 
J^en,y  naar  welks  regel  ^  befielt  te  wefcn,of  ^  denkinjr  te  hebben" 
niet  anders ,  dan  ^  wijfe  is :  maar  't  is  wanfchikkcly k  hier  om  te 
Willenbefluitendatdeczielzelve,  ofdit,  door 't  welk  I  et  !t 
haam  dcnkt,geen d  zelfftandighcit  van  t  lighaam  verfcheiden  fs" 
Hy  poogt  noch 't  geen,  'c  welk  hy  gcicgt  heeft,  doordei> 
fluitreedentebeveftigen:  AVtgccn,  ^tml^vf  bevatten konnen\ 
^^nymjen;  en  men  k^un  bevatten  dat  de  geeft  tets  van  dit  al' t  ff  cents 
(  namelyk  .zelfftandigheit,ofk  wijie  van  lighameliike  zelfft  uV 

e  itaat  aan  te  merken  dat  men  defe  regel,  ^/  V  .een,  V  yvelk  wv 
bevatten  konncn,kan  ;v.A«,hoewel  hy  de  nnB?jne,en  wlar  sas  men 
van  een  klare  en  onderfcheide  "bevattu.^^  handelt,  n  we  l  ej^ 
O  mogely kheit  van't  ding i>  begrepen  is,om  datGod  al Ies,'n;eH. 
wy  k  arelyk  bevatten  'i  mogelyk  te  wefen,kan  doenidefè  rccrc 
zeg  ik,  met '  roekelooilelyk  moet  gebruiken  ,  om  dat  lichtcWk 
gebeurt  dat  icmant  acht  dat  hy  enig  ding  recht  verftaat,'t  welk 
hy  echter,  door  enig «  vooroordeel  verbfmd,  niet  verftaat  En 
^ngchcwnzmdefeSchrper,  alshy  ontkent  dat 'er ^ tcgenfeg. 

H  ^fc  pojftkiii^t  tTtmcri,  sTr/yuiiaum,  t  Commdi^lmem  i.'np:,care.  g^'^ykhcit 


l)  ^rrnfrw- 
■'Hm  relt 
G  S.-nfilüres 

'1  ^tlTtl'HtJ, 
C  S«/';f£?«?». 

f'ley, 

tatieint/n^ 
m  Extcii/i» 
togiuiia, 
II  Co.-u(  vJt. 
tum^ 

O  Coiifl^tnj, 
p  Cuj  u  mcHi 
lit  fnodit.', 

r  Suhjl.u,:,j, 
S  Cumfofit.i, 


Suf.' ff. vin 

y  K-itiont  CU" 
J.  X'iir^atitrn 
a  Ctrit  lticm 

r.tm  Ivi'ierc, 
l)  ^Modiu. 
C  ^nttr/a. 
■\  SniffMi- 
fi.i,  (t  curpore 
diverfct. 
e  Syllo  jr- 

(  Concivcre» 

h  Vt  mem 
.'.liqni.ihê' 
rum  ftt, 
I  Snift  anti /t. 

it  tnitjt  esr- 

1  Ctritradi' 
£fto. 

m  J^en  fii  , 
C?-  vera. 
n  ConceyttUt 


p  Cofitincre, 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


340  Des-Cartes  Amteekeningen, 

litlTbT''  gclykhcic  in  is ,  dat  een  en  't  fel ve  ding  een  van  beide  uit  twee 
Vs'HhflaT>tia.  ^'■^^^^^'^^'^  heeft,  die  gcheellyk  verfcheiden  zijn,  namelyk  dat  'et 
c  Modu*.  '  b  fclfüandigheit  of'*=  wijfe  is.  Indien  hy  alleenlyk  gefegt  had  dat 
c  redenen  kon  begrijpen,  om  dewelken  men  behoorde 

.  g'-loven  dat  de  e  menfchelijke  geeft  eer  ^onlighamclijke  felf- 
l^c*rfi>r"a.'  ftaiidighcit ,  dan  s  wijfe  van  lighamelijkefelfftandigheit  is,  za 
O  MtdH*  M-  foLi  men  zijn  onkunde  konnen  ^  verfchonen.  Maar  indien  hy 
/tuH,x  curf^-  gefegt  had  dat  het  menfchely k  ^  vernuft  geen  redenen  kan  vin- 
h /^*ftcr/i^t;/.«  den, door  de  welk't  een  meer  dan't  ander  bewefen  kan  worden, 
ktl^mwX  zo  waar  hy  van  '  vermetelheit  te  befchuldigen ,  fonderdat'cr 
\^Troian\>a.  m  tcwenfccgclv khcit  in  fijn  woorden  gebleken  fou  hebben. Dog 
tho,  üewijl  hy  fegt  dat  de  natuur  der  dmgen  lijd  dat  eenfelvedmg^ 
Vitudm!''  "  felfftandigheit  of  wijfe  is,  zo  fpreekt  hy  gantfchclykoftrijdi- 
o'rT^n.i'rfa.  ge  dingen,  en  toont  p  d'ongerijmtheit  van  fijn  vernuft. 
^l^cnviHu  "'  ^^'^  ^^^^^  fpreekt  hy  fijn  ^oordeel  van  uit:want  i^ben  dc 
geen ,  die  gefchreven  heb  dat  de  '  menfchelijke  geeft  •  klaar  en 


p!li7,      onderfchcidelyk  als ' felfftandigheit,  van  lighamclijke  felfftan- 

S  Clare  Ó        ' '    '  ' 


vcrl 


dighcit  vcrlcheiden,"  begrepen  kan  worden:  maar  wd^onfe^hoC' 
/iurnu  wel  hy  op  geen  andere  redenen  fteunt,dan  opdie«tegenfegge- 
fuiiuiina  ly kheit  inlluiten,die  hy  in't  voorige  lid  verklaart  heeft,fpreekt 
uitjdat  ikdool.Dogyik  bekreun  my  daar  niet  mê,en  onderfoelc 


"  VSir"''  "^^^     woorden,  ^  noamendelyk^ofin  bedrijft  die  ^  enige  dubbelfin- 
Zcolvldifii*  nigheit  begrijpenj  want  zy  zijn  niet  van  groot  belang, 
y  Hoe  n,H  y^y[\  oqI^  3|-  geen,  't  welk  in  '/  vierde  Itd  van  de  H. Schrift  ge- 

^Na^f.^rio,  fchrcven  is, niet  onderfoeken,op  dat  het  niet  fou  fchijnendat  ik 
^T^HHihtt  recht,  van  op  iemants  godsdienft  ondcrfoek  te  doen,  aan  my 
* v.i'/iw.t-.tr'.  trek.  Maar  ik  lal  alleenlyk  feggcn  dat  men  hier  i»  dricderhande 
gefchillen  omierfcheidcn  moet:  want  fommige  dingen  worden 
tfltn'i'-.tnda.  mct'ct  gcloof  allccn  gelooft,gelyk  van  de  ^  verborgentheit  van 
*^;;f;„^l;f"„^Chriftusvleeswording,vande'^^ 

dTn^i'i^.  gen,  maar  anderen,  hoewel  zy  tot  het  geloof  behoren  ,  konnen 
t*w«!  echter  door « naturelijke  reden  f opgefbcht  worden,onder  wel- 
f  ^*'l'\„  ^5-^" "  wefentlykheit,  en  n  d^onderfcheiding  der  menfche- 
t^.f "  ^Ü^^^  ^^cl  van  't  lighaam  gemenelyk  van  de  '  rechtfinnige  God- 
^^ffc'l'^l  g^^^'^r^c^^  g^ï^cl^  worden^  en  eindelijk  fijn  'er  andere,  die  geen- 
mTcor^ZT.  fins  't  gcloof,  maar  alleen  de  menfchelijke  ^  redenering  betref- 
Vnh!!ii\  '  't  vierkant  des  ronts ,  van't  gout.door «"  konft  van 

k^artiiifll  ftofïcbciding  gemaakt ,  cn  diergelijke  dingen.  Maar  gelyk  dc 
V^L  ir.iu.  genen  de  woorden  van  de  H.  Schrift  misbruiken ,  die  daar  uit , 
r*  ctrcuii  qualyk  verklaart  zijnde,  dit  leftc  menen  uit  te  trekken,  zo  ver- 
"'Lt'^  minde. 


R.  D  E  s  -  C  A  R  T  E  s  K^mteekeningen*  341 
minderen  zy  ook  des  felfs  achtbaarheit ,  die  aannemen  't  eerfte 
door  "bewijsredenen,  van  de  ^  Wijsbegeerte  alleen  gefocht,  te 
^'betogeniEn  nochtans  beweren  allcGodgeleerdcn  dat  men  to-  [thniofo^uu, 
nen  moet  dat  zyniet  tegen't  naturclyk  ligt  ftrijden,  en  ftellen  c-f^f"»»"/''»* 
hun  voornaamlle  ocffening  hier  in. En  fy  achten  dat  de  middel- 
lle  dingen  niet  alleen  niet  tegen  't  naturely  k  ligt  flrijden,  maar 
vermanen  ook  de^  Wijsbegerige  dat  zy  hen, na  hun  vermogen, 'T'Wphi. 
met  menfchelijke  redenen  lullen « betogen.  Ik  heb  echter  noit  l^''"*"^""' 
iemant  gefien,  die  verfekcrt  heeft  dat  de  natuur  der  dingen  lijd 
dat  enig  ding  anders  is,  dan  de  H. Schrift  lecrt,'ten  zy  hy  ^  ver-^^'"''^'*^' 
keerdelyk  wilde  tonen  dat  hy  dcfe  Schrift  niet  geloofde.  Want 
dewijl  wy  eer  menflen  geboren,dan  Chriftenen  geworden  zijoi 
zo  is't  niet  geloofFely  k  dat  iemant  met  ernft  defeggevpelens  fal  gofmmin 
omhelfen,  die  hy  met  de  rechte  reden ,  dewelke  hem  mcnfch  hT^.tti9r.^4. 
maakt,»  ftrijdig  agt,op  dat  hy  '^'t  geloof,daar  door  hy  een  Chri- '  Con^^^ri»» 
ilen  is,  aanhangt. Maar  miflchien  heeft  ow/^  Schryver  dit  ook  niet  Ki»,, 
gefegt ;  Want  fijn  woorden  zi]ndat  door  de  natuur  aan  enigen  'tgeen 
twijffeUchUg  kan  wefen^'^t  vpell^door  de  ^goddelijke  openbaring  in  de  heilige  '  ^J*/"'** 
Schrift  aan  om  nu  omwijffeljk,  is :  in  welke  dingen  ik twcvoudige  m7ó»ir*Ji. 
tegenfeggely kheit  vindj  d'eerfte  hier  in,dat  hy  "  onderaelt  dat  f  s^!'//;;;;^ 
de  ^'welcntheit  van  een  en'tfelvcdingjvan  dewelke  hy  fegt  dat  o £"^rr,u4. ' 
zy  niet  altijt  de  zelve  blijft,  (om  dat,ind  icn  men  onder  (lelde  dat 
zy  anders  word,  zy  door  dit  felve  een  ander  ding  fal  zijn, en  met 
een  andere  naam  aangewefen  moeten  worden)  door  de  natuur 
twijfFelachtig,  en  dieshalven  vcranderlyk  is ;  cn  d' ander  in 't 
woort  aan  emgen,  om  dat,  dewijl  de  natuur  van  alle  mcnfchcn  dc 
felve  is,  't  gcen,'t  welk  niet,  dan  aan  enigen,  twijffelachtig  kan 
vvefen,  niet  door  de  natuur  twijfFelachtig  is. 

'/  ^tjfde  Lid  is  eer  tot  het  twede,dan  tot  het  vierde,  p  toe  te  mC-  pR'A''""'«*^ 
fcn.  Want  de  Schryver  handelt  daar  in  niet  van  dc  ^  goddelijke  o-  IvZl^''* 
pcnbaring,  maar  van  de  natuur  des '  gcells ,  of  hy '  felfflandig-  ' 
heit,of»wijfeis:enom  te  bewijfen  dat  men  beweren  kan  dat  hy  ! 'wtïl?''- 
niets  anders  dan  wijfe  is, poogt  hy  een  "  tegenwerping,  uit  mijn  "  ^^i"^"- 
fchriften  genomen, los  te  maken:  vermits  ïkgefchrc ven  heb  dat.  - 
wy  niet  konnen  twijffelen  of  onfe  ^  geeft  ^  wefcntly  k  is,om  dat 
uit  dit  felve,  dat  wy  twijffelen,  volgt  dat  hy  wefently  k  is;  maar W^-^ 
dal  wy  ondcrtufTen  konnen  twijfFelen  of 'er  enige  v  lighamcn  ^^v/iT^^T* 
wefently  k  zijn:  daar  uit  ik  befloten  cn  betoogt  heb  dat  wy  hem  \  ^Zllx  'J 
klarelyk 2 begrijpen,  gelykeen  » wefentlyk ding ,  fchoon wy 
heel  geen  lighaam  bevatten ,  ja  ook  ontkennen  dat'er  <^  enige  \ vZ'.lr'-^. 

Uu  5  lïgh^,.  r4  immrtl' 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


342  R.  Des-Cartes  Amtcel:cni7igen. 
aComepm  lighamen  wefentlyk  zijn;en  dieshalven  dat  de  ^bevatting  vande 
iXvoiverc  gcell  gccii  bcvattiiig  van  lighaam  ^in  fig  bedraait.Hy  meent  dit 
tnfc-  ^  bewijs  te  ^  vernietigen,  als  hy  fcgt  dat  dn  alleenlyk,be\vefen  word,dat 
5  MchU^''  ^^^l  ^^'^'^  lighaam  twijffelen^wy  niet  mogen  f '.ggen  dat  de  '^geeft^des 
{T^^fot  ^^^^^  ^^'-^^^  ^'  t>etoont  dat  hy  geheellyk  niet  weet  wat'et 

g  Mol'//'*  geen  is ,  't  welk  vandc  ^  Wijsbegcrigen  s  wijz.e  genoemt  word. 
mfdT'*  ^^'^"^  natuur  van  de  wijze  beftaat  hier  in,  dat  men  geenfins 
Hv/m.  verdaan  kan  dat  de  •  geeft  de  ^  bevatting  van  't  ding ,  daar  af  hy 
k  conatws  de  1  wijfc  is,in  fijn  bevatting  be£luit,gcly  k  ik  alré.  hier  voor  ver- 
VmoHi*}.  klaart  heb, Maar  ö/'ö;?/^  bekent  datmcn  fomtijts  de  "'geeft  fonder 
ÏT lighaam  kan  vcrftaan ,  te  weten  als  men  van  't  lighaam  twijf- 

0  Efoaia,  feit ,  daar  uit  volgt  dat  hy  ten  minften  dan  niet  des  fclfs "  wijze 
q£/ix  genoemt  kan  worden:  en't  geen,welk  fomtijts  van  de^  wefent- 
iori'orts.  hcitof  natuur  van  enig  ding  waar  is,  is  alt  ij  t  waar.  En  nochtans 
^JonT'^"  verfekert  hy  dat  de  natuur  der  dwgen  lijd  dat  de  p  geeft  alleenlj{  M  wijz^e 
s^nima^  van't  lighaam  welke  twe  dingen  klarelyk  «"tcgenfeggelyk  zijn. 
^vu?rpn]ur.  ^n'tJefteLidhxu  ik  niet  begrijpen  wat  hy  feggen  wil.My  heugt 
w"orZ':ira  ^^^^  fchoku  geleert  heb,  dat  de '  ztel  een  ^bedrijf  van  ^  't 
\Co>i^£iür.i.  wsrktHigig  lighaam  ü:  maar  dat  zy  fclf  werktuig  gefegt  word  , 
}nZZü[^  ^^^^  "^^^^  ^^'^S  ""^^  gchüort.Dieshalven  verfoek  ik  verlof 
z  ^\icu$  van  onfe  Schrjver  dat ,  dev^ijl  ik  hier  niets  feker  te  fchry  ven  heb , 
»sZ"/j,nü.  ^"^j^"^  ^ gifiingen,nict als  een  ware  faak,maar  alleenly k  als gif- 
hiuaihcr.  fingen  vertoon.  My  dunktdat  ikhiery  twecdingen,  dietegen 
^l^D^flfxdct.  ip^ilkandcr  ftrijden,  bemerk-  van  welken  't  een  is  dat  de  ^  men- 

^^^^^^"^^J^^^  S^^^  felfftandigheit  is,  b  dadelyk  van  't  lighaam  c on- 
dcrfcheiden.  Ve  Schryver  i'cgt  dit  wel  opentlyk,  maar"'  ontraad 
^m,.f«r^    het  echter  door  e  redenen  zo  veel,  als  hem  mogclyk  is  ,  cn^be- 
hZif'ens.     weert  dat  'et  door  s  d'achtbaavheit  van  de  H.  Schrift  bewefen 
'koii'll'ica        wordenr't  ander  is  dat  defe  felve  menfchelijke  geeft  in  al- 

1  iJZZ'-  Ie  fijn  'doeningen  kim^f«/^/^,of^gereetfchappig  isjte'weten  die 
!;'S,7;,/pr    ^^^^^^  ^T^*  ^^^^^  doet,maar  van't  lighaam  gebruikt  word,iTeIvk 

,cen"  medevorming  fijner  leden,  cn  andereli^hameliike"  wii- 
"J;:f;:r  {en.ln  defcr  voegen  beveftigt  hy,niet  met  p  uitgedrukte  woor- 
w-r«r«r;.  den,  maar  m  met  de  daat  fel  vc ,  dat  de  geeft  niet  anders,  dan  een '  voijz^e 
l'E^prcfu  h^'f''''  '''^         ftiert  alle  de  kracht  fijner  redenen,  om  dit 

r^i.       enige  te  bewyicn.  Defe  twe  dingen  fijn  zo  opentlyk  tegen  mal- 
Ï.v/X'*    kander,  dat  ik  met  acht  dat  ^/d?  5c/^r;z/fr  wil  dat  zy  bcide^e  gelyk 
ifri^ons.     van  de  lezer  gelooft  worden,  maar  dat  hy  hen  met  voordacht  zo 
onder  malkander  gemengt  heeft ,  dat  hy  wel  fijn  eenvoudi^rfte 
Godgeleerden  door  d'agcbaarheit  van  de  heilige  Schrift  enfger 

wijze 


11.    Des-Cartes  ^mtcekeningen,     34 J 
wijze  voldoet ;  maar  dc  genen,  Mie  beter  geneuft  zyn,  beken- .N.r«.v«; 
nen  wel  dat  hy  ,als  hy  fcgt  dat  dc geelt  v.tn  't  Iwhaam  onder fc heiden 
''fpotredcnen  gebruikt. en  dat  hy  geheel  in  dit  ^  gevoelen  is,dat  d^Ji'.";; 
de geeft  niets,  dan wijzeis.  t^M^dus^ 

In't  zoevende  en  achtfle  Z./Wfchijnt  hy  ookalleenlyk  ^  fpotredencn 
te  gebruiken.  Hy  houd  ook  ü  de  fel ve  trant  m't  achtcrfte  deel  van't  l^^^liXr.. 
negende  Ltd.  Maar  tnh  voorfte  deel  voegt  hy  reden  aan  fijn  verzeke- 
rnig,en  dieshal  ven  fchijnt  geloofFelyk  te  wefen  dat  hy  daar  ern- n,^,,^ 
ftely  k  handelt.  Want  hy  leert  dat  door  dc  natuur  twijffclachtifr  «V/^-X 
IS  of  wy  h  warelyk  enige  lighamen  i  begrijpen,cn  brengt  tot  rc^  \^Z;,ria, 
aen  by ,  demjl  de  ^  geeft  even  z.o  wel  van  ^   tnbeeldelyk.^  als  van "»  V  ware 
n  a.7nged.,an  of  geraakt  kan  voorden.  En  op  dat  defe  reden  waar  zou  l^^y^oZn. 
\velen,zo  "  Haat  t'ondcrftellcn  dat  wy  geen »' verftant.eit^entl vk 
gefegt,  konnen  gebruiken,  maar  alleenly  k  defe  q  magt ,  die  ge- 
nienelyk ' gemene  fm  genocmt  word  ;  in  welke  magt  ook  aan- 
genomen  word  dat  de^  fchijn  der  zo  wel  ware,  als  inbeeldeh  jke  r  ^i?-!'^ 
clmgen  de  geeft  '  aandoet,  of  raakt ,  en  de  welke  de  "  Wiisbc£ie 
rigen  ook  gemenely  k  aan  de  heeften  toeftaan.  Maar  zeker,  die  ' fc. 
vcritant  hebbcn,en  met  gelyk  paarden  en  muilen  gemaakt  zijn,  "/'^'W-.- 
Ichoon  fy  met  alleenly k  van  de  ^beelden  der  war  Jdiiigcn  '<aan-  x  ..#17* 
gedaan  ot  geraakt  worden, maar  ook  van  dc  genen, die  uit  ande- 
re  oorf^iken  in  hun  harflenen  voorkomen,  gelyk  in  de  dromen  7>-  - 
gcbeurt,y  onderkennen  echter  klare! yk  't  een  van't  ander,door  ^^"^"''^ 
-  t  licht  van  de  reden.  Ik  heb  ^«  zo  Miaau keurig- T^:;^, 

ly k  verklaart  hoe  dit  recht  en  vciliglyk  gcfchiedcn  fal ,  dat  ik 
vertroudat  niemant,c}ic  hen  deurgclefcn  heeft ,  en'>bequaaiïv^'^'"P«vm. 
IS  om  te  verftaan,  een  Skepticus  kan  wezen.  ^<^Hcudu 

In  't  tiende  eh  elfde  Lid  kan  men  ook  vermoeden  van  ^  fpotfpreuk  c  iro.ia 
iiebben.  Maar  indien  men  gelooft  dat  de  ziel  ^  zelfftandiaheit 
IS,  zois'twanfchikkelykcnbelachelyktezeggen,  dcadei^ant/^'"^''"'''"^ 
ZlZl^r^'j'  ^'i^^'^^^^'^f^^n^^ocgtbU^ft,  de^v^et  der  onver. 
ander  lykhcn  van  de  nattiur^  ,  doordemlke  y  der  ding  m  de  z.clve  [iaat''"'"''"* 
bhjft,  mdewelKehetis,  Want  de  dingen  ,  die  safgefcheiden  zyn,^^.^.. 
bly  ven  zo  wel  m  een  felve  ftaat,  als  de  i^te  zamengevoeaden  za  ^  C'^n^untu^ 
lang 'er  mets  IS,  'twelk  hun  ftaat  verandert ,  't  welk  lucr  niet  • 
gevraagt  word:  maar  wel  hoe  't  gefchied  dat  de '  geeft  aan  't  li^.  k^o^^»/?. 
haamkgevoegt,en  niet^afgefcheiden  is. Indien  men "»  onderlteit  m^"""'^''* 
dat  de  n  ziel  de  «  wijze  van  't  lighaam  is ,  zo  zegt  men  met  recht  "-^^^'^^C'* 
dat  men  eeen  andere  bant  heeft  te  zoeken  ,  daar  mede  zvi-m*'*'^^'"^"* 
t  lighaam  gevoegt  word,  dan  dat  zy  in  de  zelve  ftaac  blijft, 

daar 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


544 


R.   Des-Cartes  Amteekemngen, 


Ihrum.      (Jaar  zy  in  is ;  om  dat  'cr  geen  andere  *  ftaat  der  wij  Ten  is ,  dan 
c.iJ')!;;     inde  dingen  te  vvefen ,  daar  af  zy  ^wijfcnzijn. 
*^i^''ion,s  waalfdc  Lid  fchijnt  hy  niet,dan  in  de  woorden  alleen,van 

fSr/Ju  my  te  verfchillen.  Want  als  hy  zegt  dat  de  « geeft  geen  *Menk- 
t"faT«//^  beelden,  of  ^  kundigheden ,  of  ^  ingebore  gemene  kundigheden 
logiundi.  behoeft ,  en  ondertuflchcn  aan  hem  de  smacht  van  te  denken 
XXnat.  toegeeft,  ( te  weten  naturely k  of  ingeboren  )  zo  beveftigt  hy 
i  Mt»u  '  in  der  daat  even  't  zelve,  als  ik ,  maar  ontkent  het  met  de  woor- 
kLUa  v.na-  ^^^^^  ^^ heb  nooit  gefchreven  of  geoordeelt  dat  de  *  geeft 
»^ingebore  denkbeelden  behoeft ,  die  hets  vcrfcheiden  van  des 
il^FlcHiL  2.elfsra  macht  van  te  denken  zijn.  Maar  ik  bemerk  dat'er  in  my 
teptaudi,  enige  "  denkingen  zijn, die  niet  van  °  d'uitterlijke  voorwerpen, 
ncoiiuiio.  ^^^^^  ^^^^  p  bepaling  mijns  wils  voortquamen  ,  maar  van  d'e- 
o oi/iea^cx.  nige  macht  van  te  denken,  die  in  my  is,  zo  heb  ik,om  de  m  denk- 
p-ö!vV,;/.  beeldcn,ofkundighcdcn,  die  de  »  vormen  defer  denkingen  zijn, 
luiio  votun,  y^^^  d'undere  ^aa'nkomigen  of «  gemaakten  t'onderfchciden  , 
^^uc7f!le  hen  "  ingeboren  genoemt ;  op  gelijke  wijfc  als  wy  zeggen  dat 
t"Flrw4  d'edelmoedigheit  fommigegeflachten  ingeboren  is ,  in  ande- 
if^Z%o,;.  ren  zekere  fiekten ,  gelyk  de  jicht ,  of  de  fteen ;  dat  daarom  de 
TM-vclut*  kinderen  defer  geflachten  in  huns  moeders  lighaam  van  defe 
t'  f.uïX"""'  fiekten  geplaagt  zijn ,  maar  om  dat  zy  met  zekere  w  gefteltenis 
w 'ïJSr/.  of  ^  maclit,  om  die  mee  te  dragen,  geboren  worden. 
xF.f«/,^. '  In't  dartiende  Lid  leid  hy  een  treftelyk  gevolg  uit  het  voor- 
t^uonT'  gaande  Lid  af.£)r<rj^^/w«,zegt  hy  (te  weten  om  dat  de  geeft  geen 
ti>mmHnts.  y  ingcborc  dcnkbcclden  behocft ,  maar  d'enige  macht  van  te 
denken  aan  hem  gonoech  is  )  alU  ^  gemene  kundigheden ,  ^  m  degeefi 
b  obrtrvnth  inaedrakt ,  hebben  hun  oorfprong  uit  de  waarneeming  of  c  overlevering 
VFacHiL'  der  dingen:  als  of  de  macht  van  te  denken  niets  door  fichkante 
,optn»:!i  e  weegbrengen  ,  en  nooit  iets  ^  begrijpt,  noch  denkt,dan't  geen 
)Tlrf,p7r'i.  ^twelkzy  vande  s  waarneeming  of  overlevering  derdingen, 
fyTrrX!!"  ^i^^^^^"»  ontfangt.  't  Welk  zo  valfch  is ,  dat  in  te- 

hSenfU  '  gendeel,  de  geen,  die  recht  aanmerkt  waar  toe  onfe  'finnen  fich 
k ïw^r*.  uitftrekken  ,  en  wat '  beftiptelyk  het  geen  is ,  dat  van  hen  tot 
1  pr:edfé.  onfe  ^  macht  van  te  denken  kan  geraken  ,  belijden  moet  dat  zy 
Taftundi!*  de  "denkbeelden  van  geen  dingcn,gclyk  wy  hendoordeo  den- 
n  'idtA.  kingP  vormen ,  aan  ons  konnen  vertonen  :  ja  zo,  dat  'er  in  onfe 
J)'i"rji4rr  denkbeelden  niets  is,  't  welk  aan  de  geeft ,  of  aan  de  macht  van 
q  -Aent»  ^c  dcnkcn  niet  ingeboren  is,  uitgefondcrt  allcenlyk  defe  s  om- 
VürTm-  ftandigheden,  die  totM'ervarentheit  behoren,  te  weten  dat 
w  v  oordelen  dat  defe  of  die  "  denkbeelden ,  die  wy  nu  aan  onfe 

tevrirttuu*.      l  al-.., 

yxidc*,  nlen- 


I 


R.  Des-Gartes  Aanteekeningen.  54^ 
"  denldng  tegenwoordig  hebben  ,  tot  enige  dingen ,  buiten  ons  =■ 
geilek    tocgepaft  worden ,  met  om  dat  defe  dingen  die  denk-  " 
beelden  deur  dc  •=  werktuigen  der  finnen  in  onfe  ceeft  inTefon  ' 
den  hebben;  maar  oradatzy  echter  iets  hebbe^^inaefon(^en'"■''''*'"■ 
t  welk  dc  geeft  gelegentheit  heeft  gegeven  orn  doorlje  mpcht'  l^'T" 
hem  mgcborcn.defe  denkbeelden  eer  in  defe,  dan  in  een  !rnde,-è  "* 
tijt  te  d  vormen.  Want  daar  is  niets,  't  welk  van  ,  d'uittcrlvl-e/-™""''''"" 
voorwerpen  deurdefwcrktuigendcrfinncn  tot  onics  aeeft  in  f 
gaat,behalvei>  enige 'nichamcl>jkcbewegingen,gelyk»«AS.i[..H"r"'"^ 
ftrzcn^m  tnegemiende  Lid,  mt  mijn '  beginfclcn  verfekert  M'iori^"""''"' 
vyy  "  bevatten  niet  hocdanigdc  bewegmgen  lUvcn.nog  de  ee!&- 
Ital tcn.daar  uit  gcrcfen.in  de  ■»  werktuigen  der  finnen  aemaakt  ? 
yorden ,  gclylc  ik  bredclyk  ,n  mijn "  ren^.eM'^^de  verklaar  "  -P""- 
hebidaar  u,t  volgt  dat  de  u  denkbeelden  felven  der  bewegingen  p  S:., 
en  geftalten  ons  'i  ingeboren  zijn.  En  zo  veel  te  meer  moeten  '  !r"- 
de  r  denkbeelden  der  pijn,  verwen ,  klanken  cn  diergelijke  din- 
gen  ingeboren  zijn ,  als  onfe jgeelt ,  by  gclegenthcr:  vin  e  i^e  '"^ 
Ijghamely  ke  bewegingen  ,  hen  aan  fich  kan  vertonen  •  wint  zv  l', 
hebben  geen  gelykheit  met  de  .lighamelijkc  beweg  4n  S T"- 
wat  kan  men  wanfchikkelijker  bedcnken.dan  dat  aUedeü^eire' 
ne kundigheden.die inonfe"geeft  zijn.uit  defe  bewcp-ino-en  rii- « 
len ,  en  zonder  hen  niet  konncn  wefen  ?  Ik  wilde  wefdat  d'^nfe  «"''''Z' 
my  leerde  welke  defe  licharaelyke  beweging  is,dlc  in  onfe  creeft-  ï  ^"'""'^ 
enige  gemene  kundigheit  »  vormen  kan ;  tot  een  voorbeePt 
dc  dingen ,  dse  aan  een  darde  de  zelven  zjjn ,  de  welven  onder  z.,ch  -  tin  nV? 
enige  andere :  want  alle  defe  bewegingen  zijn  befonder  Ten  d  ie ' 

kundighedenyalgemeen  enhebbengeen^gemcenfchapn'è?:^^^ 
uc  oewegmgen ,  en  geen»  betrckkclykheit  daar  tOG.  cDivin^  re, 

denkÜH^",^^''^"  n'-^^' '"^    ^erfekeren  dat ^Gods  -IS^L 
denkbeelt  zelf.'t  welk  in  ons  is.niet  uit  onfe '  macht  van  te  den-  """" 
ke„,den welke zya, „geboren is,  maar««  'goddeHjieopcnbaZ, 
ef  overhvenng,of  .vmrncer^,r,g  der  dmge»,s.  \Vy  zullen  de  do  nrvfn'  ■= 
defef verlekering lichtelifker belfenncn, L wy aanme     fda  i-^'-V. 
men  zeggen  kan  s  iets  uit  een  ander  te  wefen ,  of  om  dat  dit"  ^i^, 
zelfs  naarte  en  voornaamfte  oorfaak  is,  zonder  de  welke  het  niet  ~'- 
wefen  kan,  of  om  dat  zy  alleenlyk  id'afgclege  en  toevallige  oor-  Xt; 
liiak  is ,  namely  k  dc  gene ,  de  welke  aan  M'ecrfte  of  vooniaam  "  '"/"f"/. 
fte  oorfaak  gelegentheit  geeft  van  in  deen  tijt  beter,  daninTlri'L 
d  ander  haar  'uitwerking  voort tc  brengen.  In  dcfcr voeden 
zijn  alle    wcrkmcclters  de"  voorname  en  niaftc  oorfaak  van ''.^'.fT'' 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


346     R.    Des-Cartes  Amteekeningen. 
^  ^^^.luiiiwcrkcni  maar  de  genen,  die  gebieden,  of  loon  beloven  om 
*cnurt/&"  dele  werken  te  maken ,  zijn  de « toevallige  en  d'afgelege  oorfa- 
i7wit/o.  ^^^^  zy  miflchicn  niet  gemaakt  fouden  worden,  zo  defe 

couj^rv.tuo  kllen  'c  niet  bevolen  hadden.  Maar  ^d'overle vering,  of  ^  vvaar- 
u  cwï* «.  i^emmg  der  dingen  is  dikwijls  fonder  twijffel  d  d'afgelege  oor- 
rrjHa,  faak,en  nodigt  ons  dat  wy  op  ^'t  denkbeelt,'twelk  wy  van  God 
f  [llh.iV8.  l^oiinen  hcbben,mcrken,  en  dat  aan  onfc^denking  tegenwoor- 
g  Caufa^pro-  dig  vertonen. Dog  wat  de  s  naaftc  uitwerkende  oorzaak  van  dit 
Ttnx'^^^"  denkbeelt  is,  kan  Van  niemant  gefegt  worden  ,  dan  die  acht  dat 
h  men  noit  iets  van  God  kan  verltaan ,  behalven  hoedanig  deze 

iolfhrZth.  naam  God  is,  of  hoe  de  ^  lighamelijke  geftalte  is,  die  van  de  fchil- 
^  ^ucZ\  ^^^'^i  om  God  te  vertonen,  ons  voorgehouden  word.  Want,  zo 
v^  'pni»r4,  de  i  waarneming  door  '^'t  gefigt  gefchiet,  vertoont  zy  door  haar 

0  ^  wX*.  ^^S^  kragt  van  de '  geeft  niets,dan fchilderijen,en  nog  fchilde- 
^v,%'.'.  &'  rijen ,  die  uit  d'cnige  ^  verfcheidenhcit  van  enige  lighamelijke 
l'üJ'iifen»  beweging  beftaan,  gelyk  onfe  Schrper  felf  leert :  indien  zy  door 

.  "  't  gehoor  gefchied,  zo  vertoont  zy  nicts,dan  p  woorden  en  na- 
sKi^T'    iï^cnj  maar  indien  zy  door  qd'andere  (innen  gefchied,  zo  is 'er 

1  ^,.d,w^  mets  in,'t  welk  tot  God '  toegepaft  kan  worden.  En  zeker,  dat 
w  Tu};r/i  ^ct  geligt  niets, dan  fchilderijcn,en '  't  gehoor  niets  dan  woor- 
6-Hr(,,  cien  of klanken  eigentlyk  en  door  fich  vertoont ,  is  ieder  be- 
ys«""(/ïc/tt4.  kent:invoegendatalledingen,daaropwy  behalven  defe^woor- 
VFlu'inu  '^^^  fchilderijen  denken,  als  der  felver  y  betekcniilen  aan  ons 
<^inand,.  door  ^denkbeelden  vertoont  worden,die  niet  van  elders  komê, 
Vpounua,  onT<^  vermogen  van  te  denken,  en  dieshalven  met  haar 
d  JiobUnX  ons  b  ingeboren, dat  is<=  door  magt  altijt  d  wefentlijk  in  ons  zijn- 
c  want  in  enig  vermogen  tc  wefen,is  niet  ^door  bedrijf,maar 
^  tAfücuiui"  alken  s  door  mngt  te  zijn  5  om  dat  de  naam  felf  van  ^  vemnogen 
*  nitts  anders,  dan '  magt  betekent.  Maar  dat  wy  van  God  niets, 
nF.u«/t.«.  behalven  dcnaamjOpt  lighamelyk*'  beeltenis, konnen  kennen, 
k  epiüii!'  ^^'^^^  niemant  verlekeren,dan  de  gecn,die  fig  opcntlyk  een  ^  god- 
•''^jlnXtiui  v^^^ochenaar,en  ook  van  alle  ^verftant  berooft, belijd  te  wefen. 
D  ofiiiio  de '  Na  dat  onfcSchryver  dit  fijn "  gevoelen  vanGod  vertoont  heeft, 
jj^».  verwerpt  hy,/»'^  vtifnendc  Lui,  alle  dc«  bewijsredenen, daar  mee 
lu  "  ik i'Gods  wcientlykheit  betoogt  heb.Zeker,ik  kan  my  hier niec 
i;'«?t"i'*''  verwondering  over  9't  vertrouwen  van  defe  menz  onthou- 
i*coufide,iüa^  den,  om  dat  hy  acht  dat  hy  zo  ligtelyk,  en  met  zo  weinig  woor- 
I  Mcdiuvo.  ^^^^  allesjdat  ik  door  een  lange  én  ernflige  r  bedenking  en  over- 
i  Compofi{i,  weging*  te  zamen  gezet,  en  in  een  geheel  bock  verklaart  heb  y 
i  tvcrurc.  ^  Qj^^y ^i-peii  kan.  Alk  redenen,  dk  ik  hier  toe  bygebragt  heb  » 

kon- 


R.    Des-Cartes  Amteekeningen.     3^7 ,T^,f,ru% 
Iconnen  tot  twee  a  toegepaft  worden :  d'^Eerfte  is ,  dat  ik  gctoont  f;'^,^  „,t/t/, 
heb  dat  wy Gods  kennis,of  denkbeelt  hebben,'t  welk  zodanig  fiv/ldZ, 
is,  dat,als  wy  lang  genoeg  daar  op  geraerkt,en  op  defe  wijfe,die 
ik  verklaart  heb ,  de  Taak  overwogen  hebben  ,  wy  uit  des  felfs  ïï« 
aanmerking  alleen  bekennen  dat  het  niet  anders  kan  zyn ,  c  of  57"^^'/"*,^ 
God  is  wefentlyki  omdat  ^  in  des  felfs  bevatting  niet  alleenlyk  vdconun. 
^  mogelijke, of  gebeurelijke,  gel y kin  de  ^'denkbeelden  van  alle  f /'ï*, 
andere  dingen, maar  heel  s  nootfakelijke  en  werkelijke  wefent-  ^J^^fl^'"^ 
lykheit  begrepen  word.  Defe  reden,  die  ik  niet  alleen  voor  een  cx^fi.nuJl 
zekere  en  blykelijke^^  betoging  acht,  maar  ook  van  meer  ande- Jj^^J]"'*- 
ren,  die  in  '  geleertheit  en  vernuft  boven  anderen  uitfteken,  en  i  vo'driHi 
haar  met  vlijt  onderfocht  hebben  ,  daar  voor  gehouden  word,  tlllm', 
defe  reden  zeg  ik ,  word  van  de  ^  Schryver  van    TUi^fchnft  dus  k  ^^-n'^r 
Wederlegt:  Onfe  1  hevmmg  van  God,  ofm  gods  denkbeelt,  m  onfe  geeft 
^  wefentlyk^z.tjnde^is  een  be\vi]s,dat  met  krachnggenoeg  ts  om  Gods  wefent-  \ionccptttf, 
lj/k,heit  te  tonent  dewijl  niet  alle  dingen  wefentlyk  z.ijn,  welkers  bevatting  in 
ons  p  waargenomen  word.  Hy  toont  door  defe  woorden  dat  hy  mijn  "  E^-^pn-- 
fchriften  wel  gelezen  ,  maar  hen  geenfins  heeft  konnen,  of  wil-  ^'^vl^ZX' 
len  verllaan.  Want  dc^ikracht  van  mijn  bewijs  word  niet  'afge- 
nomen  van^'taenkbeelt,m't  algemeen  genomen, maar  van  des  s  /rua,n«<. 
zelfs  befondere  *  eigenfchap,die  m't  denkbeelt, 't  welk  wy  "  van  rp;^^^,-^j  ,^ 
God  hebben,  zeer  klaarblijkelyk  is  ,  eningecn  ^bevattingen  uDcDeo..  ' 
van  andere  dingen  gevonden  kan  worden  j  namelyk  van  de 
''nootfakelykheit  der  wefentlykheit ,  die  tot  de  v  hoping  der  exijienti*, 
volmaaktheden,fonder  dewelk  wy  God  niet  ^verftaan  konnen,  Jf^f^Zn», 
vereifcht  word.'/  ^nder « bewijs,  daar  mee  ik  betoogt  heb  dat  ^  /«t^^err 
God  is,  heb  ik  hier  uit  genomen ,  dat  ik  klaarblijkelyk  heb  be- 1;^,'^"'""" 
wefen  dat  wy  geen  ^vermogen  Touden  hebben  om  alle  defe ''-^'^'o»/?''*- 
volmaaktheden,  die  wy  in  God  e  bekennen,  te  verflaan,  indien  c 
't  niet  waar  was  ^ dat  God  wefentlyk  is,  en  dat  wy  van  hem  §  ge-  f;";^/^"^;^ 
fchapen  zï]n.OnfeSchryver  meent  dat  hy  dit  klarelyk  los  gemaakt 


lierf. 


Deo: 


heeft,  met  te  zeggen  dat  het denkbeelt ,     welkjwy van  God  hebben^  , 
niet  meer  dan  de  k  bevatting  van  enig  ander  dmg  onfeeige  ^  kjachten  van  te  h  idcA 
denken  overtreft.  Indien  hy  met  defe  woorden  alleen  verllaat  dat 
defe"*  bevatting ,  die  wy,  fonder  hulp  van  overnatuurlijke  ge-  J  f^'V^^lT- 
nadcj  n  van  God  hebben,  niet  min  naturclyk  is  als  d'andcre  be-  mi:tL/>t«f. 
vattingen,  die  wy  van  andere  dingen  hebben,   zo  is  hy  met  my "  '^^^  ^-'o, 
van  een  gevoelen;  en  hier  uit  kan  niets  tegen  my  bcfloten  wor-  lenu"""'  * 
den.  Maar  indien  hy  acht  dat  in  die  bevatting  niet  meer  P  voor-  l^'f^'^^""'^ 
werpelijkc  volmaaktheden,  dan  in  alle  d'anderc  dingen,^  gelij-  w%«. 

Xx  2  kelyk^'^'*- 


34S    R.  Des-Cartes  K^mteehningen, 

zinvoivtrc.  ^cl y k  gcnom cii ,  ^begrepen  worden  ,  zo  doolt  Iiy  opentlvk - 
want  Ik  heb.  mijn  i>bcwijsvan  deze  enige  c  overmaat  der  voll 
c£rc4^*    maakcheden,  door  de  welke  onfc'  bevatting  van  God  d'andere 

i>cvauingen  overtreft,  genomen. 
cTt-;,.M   1  ^'l'^'^'J  overige  ieden  heeft  hy  niets  aanmerkenswaerdig,  dan 
VS  n>L,,  '  d  eigenfchappen  van  de  ziel  f  onderfcheiden  willende , 

«''/fSJ'i*  zeer  ^  verwardely k  en  oneigentlyk  van  hen  fpreekt.  Ik  heb  ge- 
io^i^ro'pnè.  ^egt  dat  men  alle  defe  eigenfchappen  tot  twee  voornaamften 
hiyruui.  » tocpaflen  kan,  van  de  welken  d'een  de  ^  begryping  van  't  ver- 
i  uV.rr..  ^^^^^.^,en  d'ander  de » befluiting  of  bepaling  van  de  wil  is,die  van 
i      ™  en  u  wtl  genoemt  word.  Daar  na  deelt  hy  't  geen, 

j  iy.ur».>,a-  ciat  liy  verJUm  genoemt  heeft,  in  <^ é^egrijping  en  ooM ;  en  in  defe 

nrS;:  ^^^t'  ^^^^  ^^^y-  ^^^^^^     >  men,  behalvea 

n  i^iunu^.  GC  bcgnjping,  die  om  foordelen  vereifcht  word,  ook  p  bevefti 
l^^TS:.  ontkenning  behoefde ,  om  de  ^  vorm  van  't  oordeel  tê 

y^jpr,7.a::c.  Iteiicn  ,  cn  dat  dikwijls  aan  ons  vry  ftont  onfe  « toeftemming 
rw/I;.  '-iCj^Lcr  te  houden,  fchoonwy  de  liiak  begrepen,  heb  «'t  bedrijf 
f  fi        ^  ^^^'^^jc" '       'üleenlyk  in  "  toeftemming ,  dat  is  in 

iUci^lji.''  t^evca-iging  of  ontkenning,  beftaat,  niet  tot  de^beeriiping 
tvcrUant,  maar  tot  de  v  befluiting  of  bepaling  van  de  wü 
u-^'lfr^Jio  ^toegcpaft.  Wyders,  onderde  ^gedaanten  van  begrijpins  telt 
7^:^:^  V  ^^\ee"ly  1^  de  b      .herdenKmg,  en  ^  inbeelding:  daar  uit  men  ver- 
itaan  kan  dat  hy  geen  ^  fuivere  verflaningjdat  is  een  verftanino-, 
S^cn  Uighamclijke  bedden  verkeert,  toelaat  ^  en  dat  Iw 

?^^//     ^l-""'  n'^'^f  "^^i  "^^-^  Seen  g  kennis  van  G  od ,  noch  van 

ï?;tV  i^en  chchjkc  1^  geeft,  nog  van  andere  onlighamclijkc  dingen 
V^c'T-  ^  ^'  .  ^  geen  andere  oorfaak  van  defe  faak  vermoedcn,dan 
c^.::ii.n.  '  uenkingcn,  die  hy  van  die  dingen  heeft.zo  verwart  ziin. 

5X;.:W;4eeHcirver^^^^  Ytu^'  "^'^  van  alle  Mighamelijlcc 

c 7'«r.«     üceiacn  i  vei  Ichciden is,  in  lich  bcipcurt. 

.ei^Htt  r-*^'  '1^^'=  wo°'-^en ,  uk  een  van  mijn 

"'P'";     fl  , /'"'SMomcn.daarby:  Daar zjjnge,„ ,  die nchuhjkerL 

i  '  J'-h'inhchgcn ,  ofgevemjden.  Ik  zie  niet  wat  h y  Iiier  mee  alinwii. 

fj;;'?r  ^"  Y  ;        ''■^^l  '•'^  miirchicn  tot  de  igeveinftheit  coepalh 

^v.v.rfa.  om  dat  Iiy  in  veel  plaatfenrfpotredenen gebruikt  heeft :  maar 

r^r.'  acht  niet  aat  hy  door  dele  middel  tot  ^  hoge  naam  van  god- 
et/i/^r/w./ivruehtighcit  zal  geraken. 

i;  Voorts,ik  ben  hier  gedwongen  te  belijden  dat  ik  'van  fchaam- 

\  vorcadefe  Schrjvery  als  een  "  man  van  feer 

»ij.piniitts.  deur- 

kl'udvrefhJJ'itn'ii--.  u  Vir  pcrQiieaciJIim  ingenU» 


leert ,  die  ik  niet  voor  de  mijnen 
n  ik  fulks  fchreef,  had  ik  no^r  pcen  cSulZ,, 


R.    Des-Cartes  u^Meckenrngen,  349 

dciirfichtig  vernuft,  geprcren,en  ergens  gefchrcven  heb,  dat  ik 
acht  dat  hy  geen'"' gevoelens 'Meert , 
2,011  willen' kennen.  Maar  toe; 

proef  van  hem  gc{ien,in  dewelke  hy  geen  ^'getrouwe  uit?<±rij-)i^' 
ver  had  gewecft,  dan  alleenlyk  eens  e  in  't  woort je  een,  't  welk  c'iTvMm 
fo  qualylc  aan  hem  gelukt  was,dat  ik  verhoopte  dat  hy  voortaan 
niet  zodanig  fou  darren  aanvangen  :  en  om  dat  ik  fag  dat  hy  in 
d'overige  dingen  met  grote  genegentheit  de  f  gevoelens,  die  ik  f  opmontu- 
de 5  waarften  acht,  omhelsde ,  zoTchreef  ik  dit  zijn  vernuft  en  \  \n£Jilm 
deurfichtigheit  toe.  Maar  de  veelvoudige  ervarenheit  dwingt  of^rf^ic*" 
my  nu  t'achten  dat  hy  niet  zo  feer  door  liefde  tot  waarheit ,  als 
wel  tot  nieuwigheit,  gehouden  word  :  en  dewijl  hy  al  't  geen  , 
dat  hy  van  anderen  geleert  heeft ,  voor  oud  en  afgelleten  acht, 
zo  is'cr  niets,  dat  hem  nieu  genoeg  fchijnt,  dan  't  geen ,  dat  hy  j  ^-^^^p^^ 
^  uit  zijn  eige  harflenen  uitgefloten  heeft.  Maar  hy  is  zo  onge-  <='rebro  r,-" 
lukkig  in  lijn  ^  vindingen ,  dat  ik  noit  in  zijn  gefchriftcn  enig  '^]t'll„ta 
woort  ('t  welk  hy  nog  uit  anderen  uitgefchrevcn  had)gemerkt 
heb ,  of  ik  oordeelde  dat  'er  enige  doling  in  begrepen  was.  Ik  1  opimone,^ 
moet  dan  alle  de  genen  vermanen  ,  die  fich  inbeelden  dat  mijn  ,wïïw'* 
^gevoelens  van  hem    voorgefproken  worden,dat'er  geen  zijn,  P''yfi"u 
(niet  alleenlyk"  in  d^OvernatmtYkiindige  dimgo-n,  in  de  welken  hy  p  iaS^rf 
opentlyk  my  tegenfpreekt,maar  ook  "  in  dc Natfi^jri^midigen,van  m  ^«'traéict^ 
de  welke  hy  ergens  in  fijn  gefchriften  handelt)  die  hy  niet  qua-  Yj^^^'P"^'*^' 
lyk  voorftelt,  en  fchend:  in  voegen  dat  ik  meer  t'onvreden  ben 
van  dat  zodanig  een  r  Leeraar  mijn  fchriftenM  handelt ,  en  aan-  [h». 
neemt  hen  te  verklarenjof '^op  tc  fmckkcn,  dan  dat  enige  ande- " 
ren  hen  met  de  grootfte  ^  heftigheit  beflrijden.  'i^'i/'mu 

Want '  van  deze  bittere  tegenftrevers  is  'er  niet  een,dic  ik  ge-  fvirTorda 
fienheb,  of  hy  fchrijft  my "  gevoelens  toe ,  die  zo  verre  van  de 
mijnen  ,  als  de  hemel  van  d'aarde ,    verfcheiden,  en  zo  "  wan-  Ts^n/ilw/* 
fchikkelyk  en  ongcrij  ml  2ijn,dat  ik  niet  vrees  dat  zy  v  enig  ver-  ^'^rogare. 
ilandig  man  vroed  fullen  maken,  dat  zy  de  mijnen  zijn. Terwijl  c  iZl}ophtt 
ik  dit  fchrijfjWorden  my  noch  twe  nieuwe  boekjes  toegcbraft,  d^>«'»^"'ir* 
van  enig  dusdanig  tcgcnflrever  gefchreven  ,  in'teerït  vanlic  S'"i>t,m* 
welken  begrepen  is  dat  '^y  enige  ^  •J^emvelingen  z.ijn ,  dieafie  zxker  '^'-^^'^re. 
ïïeloof  ^  aan  de  zwinnen  afz^eggen  te  weigeren  ,  en    beweren  dat  de   Wijs*  ^anautde 
^egengm  ^  Godkonnen  ontkennen ,  en  van  des  z^elfs  wez.entlykfjeit  twijf- 
felen,  en  die  onder tujfc hen  de  '^bedrijvelijke  kcnnijfen  VM  God  ,  door  d,€  maua. 
niitHHY  de  fmenfchelijke geeft  s  ingeplant ,  de  \, gedaanten  en  •  denkpeeldca^^  ^'^'^^^ 
toeftaan,  lu  't  ander  word  gezegt  dat  defe  k  Nieuwelingen  jimtel)\  \  idexl  *' 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


3^0      R.   Des-Cartes  Amteekeningen, 
A-s^fr^uvi.  uitfpreeken  dat  (^od  niet  alleenlyk.^  ontkennigljk^  maar  ooJ^^  jlelliglyk^ 
c  '  d'^fiitwerkende  oorfaak^van  zJchgenoemt  moet  voorden.  En  in  defe  bei- 

cicni  (Ut  '  de  boekjes  word  niets  anders  gehandelt,  dan,  dat  men  daar  veel 
f^;^*"-^-"'''""^  bevvijsreedenen  ophoopt, ^  om  te  bewijfen  ,  voor  eerft  dat  \vy 
c  pro.  in't  lighaam  van  onfe  moeder  geen  f^tf^^n;W;;4.^  kennis  van  God 
*f  7!im,o  gehad  hebben ,  en  dat  dieshalven  geen  sbedrijvelijke  gedaante 
a(tffn!i<,^  en  denkbeelt  van  God  onfe  geeft  mgeboren  is :  ten  twedcn  dat 
yvy  God  niet  behoren  te  loghenen^  en  dat  men  de  genen,  die  hem  loghenen^als 
nÓü  godverloghenaars  en  door  de  wetten  moet  ftrajfen.  Ten  darden  einde- 

7J/eniZT'  ly k,  dat  God  niet  ^  d'^mtwerkende  oorfaak  van  lich  zeifis.  Ik  zou 
iclnfhjn-  y^^^  konnen  onderftellen  dat  dit  alles  niet  tegen  my  gefchreven 
\icnl)Hi  *  isjom  dat  men  mijn  naam  niet  in  defe  boekjes  vind, en  om  dat'er 
geen  der  gevoelens  is,  de  welken  daar  in  bcftreden  worden,  die 
ik  niet  geheel  wanfchikkelyk  en  valfch  acht.  Maar  dewijl  zy 
iiietongelyk  zijn  met  degenen  ,  diealreê  dikwijls  door  andere 
menfchen  van  gelijke  llach  uit  laftering  my  aangetegen  zijnjen 
dewijl  men  geen  anderen  kent, aan  de  welken  men  hen  kan  toe- 
eigenen: eindelyk>dewijl  veel  niet  twijfFelen  dat  ik  de  geen  ben, 
tegen  de  welken  defe  boekjes  gefchreven  zijn,zo  fü  ik,  by  defe 
gelegentheitjder  zei  ver  Schryver  vcïm2.v\QnyVoor  eerfl  dat  ik  by 
^'^'^•^ i^ingebore  denkbeelden  nooit  iets  verftaan  heb,  dan 't  geen, 
\%>rcisis   *t  welk  hy  zeifin  de  zefte  zijde  van  zijn  lefte  boekje,^  met  uitge- 
l'^i^uur^"  drukte  woorden,  beveftigtheeft  waar  te  wefen ,  namdyk  dat 
11  Nobutn*  ^  van  naturen  "  in  ons  is  de  o  macht  fda^r  door  wyGod  konnen  kjnnenM^'üV 
'iF.,cHitM       weet  niet  of  defe  p  denkbeelden    bedrtjvelyk^,  of gedaanten 
Yidcx,      zijn,van^  't  vermogen  van  tc denken  verfcheiden,en  ik  heb  fulx 
q  ■^^'^'^Us.  i^ooit  cefchreven,  noch  eedacht:  ja  ik  ben  verder  en  vreemder, 
5  ?u^ii>tM    dan  lemant  anders,  van  dit  *  overtollig  huisgewaad  der  Ichoolflc 
7's!i'i"rv*i-  vvefigheden,  en  dit  zodanig ,  dat  ik  my  niet  van  lachen  kon  ont- 
cna  fufpeiU'  houden,toen  ik  defe  grote"  vergadering  zag,  die  defe  man,min. 
(iduScoia-  jjjhicn  geenfins  quaat,  met  grote  arbeit  te  zamen  vergadert 
heeft, om  te  bewijfen  dat  de  kinderen  de  ^^'bedrijvelijke  kennis  van  God 
hebben,  terwij  lz.y  in  hrm  moeders  lighaam  z^ijn ;  als  of  hy  in  defer  voe- 
«nu^iis  Dei.  gen  treffely  k  tegen  my  ftreed.  Ten  tweeden^  dat  ik  ook  nooit  ge- 
X  Dcttrn  ^ffc         hcb  ^  dat  men  God  moet  entliennen ,  of  dat  hy  ons  kan  bedriegen  ,  of 
dat  men  van  alle  dmgen  moet  twijfelen,  of dat  men  alle  geloof  >'  aan  de  finnen 
€fe  .ibru-rah'  afz^eggen  en  weigeren  moet ,  of  dat  de  droom  niet  van  '/  waken  t^onderfchei- 
dentsy  of  diergelijke  dingen,die  door  d'onkundige  lafteraars  my 
fomtijts  voorgeworpen  zijn  :  dat  ik  alle  defe  duigen  met  zeer 
uitgedrukte  woorden  heb  verworpen, en  meezeer  krachtige,ja 

ik 


Jt  Arwn  en- 
W  Coim'.io 


R.    Des-Cartes  Amiechnrngen,  351 
ik  dar  zeggen  met  krachtiger  bewijsredenen,  dan  zy  van  iemant 
voor  my  weerlegt  waren,wederlegt  heb. En  op  dat  ik  ditbeqiia- 
melijker  tn  krachtiglijkcr  zou  doen, zo  heb  ik  in't  begin  mijner 
a Bedenkingen  alle  dele  dingen  ^'als  twijffelachtig  voorgeftelt , 
die  niet  van  my  eerfl  gevonden  ,  maar  van  dc  Skeptifchen  alreê  b  r4„^«4;» 
overlang « verbreid  waren.  Maar  wat  is  ongerechtiger,  dan  aan  '^J^:-^'^*-  ^ 
enig Schry ver gevoelens  toe  te  fchrijven,  die  hy  alleenlyk  do^^^LX'^* 
«met  dit  gemerk  verhaalt,  opdathy  hen  wederleggen  zou  ?  cf<,/„r. 
Wat  is  f  wanfchikkelijker ,  als  te  verdichten,  ten  minflen  in  die  f  i^^ctu^ 
tijt,  in  de  welke  defe  valfche  gevoelens  voorgeftelt ,  en  noch 
niet  wederlegt  worden ,  dat  men  hens  voortleert ,  en  dat  dies.sjjj^^«»»f«?* 
halven  de  geen ,  die  de  ^  bewijsredenen  der  godverloghenaars  h£jrr!!i7he^_ 
by brengt, '1  een  tijdelijk^godverloghenaar  ts  ?  Wat  is  kinderlijker,als  "ZIh'^"^ 
te  zeggen  ,  indien  hy  ondertuHchen  fterft ,  eer  hy  '  z^ijn  verhoopte  i  Sua  i,, 
^f/(7^/«^gefchreven  of  gevonden  heeft,  dat  hy  een  godverloghe-^'""^^''^''* 
naar  lal  llerven ,  en  dat  hy,  ^  tot  een  voorgang  ,  een  fchadelijke  amcj. 
lering,  geleert  heeft  ?  en  dat  men  geen  c^uaat  moet  doen ,  op  dateer  goet  ^'"^  • 
uitkpomt,cn  diergelijke  dingen?  Iemant  fal  millchien  zeggen  dat 
ik  defe  ^  valfche  gevoelens  niet  als  van  anderen,  maar  als  de  mij-  J 
nen,  bygebracht  heb.  Maar  wat  doet'cr  dit  toe  l  vermits  ik  in^"^'^'**' 
't  zelve  boek,in  't  welk  ik  hen  heb  bygebracht, hen  alle  weder- 
legt heb.  Ja  men  kan  uit  «"de  naam  en  opfchrift  van't  boek  zelf 
verllaandat  ik  "  zeer  verre  ben  van  daar  aan  te  geloven,,  vermits  ui'ianeaiit^ 
daar  'm°  betogmgen  van  Gods  wefentl)  Inheit  belooft  worden.  Is'er  iemant  o  tJ^^o». 
zo  dwaas ,  dat  hy  acht  dat  de  geen  die  zodanig  een  bock  maakt 
niet  weet,terwijl  hy  d'eerfle  bladen  daar  af  fchriift,wat  hy  aan-  ^f/J 
genomen  heeft  inde  volgende  bladen  te  betogen?  Ik  heb  defe 
tegenwerpingen  als  de  mijne  voorge{lelt,om  de  llijl  der  beden- 
kingen, die  ik  de  bequaamfte  geoordeelt  heb  om  de  redenen  te 
verklaren  ,  zulks  vereifcht.  En  indien  defe  reden  aan  onfe  be* 
rifpers  niet  voldoet ,  zo  wilde  ik  wel  weten  wat  zy  van  de  heili- 
ge Schrift  5  by  de  welk  geen  menfchelijke  fchrifccn  te  vergelij- 
ken zijn.zullen  zeggen^ls  zy  daar  in  enige  dingen  {icn,die  men- 
niet  recht  verftaan  kan ,  't  en  zy  men  ondcrflclt  dat  zy  als  vaa 
bofe  menfchen  ,  of  ten  minllen  van  anderen  ,  dan  van  de  heilige 
Geeft, of  van  de  Profeten  ,  gefegt  zijn  :  gely  k  defcn,  in't  twee- 
de hooftdeel  van  de  Prediker :  Wt  niet  beter  t"* eten  en  te  drmken ,  en 
aan  mtjn  zetelde  goederen  van  mijn  arbeit  te  tonen  ?  en  dn  is  van  Gods  hant. 
Wie  zal  z.0  z^welgen.en  in  v^ellaflen  overvloejen.als  ikj  en  in't  volgende 
hooftdeel  :  Ik^  M  in  mijn  hm  van  de  kinderen  der  menj chengejegt  da^ 

God: 


352  R.  Des-Cartês  Amncekcnïngen, 
Codbenfal  beproeven,  en  den  heeften  gel)k^  tonen  te  mfen,  Dteshalven 
don  der  gang  van  de  menf :h  en  de  beeflen  is  een,  en  hebben  beide  een  voor^ 
waarde»  Geljk^de  menfch  Jlerft ,  zo  ft  erven  ook,,  ademeu  alle  g^lij- 
kel}k  'y  cn  de  menfch  heeft  niets  meer ,  dan  een  beeft,  en  zo  voort.  Ge- 
loven zy  dat  de  heilige  Geeft  daar  aan  ons  leert  dat  men  zijn 
buik  moet  toegeeven ,  in  vveelden  over  te  vlocjcn  ,  en  dat  onfe 
zielen  niet  meer  onflerffelyk  zijn  ,  dan  die  van  dc  beeflen  ?  Ik 
acht  dat  zy  niet  zo  ontfinnig  zijn.  Maarzy  behoren  ook  niet  tc 
lafleren  dat  ik  in 't  fchrijven  niet  dcfc  ^achterkoufigheit  heb 
gebruikt ,  die  nooit  van  enige  andere  fchry  vers,  jaook  niet  van 
de  heilige  Geeft,  waargenomen  zijn. 

Eindelyk,  en ^/^r^fVw  vermaan  ik  de  Schryver  defer  boek- 
eS'v^''  jes  dat  ik  nooit  gefchrevcn  heb  dat  Godmet  alUenlyky  onilzemigljl^, 
\  unul'^i'  ^^^^         flelliglyk.  d^mwerk^ende  oorfauk^van  ftch  genoemt  moet  wor- 
citmj^t.     den  ;  gely k  hy  'in  d'achtfte  zijde  van  zijn  lefte  boekje  zeer  roe- 
kelooflelyk  verfekert.  Men  onderfock,  lees  en  deurlees  mijn 
fchriftcn;  men  fiil'er  noit  iets  diergclyk  in  vinden, maar't  geen, 
dat  heel  ftrijdig  is.  Aan  alle  de  genen,  die  of  mijn  fchriftengele- 
fen,  of  enige  kennis  van  my  hebben,  of  die  my  ten  minften  niet 
heel  zot  achten  te  wefen,  isklarelyk  bekent  dat  ik  zeer  verre 
van  zodanigc  ^ gcdrochtcn  van  ge voelcns  vervreemt  ben.  En 
i!ko^ii4,  '  dieshalvenbenik  zeer  verwondert  van  wat  het  ^ooggemerlc 
defer  lafteraars  mag  wefen.  Want  indien  zy  den  menfchen  wil- 
len vroed  maken  dat  ik  defe  dingen  gefchreven  heb,  van  welken 
geheellyk  het  tegendeel  in  mijn  fchriften  gevonden  word ,  zo 
behoren  zy  eerft  te  bevorderen  dat  al  't  gecn.'t  welk  ik  in't  ligt 
gegeven  heb,  onderdrukt ,  en  ook  uit  de  geheugenis  der  gencr, 
die't  alreê  gelefen  hebben,  gewifcht  wierd;  want  zo  hing  als  zy 
dit  niet  doen ,  zijn  zy  aan  fich  zeiven  hinderlyker ,  dan  aan  my. 
Ik  ben  ook  verwondert  van  dat  zy  tegen  my ,  die  hen  noit  ge- 
tergt ,  en  nimmer  beledigt  heb,  maar  die  mifichien,  zozy  my 
tergen,  zou  konnen befchadigen ,  met  zo  grote  bitterheiten 
naerftighcit  invaren ,  en  ondertuftchen  niets  tegen  veel  ande- 
l  ^r^Pu  '     ^^"^^  "lering  in  gehele  boeken  wederlegt ,  en  hen 

i^n.ui.a.u  als  hneskcbollenen  «onbefuisden,  of  roekelofen  belacht  heb- 
ben. Ik  wil  echter  niets  hier  by  voegen,om  hen  van't  voornee- 
men,  dat  zy  hebben  ,  van  my  door  hun  boekjes  te  beftrijden  ,  af 
te  trekken;  ik  ziegaerne  dat  zy  my  zo  hoogachten.  Maar  ik 
wcnfch  hen  ondertuflchen  gcfontheit. 

Dii     gcjchrcvcn  t^Eginoiit  in  Hdlnnt ,  vi^t  einde  van 
ti'intcrmMnt  >  in  ^tjAar  16^7. 

ZEVEN- 


3?5 

ZEVENDE 

TEGENWERPINGEN, 

MET 

D'Aaiitekeningen  van  de  Schryver: 

O  F 

REDE  NERING 

VAN 
eerfle  Wijsle^eerte, 

M  YN  Heer, 

^y^"^  ^  vraagt  my  naar  veel  dingen,  aangaande  dit  nicu  ^  Be-  ^ 
m         leed  van't  ware  te  zoeken, en  begeert  niet  allecnlyk  dat 
\  "Tf  ik  daar  op  antwoorden  ü\\ ,  maar  ^'dringt  my  ookftant-  b/"//.«»«r 

B  vaftelyk  daar  toe.Ik  fal  echter  zwijgen, en  niet  gehoor- 

zamen ,  't  en  zy  gy  te  voren  dit  aan  my  toegellaan  hebt ,  dat  wy 
onz  <^  gemoed  gantfchclyk  in  defe  gehele  ^*  Redenering  van  de  d  v.fcrta^ 

fenen  «afleiden ,  die  van  defe  zaak  iets  gefchrevcn ,  of  gefegt  0"^/,^,,,^^^ 
ebben  ,  en  ik  voeg'er  by  dat  gy  uw  ^ vragen  zo  g  fielt ,  dat  gy  isJJiZ'^ 
niet  fchijnt  ^  t'eiffchen  wat  zy  gevoelt  hebben ,  en  *  hoedanig ,  t^^C"* 
of  met  wat  uitgang,  en  met  recht  of  onrecht.  Maargy ,  als  of  i  ^'<"»n'«''. 
niemant  van  defe  dingen  iets  gevoelt ,  gefchre  ven ,  of  gefegt 
had  ,  vraagt  alleenlyk  naar  die  dingen ,  in  de  welken  gy,  ^rnkmi  mecu;' 
bedenken  befich  zijnde,  en  enig  ^nieu  Beleed,  vanfich  inde[^;j^,,^,^/^^ 
Wijsbegeerte  t'oefFenen ,  zoekende,  enige  zwarigheit  ,  zo  nov^ i^bthf». 
't  fchijnt ,  zult  vinden  ;  op  dat  wy  in  defer  voegen  de  waarheit  'il'^t';^,, 
nafpeurcn ,  en  zo   nafpeuren ,  dat  wy  de  wetten  van  de  vrient- 
fchap  en  "eerbiedigheit  tot  degeleerde  lieden  «  ongekreukt  en  „  oo/.rv.n. 
ongequetft  mogen  behouden.  Dewijl  gy  my  p toeknikt,  en 
zulks  belooft ,  zo  flü  ik  ook  op  uw  s  begeerten  en  tockaikking  ZHZf 
antwoorden.  Dieshalvcn,  p^««««. 


Yy 


A  A  N- 


Zevende.  Te gemv er  pingen ,  en  Antwoorden, 


A  A  N  T  E  E  K  E  N  I  N  G  E  N. 

a  Dz/ir/..-  G  y  vraagt  my  naar  veel  dingen.  Tom  ik,  dez.e  ^  Redenering  van  A 
irLi vf  -^^^f^  Schryver  omfangen  had ,  na  dat  ik, vieriglyk  had  ^  verfocht  dat 

c  Koxar*e.    hy  ^[ geen ,     \velk,hy ,  gelyk^ik^hoorde,  op  mijn  "Bedenkingen  van  d'eer^ 
t^^^dfluma  !  ^^''js^s geert  e  had  gefc  breven  j  of  in  't  licht  zou  brengen  ,  of  ten 
fhiiofophin.  minften  aan  my  zenden ,  om  dat  by  d'andere  e  Tegenwerpin- 
tübjtaiones.  ggj^  ^         felve  Bedenkingen  van  anderen  gedaan,  te  voegen, 
i  DtjicrMtif.      iljiiet  weigeren  defe  ^  %edenermg  hier  by  te  fielten ,  en  ook.  niet  tmjffe- 
len  van  dat  ik  de  geen  ben ,  die  hy  hier  aanfpreekt ;  fchoon  my  warelyk,  niet 
g  Meihe  lm  heugt  dat  t/^  oit  aan  hem  gevraagt  heb  wat  hy  van  mijn  S  Beleed  om '/  wart 
"^IIhTxJ'  '  te  Z.OC  ken  gevoelde.  Integendeel^  toen  ik^over  anderhalf  jaar  z^ekere^  Re~ 
h  veiiuiiiu  dentwtfi ,  van  hem  tegen  my  gef :hreven  ,  gef  en  had,  in  *t  welk  ik^oor  deel- 
de dat  hy  de  waar  heit  niet  T^ocht ,  maar  my  't  geen,  ^t  welk^ik,  noitgefchre- 
i  ^ifjinicu,  ^^jj  ^  noch  gedacht  had,  ^  op  te  dichten,  en  aan  teplakX^n ,  hebtkntetgc- 
vemfi  voortaan  te  geloven  dat  aPt  geen ,  ^twelb^van  hem  alleen  komen 
k  Sonet.v^         »  g^^^  antwoort  waerdig  z.oh  we/ en.  Maar  dewijl  hj fich  in  een  ^  Ge- 

1  Dochtna,  broedcr/chap  heeft  begeven  ,  dat  om  fijn  igeleertheit  en  ^  godvruchtigheit 
m  i'ui-i^*  vermaart  is ,  en  welkj  leden  alle  zoodanig  aan  malkander  gevoegt  zjjn,  dat 
r>^ppro'j..-  feUen'iemant  van  hen  iets  doet  i  *t  wetl\,niet  van  alle  ^goetgekent  word; 
Tinftanter  ^0  bekcn  dat  tkjiiet  alleenlykbegeen ,  maar  ook,  °  f^antvafliglyk^  aange- 
*''^i{cietv    drongen  heb  ^  dat  enigen  van  htm  P  Gebroederfchap  fich  verontwaerdiqen 

'  " "  *  ƒ mdan  mtjn  f ihriften  t' onder foe  ken,  en  'r  geen,  dat  daar  in  van  de  waar  heit 
t;  MuMtm^  q  ,DcrvYeemt  was ,  my  aan  te  wijz^en.  Ikjoeb  ookyeel  redenen  by  gebracht , 
om  de  welken  ikyerhaopte  dat  dn  niet  aan  my  gewei^ert  z^ott  worden.  Ik, 
vermaande  ook^dat ,  om  defe  hoop ,  ik  al  't  geen,  't  welk  namaals  of 
r  Socitm.  van  defe  Schryver,  of  van  iemant  anders  van  't  felvc  ^  Gebroe- 
sorwiones.  dcrfchap ,  van  mijn ^ gevoelens sefchrevenwierd  >  ^zeerhoo^r 
^,E>:doiufi'iou  achten,  en  niet  twijftelen  dat  dit,  wiens  naam  het  ook 
llnffiJm  voerde ,  niet  van  hem  alleen,  maar  van  veel "  uit  de  gelcertften 
.!mV«r  en  wijften  van  't  fclve  Gebroederfchap ,  gemaakt ,  onderfocht 
\^X!iU'  verbetert  fou  zijn ,  en  dat  het  dicshalven  geen  gekijf,  geen 
u,.>.r.  bedroch  ,  geen  y  lafteringen  ,  en  geen  ^  onnut  geplap ,  maar 
jlÏÏv;/Tr''*  alleenlyk  feer  bcftandige  en  vafte  redenen  in  fich  zou  hebben , 

2  !.o:!!uuii<u  en  dat  uit  die  *  bewijsredenen ,  de  welken  men  met  recht  tegen 
a"'7^^«M^».  my  inbrengen  kan, .  geen  daarin  achtergelaten  zou.wefcn:  ja 

zo ,  dat  ik  vertroudc  dat  ik  door  dit  enig  gefchrift  van  alle  mijn 


b  Srrores, 


dolingen  verloft  zou  worden;  en  dat,  zo  iets  van  't  geen, 
't  welk  ik  in'c  licht  gebracht  heb ,  daar  in  niet  wederlegt  was, 

zulks 


Zevende  Tegen'iverpmgen ,  en  ^ntmorden,  355: 
zulks  van  niemant  zou  konnen  wederlegt  worden  ,  maar  dat  il; 
achten  zou  dat'et  geheel  waar  cn  zeker  was.  Ik^z.oH  dies  halven  nu 
dit  alles  van  defe    T^denering  oordelen ,  en  geloven  dat  z.y  door '/  kvcl  a  Dtlfenau*, 
van   gehele    Gehoederfchap  g$f  ^breven  was ,  z.o  tk^  TLekerlyk^  mji  dat  b  ^mcvu, 
z.)  geen  gekijf  -i  geen  bedroch^geen  lufleringeny  en  geen  onnut  geklap  infich 
begreep.  tJHaar  zeker ,  dewijl  ^er  enigen  in  zjjn  ,  tlo  acht  ik^t  ongeoor- 
loft ,  te  vermoeden  dat  falkj  van  z.o  heilige  mannen  voortgekomen  is,  8n 
dewijl  ik^in  dcfe  fa.^kjvijyt  c  oordeel  met  vertropt ,  z.o  fal  ik,  hier'^  oprechte-  c  ludidum^ 
lyk.en  getromvel)'\feggen  wat  ''er  my  af  dunkt ,  niet  op  dat  de  letter  enig^  '!a\lTuC  ^ 
Jins  wtjn  woorden  z.9U  geloven ,  maar  alleenlyk,  om  aan  hem  gele gentheit ,  c  mihi 
van  de  waarheit  t"^ onder foek en,  te  geven,  viucainr. 
B     Ik  fal  echter  zwijgen,  en  z.o  voorts  Onfe  ^  Schryver  belooft  ^iiryf^«tw. 
dat  hy  ntemams gefchrift  z.-il  beflrijden ,  maar  alleenlyk^ op  't geen,  dat  tk^s^impugnA- 
van  hem  verf  icht  heb ,  antwoorden.  Ik_      echter  noit  iets  van  hem  ver- 
focht ,  ja  ook^  de  man  noit  gefprokcn ,  of  ge f en  ;  en  hy  ^^fmeed  het  geen  ,  Co"'po>*it. 
't  welk^  hy  vemfi  d^t    "^^'f^  hem  verfoek  >  ten  meefiendeel  ait  de  woorden  , .    ^.  . 
die  in  mijn » Bedenkingen  gefchreven  z.ijn :  in  voegen  dat  kjaarblijkelyk^ü  L^/ 
dat  die  alleen  van  hem  beft  re  den  worden.  D"*  oor  faken ,  om  de  wel  ken  lyy  het  ^.  ^.^^ 
tegendeel  ^  verdicht ,  z.ijn  miffohien  '  eerlyk^en  godvruchtig.  Maar  tk.  ka»  1  :-io>ü/u  'as 
met  anders  vermoeden ,  dan  dat  hy  gelooft  dat'^et  „,  in  def  ?r  voegen  aan  hem  f^J'r^^^  ^  ^ 
vrijer  fal  ftaan  'tgeen  >  dat  hem  lujl,  my  "  op  te  dichten ,  om  dat  hy  my  uit  n  -'tf"xcrc* 
mijn  ƒ  ihriften  niet  van  leugenen  kan  beftrajfen ,  ƒ  :hoon  hy  belijd  dat  hy  hen  ƒ''^/■'^i'"*■ 
niet "  befirijdy  en  daar  by ,  om  aan  zjjn  Isz^ers  geen  \^ gelegentheit^van  die  p  ow^t/r», 
t*  onderfoeken  te  geven ,  die  hy  aan  hen  geven  z.oh  ,  z.o  hy  daar  af fpraky  en 
om  dat  hy  my  liever  7io  *l  onervaren  en  ^  wanfchtkkelyk  ^vil  ^  befchrijven ,  J  I^t»."' 
dat  hy  hen  van   lezjn  van  alle  de  gefchrift  en ,  die  oit  van  my  voort gelip-  ^  ^^hrcrt. 
mcnxjjny  wU^affchrik^ken,  Bm  poogt  hy  door  ziekere  ^ g^rijns  y  mt  de\^!'frZr' 
y^jinkj^en  en  brokken  mijner  'Bedenkingen  x  qftalyk^te  z.amen  gelapt ,  mijn  "^Jf^J-^""/* 
aangejtcht  niet  te  dekkfn,  maar  v  lelijk^  te  maken.  Maar  ik  fal  def ?  grijns  ditaiionnm!' 
aftrekken,  en  wechwerpen;  zo  om  dat  tkniet  tot  het  ambacht  van  toonneeU  ^J^"'' 
fpeelen  gewent  ben,  als  ook^om  dat"*  et  hier ,  daar  ikjnet  een  geeft  elykman ,  fDéformttrf, 
en  dit  noch  in  een  ernftige  zaakje gefchtl  heb,  weinig  betamen  zou. 


Yy  ^ 


EER. 


^iS       Zevende  Tegemmf'mgen,  e»  Antmorde»^ 
EERSTE  'GESCHIL. 

ya.An&<in»  b  Of,  en 

^miu.  Qp        ^'^^^        ''g^tw^ffelde  voor  valfch 

moet  houden. 

GY  vraagt  voor  eerfl  of  deze  wet,  van 'twaretefoeke», 
wettig  is,  te  weten,  Dat  het  geen,  't  welk  ook  de  ^  minfte 
^^maiiom.  twijffcling  heeft,  voor  valfch  te  houden  is.  Omaanut'ant- 
woorden  heb  ik  enige  dingen  aan  u  te  vragen.  I.  Wat  dit,  De 
minfle  twijffcling,  is:  11.  Watdit,  Voor  valfch  te  houden. 
III.  Hoe  verre  voor  valfch  te  houden.  Wat  de  t wij fFeline  aan- 
gaat, ö  . 

cp.r.^r..  [EERSTE  'AFDEELING.] 

LV;m7/1T  Wat  de  ^min/Ie  twyffel'wg  is. 

g  Minimum,     Wat  ïs  dit  ff  Minflc  ?  Ik  fal  u,  fegt  gy ,  met  veel  dingen  niec 
ophouden.  Dit  heeft  enige  twijfFeHng,van't  welk  ik  kan  twijf- 
h^  n./.fca.  fclenof'tis,  dan  of 't^  dus  gehouden  word ,  zeker  niet  roekc- 

looilelyk;  maar  om  krachtige  redenen.  Wyders, dit  heeft  eni-C 
ic/rr^^w,  ge  twijfFcIing,  '  omtrent  het  welk  ik ,  fchoon 't  klaar  aan  my 
jc  G,n,^.  fchijnt ,  van  enige  quade  ^  geleigeell  bedrogen  word ,  die  my 
m  !Jm7'  ^  befpotten,en  door  fijn  ^  liften  en  "  bedriegerijen  te  "  weeo- 
r  aihlta.  brengen  ,  dat  het  geen,  'c  welk  p  warclyk  valfch  is,  klaar  cn  ze- 
l£rJ  ker  Ichijnr.  't  Eerlle  heeft  niet  weinig  twijftelings  :  het  twede 
li  iXf/l  wel  iets ,  maar  de  minfte ,  doch  echter  genoech  dat  'et  twiif- 
i/:.v.;/>;./..,;.fciachtig  gcnocmtword,  en  is.  Begeert  gy  een  voorbeek  ^ 
^coiores.    Dat'er  aarde  cnhcmel  is,  eadat'er*  verwen  zijn  5  dat^ycen 

Vtl'.vü-         ""P""'  ^^'"^  ^'^^ '  ^^J'^  "  twijffelachti|e  din- 

J.nJ.        van  tecrfte  geflacht.  Maar  van  ^t  twede  geflacht  znn  de- 

fen:  Tweeën  drie  maken  vijf  ^  en 't  geheel  is  groter  dan  zijn 

deel,  cn  diergelijke  dingen. 
^JÜZl^L  ^^^^"^^U  Teer  trefi^elyk.  Maar,  indien  't  dus  is,  ik  bid  u,  wat  Hil 
X ir^^mune.  dan  't  geen  zijn,  dat  w  enige  twijflehng  heeft?  Wat  fiil  x  vry  van 
yjjfct  JC,  ^^^g  wezen ,  de  welke  van  defe  y  liftige  geleigeeft  gefpan- 
2^J^^»-'"#'''''iien  word.  Niets,  zegt  gy,  geheel  niets ,  totdat  wyfekerlyk,D 
K/:'l*/ü4,en  uicde  ^  fekerfte  beginfeien  van  d'Oyernatuurku.ndc  gevon- 
den 


Zevende  Tegeniver pingen  ^  en  Ant-ivoor den, 
den  hebben  dat  God  is,  en  niet  bedriegen  kan  :  op  dat  dit  d'eni- 
gc  wet  zy.  Als  men  dit  niet  weet,  namelyk  Of'ereen  Godü^enof 
hy  is,  ofhy  een  bedrieger  k^an  wef  in ,  z.o  dmkt  my  met  dat  men  oit  van  entg 
ander  ding  volkomelykj^eker  k^n  z.tjn.  En  zeker,  indien  ik  (om  hier 
mijn  *  geeft  ganfchelykte  '^bekennen  j  niet  weet  dat'cr  ecir^  .\fc»s;- 
God,  en  een  waarachtig  God  is,  die  defe  quade*'  geleigeeft  be-  cvl^i'^x"^''* 
dwingt,  zofalikaltijt  konnen  cn  behoren  te  vrefen  dat  men  ^^«r"" 
my  bedriegen ,  en  't  valfche  onder  de  ^  fchijn  van  't  ware ,  als  e  sptJUi 
Idaar  en  zeker ,  voorliouden  fal.  Maar  als  ik  ^grondclyk  verfta  y^'* 
dat  God  is,  en  dat  hy  niet  kan  bedrogen  worden ,  noch  bedrie- 
gen,  en  dat  dieshalven  niet  kan  wefen  dat  een  è  geleigeeft  my  in:  s  ^^'"'^t 
die  dingen  bedriegt ,  die  ik  ^  klarelyk  en  onderfcheidelijk  ver-  u  curi 
fta,  zo  fal  ik,  indien  'er  zodanige  dingen  zijn ,  feggen  dat,  zo  ik 
iets  klarelyk  en  onderfcheidelyk  bevat,  dit  waar  en  zeker  is,  in 
voegen  dar  dan  dit  de  regel  van  't  ware  en  zekere  is.  Dn  alles,  dat 
ik  feer  kjarelyk^en  onderf  ihetdelyk  bevat ,  is  waar.  Ik  fal  niets  wyder 
vragen.  Ik  koom  tot  het  tvvcde,  en 

[TWEEDE  »AFDEELING] 

IPat  voor  valfch  te  houden  is, . 

Gy  zegt  heel  bcvalliglyk  ,   Dewijl  het  twijffclachtig  is 
dat  gy  ogen,  hooft  ,  en  lighaam  hebt,  en  dit  dieshalven 
voor  vallch  geacht  moet  worden,  zo  wilde  ik  wel  van  u  we- 
ten wat  dit  is,  voor  valfch  t'achten,  ofte  geloven  en  te  fcg- 
ecn  dat  ik  ogen,  hooft  of  lighaam  heb,  valfch  is?  ofte  ge- 
loven ,  en  ^ gehectlyk^een  ftnjdige  zJjde  kjefende ,  te  feggen ,  Ik  heb  j^/^'j^^"^^ 
geen  ogen ,  hooft  of  lighaam  ,  of,  om  met  ecawoort  te  fpre-  'ir.irium 
Dkcn ,  Hcti  tegengeftelde  van  't  geen  ,  dat  twijftclachtig  is  ,  te  ['o'Jifi*» 
geloven,  feggen,  of  ftellen  ?  Gy  fcgt  dit  fclve.  Wel.  Maar  ik 
wilde  noch  wel  dat  gy  antwoordde,  't  Is  niet  zeker  dat  twee  en 
drie  vijf  maken  :  fal  ik  dan  geloven,  en  ftellen  tweeën  drie 
maken  geen  vijf.  Geloof 'et,  fegt  gy,  en  ftcPct.  Ik  ga  al  voort, 
'cis  niet  zeker  dat  ik,  terwijl  ik  defe  dingen  fpreek,  waak,., 
en  niet  droom.  Zal  ik  dan  dus  geloven,  en  feggen:  terv/ijl  ik 
fpreek,  waak  ik  niet,  maar  droom.  Gelooft 't,  zegtgy,  en 
fpreek't.  Ik  fil'er ,  om  niet  ^  laftig  te  wezen  ,  dit  noch  voor    m  -Wa/^M;  • 
lefte  by  voegen  :  't  Is  niet  zeker  dat  het  geen ,  't  welk  den 
» twijffeleiide,('t  zy  hy  waakt  of  droomt)klaar  cafeker  fchijnts " 

Y.y  5  zeker. 


3  5^  8        Zevende  tegenmrftngen ,  en  Anf^voorden. 
zeker  cn  klaar  is.  Zal  ik  dan  geloven  en  zeggen  :  't  Geen ,  dat 
i^CUrum  &  (jen  twijflPclcnde  ( 't  zy  hy  waakt  of  droomt )  ^  klaar  en  zeker 
ceruuT,.  ^  js  j^jej.  i^iaar  cn  zeker ,  maar  duifier  en  valfch  ?  waarom 

^'^'J^''""'''*  t wijffel tgy?  Gy  kont  met  meer  i  dan  hillyk,is  y  aan  uw^  mntreuwen 
c  indiiiiirc  ^tocgeeven.  Is  nooit  aan  u ,  gelyk  wel  aan  veel  anderen ,  gebeurt 
dat  aan  een  dromende  de  dingen ,  die  men  fcdert  twijffelachtig 
en  valfch  bevond ,  zeker  en  klaar  fchenen  ?  zieker ,  nimmer  volkp- 
mentl)\  op  de  dingen  ^  die  ons  tenminjien  eens  bedrogen  hebben  ,  te  be- 
t^tmrum  trouwen  ,  is  d^aart  van  voorjichtigheit.  Maar  ,  zegt  gy ,  daar  is  ^  een  p 
"^"'Diiri     ^^"^^^^^  ï'C'^Gi'i  der  dingen,  die  volkomentlykfl  zeker  zijn.  Defen 
'        zijn  zodanig ,  dat  zy  ook  den  dromenden ,  of « fporelofcn ,  niet 
twijffelachtig  konncn  fchijnen.  Spreek  in  ernll: ,  ik  bid  u,  die 
defe  dingen  ,  ten  hoogden  zeker ,  dus  verdicht ,  dat  zy  ook  den 
dromenden  of  finneloien  ,  niet  twijffelachtig  konnen  fchijnen. 
f  Rk/;<-«/a.   Welken  zijn  defe  dingen.  Maar  indien  de  dingen,die  ^"belache- 
%^\u'efa>n.  lyk  CH  ^  wiinfchikkcly  k  zijn,  den  dromenden,  en  den  genen,  die 
\Snmmè    ^' niet  wel  by  hun  finnen  zijn,  fomtijts  zeker ,  jasten  hoogfte 
zeker  fchijnen ,  waarom  zullen  dan  de  dingen ,  die  zeker ,  en 
ten  hoogfle  zeker  zijn ,  niet  valfch  en  twijfl:elachtig  fchijnen? 
Ik  heb  een  gekent ,  die ,  in  zijn  ilaap  de  klok  vier  uren  flaan  ho- 
le .Abf^rdiuu  i-ende ,  dus  telde :  Een,  een,  eeii,  een ,  en  om  defe  ^  wanfchik- 
x'Sinm'^,   kelykheit,  die  hy  met  zijn  ^gemoed  bevatte ,  uitriep :  Hoe, 
't  uurwerk  doolt,  het  heeft  viermaal  een  uurgeflagen.  Enzc- 
X^//'"^*   ^^^^  j  wat  is  zo    wanfchikkelyk  en  vreemt  van  reden ,  't  welk 
n'Dtiirtu.   aaneen  dromende  en  "zinnelofe  nietinde  geeflkan  komen? 

't  v/clkdcgeca  ,  die  droomt,  niet  goetkent ,  gelooft,  enfich 
verblijdjals  van  iets,dat  hy  zeer  treffelyk  gevonden  en  bedacht 
heeft  ?  Zeker ,  om  niet  wyder  tegen  u  te  twiften ,  gy  zult  noit 
«  zjf^tim.      weeg  brengen  dat  ik  defe  "  reden  y  't  Geen,  't  welk  den  twijf- 
felende ,  't  zy  hy  droomt  of  waakt ,  zeker  fchijnt ,  is  zeker ,  en 
pfundawm- zo  zeker,  dat  het  als  tot  de  Pgrontvefl  van  enige  i  wetenfchap , 
q7a>«//..',     van dc 'zckerfle en«aaukcurigfle O vernatuurkundige ,  ge- 
\J^Snf'  ^^.^^^       worden  ;  dat  ik,  zeg  ik,  defe  reden  zo  zeker  houd,  als 
Ltru &M'  (lic  j  twee  en  drie  maken  vijf  j  noch  min  zo  zeker ,  dat  niemant 
TgTiuu    ^^^.^i"'^^^"'g^"skantwijffeleR,  en  hierin  vanenig  quade  ^ge- 
Icigeefl  bedrogen  worden.  Ik  vrees  echter  niet  dat ,  fchoon  ik 
t  Pervkax,  my  hicr  in  volitandig betoon ,  iemant  my  daarom'  hardnekkig 
ILf.''  houden.  Ik  fal  dieshal  ven  "  naar  uw  bevel  dus  zeggen :  't  Is 

niet  zeker  dat  dit  zeker  is ,  't  welk  den  geen  zeker  fchijnt ,  die 
jtwijfi'dt  of  hy  waakt  of  droomt.  Dicshalven ,  \  geen  't  welk 

den 


Zevende  Tegenwerpingen,  en  Antmorden,  3  59 
den  twijiïelende ,  'tzy  hy  waakt  of  droomt,  zeker  fchijnt, 
kan,  ja  moet  als  valfch  geacht  worden,  cn  is  warelykvoor 
valfch  te  houden  j  of  zeker,  indien  gy  een  andere  regel  hebt , 
die befonder voor u  is,  gelief  die  aan  my  mede  te  delen.  Ik 
koom  tot  het  darde ,  en 

[DARDE    AF  DEEL  ING.] 

Hoe  verre  het  voor  valfch  te  hou- 
den is. 

Ik  vraag  dan  ,  dewijl't  niet  zeker  fchijnt  dat  twee  en  drie  vijf 
maken ,  en  dev;^ijl  ik  uit  de  voorgaande  regel  moet  geloven  en 
zeggen  dat  tweeën  drie  geen  vijf  maken  ,  of  ik  dit  altijt  zoda- 
nig moet  geloven ,  dat  ik  my  ^overreed  dat  dit  niet  anders  kan  aTcrM} 
wefen  ,  en  dat  dit  zeker  is.  Gy  zijt  over  dcfc  mijn  vraag  ver- 
wondert :  't  is  my  geen  wonder ,  dewijl  ik  zelf  daar  over  ver- 
wondert ben.  't  Is  echter  nootwendigdatgy  antwoord,  indien 
gy  antwoort  van  my  verwacht.  Wilt  gy  dat  ik  dit,  twee  cn  drie 
maken  geen  vijf ,  zeker  fal  houden  ?  ofvviltgy  dat  dit  aan  alle 
zeker  fal  wefen  cn  fchijnen ,  ja  zo  zeker ,  dat  het  van  de  liften 
des  quade  ^geleigeefts  veilig  zy  ?  hgenm^ 

Gyfpotmetmy,  zultgy  zeggen.  Maar  hoe  kan  dit  in  een 
menfch  ,  die  wel  by  zijn  verftant  is ,  komen  ? 

Wat  dan  ?  lal  het  twijffclachtig  cn  onfceker  zijn ,  gelyk  dit , 
twee  en  drie  maken  vijf?  Indien  't  zo  is ,  en  indien  dit ,  twee  en 
drie  maken  geen  vijf,  twijfFclachtigis ,  zo  fal  ik  geloven ,  en  c^x/^^/wtf; 
=  naar  u*v  bevel  zeggen,  dat  dit  valfch  is ,  en  dieshal  ven  het  te- 
gendeel voorbrengen,  en  dus  ftellcn,  Tweeën  drie  maken  vijf. 
ik  fal  my  in  d'andere  dingen  op  gelijke  wijfe  drngcn  :  En  om 
dat'etniet  zeker  fchijnt  dat'erenig  lighaaai  is  ,  zo  fal  ik  zeg- 
gen ,  Daar  is  geen  lighaam  :  cn  om  dat  dit ,  Daar  is  geen  lig- 
haam ,  niet  zd^er  is,  zo  fal  ik,^^  geheelly k  een  ftrijdige  zijde  ki'e-  ^, 
fende  ,  zeggen  ,  Daar  is  enig  lighaam  3  en  dus  fal 'er  te  gelyk  een 
lighaam  wefen  en  niet  wefen. 
P  Zois't,  zegtgy.  Enditistwijffclen,  rontom  tcdrajen  ,  te 
gaan ,  weer  te  keren ,  dit  cn  dat  te  beveftigen  cn  t'ontkennen , 
\verkdoen,  en  weer  t'ontdoen. 

Zeker,  treffclyk  :  maar  wat  fal  ik  doen ,  omdedingen,  die 
twijffelachtig  zijn,te  gebruiken?.wat  met  dit,  twee  en  drie  ma- 
ken 


'niitats 
iiitiu  in 
contrArtHta 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


\ 


3  60         Zevende  7egemveYpin^en ,  en  Antmorcien, 

aT<,;M«.''ee  ken  vijf?  enookmetdit,  daar  is  enig  lighaam  ?  ^  zal  ik 't  flel- 
ttnnci.bi\  icn,  of  ontkennen  ? 

Gy  zult  'et,  zegt  gy  ,  niet  (lellen  ,  noch  ontkennen ,  en  geen 
b'^w..  ^^^'^  ^^^^^  gebruiken ,  maar  beide  als  valfch  houden ,  en  van  de 
c^a.^ni  .dingen,  die  dus  waggelen ,  niets  verwachten,  dari't  geen, 
Avn.jfim,  j.^- ook «waggelig,  twijfFelachtig en  onfeekcr  is. 

Dewijl 'qr  niets  overig  is  om  te  vragen,  zo  falik  ^  op  mijn 
'Jj^'^^jJ';  beurt  antwoorden,  als  ik  een  <^kort  begrijp  van  uw  leer  ge- 

maakt  heb.  I.Wy  mogen  van  alle,  en  voornamelyk  van  de 
lllus'!"""  ^^toff^^^lykc  dingen  twijfFelen,  te  weten  zo  lang ,  als  wy  geen 
z^lTcnfio.  andere grontvellen  hebben,  dan  de  genen,  diewy  tot  noch 

toe  hebben  gehad.   II.  Iets  voor  valfch  te  houden,  is,  zijn 

stoeftemming  hier  van,  als  van  iets,  dat  opcntlyk  valfch  is  ,  h  af 
con.  te  houden,cn, '  geheelly k  een  ftrijdigc  zijde  kiefende,zijn  waan 
trarm^a     ^laaraf,  alsvalfch  en  i^inbeeldig,  verdichten.  III. 'cGeen^ 
)^  imaiina.  dat  t w ij ffckch tig  is ,  moet  zo  verre  valfch  gehouden  worden , 

dat  des  zelfs  tegengc{lelde  ook  twijfelachtig  is ,  en  voor  valfch 

gehouden  word. 


Aanteekeningen. 

J/JS,^'*  ^"^^     '^haamt  T^ijn  van  dat    ^  al  te  naerjlig  was  ,  en  veel  woorden 

befleedde  in  alle  de  dmgen  aan  te  tekenen ,  die  hier  byna  met  mijn  woorden 
uitgedrukt  z^ijn ,  en  die  ik,  echter  niet  voor  de  mijnen  k^en,  Maartk^ver- 
'TJrc^'Zm'f'^^^^''  ds  l^^^rs    dat  z.y  aan' t  geen  gedenken,  Uwelk^tk^in 

"""'jii  ^      '^'■^^  ^^^^^ '  "^^^  ^^^^  tweede  en  darde  "  Bedenkingen ,  en  in 

•rta»./.  derfclvcr  °  Jnhout ge fc breven  heb.  Wam  z.y  fullen  bevmden  dat  byna  alle 
oSyopfi:,  de  dingen  i  die  men  hier  heeft ,  daar  uit  wel  genomen  zjjn  t  maar  dat  x^y 
qS^tu.  ^-0^  verwart,  ^  gewrongen,  en  qmlyk^verkjaartvoorgeflelt  worden ,  dat, 
t  Mnu  ^^^^'^^^^^y  ^''^^^P^  datfeerwelmet 
mZ'!""'  dereden' overeenjlemt,  i.y  echtsr  hiér  ten  meeftendechfeerwanfchihke^ 
s-^n>fHr.'iii^f  lyk^fchijnen, 

7f  \rfheri.  ^^V' ^^^^^^ ^ ^'^^^ " *     ^^^'^   ^'""^^  '^'^^  ^'^"^  ^^^A^  BedenkingC 

vmu        g^^^g^  de  dmgen  ,  die  wy  noch  met  kUrclyk^genoech  t  dear- 

L/.Zr  ^'^''^  '  ''^'i^'^  fnvjfclen  ,  om  krachtige  en  vooi^cdnchte  rc^ 
w'  JHeuphy  dencn  :  namelyk  om  dat  daar  alUenlyl;^van  defe  "  opper/ie  twijjfelmgge- 
x'^ifypoLylt.  y  'diegelykik^dikwijlsgefegt  heb ,  u'  overnatHmliimdig  bo- 

vengcioojfelyk^,  en  gcenfms  dienjligis  om  tot  het  gebruj/^des  levens  aange^ 
went  te  worden ,  cn  tot  de  welke  men  aVt  geen  ,  dat  ook  het  minfte  vermoe- 
den aatibrengen  k^^n,  voer  reden  ,  die  \r  ach  tig  genoech  ts ,  aauneem.en 

moet. 


Zevende  Tegenwerpingen,  en  Antwoorden.  iG\ 
moet,  Maardefevrient,  en  goede  man  brengt  haar  hier  ly  tot  ecavoorke/t 
derdmgen,  van  de  tvelken  ikg^fegt  heb  dat  men  om  krachtige  redenm 
magtwijfelen.  Of' er  een  aarde  ts ,  of  ik^een  hghaam  heb  ,  endieruelijhe 
dmgen,  opd.n  z.ijnlez.€rs  ,  dtevan  defe  ^  Overnatmrl^mdige  tmjfeli?].  7.;.  . 
gen  niets  weten  ^  oordelen  zouden  dat     ^'metgczont  van  harf enen  ben,  '^i^^!^ 
aJs  z.y  die  ^  tot  het gebrtiik^  des  levens  toepaffen.  ' 

p    Niets ,  zegt  gy ,  geheel  niets.  Ik  heh  in  vevfcheide plaat fcn  ge.  ^^^cr.ul"''* 
mechverhl.ian  ^mmllienundit  ^  Niets  verftaan  ^foet  worden  :  te  we^l^f/''^''"* 
ten  zodanig,  dat,  als  wj  enige  waarhett  merken,  die  wy  zeer  kj  are  l)\'^'^'^'''''"''  ^ 
begrijpen  ,  wy  van  haar  nm  konnen  twijffckn  j  maar  als  wj  { geljk^di^. 
wtjls  gebeurt  )  mei  dns  op  haar  pnerken  ,  fchoonwy  ^  herdenken  dat  wv  te  ^:,\UcorcUti, 
voren  veel  waarheden  dns  deurgefien  hebben ,  zo  is  ""ergeen  ,  van  de  welk» ' 
vv/  met  met  recht  mogen  twijffclen  ,  als  wy  du  alles  met  weten  ,  '/  welk^  xvy 
kUrclyk,    begrijpen  waar  te  wefen.  Maar  dcfe  hj.taukeim.ie  man  ver-  ^^^^rdurr, 
flaatdit  ^  Niets  zodanig,  dat  hy  hierom,  dittkjens  gj:fe^  heb  dat'er'ti'!^''"*'^" 
niets  is  ,  van  't  welkjnen  niet  twijfelen  k^n  ,  nameljl^wd'cerfte  1  'Beden- 
kjng,  inde  welke  ik'""  snderfieldc  dat  ii  met  op  iets  merkte,  'nv^/-{ m  iwl'^iX 
kjarelykj"  bevatte  ,  be fluit  dat  tkm  dc  volgende  dingen  mets  zeker  kan  ken-  «  r^raycrc' 
nen;  als  of  deredenen  ,  die  wy  fomtijts  hebben ,  omvan  enigdm^e  twijf- 
felen^  niet  ^wettigen  krachtigziya ,  zo  zy  niet  bewijfen^dat  men  aliijt^  ^'v''^'* 
van  de f  üve  zaakjnoet  twijfelen.  '^''•"^•'^ 

E    Het  P  tegengeftelde  van  'tgeen, dat  twijfFelachtig  is;te  .o-elo-  p  Owofitum 
ven ,  zeggen,  of  ftellen.  Ter  plaats,  daar  ikgefegt  heb  dat  mentueen       "  "^-'"^  ° 
'twelk^tmjffelachtigis,  een  tijt  lang  voor  valfch  moet  honden,  ofnehV'''''''"'"^' 
vdfch  verwerpen,  hebtk.zo  kiarelyl^verklaart ,  dat  alleenlyk^verfla , 
dat  men ,  om  de  'l  waarheden ,  die '  overnattirirbjindiglyk,  zeker  zijn,  ton-  q  Ver?,'cf 
derfoeken  en  na  tefpenren ,  hetgeen ,  dat  twijfetachttg  is ,  met  hoger  moet  'f^^''^P''y- 
achten  dan  *tgesn ,  datgeheellyk^valfch  ü  ,  dat  'er  ^  memant  vangefondet^n^o/un^ 
harffenen  is ,  die  mijn  woorden  anders  fchijnt  te  Iipnnen  ver  kluiten  t  en  dat 
njemantmyknnopdickendatikhet  Uegengeftelde  van't geen  ,  dat  twiif- ,9^.on,H^ 

felachtigis    heb  willen  geloven,  voornamllyk,  gelykctn  weini.  daarna  '^^^^^^ 

-^r^Mn    ''r^^'^^^'S^'.^^^'^l'  '''^  "overreed  dat  dit  niet  an-ur./.:.. 
ders  kan  wefen,  en  dat  dit  zeker  is  ;  niemam ,  zea       ten  hy''* 
flchmetfchaamt  voor  een  ywiftgier  gehoiiM  te  worden.  En  hoewel  dit  c.v^u.. 
leftentetvan  onfe  Schryver  beveftigt ,  rj^aaralleenlyl^twijffclachti.7  voor^'"'' 
geflelt  word  ,  zo  verwonder  tk,  my  echter,  dat  zo  heilig  een  man  hier 
m  d'ergfte  »  achterklappers  heeft  wdlcn  volgen ,  die  dt^wijls  h  geen ,  ^  7),rr4ff<,. 
'/  welk,  zy  van  anderen  gelooft  willen  hebben  ,  zo  vertellen  ,   dat  zy  , 
daar  by  voegende  dat  zy  't  zélve n  met  geloven  ,  >'  onbejïyajfelyker  U-  y 

^  2i  Daar 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


^62        Zevende  Tegcnwrpmgen,  en  Antivoorden, 
,  SHmmi       Daar  is  een  andere  reden  der  dingen ,  die  ^  volkomcntlykftp 
b'ir.V/     2.cker  zijn.  Dcfcn  lijn  zodanig,  dat  zy  ook  den  dromenden  of 
^Mporelofen  niet  twijfFelacbtig  kennen  fchijnen.   Il^iveet  niet 
c  ^nniyCn*  cioür  wclke  ^  ontknoping  def  ?  f  iherpfimüg^ie  man  dit  m  mijn  fchnften  heeft 
c^/Lw/.  *  kofinen  <i  afleiden ;  want  "^my  heuot  niet  dat  ik,ott  iets  TLodanig,  alwaar ''t 
ooJ^in  mijn  droom  j  gedacht  heb.  Hy  had  uit  mijn  fchriften  dit  wel  kon- 
fCouciHdtre^  «f»  ^cjltiiten  :  Alle  't  geen  ,  dat  van  iemant  klarelyk,  en  onder fcheidelyk 
g  Tircipere.  8  begrepen  word ,  is  waar ,  fchoon  defe  iemant  ondertujfchen  kan  twijffe- 
^'^^  ^fh  ^v^^kj  of  droomt ,  ja  ook. '  indien  V  u  dus  lufl ,  fchoon  hy  droomt , 
k  'Ddirm.   of  fchoon  hy  ^  mtfmnig  is:  omdat  men  niets  kjareljk^  en  onder  fcheide- 
lyk^ kan  begrijpen,  van  wie"*  t  ook.  begrepen  word,  dat  niets  zoodanig  is  ^ 
nis  "^t begrepen  word,  dat  is  ,     welk^  niet  waar  is,    ^y\^aai  dewijl  de 
J,,'^'"'^'^'"'"  ^  voor  zwicht  igen  alleen  recht  onderfcheit  tuffchen  "^t  geen  maken  ,  datTLO 
in*ncii'itur.     begrepen  word,  en  ^t  geen,  't  welk^  alleenlyk^  zoodanig  ^fchijnt,  z.o 
uVidtiur,  /  ^-^^  verwondert  van  dat  defe  goede  m^n  hier  ^t  een  voor"*  t  ander 

I/el  u('pdrcT,  >-  •'O 

neemt» 

En  dit  istwijfFelen,  rontomte  drajen,  en  fio  voort,  I\hebG 
ge  f  egt  dat  men' t  geen ,  dat  twijfelachtig  is  ,  niet  hoger  moet  achten  dan 
als  of^tgeheellyk  valfch  was ,  opdat  de  denking  Cenemaal  daar  geheel 
afneweert  z,ou  worden ,  maarniet  op  dat  men  nu'' teen  ,  en  dan  des  felfs 
O.  Oicajio  Cl-  tegendeel ,  bevefligen  tlou.  tJMaar  onf ?  Schryver  foekt  alle  °  ge  Ie  gent  ^ 
'     heit  van  tegen  te  f  preken.  Ondertujfchen  is  aanmerkenswaerdtg  dat  hy 
^uZ^MhiL  ^^^^  ^P  '^  ^^^^^  '  daarhy  z,egt  dat  hy  een  p  kort  begrijp  van  mijn  leer  JaL 
mc4.         maken  >  mets  van  de  dingen  my  toeeigent  ,  die  hy  m  'r  voorgaande  of 
navolgende  benfpt  of  belacht  ',   namelyk.  op  dat  wy  weten  fouden  dat 
q  .yfffiuxiJTc»  hy  defe  dingen  my  alleenlyk.  t*ii  jok^^  opgedicht,  en  niet  ^ mernfi gelooft 
'  heeft. 


A     N     T     W     O     O     R  X. 


^L,_^,  Eerfie  antwoort.  Indien  defe « wet  in  ware  te  Toeken  is ,  het 
geen ,  't  welk  ook  de  rainfte  twijfFeling  heeft ,  voor  valfch  te 
houden;  dus  verdaan  word:  alswy  nafpeuren  wat  zeker  is, 
20  behoren  wygcenfins  op  die  dingen  tefleunen,  de  welken 
niet  feker  zijn ,  of  die  enige  twijfFeling  hebben  5  zo  is  zy  wet- 
tig ,  door  't  gebruik  aangenomen  ,  cn  feer  gemeen  by  alle 

ï  r:4of<^fh;^  i  YV ijsbegeriger^. 

Tweede  antwoort.  Indien  de  gefeide  wet  dus  verüaan  word:  Als 
wy  nafpeuren  wat  fcker  is ,  zo  moeten  wy  alles,  dat  niet  feker, 
o/inemger  wijfc  twijfelachtig  is,  zodanig  verwerpen,  dat 

wy 


■ibiUicerf^ 


Zevende  Tegen-iverpingen ,  en  Antwoorden.  3  6*  5 
vvy  't  gcenfins  gebruiken,  en  dieshal  ven  eveneens  aanfchou- 
Wen,  als  ófhcc  niet  was  ,  of  eerdat  gcheellyk  niet  aanfchou- 
wen,  maar  onz « gemoed  t'cncmaal  daar  van  h  afleiden  \  zo  is  zy  i 
ook  wettig ,  veilig,  en « bewandelt,  ja  ook  van  de^i  leerlingen, 
cn  heeft  met  de  voorgaande  zo  grote  « genieenfchap ,  dat  zvcSLT:. 
naauwelyksdaarafverfchilt. 

Darde  amwoort.    Indien  de  gefeide  wet  zodanig  genomen 
word ;  Als  \vy  nalpeuren  wat  fcker  is^zo  moeten  wy  uUe  twijf- 
icluchtigc  dingcn'zodiinig  verwerpen,  ^dat  wy  Hellen  dat  zy  f^^f*"'*- 
s  in  der  daat  niet  zijn,  of  dat  hun tegengeftelde  waar  is ,  en  dat  Tocf^a,. 
wy  dele  ionderltelling  als  een  fckere  ^grontveil  gebruiken  ,  |\^'  /"^' 

t  zy  wy  die,  'niet  w^clcntlyk  zijnde ,  gebruiken,  of  op  der  fcU  kF^JX'"* 
ver'" niet \vcfentlykhcit  (leunen  j  zo  iszy  onwettig, bedriege-ï'-r|;^'^v_ 
iyk,  en  Hrijdig  tegen  de  goede  Wijsbegeerte ,  als  de  gene  ,  die  ihJèr'"' 
enige- twijffeling,  en  iets  onfckcr  "  onderftclt,  om  't  ware  en  fe-;",t;;j/''' 
kere  na  te  fpeurcn  ,  of  die  als  Icker  't  geen  onder  ftclt ,  dat  op  s^^ppo^^r,. 
verfcheide  wijfen  kan  wefcn,  namelyk  dat  de  dingen,  die  twijf.  "  t!/'!''^'" 
telachtig  zijn,  niet  p  met  der  daat  1  wcfentlyk  zijn,  fchoon  'tgc- 1> 
Ichieden  kan  dat  zy  wefentlyk  zijn. 

FierdeaniwooYt.  De  geen,  die  defe  wet,  hier  even  te  voren  ver- 
Haan,  wilde  gebruiken  om 't  ware  en  zekerste  foeken,f  Uil  ver-r  ifo-.cumö- 
lorearbeit  enkoflendocn,  enzijntijt  vergeefs  verflijtcn  ,  ^ih'l'J^^J"^'''' 
de  geen ,  die  't  geen,  dat  hy  fockt,  niet  meer  volbrennrcn  fal,  als  £i«^^r;"y^- 
5  des  felfs  tegengeflclde.  Begeert  gy  een  voorbeelt'?  lemant 
onderfoekt  of  hy  Mighaam,  ofulighamelyk  kan  wefen,  enge-^'  clrp'rcu^, 
bruikt  onder  andere  daar  toe/t  Is  niet  feker  dat'er  enig  lighaam  lll'f^^' 

wefentlyk  is.  Ik  fal  dan,''  volgens  de  gegcvc  wet,  het  v  tegen- 
deel  (lellen  en  feggen,  ^  Geen  lighaam  is  wefentlyk.  Hy  fal  dan  l 
dus  hervatten :  Geen  lighaam  is  wefentlyk  :  Maar  ik  ben,  Mk  'p'"' 
ben  wefentlyk,  gelyk  van  elders  klarclyk  aan  my  blijkt :  Ika  w., 
kan  dan  geen  lighaam  wefen  ,  zeker,  treffclyk  ;  maar  zie  hoe 
hy  uit  hetlelfdchooftdeel  het  tegengcilclde  trekt,  't  Is  niet 
feker ,  fegt  hy,  dat  'er  enig  lighaam  wefentlyk  is.  Zo  fal  ik  dan 
ilellen ,  en  feggen  ,  dat  'er ,  volgens  de  wet,  geen  lighaam  we- 
fentlyk is.  Maar  hoedanig  is  dit ,  geen  lighaam  is  wefentlyk  ? 
zek e r  w i e  fal  d i 1 1  w ij  ffel ac h  t ig  en  O  n  fc k  e r  in  a k e  n  ?  c n  !i  O  e  ?  ' t  Is 
al  gedaan.  Dit  is  twijffelachtig  ,  geen  lighaam  is  wefentlyk. 
Iklal  dan  volgens  de  wet  feggen ,  enig  lighaam  is  wefentlyk , 
maar  ik  ben,  en  ik  ben  wefentlyk :  zo  kan  ik  dan  lighaam  we- 
fen ,  ZO  niets  anders  het  belet.  Zie  hier,  ik  kan  een  lighaam,  en 

'/^"z^  z  geen 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


3  64        Zevende  Tegenmrftngen ,  cn  Antwoorden. 

geen  ligbaam  wefen.  Heb  ik  genoech  gedaan  ?  Ik  vrees  dat  ik 
nicc  genoech  gedaan  fal  hebben,  zo  vccl  ik  uit  de  volgende  vra- 
gen begrijp,  bicshalven  > 

Aanteekbningen. 

//ƒ  kent  hicY  in  de  twee  eerfte  antwoorden  al^t  geenvoor  goet  y  Hwelk^ 
ik^van  de  voorgejhlde  faal^  by gebracht  heb ,  en  dat  men  uit  mijn  gefchrtf- 
sTritu-rn*    '^^  trekken  kfin.  ^JHaar  hy  voegt  'er  by  dat'et  feer  gemeen,  en*  be- 
i)  j^rmci,   wandelt  is,  ja  ook  van  de  ^  leerlingen.  fJM^aar  hy  berifpt  in  de  twee 
lefte  antwoorden  het  geep ,  't  welk  hy  gelooft  wU  hebben  dat  tkg^fegt  heb  , 
c^i  furduri.  lj0C]vel  het     « ongenjmt  is  ,  dat  het  niet  m  de  geeft  van  enig  menfch ,  die 
d  ..ifiatc,    gefont  van  verftant  is,  k,an  komen.  Zeker  ^  met  grote  liji ,  op  dat  degenen^ 
tjitduuuo-  die  ?ni]n  ^  Bedenkingen  niet  gele fen  hebben  ,  of  met  met  z.o  groot  opmerkten 
hebben gelez^en ,  dat  z.y  recht  weten  wat  daar  in  begrepen  is ,  door  d'acht" 
foviuicnct   baarhett  van  def  ?  man  bewogen  zwijnde ,  menen  f  mden  dat  ik  ^  belachelijk? 

'  gevoelens  heb  j  en  op  dat  hy  aan  d'' anderen ,  die  dtt  niet  geloven ,  ten  mm- 
z^erfuude-  jlcn^  VYoedmakcn  TLOfi  y  dat  ikjiicts  by  gebracht  heb ,  welk,  niet  feer  ge » 
hJyromitu  ^^^^^-^^  en  ook,\\  van  de  leerlingen  bewandelt  word,  Jk^wil  om  dit  lefte 
uni^n.;  met  twiftreedenen ,  en  heb  noit  mt  de  '  niemvigheit  mijner  gevoelens  lof  en 
\i}:,ouum  P'^^i^g^f tegefideel ,  ik^acht  hen  ^  d^  om  ft  en  van  allen  ,  om  dat  zjy 
7,-:t.<.rnm,  de  hvaarachttgBen  z^ijn  :  en  ik,  oejfen  ?};y  in  geen  dingmeer ,  als  in  alle 
d'eenvoudigfle  waarheden  te  vinden ,  die ,  dewijl  zy  onfe  ^gsejlen  "  inge' 
fjima,  boren  z.ijn  ,  een  ander,  zo  haaft  als  hy  daar  af  o  onderrecht  word  y  niet 


iVr. 


1      (til  et. 


acht  dat  hy  oit  onkundig  daar  ingeweeft  heeft.  En  fcker ,  men  lichte^ 
o..idrmnc.  lyj^  vcrftaan  dat  defe  Schryver  om  geen  andere  oorfaak.  mijn  gefchriften 
beft  rijd ,  d^n  om  dat  hy  hen  goet  en  niett  acht  te  wefen.   Want  gowijfelyk,  > 
•p^hftirda.  indien  hy  hen  zo  P  ongenjmt  geloofde ,  als  hy  hen  verdicht ,  hy  fou  heneer 
■[/^IM""  verachiens-  en  ver,/ wi.jgens- ,  dan  zo  lang  en  opgefmokt  cm  wederlegging 
waerdin  oordelen. 

toppofiiHnu  Zo  fkl  ik  drdi ,  volgens  de  gcgeve  wet ,  hét '  tegengcfleldeH 
j  i.:i:.dj(.  /lellen  en  zeggen.  zou  welwdlen  weten  in  welke  '  tafelen  hy  oit  de- 
fe wet  gefdneven.heeft  gevonden :  want  hy  heeft  genoech ,  en  meer  dan  ge- 
noech daar  af  gefprokcn.  ^Caar  ik^  heb  ook,  genoech' ontkent  dat  zy  de 
mijne  ts ;  te  weten  m  d'Aanteekeningen  op  de  woorden ,  Het  tegenge- 
llclde  van 't  geen  dat  twijffel^iig  is  te  geloven zeggen  en 
fiel  I  en.  Ik,  ^(^ht  ook,  niet  dat  hy  bewe^h  ƒ  al  dat  zy  de  mijne  is,  zo  hy  daar 
i  Ptra^r,i-  af  ondervraagt  word.  Want  hy  voert  my  hier  voor,  in  de  darde '  afdeel'mg  ^ 
van  de  dingen  ,  die  twijjfelachtig  zfn  ,  diu  [prekende  in :  Gy  zult  'et 
niet  Hellen  5  noch  ontkennen,  en  geen  van  beiden  gebruiken*, 

maar 


1^ 


Zevende  Tegeniverpwgen  ^  ev^ AitUvoorden,  365 
ni aar  beide  als  valfch  houden .  En  een  weinig  daar  na ,  in  zjjn  ^  kort  ^ Sjiuim 
heorijp  van  miya  leer  4  /cjt  hy  d;it  men  behoort  zijn  tocdem  ming  van  'c  'Duéhi' 
twijffclachtigc,  als  van 'c  opcntlyk  valiche,  af  te  houden,  en,"'* 
geheellyk  een  ftrijdige  zydc  kiefendc  ,  zijn  waan  daar  af  als 
valfch  en  inbecldig  t;e  verdichten ;  hwvlk,  gehedlyl^anders  is ,  als 
het  tegengeftelde  te  ftellen  en  te  zeggen :  te  weten  z.odanig ,  dat 
dit  tegengeftelde  voor  waar  gehouden  word ,  gelyk^hy  hier  b  onderjielt.  En  h  Suj>]Joneret 
alsik^,  md^eerjie^  Bedenking,  gefegt  heb  dat  ikjvdde  voor  eentijt  pogen  cjiudttum^ 
mj  het  tegendeel  der  dingen  ,  die  ik^  te  voren  roekeloojfeljk^  gelooft  had , 

vroed  temaken ,  TLohebikJ^er  terjiont  aangevoegt  d.a  ik^dit  wilde  y  op[i^,yff 
dat  ik^y  na  dat  mijn  ^  vooroordelen gerechtelj  k^tegen  malkander  opgewogen  ^  ^'r^tyidUia^ 
en geëvenaart  zijn ,  niet  meer  naar  V  een ,  dan  naar  't  ander  ^zoh  hellen^ ,  (TroptmU- 
maar  niet  op  dat  ik  een  van  beide  voor  waar  zon  nemen,  en  dit  als  de  f-qront-  , 

n  t  r        <-t  I  n  II  ;;/      ;;"  tHncLimai' 

vejt  van  een  wetenjchap ,  die  ten  hoogsten  zeiler  tSyjicllen ,  gel)\hy  eldsrs  tu.^/chnna 
ook^h  blaetert.  Ik^wilde  dieshalven  wel  weten  \  met  wat  voorneemen  hy  zijn  {"'^^^^[/J'/Jl* 
wet  bygtbrachi  heeft :  Is    om  dat  hy  haar  my  opdichten  zou  j  zo  is  hy  met  i  i^«o  infii^ 
vroom  en  opreeht :  want  uit  het  geen  ^  dut  ge f egt  is  ^  blijkt  dat  hy  wel  wcet^"'^"* 
dat^  zy  de  mijne  niet  is ,  om  dat  *et  niet  gef  ;hieden  kan  dat  icmant  acht  dat 
zy  heide  voor  valfch  te  houden  zijn ,  gelyk,hy  fegt  dat  il:^  acht  en  tcgely^ 
het  ^tegengeftelde  van  ^  teen  fielt ,  en  fegt  waar  te  we f en,  gelyk^n^enin^^i'T'^P'»"'* 
defe  wet  fiet.  iJA€aar  indien  zijn  gemoed  oorf  uik^  is  van  dat  hy  dn  byge-  ^  ^^^^ 
bracht  heeft ,  om  iets  te  hebben  ,  ^  daar  tegen  hy  fich  kanten  kon  ,  zo  ben  ik,  inlrlu^' 
verwondert  over  de  fcherpftnnigheit  van  zijn  vernuft ,  dat  „  niets  waar-  '^^ 
fchijnelijker  of fpits vinniger  bedenken  kpn.  I\verwonder  my  over ztjnni^i'n'm^i^it 
'  ^  ruime  ttjt ,  om  dat  hy  zo  veel  woorden  aanlegt  m  zo  p  ongenjmt  een  ge^  }tj,fu"^' 
voelen  te  weerleggen  ,  dat  'et  ook,  «^^^  jongen  van  zeven  jaren  o  oüum^ 

q  waarf  ':hijnelyk^  \an  f  rjoijnen.  Want  hier  ftaat  aan  te  merJ^en  dat  hy  tot  '*^* 
noch  toe  mets ,  behalven  def  ?  wanf  :hikX^lykfle  wet ,  beflreden  heeft.  Ik,  'i  ProkuHiit, 
ben  eindelyk,verwondert  over  de  kracht  van  zijn  ^inbeelding  ,  om  dat  hy  ,  f  ^"^"i'"'»- 
dewijlhy  alleenlyk^tegen  dit  ydelfle  ^wanfchepfel ,  uitzijn  harffenety  tesdimcr^, 
voorfchtjn  gebracht,  firijd ,  geheel  een  gelijke  gang,  en  altijt  defelve  woor^ 
den  gebruikt  heeft  ^  als  ofhy  my  tot  zijn  tegenfirever  had  gehad,  en  my  jirij--- 
dende  voor  her»  hadgefien. 


Zz  3 


TWEE- 


Eariy  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


lihilofoffh 


l66       Zevenk  Tegenwr finnen ,  m  Antwoorden . 
TWEEDE  *G  E  S  C  H  I  L. 

0\  het  Beleed  van  mjsheit  betrachten  ^  door  de  ver^ 
werping  aUer  twijjfelachtige  dingen ,  goet  is. 
Z     Gy  vraagt  ten  tweeden  of  het «  Beleed  van  wijsbetrachten  , 

l'^idic.xio,T^''''f^^  ^i^'^^  wijfehet 

'  OOK  welen  mag,  twijffclachtig  zijn  ,  goet  is.  Indien  gy  dit  be- 

Tx^bi      leed  niet  brcdclykcr  uitfpreid  en  opcYibaart,  zo  hebt  gy  van 
c  vtpilu  ^"y.Scen  antwoort  te  verwachten.  Maar  gy  doet'ct  dus. 
riur!'' " ^         '  Wijsbegeerte  te  betrachten ,  en  om  ,  zen;t  o;y ,  <'na  te 
{y./n^an.  fpeuren  of'cr  iets  zeker ,  en  ten  hoogden  zeker  isfen  wat  dit  is 

doe  Ik  dus.  Ik  houd  alle  de  dingen,  die  ik  eertijts  gelooft  en  te  r 
.  ^4!.ucar.         gcwctcn  hcb, voor  valfch,  dewijl  zy  twijfelachtig  en  on- 
ii  7v/.v.,,/,.ieekerzija,  jaik  ï5 verwerp  hen geheellyk ,  en  h  overreed  my 
dat'er  geen  aarde  ,  geen  hemel,  noch  iets  van't  geen  is , 't  welk 
^  ik  eertijts  gelooft  heb  in  de  werrclt  te  wefen ;  ja  ook  geen  wcr- 

k^ii  r^^C, zelve,  noch  enig lighaam,  noch  igecft  j  en ,  met  een  woört, 
1  ^bd:c.tuo  dat  er  geheel  r  niets  is.  Na  dat  ik  defe  i  algemene  verwerping 
frSó};.  l^el)  gedaan,  en  met  enen  betuigt  dat 'er  niets  is;  zo  vang  ik 
mijn V/ijsbegeerte  van  de  gront  op ,  en ,  „  haar  tot  mijn  leids- 
•  rlT*  nemende,  fpeur  liflelyk en  voorfichtelyk  naar'tware 

jcnuu    cn  zekere,even  als  of'er  een  zeer  machtige  en  liftige  ^geleigeeit 
was, die  my  in  de  doling  wilde  voeren.  Dieshalven,om  niet  be- 
drogen tc  worden  ,  zie  ik  nacrftiglyk  rontom  ,  en  heb  dit  ce- 
li'-^ellyl^vanrgcftelt,  dat  ik  niets  fal  aanneemcn,  'twelk  niet 
O  ^""^^''r^^^''  dat  geen  hftige  pgcleigeefl:,  hoe  grote  poging  hy 

OOK  doet ,  my  cnigdns  daar  in  fal  konnen  bedriegen ,  ia  ik  zal 
/:;;;fV'''^'"'yf  ^^/^i^^^  'ciatik  veinstc  wefen, 

n^duranc.   Hochooküat  ik 't  ontkcu.  Ikdenk  danik  keer  cn  weerkeer 
f         ^"^'^1^  'er  iets  zodanig  voorkoomt ,  en  als  ik  dit  bekomen  heb! 
zo  gebruik  ik't  als  een  ^  Archimedifch  punt,  om  alle't  ander 
neer  te  werpen  ,  en  in  defer  voegen  bekoom  ik  cehecllvk  't  een 
tspuia.    zeker  Uit  het  andere. 

"  ^MMu.  ^  _^^^^er ,  zeer  treffclyk ,  en ,  wat  de^  fchijn  aangaat,ik  fil  „  on- 


y  lieljioitfum 
criiiHtia. 


&  öelcliroomdclyk  antwoorden  datdit    Beleed  my  ^ deurluch- 
i^^  rigenuurteekend  fchijnt.  Maar  dewijl  gyeen  vnaaukeurige 
antwoort  verwacht ,  cn  ik  die  niet  geven  kan  ,  *t  cn  zy  ik  tc  vo. 
"ren  door  enig  '^gebruik  enocffcning  dit  uw  Beleed  beproef , 


Zevende  Tegemirerpingen ,  en  Antwoorden, 
laat  ons  dcfe  betrede  en  veilige  weg  ingaan.  Laat  ons  onder- 
fockcn  wat eindclyk  daarin  is-.  Endevvijl  gyde  bochten  pa- 
den cn  omkceren  kent,  cnu  lange  tijt  daar  in  gcoeffent  hebt' 
20  wees  gy  mijn  leidsman.  Wakkcr,rprcek.  Gy  zult  my  tot  een 
amedgefel,  oftot een  i> leerling  bereid  vinden.  Wat  beveelt ' 
gy  ?  Maar  hoewel  defe  weg  nieu ,  en  aan  my ,  die  de  d u iftern if. ^ 
ien  met  gewent  ben  ,  fchrikkelyk  is ,  zo  falik  echter  gaerne 
toetreeden  ;  zo  krachtelyk  kan  de    Ichijn  van't  ware  myc^-r^oViw; 
aanlokken.  Ik  hoor  u.  Gy  gebied  dat  ik't  geen  fal  doen,  't  welk''* 
ik  zien  fal  dat  gy  doet.  Ik  lalde  voet  ter  plaats  veilen  ,  daarcy 
d'iiwe  geveft  hebt.  Zeker,  een  zeer  treffelyke  wijfe  van  te 
gebieden  en  te  geleiden.  Het  gaat  zo't  wil ,  ik  hoor. 


EERSTE  ^  A  F  D  E  E  L.  I  N  G. 

ly ingang  tot  het  '  Beleed  mord  gropeyit. 


(1  Parair/» 


Gy  zegt  in't  begin;  Als  ik  ^d'oude  dingen  in  m\]n'A  gemoed^  ^'^^ra. 
keer  en  weerkeer  ,20  word  ik  eindelyk  gedwongen  te  belijden 
dat'er  van't  geen  ,  't  welk  ik  certijts  waar  achtte  ,  niets  is  ,  van 
't  welk  men  niet  kan  twijlFclcn  ,  cn  dit  niet  door  roekeloos- 
heit  of'  licht  vaerdigheit ,  maar  om  ^  krachtige  en  voorbedach-  it^ir^. 
te  redenen ;  en  dreshalven  moet  ik  mijn  ^  toellemmincr  niet  min 
hieraf,  dan  van^tgecn,  dat  opcntlyk  viilfch  is ,  aHioudcn,  zo -^ï^^^^^ 
ikictszekerwil  vinden.   Ikfaldan  niet  qaalyk  doen.,  zö  ik,^^/:"^"* 
'"gcheellyk  ecnllrijdigc  zijde  kiefendc,  my  zelf  bedrieg ,  en  ï^'--^-- 
verdicht  dat  dele  «oude  gevoelens  vooreen  tijt  lang  geheerj'r,/;,7 
valfch  en  « inbceldig  zijn ,  tot  dat  eindclyk ,  na  dat  mijn  i'  voor-"'^'^'"«'« 
oordelen  als  tegen  mallcander  opgewogen  en  gec  venaart  zijn , 
voortaangeen  'ibedorve gewoonte  mijn  oordeel  van  de  rechte  ^  ^''''j'*'^^' 
r  bevatting  der  dingen  ^  aftrekt.  Ik  fal  dan « onderllellcn  dat  een  TrV... 
zeer  bofc»  geeft,  die  ten  hoogde  machtigen  lilbV  is ,  alle  ziiii.^y'"""''' 
naerftigheit  hier  111    dar  hymy  bedriegen  zou ,  |ellclt  heeft. s«:.: 
Ik  fal  achten  dat  de  hemel,  dc  lucht,  d'aarde,  de    verwen  '  «l-w""-'- 
^gcflalten ,  v  klanken  ,  en  alle  d'uitterlykc dingen  niets  anders  ^ cZ"; 
zijn  ,  dan  ^bedriegelyke  dromen,  met  de  welken  hy  lagen ''Jli-'"''* 
K voor  mijn 'lichtgclovighcitgefpannen  heeft.  Ikfal  my  ovTr-^'-«'rfW 
reden  dat'er  geheellyk  niets  in  de  werrelt  is ,  geen  hemel,  geen  'Z'lt'"' 
aarde ,  geen  geeft  ,  geen  lighamen ;  ik  zeg  geen  w  gceften,  gecn/^  Cre/uutr-^, 
'-'lighamen  en  zo  voort.  Dit  zy  dc^^  paalftccn ,  en  de  vootnuam-  IcL'pÓr!^ 


al  i^liiÉAalÉélliÉM'ii 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoe 


^6$        Zevende  Tegemverpin^en ^  en  Anfii^oorden, 
flc  paal  (leen.  Ik  fal  my  zelf  aanmerken  als  zonder  handen,  zon- 
a  Scnf^.    der  ogen ,  zonder  vleefch ,  zonder-bloet ,  zonder  enige  ^  zin ,  en 
dat  ik  valfchelyk  meen  dat  ik  alledcfe  dingen  heb.  Ikzalmy 
hMcdiutii.  hardnekkiglyk  aan  defe''  bedenking  vafthouden. 

Laat  ons ,  zo  't  u  belieft ,  hier  een  weinig  flilllaan  ,  om  nieu- 
we adem  te  fcheppen.  De  niewigheit  van  .de  zaak  beweegt  my 
[mnu^     ^^^^  weinig.  Gebied  gy  al •=  't  oude  a  te  verwerpen  ? 
(1  Mtaire,     Ik  bcvccl  't  ullcs  ,  zcgtgy.  .  L 

Alles  ?  de  geen  ,  diealle^  zegt,  zondert  niet  uit. 
Alles ,  voegt  gy'cr by. 

Zeker,  ongaerne:  ik  fal 't  echter  doen.   Maar  dit  is  zeer 
cjnscmc.^  zwaar ,  en ,  om  ^  openhartiglyk  te  fprcken ,  ik  doe  dit  niet  ion- 
fScrHi>f.iuu       f  fchroom  ;  en  mdien  gy  my  niet  hier  af  vrymaakt ,  zo  vrees 
g  ^ditM.   j[.      ^jefe  oi^fc  u  ingang  niet  naar  wenfch  gelukken  fal.  G y  be- 
lijd dat  al't  oude  twijffclachtig  is ,  en,  gelyk  gy  zegt ,  belijd  het 
gedwongen.  Zult  gy  dan  lijden  dat  ditgewelt  myookopge-M 
1)  Conati,    drongen ,  dat  ik  ook  gedwongen  belijd  ?  Ik  bid  u  ,  wat  heeft 
i"iwiones    u  gedvv^ongcn  ?  Ik  heb  nu  terflont  uit  u  gchoort  dat  het  *  krach - 
ri/ril'f    tige  en  voorbedachte  redenen  geweeft  hebben.  Maar  welken 
zijn  dandcfcn  ?  Indien  zy  krachtig  zijn,  waarom  verwerpt  gy 
kT/f«,f  ƒ,..  i^j^j^       behoud  hen  niet?  Indien  zy  twiifïelachtiff,  en  ^  vol 
van  twjjftehngenzijn,  door  welkgewelt  konnenzyu  dwm- 

pVvm'I.       ^      ft?-nn,zcgt  gy,  voor  alle  de  werrelt  bloot.  Ik  ben  gewent 
defeu,  als  llingcraars ,  voor  uit  te  zenden ,  om  de  ftrijt  te  begin- 
n?  Senf:,t.   ^iQu  ;  tc  wetcn  ,  onfc    zinnen  bedriegen  ons  fomtijts :  wy  dro- 
,..w«//i    men  fomtijts:  "  enio^cn  Taaskallen  Éy  wijlen  ;  en  zy  eelovcn 
terdum,       t  gccH  tc  zicn  ,  dat  zy  gecnlins  licn  ,  en  't  welk  nergens  is. 
^'liuülrl       *^  Hebt  gy  gedaan?  Dewijl  gy  p  krachtige  en  voorbedachte 
\-nLicu&  'redenen belooft  heb,  zo  hcbik2ulken,diczeker ,  en  van  alle 
vucuut^é    twijffclingvry  zijn,  verwacht,  te  weten  zodanig ,  gelyk  uw 
q  udu.    H  rechtfnoer ,  dat  wy  nu  gebruiken,  vcreifcht ,  zo « naaukeurig, 
I  ^iu^vMu.      j^^^       .,  |  |,,  |>]^,^j5^^^v       tVvHjffcling  verwerpt.  Maar  zijn 
defe  uwen  zodanig  ?  zijn  zy  geen  zuivere  twijfFelingen  ,  en  al- 
s  SenfM.    leenly  k  vermoedens  ?  De « Hnncn  bedriegen  ons  fomtijts.  Wy 
^d!lr»us['    dromen  fomtijts.  'Enigen  raaskallen.  Van  waar  hebt  gy  dit 
zekerlyk  ,  en  zonder  enige  twijflcling  ?  Uit  defe  uw  regcl.,.dic 
M^Smmvi'c'  g y  1 1 i  j  t  i n  1 1  a n d e n  hebt :  IV y  moeten  "  ten  hoogUen  tocjien  dat  wj  met 
iets  als  iwiar  aamicemen ,     welk^wy  met  kjjmten  Icwijfen  waaf  te  wcf  m  : 
Of  heeft 'er  enige  tijtgewceil ,  mdewelkgy  zekerlyk  zcide: 

De 


Zevende  Tegenwerpingen,  en  Antwoorden.  569 
De-' finnen bedrieo;cn  mynu  zonder  twiifFf-1  ?  Tir.Tr^o». 
Avarclyk;  Ik  droom  .u,;  Ik  droomde  ^In  fJS^  "?o  "  .ïn  "  ^ 
fc  .3  knu,k,I„nig  cn  meen:  l,c.  gc.„  ce  z^^f ^     '  1  ^«"«^-r' 
hy  hcgt  n,ct  ?  Ind.cn  gy  zege  dut  'er  defe  tijt  gcvvcc%  heeft  zo 
ziehoegy 't  bcwijll.  Jafietocdacdcfcquadc%dc"eef    dw  o  ■ 
aan  gy  gedacht  hebt,  u  millchicn  niet  bedrog'en  h?efc    M-^'  " 
zeker,  tistcvreleiidat,  terwijl  gy  nu,  als  icts  krachti-'en 


,  ^ gclcigecll  u  met  de  vinger  nawijft,  en  ede 

Nzozeker  yk?  wy  dromen  fomtijts.  Ofliebtgy,  naar  uw  wet 
dusbyubefloten  en  geilek?  'tis  niet  gehexl  zeker  d  t  onfê 

Sdro"or    "''f'^''''"^''r^'^^^^^^^^    '^^^^^y  fcmuiitshcbb!;' 

fl  AM    ;    "       '^'^  men  ehen  lomtijts  fgeraaskalt  hebben.  fz,„,„^,. 

Ik  ül  dan  dus  zeggen  en  Hellen :  De  finnen  bedriegen  ons  nim - 

mer,  wyuromennunmer,  sniemant raaskalt.  -w™.,,,,,. 

Maar  ,  zegt  gy,  ik  twijftei.  r.,; 

Hier  IS  mijn '■fchroom.  Ik,  mijn  voeten  toefettendc  heb  de  ,  o  , 

lykdetwijffehngen  verdwijnelyk  zijn;  en  dieshalvenheb  ,k 
ontfien  hard  te  drukken.  Ik  twijffel.  "neoiK 
Ik  twijftei  zodanig,  zegt  gy.  Twijffelen  is  genoech  'tls"e 
noech ,  zo  gy  zegt ,  ik  weet  niet  of  ik  waak  of  flaao    Ik  w?ef 
met  ofde  zinnen  my  bedriegen.  '    iK  weet 

'Met  verlof,  ik  zeg  dat  my  dit  niet  genoech  is.  en  kan  rrp  -t 
^S?"'V,'l'"^'''';°^Sydusbefluit:!kweet.  e\5 
Oof  droom.  Ik  droom  dan  fomtijts.  Wat  dan,  zo  gy  nimnxer  vvit 

hv,fni  ""l''?^^"'^'^  geleigeclludaar  af  bevrijd,  om  dat  k?-" 
tifr^i  7,  gy  droomt,  cn  dat  -v  fora-"'*""»'- 

tijts bedrogen  word,  fchoon dit  geenfins  gêfchied  ? ''CeWf 
my ,  federt dat gydefe gcleigeeft hebt  ingcvoe?t  en  m i^-I  i  „ 
hiertoe  krachtige  en  voorbedachte  redenerbyge'bmcht  ièb^^ 
gy  een  quade  geeft  ingevoert ,  van  de  welk  gy  n"ct  t„et'l  ebt 
Wat  dan,zo  dele  liftige  aan  u  alles  als  twijffbh^ti^  en"  vrlcc:  .  • 
lend  voorftek,rchoon  het  vftft  en  zeker  is,en  dit  m  Se  di^vnor  '  ^J"""' 
neemen  dat,  alsgy  alles  „  verworpenzult  hebbL,  hy  u ïnkt  in  VJu"" 
een  ftede  gracht  zou  floten?  Zult  gy  niet  voorfichtiSi  Lêr 
doen,  zo  gy  ,  eer  u  zelf  o  verwe'pt ,  aan  u  een  zekere  wet  voor-  „  m  , 
ftclt,naar  de  welke  't  geen,dat  men  verwerpen  fal.wel  vcrwor- 


A  aa 


pen 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


3  70         Zevende  Tè gember  pingen ,  en  Antwoorden. 
pen  fiil  zijn  ?  Zeker,  dele  algemene  verwerping  aller  oude  din-p 
gen  is  een  grote  faak  ,  en  van  't  hoogfle  belang :  en  indien  gy 
naar  mywik  luifleren  ,  zo  rultgy  met  uw  denkingen  te  raad 
gaan,  om  u  ernflelyk  te  beraden. 
aT/.M  i^uo.     Maar ,  fegt  gy  ,  ik  kan  niet  ^  meer ,  dan  redelyk is,  aan  mijn 
c  f^fl/tlr,?  i)  wantrouwen  ^  toegeven,  en  ik  weet  dat  hier  uit  geen  gevaar 
of  doling  fal  volgen. 

Wat  legt  gy,  ik  weet  ?  is  dit fekerlyk  ,  en  buiten  alle  twijf-Q^ 
fcling ,  op  dat  ten  minftcn  defe  overblijffelen  van  zo  groot  een 
fchipbreuk  der  Waarheit  ten  toon  gehangen  fouden  worden  ? 
"^ïf  °P       ^^^y  ^  Sy      "ieuwe  ^  Wijsbegeerte  openbaart ,  en 

r^^^ir"'    uw  gedachten  e  op  aanhang  veft ,  die  met  goude  letters  aan  uw 
drumpel  gefchreven  fou  worden ,  Ik  kan  niet  meer ,  dan  rede- 
lyk is ,  aan  mijn  wantrouwen  toegeven  j  op  dat,  zeg  ik ,  men 
^^  'Jnifur,  ^dengenen,  die  in  dit  uw  geheim  lullen  ingaan  ,  gebieden  zou 
gïvJ/W.'f^  dit  oude,  twee  en  drie  maken  vijf,  afteleggen,  maar  dit  te 
behouden ,  Ik  kan  niet  meer,  dan  redelyk ,  aan  mijn  wantrou- 
wen toegeven  ?  En  indien  aan  een  leerling  gebeurt  dat  hy  tc- 
genmort,  en  dit  als  met  de  tanden  verfcheurt,  Gebied  men 
my  dit  oude ,  dat  van  niemant  oit  in  twijffel  getrokken  is,  twe 
en  drie  maken  vijf,  af  te  leggen,  om  dat  gefchieden  kan  dat 
h  Ccuius.    gj^jg  h  gcleigeeft  my  bedriegt ,  en  gebied  men  my  dit  twijfFel- 
}T/.i<      achtige,  dat  zo  verwarden  hakig  is.  Ik  kan  niet  *  meer ,  danR 
redelyk  is,  aan  mijn  '^wantrouwen  toegeven,  te  behouden, 
als  of  defe  geleigeell:  my  daar  in  niet  bedriegen  kon  ?  Wat  Tuk 
gyfeggcn?  fult  gy  ditaan  my  te  wecgbrengen ,  dat  ik  nu  niet 
vrees ,  dat  ik  niet  fchroom,  cn  dat  ik  niet  van  defe  quade  gelei- 
geelt  vcrvaert  ben.  Zeker,  fchoon  gy  my  met  de  hand,  en  mets 
uw  woort  verfekert ,  zo  kan  ik  echter  niet  fondcrfeer  grote 
vrees  van  al  te  groot  wantrouwen  ,  dit  oude  en  my  byna  inge- 
i  ^nnmtn.  borcu  vcrwcrpcn ,  cn  als  valfch  afhvceren.  ^  't  Bewijs  fluit  wel 
m!w,pK/.  en  i*echt  in  Barbara.  Wyders,  ik  ben  m  iets ,  uit  lighaam  en  ziel 
n  cT.r  vni'.i*  bellaande ;  en,  indien  men  "  uit  gelaat  en  woorden  gilfen  kan , 
^  zo  zijt  gy  felf ,  die  u  aan  d'andercn  voor  een  leidsman  uitgeeft, 

cn  defe  weg  veiligt  maakt ,  niet  vry  van  defe  vrees.  Handel 
openhartiglyk  en  oprechtiglyk ,  gflyk  gy  gewent  zijt.  KontT 
nMc'irc.  gy  Ibnder  fchroom  dit  oude  ^verwerpen,  Ik  heb  een  p  klaar 
V'hfi,n{f7.     onderfcheidedenkbeelt  van  God?  of  dit.  Al  'tgeen,  'tvvelk 
cjTmi>^rf,ik  klarclyk  en  onderfchcidelyk  n  bevat,  is  waar?  of  dit,  Tey 
denken ,  gevoed  te  worden,  cn  te  bemerken  behoren  geenfins 


\ 


Zevende  Tegen'nfeYpingen  y  en  Antwoorden,  371 
tot  het  lighaam  ,  maar  tot  de  « geeft?  Waar  toe  meer  andere  iA/^«/. 
dingen  b  van  defe  flachopgchaalt?  Ik  vraag  hier  ernftclyk  naj  ^^idienut, 
antwoord,  ik  bid  u.  Kont  gydit,  ^ in 't uitgaan  uit  d'oudej j;,^^*. 
Wijsbegeerte  ,  en  in  't  ingaan  in  de  nieuwe  uitfchudden ,  uit-  ^"M'-f^ 
trekken,  en  als  vals  af  zweeren ,  ik  meen ^  van  harten  ?  en  met  a  ex  anmu 
een  oprecht  gemoed  ?  of  fult  gy  heden  het  tegendeel  feggen  en 
ftellen ,  Ik  heb  nu  geen  klaar  en  onderfcheide  « denkbeelt  van  f<j^^;;;^';»- 
God  ?  Ik  heb  tot  nu  toe  t'onrecht  gelooft  dat  ^gevoed  te  wor-  ^5v//Z* 
den,  g  te  denken,  en  Hc  bemerken  geenfins  tot  het  lighaam  , '.^j;;;;;;;^* 
maar  tot  de  '  geeft  behoorde  ?  Maar  ó  my ,  die  niet  aan  mijn  kProco/itu7?u 
^  voornemen  gedenk  I  wat  heb  ik  gedaan?  Ik  heb  in  't  begin  my 
geheel  aan  u  tot  een '  medegezel  of leerling"  overgegeven, en  ncommnufi. 
liet  ik  blijf  in  d'ingang"  vreesachtig  en  hardnekkig.  Vergeef pf'"'"*'" 
my ,  ik  heb  grotelyks  gezondigt ,  en  alleenlyk  de  p  geringhert  p  T^mim 
van  mijn  vernuft  beproeft.  Ik  ,  alle  vrees  ter  zijde  zettende , 
behoorde  my  onbcfchroomdely  k  in  de  ^  duifternis  der  verwer-  q  caiiioaK 
ping  te  begeven  :  maar '  ik  ben  fchoorvoetig  geweeft ,  en  heb 
llilgeftaan.  Ik  fal  't  vergclden,zo  gy  my  vcrfchoont,  en't  geen, 
dat  qualyk  gedaan  is ,  met  een  grote  en  milde  *  vryraaking  en  Iff^l''^"^" 
verlating  van  alle 't  oude  geheellyk  uitwillchen.  Ik  fal  al't«M«i«^./. 
oude  verwerpen  en  afzweeren.  Neem  niet  qualyk  dat  ik  de 
hemel  ofd'aardc,  die  gy  wilt  dat 'er  niet  is,  niet  tot  getuigen 
roep.  Daar  is  geheel  niets,  niets.  Welaan  ,  ga  voor ,  ik  volg. 
Zeker  gy  toont  u  gehantfaam,cn  meegaande.  Gy  fait  niet  wei* 
geren  dus  voor  te  gaan. 


Aanteekeningen. 

Die  ik  te  voren  geweten  heb ,  dewijl  zy  twijffelachtig  zijn. 
lH;'y?^//^itfygeweten  heb, -z/ööy  ik  geacht  heb  te  weten.  Daaris 
^ftrydigheh  tujfchm  dewoorden  geweten  heb ,  en  twijfFclachtig  zijn;  f^f]"'''''"''''' 
V  wclk^  hy  echter  [onder  twijjfel  niet  bemerkt  heeft.  Doch  men  moet  hem 
dit  niet  tot  boosheit  aantijgen  ;  vpant  hy  z.oh  '/  at$ders  niet  tlo  lichtelyk^ 

aangeraakt  en  overgelopen  ^  maar  ^  verdichtende  dat  defe  fhydigheitM^^^iiif^^- 
van  my  voortgekomen  was  ,  haar  met  veel  woorden  ^  omgefolt  en  bcfireden  J^^f 

hebben.  "i^T'* 
K    Ikzeggeen'^geeften,  geen  ylighamen.  Hyz.egtdit,  opdat  hyl^'^-ii^;^,,,^ 
daar  na  lano  en  vee)  ^  blaeten  en  f  nappen  fon^  om  dat  ikj^n '/  begm ,  toen  ^W''^"» 
%k_  ^  onderhielde  dat  de   natmtrvan  de  menjchelijke  geeft  noch  met  kJaar  Irunui'lumA^ 
genoechaanmy  bekent  was,  hem  onder  de  twijf duchtige  dingen  g^fdt'^'*^^^^^^ 
A  a  a  2  hebi  '* 


■ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


.  Zevende  Tegenwerpingen ,  en  Antwoerdem 

aiu<,^«<  ^^^  J  r/}:inr  dat  il^,  hemerkende  dat  het  ^dmg,  *t  wdk,  denkt ,  niet  kjtfp 
hNon'cx,Jie^^  ^^^^  u^^/fw///^  wcfin ,  cft  dit  <^  denkend  dmg  met  de  naam  van  geefl 
rr.  noemende ,  daar  na  gefegt  heb  dat  de  geeft  e  wefentlyk  ^  '  als  of  if^  had 

'Vergeten  dat     te  vooren  het  [elfde  had  omkeni  ,  toen     de  geeft  voor 
«ï'^vXr/        ^^^^ '  ^'^^  onbekent  aan  my  was ,  nam  s  en  als  of  tk  geacht  had  dat 
ik,  defe  dingen ,  die     toen  ontkende ,  om  dat  zjj  onbekent  aan  my  waren  , 
voor  eeuwig  moe  ft  ontkennen,  enalsof'tnietgejchieden  kpn  dat  fe- 
f  O  /Mt»  ^^^^  klaarhlijkelyk  en  zieker  aan  my  f ouden  worden.  Ook^ü  aan  te  mer- 
"eltuZ  ,      ^-^^  hy  overal  de  Uwijffelmg  en  fekerheit  aanmerkt  niet  als  g  toepaffm- 
fo^m£r       '^^^  ^^^^  ^^""^  ^voorwerpen,  maar  als  ' eigenfchappen  der 

voi'rT"'  voorwerpen ,  die  eeuwig  daar  aan  gehecht  blyven  ,  en  dit  z.odamrr ,  dat 
iTropfuL  ^^^c^^^f '  'f^velk^wyeenstwijfelachttghebbengekent,  noit  zieker  {an  wor- 
inui^Ho.  den?  ''twelk^alleenlyk^z.ijn  goctheit ,  en  met  z.ijn  boosheit,  toegeëigend 
^«'«^        moet  worden. 

^wiT'  ^jf'^'^f^^^ ^^^'^^'^ruchteloofely^op'twoort^ Alks,  gei^^^^^ 

iv..\th,\    voren  op  '/  woort  m  Niets. 

Huu.r..  gedwongen  belijd  ?  ///  ""/pst  hier  even  vruchteloo/felykM. 

met  het  woort  gedwongen.  Defe  redenen,  diefehentw^felachtigzijn, 
en  dieshalven  met  behouden  moeten  worden ,  z^ijn  krachtig genoech  om  ons 

0  T.//,«rf,  twijffelen  te  dwingen ,  gelyk^alrei  hier  voor  aangemer\tps .  En  z.y  z,ijn 
dtih'n^,m,ti»'.  Zieker lyk  krachtig ,  z^o  lang  wy  geen  anderen  hebben  ,  die ,  *^  met  de  twijf- 
q  V/r'-Zi^'".  f^''"l  ^y^^^  nemen ,  zieker  heit  aanbrengen.  En  dewijl  ik d'eerfte  p  Be- 
%';,r ^^^^^^^:L  z^odanigen  vond ,  hoe  feer  1%  oo^  q  omfag ,  en  my  fel f  bedacht^ 
xvludAe-  ^0  heb  i^daarom  gefegt  dat  de  genen,  die  ik^tot  twijffelen  had ,  rkrachtig 
7urnf*        z'öor^i'i/^c^^  waren,  ^JHaar  dit  ü  niet  naar  de  ^bevattina  van  onfg 

Schryver;  want     voegt 'er  by  ,  Dewijl  gy  krach  tige  eifvoorbe- 

1  ^^^^^'^^  redenen  belooft  hebt ,  £o  heb  ik  fuiken,  die  t  zeker  zijn, 
verwacht ,  te  weten  zodanigcn  ,  als  uw  "rechtlhoer  vereifcht; 

v^'Medta,io,^ls  rfdit  rechtvoer ,  'twelkjoy  verdicht ,  tot  het  geen,  'twel^in  d'eerfte 
N  lu/crr,.    w  Tiedsnkmg  gefegt  w;  kan  ^  toegepaft  worden.  En  een  weinig  daar  na fegt 
y  s.u[...    7 '      ^'^^.^^  '^^  ^"^ge  tijtgewcefl,  in  de  welk  gy  zekcrlyk  zei- 
dc;  Dc  y  zinnen  bedriegen  my  nu  fondcr  twijfel;  ikweetdit 
*  zekerlyk,  en  z^f^voort.  Hier  ziet  met  dat  hyweér^ftrijdighcitinis, 
dat  wel  iets  ontwi^ffely^word  gehouden,  en  dat  daaraftegelyk^oo^getwijf' 
feit  word.  M  aar  hy  ü  een  goed  man. 

Waarom  fprecktgy  dan  zo  zekerlyk,  wy  dromen  fomtijts.N 
e  ^'u''^'uuv       ^"^^^  ^^^^  ^^^^^  z^onder  booshett.  Want  ik,  fpr  eekgeheel  niets  met  ver- 
'  ƒ f kering  in  d'eerfle  c  ^Eedenkjng  ,  die  heel  vol  van  twijffdmg  is  ,  en  uit  de 
welke  alleen  hy  def ?  woorden  genomen  heeft.  M  et  gelijke  reden  heeft  hy  ool^ 
daar  in  konnen  vinden,  wy  dromen  nimmer,  en  wy  dremen  fomiijts^  En  als 

h 


Zevende  Tegenmrptngen  ^  en  Ant-ivoorden,         575  ^ 
hj  een  weïmg  hier  na  daar  by  voegt-.  Ik  kan  gchecllyk  niet  fien  waar- 
om gy  dus  bcfluit ;  ik  weet  niet  ofik  waak  of  droom;  Ik  droom 
dan  1  o m  t  ij  ts  ,  ^  dicht  hy  mj  een  b  Redenering  op,  die  aan  hem  alleen  beta-  ^  -^f^H'^', 
melyk  ^ ,  te  weten  om  dat  hy  een  goed  man  is.  xutmïn*" 

O    Wacdan,  zodefeliftige  {geleigeeH)  aan u  alles  als  t wijffel- 
achtig  en  ^  waggelend  voorftelc ,  fchoon  het  vaft  en  zeker  is.  c^".''»^. 
Hier  blijkt  het  geen  kjarelyk, ,  h  welkjk^te  voren  vermaant  heb ,  te  wefen 
dat  hy  de  twijfeling  en  fekerhek  als  in  de  ^  voorwerpen ,  en  niet  als  in  onfe ob-eifa. 
*  denking  ,  aanmerkt.  Want  hoe  z.oy^  hy  anders  konnen  ^  verdichten  ,  dat  ^  Coiiuu<^^ 
iets  aanmy  als  twijfelachtig  vertoont  wierd ,  'twell^niet  twijfelachtig 
maar  zeker  was  ?  dewijl  hier  tiit  alleen,  dat  het  ah  twijfelachtig  voor- 
ge  jl  elt  word ,  twijfelachtig  word gemaakj.    ^JHaar  de  v>  geleigeejl  heeft  1;  ^J^wu . 
mifchien  hem  verhindert  te  zien  dat\r flrijdigheit  in  zijn  woorden  is,  *t  Is  'f"*-^'""'- 
te  beklagen  dat  def  ?  ^geleigeeft  hem  zo  dikwijls  m  zijn  ^  denkjn(T  i  voorkp-m  '  9<'nmu 
en  belet.  \ob'"''"l% 
^    Zeker,  defe algemene  verwerping  aller  oude dinf^en  is  een  m^r/uaM»* 
grote  faak  ,  en  van  't  hooglte  belang.  Ikheb  dit  genos  ch  vermaant  f^^'i^i^U 
tn  't  einde  van  d'Antwoort  op  de  vierde  "  Tegenwerpingen  ,  en  in  de  ^  Voor- 
reden  defer  Bedenkingen,  die  tk  daarom  alleenlyk^aan  %  v  beftandigBe  ver-  Tr'rsflZ? 
nnfien,  om  van  hen  gele fen  te  worden  ,  vertoont  envoorgehopiden  heb.       i* '"i"»» 
heb  dit  ook^zeer  mtdrnkkelykgefegt  in  de  T  Redenering  van    Beleed ,  in  V  i^N^^-r»  de 
ze{iienhondertz.evcnendar$igfie  jaar  tn  de  Franfche  taal  uitgegeven,  opde^-^  ^naUades 
zefliende  en  zeventiende  zijde  j  ^  daa?  ik.  twee  sgcflachten  van  vernuften  r  in  'c  \c^r- 
befchreven  heb,  die  defe  i  verwerping  ten  hoogden  moeten  fchmven  :  en  in-  .op- 
dien mijfchien  een  van  defe  beide  m  onf  7  Schrj  ver  gevonden  word ,  zo  moet  %ll^Tml 
hj  ztjn  dolingen  my  met  aantijgen,  gemornm. 

^    \V  at  legt  gy  ,  ik  weet  ?  en  zo  voort.  Als  i\  gefegt  heb  dat  my  uit 
def ? "  verwerping  geen  gevaar  zna  ontfam,  heb  ik,  'er  bygevoent ,  om  dat  "  '^f^dicaih: 
xk  roen  niet    met  doen  ,  maar  alleen] yk    met  kennen  befich  ^'^ji^t"* 
was  :  mt  het  welk^  zo  k^l^nelyk^bltjks  dat  ik.  d.iar  alleenlyk,  van  de  v  zedirie  ^  Cogi'^cen- 
wijze  van  weten gefprokcn  heb  ,  {die genoech  u  om  't  leven  te  beflicren,  tn  f*iu!i^  w„ 
die,  gelyk  ii  dikwijls  gefegt  heb ,  feer  veel  van  defe  z  Overnatmir'^undise 
wijle,  daaraf  hier't^gefchilis,  verfchilt)  dat  onfe  Schry  ver  aUeen  htnlfJlX^^^^^ 
tn  fchijnt  onkptndig  te  kpnnsn  wefen.  a  ^«<«///p. 

R    Dit  twijfFelachtige,endat  zo  verwart  en  hakig  is,  Ik  kan  niet 
meer,  dan  redelyk  is ,  aan  mijn  wantrouwen  toegeven.  Hier  is 
weer  b  tegenfirijdigheit  in  de  woorden.  Tder  weet  dat  de  geen,  die  wantrout,  i>  T^sruinan. 
zo  lang  als  hy  wantrout ,  en  dieshalven  niet  bevefitgt  of  ontken t ,  van  nie- ^ 
mant  tot  dolmrr  oebracht  k^^  worden,  ja  ook^nietvan  defe  c oeleiaeeli ^  n 
van  de  welk  echter  de  geen ,  die  twee  en  drie  te  zamsn  voegt  ^  bedrogon 
Aaa  3  i^an. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


(s.^    574        Zevende  Tegenmrp'm^e»)  en  Antwoorden. 
a  Sx-em-     k.^^^  worden ,  volgens  a '/  vóórhelt ,    Vffelhj>y  z^elf  te  voren  van  de  geen 
finm,       hj gebracht  heeft ,  die  viermaal  een  mr  telde. 

hTymorin-  Ik  kiin  iiict  zondci'  ^zeer  grote  vrees  van  al  te  groot  wan-S 
dTfflïZ'il  trouwen  c  dit  oude  verwerpen ,  en  zo  voort.  Hoewel hy  hier  met  veel 
c  iw.ec  vneni  lyoordcn  poogt  ^  t^ovcrredefj ,  dat  men  niet  te  veel  moet  wantrouwen ,  z.o  is 
txi't'rjZ'uU-  echter aanmerkenswaerdigdat hy  ook^net  deminjle  ^fchijn  van  reden  by* 
*^S"f«ri  ^'^^^^^^»  0^^^*^  tsbewijfen-y  behalven  aileenlyk^dat  hy  vreeji  of  wantrout 
dat  men  wantrouwen  moet,  In  "t  welk  weêr  ^  tegen firydigheit  ts  j  want  hier 
f  R^pi*ivan.      ^  dat  hy  alleen/)' l^vreefi  ,  en  niet  z^e^erljk^weet  dat  men  niet  aanjich 

moet  wantrouwen ,  volgt  dat  hy  aan  zich  zelf  moet  wantrouwen, 
g  Sinffcrn.  Koot  gy  ,  szouder  fchroom  dit  oude  verwerpen ,  Ik  IiebT 
h'ihcvetHs  ccn  » klaar  en  ondcrfcheide  denkbeclt  van  God?  of  dit,  Al 
ahdu-ire.  gccn  ,  't  welk  ik  klarelyk  en  ondcrfcheidelyk  ^  bcvac,  is 
y  rf^K'X»'  waar  ?  Hy  noemi  dit  oud ,  om  dat  hy  v/eefl  dat  dit  voor  nien  ,  en  van  my 
Hit-  ,  eerfi  waargenomen  gehouden  fal  worden.  iJHaar  ik^  fiaH  hem  toe,  Hy 
iScZpJnl*  Wil  ool^^  fchroom  van  God  m  inwerpen ,  zj^aar  alleenlyk^^  ter  vlucht ,  en 
m  hr°cere  voorbygaan  :  Miffchien  op  dat  degenen  ,  die  met  weien  hoe  °  zorg- 

x\oinier.  *  vuldiglj  l^ik^af  t  geen  j  'twelk  tot  de  \'  godvruchtigheit  en  in' t  algemeen 
p  Puf.'J'''  zed^n  behoort ,  van  dcfe  »"  verwerping  ^  uit  ge  f mdert  heb  ,  achtefi 

«1  Jiiarè,.    zouden  dat  il^hem  lafler.  Wyders ,  hy Jiet  met  dat  def  ?  verwerping  alleen- 
Ve^-cX'^'*  '/^'^^  de  geen  behoort ,  die  noch  niet  tets  klarelyk.en  onder feheidelyk^ « be- 
t  Pcrayere.  grspen  heeft,  Gelyk^i  tot  een  voorbeelt ,  de  Skeptifchen ,  by  de  welken  dit 
gemeen  is,  hebben  nooit  tets ,  voor  zo  veel  zy  Skeptifchen  zijn  ,  kjarelyk^ 
begrepen  :  want  indien  zy  iets  kjarelyk^  hadden  begrepen ,  zo  zouden  zy 
aflaten  van  te  twijjfelen ,  en  van  Skeptifchen  te  wefen.    Sn  dewijl  ook^ 
\x  ^bJicitlo^  naauwslykj  enige  anderen  voor  defe    verwerping  ooit  iets  klarelykbegrij'-' 
w  Curitu.   p^.^        weten  fnet  defe  w  klaar  heit  t  die  tot  ^  d'overnaTuurk.undijie  ze 
T'>ft>,phi/ic.t.  k^erhcit  vereifcht  word  ^  zo  ts  defe  verwerping  zeer  nut  voor  de  genen  y 
yj^itim   y  die  zo  klaar  een  kemis  bonnen  bevatten,  en  haar  noch  niet  hebben  x  maar 
Unr,        niet  voor  onfe  ^  Schryver ,  gelyk  de  zaak^uitwijfl ,  en  ik^  acht  dat  hy  fch 
z  ^HthQT.  ^j' x^fiYgvuldiglykjnoet  wachten, 

OFdit ,  te  denken ,  gev^oed  te  worden,  te  bemerken;  bc-U 
a  t:«r,-«;,    horeu  gccnlins  tot  het  Mighaam  ,  maar  tot  de  ^  geeft  ?  Hy  ver-^ 
A:'2u;i9-  ^■'^^^^  ^^/^  woorden  ah  de  mijnen ,  en  te  gelyk.zo  zeiler ,  dat  zy  van  nic^ 
uis.^         mant  in  twijffeUetrokken\onnen  worden.  Daar  is  echter  niets  merkelijk 
c!  i^ïr't;«.*  ke^^f^  mipi-^  Bedenkingen,  dan  datik.de    voeding  tot  het  hghaam  alleen 
f^/./i/.     ^toepas,  en  met  tot  de  ^  geejl  y  of  tot  dat  deel  van  de  menfch  y  ?>^twelk 
fiu  '*'*^''  denkt.  Invoegen  dat  uit  dit  enige  kjarelyk.bewefen  word ,  voor  eerft  dat 
hy  geenfins  wijn  Bedenkingen  verftaat ,  fchoon  hy  aangevangen  heeft  hen 
ie  wederleggen  i  en  dathu  ookjvalfch.is  ^  te  weten  hieram  ^  dat  ikjnde 

tweede 


Zevende  Tegemi^erfingen  ^  en  Antwmden,  375? 
tweede  Bcdenkjng ,  naart  gevoelen  van^t  gemeen  [prekende  ,  de   voeding  a  %utriU^ 
tot  de^  z.iel'^  toenepafl  heh    endaar  nadat  hy  veel  dinjren  voor  ontwilffe-^ 
lyk^hofid ,  die  niet  z.onder  ^  onder j oef^aangenomen  moeten  worden.  Maar  .1  Examen. ' 
hy  heeft  e'mdelyk,  hterin^t  emde  ^z.eer  waarachtiglyk  bejloten,  dathy  in  (Temf,'i2'* 
alle  defe  dingen  alkenlyk  de  ^geringheit  van  zijn  vernuft  s  bc- 
proeft  heeft.  - 


T  W  E  E  D  E  ^^A  F  D  E  E  L  I  N  G. 

'  If  ingang  tot  het  Beleed  word  bereid. 


Mi'thudufn,' 


X    Als  Ik,  zegt  gy,  al 'tóude  verworpen  heb,  begin  ik  my  dus 
k  inde  Wijsbegeerte  t'oeffenen :  Ik  ben ,  ik  denk :  Ik  ben  als  ik 
denk.   Defe  ^getuigenis ,  ik   ben  wefcntlyk ,  is  nootfakclyk  i  Pro^nmUr  ^ 
waar ,  20  dikwijls  als  ik  't  fpreek ,  of  met  dc "  geeft  bevat.  we*x,/h. 

Gy  krijgthier ,  ó  uitmuntend  man  ,  zeer  treffelyk  een  Ar-n^itw, . 
chimedifch  punt :  gyzult,zonder  twijffel  ,zo'tuIuft  ,dewer- 
rclt  bewegen.   Zie,    alles  is  alreê  aan 't  waggelen  geraakt* 
Maar  ik  bid  u  ,  dewijl  gy  ,  zo  my  dunkt ,  alles  i'  tot  aan  de\vor'\^^dvivnM 
tel  afgefneden,  en  geheel  uftgcroeit  wilt  hebben,  op  dat 'er 
niets  onbequaam  ,  niets  dat  niet  ^  te  zamenhangt ,  en  niets,  dat  1 
niet  nootfakelyk  is ,  in  uw  '  Beleed  zou  wefen  ,  waarom  hebt ' 
gy  aan  de  ^geelt  gedacht,  als  gyzegt  metdegeeft  begrijp  ^s^iem. 
YHebtgy  niet  geboden  ^'t  lighaam  ,  en  de  geeft  balling  te  we-  tcorpuió- 
fen  ?  Maar  dit  is  u  miftchien  ontgaanj  zo  zwaar  en  kommcrlyk  Z'rT"'''^'*^ 
is ,  ja  ook  voor  d'ervarenen ,  de  dingen  gcheell  y  k  te  vergeten, 
tot  de  welken  wy  van  onfejongcn  jaren  afgewent  zijn.  Dies- 
halven  heb  ik ,  die  ruw  en  ongeoeffent  ben ,  noch  niets  quaac 
te  verwachten ,  fchoon  ik  miftchien  aan  't  waggelen  geraakte. 
Alaargavoort ,  ikbid  u. 

Ik  fal  dan ,  zegt  gy  ,  bedenken  wat  ik  ben  ,  en  wat  ik  my  ge- 
loofde te  wefen ,  eer  ik  in  defe  "  denkingen  viel ;  en  daar  na  lal  n  Coiiuüi»  ■ 
ik  hier  uit  het  geen  wechneemen  ,  't  welk  door  dc  bygebrach-  '["Tradfe. 
te  redenen  ook  cnigfins  verfwakt  kan  worden  ,  op  dat  dus   be-  *  ^«^oW- 
ftipttlyk  alleenlyk  dit  blijft ,  't  welk  zeker  en  onverwagge-y"^ij«af#H/ï* 

Zaliku,  eer  ik  mijn  voeten  binnen  zet,  darren  vragen, «w. 
y  met  wat  mening  gy ,  die al't  oude  naar  een  plechtelijke  wij- 
ie  als  twijfelachtig  en  valfch  ^  verworpen  hebt ,  dat  weêr  zult  b  *^hdic^re, 
willen^befchouwen,  even  als  of  gy  'Hiit  defe  oude  lappenen  J'^f^^j^^^v 

vodden 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


37<$        Zevende  "ïegcmverfingcn  ^  en  Antwoorden. 
voddeiy  ets,  dat  zekeren  vaft  is,  verhoopte?  Wat  dan,  zo 
gy  eertijtsqualyk  van  u  gelooft  hebt  ?  ja  dewijl  alles  ,  dat  gy 
ccn  weinig  te  voren  afgelworen  hebt ,  twijffelachtig  en  onfee- 
kcr  was ,  (waarom  zoud  gy't  anders  verworpen  hebben  ? )  hoe 
fa)  gefchieden  dat  het  zelfde  nu  niet  twijfïelachtig  en  onfeeker 
i)  i^^t'ir Of  is  defe  ^verwerping  gelyk  zekere  ^  Circefche  genees- 
mcniHm'uT.  middel,  ik  verfwijg  van  loog  ?  Doch  ik  wil  liever  uw  raat 
TZ'x,   w  "^^^*^^^ff*^"^i"^cren.   't  Gebeurt  dikwijls  dat  de  genen,  die  hun 
ixiviuw.  yj^j^-j^j^j^  jj^  koninklijke  hoven  ,  en  prachtige  gebouwen  bren- 
gen, omhcntcfien,  deur  de  gemene  achterdeuren,  en  niet 
deur  de  hooftpoort,  of  grote  deur  ingaan.  Ik  volg  ookdeur 
ondcraardfchc  holen  ,  terwijl  iK  ondertuflchen  naar  waarheit 
tracht. 

^  Wat  heb  ik  dan,  zegt  gy,  te  voren  geacht  dat  ik  was  ?  te  we- 

^  ten  een  menfch. 

^^rs.         Lijd  hier  ook  dat  ik  my  over  uw ''kond  verwonder,  dewijl 
gy ,  't  zekere  nafpeurende ,  het  twijffelachtige  gebruikt ,  en, 
c  Mergi,    om  ons  in  't  licht  te  brengen  ,  ons  beveelt  in  de  duifternis^  néér 
tefinken,  Gy  wilt  dat  ik  overweeg  wie  ik  eertijts  gelooft  heb^ 
•  ^iatikwas:  gy  wilt  dat  ik  Mefe  oude  afgefletelap  en  vod,  die 

UM.        alreê  overlang  verworpen  is ,  weer  aanneem  ,  Ik  ben  menfch. 

Maar  wat  dan,  zo  Pythagoras,  ofiemantvan  zijn  leerlingen 
hnaHm}"^*  hier  was  ?  Wat  dan ,  zo  hy  zeide  dat  hy  eertijts  een  s  haan  ge- 
wcellhad?  opdatikhierde  harfTenlofen,  ontfinnigen,  raas- 
\\TetitM,  kallers  en  fporclofcn  niet  inbreng.  Maargyzijt  hfchranderen 
''iverZfZ  crvare  leidsman.  Gy  kent  de '  bochten  en  omwegen.  Ik  fal 
f.ivcr.tcn  éi.  hoop  hcbbcn. 

Wat  is  ccn  menfch ,  zegt  gy  ? 

Indien  gy  wilt  dat  ik  antwoord  ,  zo  laat  eerfl  toe  dat  ik 
vraag.   Naar  welk  menfch  vraagt  gy  ?  of  wat  vraagt  gy  , 
als  gy  vraagt  wat  een  menfch  is?  zodanig  een  menfch,  die 
ik  my  eertijts  verdichtte?  die  ik  geloofde  dat  ik  was,  en  die 
jiT«4^r4-  ik  llcl  dat  ik  niet  ben,  fcdcrtdatik,  k  naar  uw  believen ,  mijn 
ifvrai.to  verwerping  gedaan  heb?  Indien  gy  naar  defe  vraagt ,  enhoe- 
een  ik  voor  my  'vormde;  "'iets,  uit  ziel  en  lighaam 
VmmaV  tc  zamcu  gclct.  Heb  ik  voldaan?  Ikdenkja,  om  dat  gy  dus 


(trjiortn,  voortgaat. 


A  A  K- 


I 


Zevende  Tegemverpingen ,  en  Antmorder», 
Aa  nteekeni 


3  77 


N  G  E  N. 

X    Begin  ik  my  dus  ^  in  de  Wijsbegeerte  t'oefïbnen  :  Ik  ben,  ik  =>  rw^^ffc'*- 
denk,  Ik  ben  als  ik  denk.  Hterftaat  aan  te  merken  dat  hybehiddat  tk 
mijn  ^begm  VAnftch  in  dc  Wijsbegeme  t'oefenen  ,  of  het  c  beoxn  van  enta^ 
vafl  voor/lel  te  jiellen,  van  de  kennis  van  eige  mfemljklieit  bepn  ;  op  dat  Titn!!T^^ 
men  xvetcnfou  dat  hj  m  andere  plaatfen  ,  daar  hj  verdicht  heeft  d.it  tk  dit  ^>*^'*'^i^ch. 
van  de  e  fiellige  of  bevejhgends  verwerping  aller  txvijffdachtige  dingen  ge.  ZilHHZ 
daan  heb  ,  het  tegendeel  van  'tgeen  ,  U  welk^y  warelykgevoeldey  verzie- 
km  heeft.  1  k.  (al  hier  met  hj voegen  hoe  hy  mj  ,  dm  fcherpfmmgljk  van  T^nnl ■ 
d'oeffenmgder  Wijsbegeerte  beginnende  te  handelen  ^  hier  invoert,  ^k}enyYJ'lZl^ 
ik^cnk,  en  tlq  voort.  J^Cen  k,an,  fchoon  tk,^\vijg  ,  m  alU  dm  mi  zijn  oöJI^v^'IluZ 
recht i^gheit  bekennen.  '  . 

Y    Waarom  hebt  gy  aan  dc  geeft  gedacht ,  als  gy  fcgt  met  dc 
geeft  begrijp?  Hebt  gy  niet  geboden 't  ligha^m  en  de  geeft 
balhng  te  wefen  ?  Ikheb  alreë  u  voren  gemerkt  dat  hy  defc  '^fcherpfm^  -  ^rerm.. 
nigheden  uit  het  woort  geeft  bereidde.    ^Caar  met  de  aeejl  begrijp  bete^  ^ 
kent  hier  niets  anders ,  dan  denken,  ^n  dleshalver^\^on%rftcl^oyqHahk^^Sn'P'--r^. 
dat  men  ^gexvach  van  de  geeft  maakt  y  voor  zooveel  d^e  een  ^'deelvandelJZLa 
menfchis.  Wjders  ,  fchoon  i^'t  lighaam  en  geeft  ,  met  alle  d' andere  dm^ 
gen^  te  voren  verwierp ,  als  twijfelachtig,  of  noch  met  kl^^elyk^van  myl!'f" 
\bevjt,  Z.0  belet  dit  niet  henfedert  weer  aan  te  nemen ,  indien  ''t gebeurt  dat  ^  ^'""^'P'"* 
*k  hen  kjarelyk,bcvat.  iJHaar  onf  ?  Schryve^  begrijpt  dit  niet ,  om  dat  hy 
^letsy  onaffcheidelyk  ^an  de  voorwerpen  gehecht ,  twijfeling  acht.  Want,., 
hy  vraagt  een  vsieimg  daarna,  hoe  fal  gefchieden  dat  het  fclve ,  (/e-^i'^?'' 
mten'tgeen ,  '/  wejk^te  voren twtjjfelachttg  w^s )  nu  niet  meer  twiif- 
telachtigen  onfekeris?  Hy  wd  dattkmy  felf  ^plechteljk^fd  o^|.n/».w 
z^weeren ,  en  ü  over  mijn  konft  verwondert  y  om  dat  ik.  het  ziekere  nafpeu^  o%.rarc, 
rende i  het  twijjfelachtige gebruik^  en  z.o  voort :  als  ofik  tot  een  Pgrontveft ^"'^''j"^'',"- 
van  de  Wijsbegeerte  genomen  had  dat  al  het  twijfelachtige  alttit  voor  vals'pTx. 
gebonden  moet  worden. 

Z    Gy  wilt  dat  ik  overweeg  wie  ik  certijts  gelooft  heb  dat  ik 
was:  gy  wiltdat  ikdcfeoude  qlapcn  vod  meer  aanneem,  en ,0.0 
7^0  voort.  Jl^fal  hier  een  fe  er  gemeen  voorbeelt  gebruiken,  om  de   re^t  lun./..^!; 
den  van  mijn  bedrijf  aan  hem  te  verklaren  ,   op  dat  hy  haar  voortaan""'' 

foti  verftaan  ,  en  met  darren  veinfen  dat  hy  haar  met  verftond.  In- 
dien  hy  by  geval  een  mand  vol  appelen  had  ,  en  vreefde  dat  enif^en  van 
defe  appelen  rottig  waren  y  en  die  wech  wilde  nemen,  op  dat  iy  d"* an- 
deren niet  f ouden  bederven  ^  hoe  fou  hy  dit  doen?  Zou  hy  voor  eerft 
hen  niet  alle  gslyk^  m  de  mand  ftorten ,  en  daar  tja  een  voor  een  beften 

Bbb  • 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Zevende  Te gemverfmge?t  ^  en  Aitt woorden, 
tn  de  genen  alleen  ,  die  hy  kjnde  niet  rottig  te  wef  m  ,  wcor  aantaflen  , 
f»  m  de  mmd  doen  ,  en  d' anderen  achterlaten  ?  Van  gelijken  dan  hebben 
^Nunquam  dc  gcnen  y  die Jtch  noit  recht  in  de  Wiisbegeerte geoeffent hebben y  in  hm 
^faü%nu  ^ g^^ft  'verfcheide  c  wanen,  die  x.yvan  hm  kjmsheit  af  hebben  beginnen 
b'jl/f»..  *  op  te  hopen  i  endteshalvenmet  recht  vrefen  dat  veel  daaraf  niet  waar 
d   X"vrf-  >     daarom  / chroomen  te  pogen  hen  van  anderen  af  te  f :hetden. 

Ut  lilt  vrees  dat  7i.y  ,  om  der  z^elver  vermenging^  alle  onfeekerz^ullen  worden. 

konnen  dit  door  geen  beter  middel  doen  y  dan  z,o  z.y  hen  alle  te gelyk 
en  eens,  als  onfeeker  ef  valfch ,  verwerpen  j  en,  hen  daar  na  een  voor 
een  bejiende ,  de  genen  alleen  weêr  aangrijpen ,  die  z.y  bekennen  waar  en 
ontwijjfelyk.  tez^ijn.  Dteshalven  hebt^.  «'^^  qualyk.  in  ^t  begin  alles  ver^ 
worpen ,  en  daar  na  bemerkende  dat  ik,  niets  z.ekerder  en  klaar  blij  keli j- 
e^nodtio  y^^y  bekende  dan  ^dat  ik.  denkende  wefentlyk,  was ,  dit  niet  qnalyk^eerfl 
'^trcm!  '    verfekert ,  en  eindelyk.  ^^^^  na  niet  qualyk.  gevraagt  en  gefocht  wie  ik, 
eertijts  gelooft  heb  te  wefen ,  niet  om  dat  ik,  noch  dit  alles  van  my  z^oh 
geloven  \  maar  opdat  ik »      ik  i^ts  begreep  waar  te  wefen ,  dat  weêr 
aanneemen  i  en,  z.o^t  valfch  was ,  verwerpen  zoff  y  en  dat,  zo^eriets 
onfeeker  was ,  ik.'^t  onderfoe^daar  af  tot  aan  een  ander  tijt  bewaren  tloü, 
Uier  uit  blijkt  dan  dat  onfe  Schryver  dit  wanfchtkkelyk.  noemt  een 
konfl:  van't  zekere  uit  het  onfckere  te  trekken  ,  of ,  gelyk, 
fAfrMu  ^^^y       f  Beleed  van  te  dromen.  En*  t  geen  ,  'twelk^hy  hier  van 
l.Ta!agra.  ^Pythagoras  haany  en  tn  de  twee  volgende  'i^f deelingen  van  de-^^ge^ 
anderen  ,  z.o  veel  de  natmr  van  't  lighaam  ,  en  van  de 
z.iel  aangaat ,  beufeit  y  behoort  geheel  niet  tot  de  z^aak^  y  dewijl  ik.  niet 
behoorde  ,  en  ook  niet  wilde  optellen  wat  anderen  ooit  daar  af  gelooft 
hebben  ,  maar  alleenlyk  wat  my  van  T^elf ,  en  door  de  geleide  van  de 
natuur  daar  af  gedacht  heeft  y  of  gemenelyk.aan  anderen  fcheen  ,  *t  zjy 
het  waar  of  valfch  is ,  om  dat  ik,'t  niet  verhaalt  heb  dat  tk^t  geloveny 
maar  alleenlyk  dat  ik     onderfoeken  z^ou^ 

DARDE  AFDEELING. 

Wat  het  lighaam  is. 

t  Wat  is't  lighaam,  zegt  gy  ?  Wat  verfloiid  ik  eertijts  by 

lighaam. 

xSit^mn'm       Nccm  hct  ttict qualyk ,  »  zo  ik  in  alles  omfichtig  ben,  en 
nX'^''    overal  vrees ,  om  niet  vcrftrikt  te  worden  ,  dat  ik  vcrfoek  naar 
welk  lighaam  gy  vraagt  ?  of  naar  't  geen ,  ^t  welk  ik  my  eer- 
tijts 


Zevende  Tegemerpingen ,  en  Antmorden,  379 
tijts  a  in  't  gemoed  voorfteldc ,  dat  uit  zekere    eigenrdinppcn  ^  ^« 
beflont,  en  ook,  gdyk  ik  onderlid  ,  ^  uit  de  vvetten  van  ver-CtCn.u-. 
werping?  Is 't  qualyk  gelcgt?  of  van  iets  anders ,  zo'er  mif-^'^- 
fchien  iets  anders  kan  wefen  ?  Want  wat  weetik 't  ?  Ik  twijf-!^!^!^.!!^ 
fd  of 'twefcn  kan  of  niet.  Indien  gy  naar 't  eerfle  vraagt ,  zo 
fal  ik  lichtdyk  antwoorden :  By  lighaam  verfla  ik  al  't  geen , 
dat  bequaam  is  om  in  enige  geftalte  bepaalt ,  en  in  plaats  om- 
fchrevente  worden,  en  dat  zo  ^ruimte  vervult ,  dat  hot  aIIe«"ïwoJI7,7, 
ander  lichaam  daar  ^uitfluit,  s  met  de  zin  word  begrepen 
en  van  een  ander  lighaani ,  't  welk  het  raakt,  bewogen  word.  sxa^utre^ 
Daar  ziet  gy't  eerfle ,  't  welk  ik  dus  verdaan  heb,  dat  het  geen, 
't  welk  die  dingen  heeft ,  de  welken  ik  verhaalt  heb ,  van  my 
lighaam  genoemt  word.  Ikachtte  echter  niet  tcrflont  dateer, 
bchalvendit,  niets  anders  lighaam  is,  of  genoemt  mag  wor- 
den, voornamelyk  dewijl 'cr  noch  een  anderis.  Ik  vcrflond 
by  lighaam  dit  of  dat.  Anders,  ik  verliont  niets  lighaam  te  we- 
ien, behalven  dit  of  dat.  Indien  gy  naar 't  tweede  vraagt ,  zo 
fal  ik naar  't  gevoelen  der  Wijsbegerigcn  antwoorden :  want  ll  f;'* 
gy  vordert  my  niet  zo  zeer  '  mijn  gevoelen  af,  als  wel  ^  wat  ie-  /JLrwT^l 
mant  gevoelen  kan.  By  lighaam  verda  ik  al  ^t  geen ,  dat  1  be-  ^vX^' 
quaam  is  of  «"in  plaats  omfchrecven  te  worden  ,  gclyk  ccnr^J.",^'!'" 
Iteen;  of^door  plaats  bepaalt  te  worden,  ja  zo,  dat  het  "  ge- 
heel  in  dit  geheel ,  en  p  geheel  in  yder  deel  is ,  gelyk d'ondecl-  ^«:*p/,/. 
lijke  dingen  der  hoegrootheit ,  of  van  een  (leen ,  en  van  dier-  !nlC7,*rw 
gelijke  dingen ,  die  van  »■  enige  niewelingen  ingevoert  worden,  '«JcrX? 
'naar  de  gelijkenis  der  Engelen  ,  of  der  ondeellijke  zielen,";"""'''^*'' 
(  en  zy  Ieren  dit  niet  zonder  toejuighing ,  alwaar  't  hun  eige ,  oTousmi^ 
gelyk  by  Oviedo  te  zien  is ; )  of  in  bedrijf  uitgeflrekt  te  wor-  [T  r/rL^ 
den,  gelyk  een  fleen ;  ofdoor  kracht ,  gelyk  de  voorgefeide  "^'^J^J^J^''^^- 
ondeeTlyke  dingen  ,  of  deellyk  in  enig  ding  tc  wefen ,  gelyk  de  L  ^liZ'tZ' 
fleen,  ofondeellyk  gelyk  de  voorverhaalde  ondeellijke  din- 
genj  of  vaneen  ander  bewogen  te  worden,  gelyk  een  {ieenV(itn"/or's, 
opwaarts  ;  of  van  lich  zelf,  gelyk  een  fleen  neerwaarts,  of'  gc- '  :^'l!"fruL 
y^awaar  te  worden ,  gelyk  een  hont ;  of  te  denken  gel  y  k  een  lim;  an^'JJ'Z'!^ ' 
ofin  te  beelden  gelyk  een  muilpaert  j  of  zo  ik  eertijts  iets  ge- ^■J,^;'^"'^'^'^'" 
vonden  heb ,  dat  van  een  ander,  of  van  fich  zelf  bewbgen  wieVd,  i  ^'*emrt, 
't  welk  gewaar  wierd,  inbeeldde,  en  dacht;  ik  heb  dit  alles, 
zo  'er  geen  ander  bdetfel  was ,  lighaam  genoemt ,  en  noem  het 
noch  zodanig. 

Maar  t'onrecht,  zegt  gy,  en  qualyk.  Want  ik  oordeelde  dat 
Bbb  2,  *  kracht 


iiiHii' 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201 

ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Konink 

lijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1  99  D  1  4 

3  80         Zevc7ide  Tegemverpm^en ,  e?^  Antwoordden, 
t^VfietPfum  A\mchl  te  hebben  van  fich  zelf  te  bewegen,  en  ook  ''van  ge- 
Tbiw/.  waar  te  worden ,  ofte  denken  gcenfins  tot  dc  natuur  van't  bg- 

haam  behoorde. 

^ovutu-  Oürdeeldegy  ?  Om  dat  gy  zegt ,  ik  geloof,  deMenkingen 
a  Sc.r^«  zijn  vry.  Maar  terwijl  gy  dus  dacht ,  lietgy  aan  ydcr  zijn  ^  zin 
\aIuorZ''^  Ik  geloof  u  niet  zodanig  te  zijn,  dat  gy  een  ^oor- 

wnmm,    deelder  aller  denkingen  zoud  willen  wefen,  opdatgydefen 
zoud.  verwerpen ,  en  die  goetkennen :  't  en  waar  gy  miflchien 
fC^non  eer-       f  zckcrc  cn  gcmakkclijke  regel  had  ;  en  dewijl  gy  gefwegeu 
O  libduare.  hcbt ,  tocn  gy  aan  ons  gebood  alles  te  s  verwerpen ,  zo  fal  ik  de 
vryheit,  van  de  natuur  aan  ons  toegedaan, gebruiken.  Gy  oor- 
deelde ecrtijts ;  ik  oordeelde  ecrtijts :  Ik  dus,  maar  gy  anders, 
raiilchien  beide  qualykj  zeker  niet  zonder  enige  twijffeling, 
gy  cnikeerflelyk  'M'n  de  toegang  dit  oude  ^  gevoelen  moe- 


h  In  adiia.  ZO  gy  C  _ 

rekken.  Dieshal  ven ,  om  defe  twifl:  niet  langer  voort 
P^'ucZZ'tcüepcn,  indien  gy,  '^volgens  uw  befondere  zin,  hetlighaam 
)L\f,nre,  w  ü  t '  bepal  CU  ,  gelyk  in  d'eerde  plaats  gedaan  is,  20  heb  ik 'er 
X^^i^PZ  "^^^s  tegen  ,  en  neemt  het  van  zelf  aan ,  zo  gy  flechs"^  aan  defe 
uw  bepaling  denkt,  dat  gy  in't  algemeen  niet  alle  lighamcn, 
"^uJjuZ    ^^^'^ï" "  ^^'^^-1*  fl'^ch  daar  af,  dat  gy  begrijpt ,  befchrijft ,  en  d'an^ 
deren  achterlaat ,  die  volgens  het  gevoelen  der  geleerde  man- 
nen, noch  in  gefchil  ftaan,  oi  zy  zijn  ,  of  konncn  wefen  ;  of  van 
de  welken  men  niet  zekerlyk  ( ten  minden  met  diezekerheit, 
daar  gy  naar  vraagt )  kan  bepalen  ofzy  zijn  ,  of  konnen  wefen; 
m  voegen  dat  noch  twijffelachtig  cn  oniceker  is  of  tot  hier  toe 
allelighaam  wel  of  qualyk  bepiuilt  is.  Vaar  dan  voort ,  zo'ru 
inamiH-    bclicfc,  terwijl  ik  volg,  en  "zogacrne,  als  p dcgraaghcic en 
i"'>  -        5j.  vermaak  zelf:  zo  zeer  trekt  niy  tiic  nieu  en  ongchoort  9  ver- 
. langen  van  't  zeker  uit  het  onfecker  te  trekken. 


Y  Lu'-etixia, 


A  A  N  T  E  E  K  E  N  I  N  G  E  N. 

Of  gewaar  te  worden,  gelyk  een  hont ;  ofte  denken  gclykAa 
een  fim  ;  of  in  te  beelden  gelyk  een  m,.uilpaert.  Hy  bereirj  Imct 
^ -u,;*;r>4-   s  vfoordenjirijt ,  f«  op  dat  hj  te  weeg  ^oh  brengen ,  dat  tl^  tttjfchen  de 
t  ^geej}  en  V  lichaam  hier  m  t' onrecht  "'V  verfchd  gepeli  heb ,  dat  de gecfi 

u jZ);^.rr«.  ^^^^^  ^  w  hghaam  met ,  maar  dat' et  mtgejhel^t  is ,  z.o  z^egt  hy-  dat 
yvcor[-fi,.  al'tgeeny  tweikg^waarword ,  inbeelden  denkt  ^ -van  hem  Ito  haam  ge^ 
y  mITJsT'  ^0^*^^^  word.  Dathy  vry  v  U  mmlpaert ,  of  de  ^  fim  noem ,  V  hem  Infi  , 
enwdien  hy  ooit  te  weeg  ^an  brengen  dat  defememe  namen  m't  gebruik^ 


Zevende  Tegenwerpingen^  en  Antwoorden,  3S1 
mngenomen  voorden  ,  TLofalik^  niet  weigeren  hen  te  gebruiken.  Hy  heeft 
ondennffchengeen  reden  van  te  berifpen  dM  il^de  namen ,  die  aangeno^ 
men  zjjn ,  gebruik^. 

VIERDE    AF  DEELING. 

Wat  de  ziel  is. 

Wat ,  zegt  gy,  is  de  *  ziel  ?  Wat  verftond  ik  by  ziel  ?  Ik  bc-  a 
merkte  niet  wat  zy  was,  ofik  beeldde  my  in  dat  zy  iets  gering 
of  weinig  was ,  gelyk  een  wint,  viiur,of  lucht,dat  in  mijn  grof- 
flc  leden  ingellort  was.  Ik  eigende  haar  toe  gevoed  te  worden^ 
te  gaan;  gewaar  te  worden,  en  denken. 

Zekerjal  gcnoech.  Gy  zult,hoop  ik, lijden  dat  ik  hier  iets  aan 
U  vraag.  Als  gy  naar  b  't  gemoed  vraagt,  verfoekt  gy  't  dan  van  ^'  -^«''^^r 
onfc  oude  finnen  ,  die  wy  eertijts  daar  in  geloofc  hebben  ?       <^  w»»»- 
Bb    Zois't,zegtgy.  {flVrr^;,. 

Maar  acht  gy  dat  wy  wel  gewaargeworden  zijn  ,  dat  men  dit  5^*^;;^"" 
uw  Beleed  niet  behoeft  ?  of  dat  in  zo  grote  duülcrniHcn  -  nie-  \T/mcmu^. 


'htlo/ofhf, 

riji  V' 
re  punt  CS, 


mant  afgedwaalt  is  ?  Zeker,  de  ^^gevoelcns  der  n  Wijsbcgen'gen  jj  jfj; 
zijn  zo  '^^erfcheiden  en  oneens  in  't  Huk  va<n  dc '  ziel ,  dat  ik\ny  Ifcn 
niet  genoechkan  verwonderen  van  dat  gy  vcrtrout  dat  delè  j^^'^^'"'*' 
uw  kond  ,  ^  uit  zo  fnood  een  droeflcm  voortgekomen  ,  een  ze-  viUcVfl^e, 
kcre  en  heilfame  1  geneesmiddel  voortbrengen  fal ,  hoewel  uit  J^tf*////,;*' 
het  vergift  vaneen  üang  Theriakel  gemaakt  word.  Wilt  gymó/'ü 
dat  ik  by  dit  uw  '^^  gevoelen  van  de  "  ziel  bydoe  wat  men  daar  af  i!  '/,"!'"^^; 
gevoelen  fal ,  of  wat  enigen  daar  af  konncn  "  gevoelen  ?  Gy  v  opinenutr^ 
vraagt  my  niet  of 't  wel  of  qualyk  is.  't  Is  genoech  datzy  dus  ï^^'f'LT." 
P  waneujdat  zy  achten  dat  zy  m  door  geen  redenen  ,  hoe  gewich- 
tig  ook , '  van  hun  gecll  vervoert  en  afgetrokken  konnen  wor-  ?«4  wmcl 


heit.  Want  dewijl  't  geen  ,  dat  ^  uitgcftrckt  is ,  dat  v  dricder-  w^i^'^v 
hande  afmeeting  heeft ,  en't  welk  in  zekere  delen deelbaar  is,7J^';,,„^„^ 
lighaam  genoemt  word,  en  ook  is,  en  dewijl  zy  in  een  pacrt  y^^''"«'i!r'* 
(  om  een  voorbeelt  by  te  brengen  ,  iets  uitgcllrekt ,  en  ^  deel-  7'É!v,ji!,Ue 
baar  beaierken,  te  weten,  vlecfch ,  been  en  defe  i>  uitterlijk<^  3T,m,Jrl' 
zam^nvoeging,  'die  voor  de  finnen  verfchijnt  ;  dat  zy  danl^x?.Z?" 
vrv  door 'kracht  en  gewicht  van  redenen  bcfluitcn  dat 'er  ,  <^  «^«-«'"^«r^ 
^  Bbb  5  bchaU'"'"^'"^'^'- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


3  82  Zevende  Tegenwerpingen ,  en  j^nimorden, 
li^r^ur  behalvendefezamenvocging,  noch  Mets  inwendig  is,  cn  dit 
ïfXX"  ^ee^.^'^'^^».  VTrfpreid ,  en  uitgeflrekt  door  famenvoeging , 
,\Exu>.fum  ^drievoudig  afgemeten,  en  ^"deelbaar,  in  voegen  dat,  als  men 
p,.  m.;/.'^-  voet  affnyd,  men  ook  enig  deel  van  't  inwendige  affnyd.  Zy 
e  •Dimenjum  vcrftaan  dat  een  paert  s  te  zamen  gefet  is  ^  uit  twee  uitgeftrek- 
fTamWf.  ^^^^5  ^P'  driemaal  afgemeten  en  deelbaren  ,  en  dieshalven  uic 
zconflam^  tweelighamen,  die,  gelykzy  onder  malkander  verfchillen , 
Vr^?  ^^^^       ^e  namen  onderfcheiden  worden  j  en  't  een,  te  weten 


cxW' 


tfintdtnen-  i 't  Liitterl y k  ,  behoud  dc benaming  van  lighaam  ,  maar'tan- 
illL^'''"'  der ,  dat  innerlijker  is ,  word  *  ziel  genoemt.  Wyders  ,  wat  de 
k^^VJuuo  gewaarwording,  wat "  d'inbeelding,  cn  wat  de  «  denking  aan- 
c^r^ori'.  gaat ,  zy  achten  dat  dit  daar  in  een  iMnacht  van  gewaar  te  wor- 
\^Sen'us  '■^^^  '  ^^^^  denken,  en  van  in  tc  beelden  is  ,  in  de  ziel  beftaau- 
iUma'iwaiio.  dc,  of  in  't  iuwcndig  Iighaam,doch  echter  met  enige  i  gemecn- 
p  v7]ouiiu  ^chap  of  hebbing  tot  het  üittcrlijke  ,  zonder  't  welk  geen  ^  ge- 
a'.  waarwording  is.  Anderen  Tullen  wat  anders  feggen,  en  verdig- 

Ixt^'!!!^'.'''^^^^'  Mii^n- waar  toe  dus  nnaukeuriglyk  opgefocht  ?  Men  vind 
r  6o,i!n,    'er  ook  ,  die  achten  dat  alle  zielen  zodanig  zijn  ,  gelyk  zy  een 
ti^iSr*    weinig  te  voren  fijn  befchreven. 
MHommci       Wcch,  CU  vau  hicr,  met  dit  ^fnode,  fcgt  zy. 
"yvc'oguuuo.        Is  fckcrlyk  fnood.  Maar  waarom  vraagt  gy  ?  wat  fult  gy 
aan  de  'godverloghenaars  doen?  wat  aan  de  " vleeflchelijke 


y  Me:iódHs.  mcnfchcn ,  welkers  gedachten  alle  zodanig  in  de  "  droeflem 
lilt'imi'ira.  vuilighcit  vafl  en  gehecht  zijn,  dat  zy  ,  behalven  't  lighaam 
ru  en  vleefch  ,  niets  gewaar  worden  ?  Maar  gy  ,  die  door  dit  uwCc 

^  Beleed  wilt  ^  vaftftellcn  en  ^  betogen  ,  dat  het  gemoed  van 
&  ipinrtiaiit.de  mcnfch  ^  onlighamelyk  cn  geeltelyk  is,  behoort  geenfins 
isnidcrl?*  t'onderftellen,  maar  eer  u « t'overreden  dat'er  tegen  u  ful- 
I  len  komen ,  die  dit  fullen  loghenen ,  cn  ten  minden  ( al  waar 

^^^ui  'c  lïïaai'  om  te  twiftredencn  )  dit  feggen,  dat  gy  uit  my  gchoort 
.uq^orcum  hebt.  Bicshal  ven,  ^  verdicht  dat  hier  een  derc;cner  is,  die  aan  u, 
ui:',&  Mum  na  dat  gy  gevraagt  heb  wat  o  gemoed  is,  antwoord ,  gelyk  hy  te 
TvUX'  voren  veihglyk  gedaan  heeft:  't  Gemoed  is iets  lighamelyk, 
i  prmajmim  dun  Cn  fiju ,  CU  dcur  't  uitwendig  lighaam  verfpreid,  en  '  't  be- 
ï$\ui'^r  S^n^el  van  alle  gewaarwording,  inbeelding  en  denking;  in  voe- 
i  ur/r,  ■  gen  dat'er  drie  ^  trappen  zijn ^  't  Lighaam  ,  't  Lighamely  k  of 
jl?!7.Z«.,'t  gemoed  ,  en  de  Geefi:,  naar  welks  "»wezentlykheit  gevraagt 
tr,  Ment jijl  word,  Wy  fullen  dieshalven  voortaan  deze  drie  trappen  met 
m''?'"/;.„t,v,.defedrie,,benatningen  uitdrukken;  ^ Ligh-^^^jyi^  Gemoed,  en 
D  K...,.     Geeft.  Daaris,  zcirik  ,  een,  die  aan  u  ,  als  j^y  vraa^zt ,  dusfal 

anc- 


o 


Zevende  Tegemverpmgen ^  en  Anhvoorden,  3S} 
antwoorden.  Zal  hy  voldaan  hebben  ?  Maar  ik  wil  uw  konfi: 
niet  a  omwerpen.  Ik  volg.  Ga  dieshalven  dus  voort.  ^7t*vtm 

re, 

Aanteekeni  n  gen. 

Bb    Zois'tjfegtgy.  Hy^' voert  my  hier  ^  en  hyna  op  alle  andere pïaatfen'^  inducitmt; 
in  >  als  aan  hem  TLodanige  dingen  antwoordende ,  die  geheel  ^  verfcheiden  mTJoylIllnt 
van  mijn  gevoelen  zijn,  tJHaar  alle  ZAjn  *^  verdichtfelen  te  verhalen 
e  al  te  verdrtettg  mfen.  "l^^^^ 
Cc    Maargy ,  die  wilt  fvaftftellen  en  betogen  dat  het  c  gemoed  [f^'^'"'-'^' 
van  de  menfch '^onlighamelykis ,  behoort  geenfins  dit  ^  t*on- ï/""'"^'^'*' 
derftcllen.  Hy  verdicht  hier  valjchelyk^dat  ik, geen  onder  jlel ,  ^t  welk,  i  ^,11^^' 
ik^behoorde  te^bewijfen.  En  op  zoodanige  dingen  y  diez,o  ^  onhefchroom-lcm."''^"' 
delyk^v  er  dicht ,  en  met  geen ,  of  de  mmjle  reden  bevefligt  kpnnen  worden, 
?metmen  met  anders  antwoorden ,  dan  dat  zyvalfch  z^tjn.  11^  heb  ook^\ubert. 
geenjinsvan^t  geen'^^  getwijlreedcnt ,  dat  ^'lighaam,  of  gemoed,  of  aeefi  ^r\T)if^ntare. 
genoemtmoet  worden.  tSHaar  il^heb  twee  dingen  verklaart,  te  wetenlntZC'Xd 
'tgeen,  dat  denkt,  en'^t  geen^  dat  nitgejl  rekt  is ,  daar  toe,  ge/ykikbe-^'"'»  * 
wef m  heb ,  al  't  andergebracht  moet  worden  i  en  tkheb  met  redenen  aan^ 
gewef  m  dat  defe  dingen  twee  "  z^elffiandigheden  z.rjn ,  i»  dadelyk.van  mal-  "  Suhjlun». 
kander  onder fcheiden,    Maar  ik,  heb  d'^een  van  defe  zelfllandrgheden^^\aiij^r 
qgce/l ,  en  d^ander  ^  lighaam  genoemt.  Indien  defe  namen  hem  niet  be-^'^'"^*" 
hagen,  z.o  ks^n  hy  anderen  daaraan  toe  eigenen-,  t\fal  hem  niet  tegen^tOrim}, 
fpreken. 


VYFDE  AFDEELINa 
Vmgang  in  V  Beleed  word  verzocht. 

Dat  is  wel,  zcgtgy.  De  ^^grontvefl:  is  gclukkiglyk  gefegt. 
tlkben,alsikdenk.  Dit  is  zeker,  ditis^'onvcrvvaggelyk.  Men 
moet  hier  voortaan  opbouwen,  en  wcl  ^^naerftiglyk  toeficn 
Dddatenigquadc^gelcigccfl  my  niet  bedriegt.  Ik  ben.  Maar  wat 
ben  ik  ?  Ongetwijffclt  iets  van  de  dingen,  die  ik  certijts  y  waan- 
de. Ik  geloofde  dat  ik  een  mcnfch  was,cn  dat  een  mcnfch  *lig 
haam  en  ziel  heeft.  Ben  ik  dan  ^  lighaam  ?  of'  gecfl  ?  't  lighaan 


IS  c  uitgeflrekt ,  in  plaats  begrepen ,  ondeurdringclyk  ,  aan 
fchouwelyk.  Is  iets  van  defe  dingen  in  my?  Is 't 'Uiitflrek- 
king  ?  Hoe  zou  die  in  my  wefen  ,  dewijl  'cr  geen  is.  Ik  heb 
dele  in't  begin  verworpen.  ^  Is  't  aangeraakt ,  of  gefien  te  kon- 

nca 


ta. 

t  Ego  fuT» 
dam  togito, 
U  Inconcuf' 

U'  Cauti, 

y  Cfnjcbanu 
z  Corpus  «t*. 
anima, 
a  Corpusi 
b  ^Meutt 
c  £xtetifiim  l 
loco  cumprc 
henfftm  ,  «wj. 
permeahtle  , 

d  Exteufio. 

f  'e,  j)oJ!(  vi4» 


■ 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


3^4        Zevende  Tegenmr pingen  ^  en  Antwoorden, 
ncn  worden  ?  Zeker  ,  fchoon  ik  acht  dat  ik  gcficn ,  en  van  my 
^Uv-irc  '^'^"ë^^'^^^^t  word ,  zo  word  ik  echter  niet  gelicn  ,  noch  aange- 
*  raakt.  Dit  is  zeker  aan  my,  fedcrt  dat  ik  ^  verworpen  heb.  WatEc 

dan  ?  Ik  aanmerk,  ik  denk,  ik  keer  en  weerkeer.  Niets  koomt 
voormy.  Ik  word  moede  van 't  fclve  te  herhalen.  Ikvindin 
my  niets  van  de  dingen  ,  die  tot  het  lighaam  behoren.  Ik  ben 
gecniighaam.  Ik  ben  echter,  en  beken  dat  ik  ben  i  cn  terwijl 
ik  beken  dut  ik  ben  ,  beken  ik  niets ,  dat  des  h'ghaams  is.  Ben 
••^^*''^«     ikdan  i'gcell?  Wat  geloofde  ik  ccrtijts  dc  geelt  te  wcfcn  ?  Is^^ 

'cr  iets  vun  de  dingen  in  my  ?  Aciitte  ik  denken  tot  de  geell  te 
!.*^'.!'"    ^^horcn.  «^Ila,  ha,  ikdcnk:  gevonden,  gevonden  is 't ;  Ik 
jWi»i*-  ben,  ik  denk.  Ik  ben  terwijl  ik  denk.  Ik  ben  een  ^denkend 
'/'«..     ^'"8-      hen  een  geell,  verllant,  reJcn.  Ziedaar  dit  uw  *  Be- 
uaiM    leed ,  dogr  't  welk  ik  gelukkiglyk  voorby  ben  geraakt.  Volg 
rX*.i-*.  fiy.  eikbidu. 
£.>..ui.        O     gelukkige,  die  by  namet  een  fpronguit  zo  grote  dui-  * 
Aerniiien  in 'clicht  zijt geraakt  I  Maar, ik  bid  u,  weiger  my  de 
hand  niet ,  om  my,  die  aan  't  waggelen  ben  geraakt,  terwijl  ik 
uw  voet  Happen  navolg,  te  (leunen,  en  vall  te  houden.  Alweer 
uk 't  felve  herhaal ,  maar,  naar  mijn  maat,  een  wci- 
!•  .  .elijker.  Ik  ben,  ik  denk.  Maar  wat  ben  ik?  iets  van 

dL.:.ii_cu,  dieikmyccrtijts  geloofde  te  wefcn  ?  Of  geloofde 
k  ^-r..  ik  wcH  Dit  is  onfeker.  Ik  heb  alles,  dat  twijfelachtig  is,  ^  ver- 
\iufti*m  ^°^P^.">e"^^^udhctals  vals.  Ik  heb  niet  wel  gelooft.  Cg 
II,,.  Ja  fckcr,  wc],  roept  gy , » zet  daar  uw  voet  vall. 

^  Zal  ijl  ?  "  AlUrs  waggelt.  Maar  wat,  zo  ik  iets  anders  ben? 

Gy  zijt 'bleu  cn  vreesachtig,  vocgtgy 'crby.  Gyzijt"of 

cl.dchantovcr- 

  ,  wiar  vertrouwen. 

^a'gcmocdbcn?  watdan,  zo  ik  iets 


^  ^  r>f  ^Ccft  ziit. 


Ilh 


zevende  Tegemverpingcfi,  en  Antmorden.       3  8  <; 
ha,  ik  denk :  gevonden,  gevonden  is't.  Ik  bcn.ikdcnk,  ik  ben 
een  a  denkend  ding.  Ik  ben  iets  lighamclyk.   Ik  ben  een  i'  uit- 
flrckking,  ik  ben  iets  deelbaar  i  ^  benamingen  ,  welkers  bete-  [.7' 
kenis  te  voren  onbekcnt  aan  my  was.  Waarom  word  gy  L^rani  '  -'W"^* 
en  houd  de  geen  ,  die  voorby  gegaan  is,  met  dc  hant  te  rug  ?  I k  'ft'f 
heb  d'ocver,  en  lla  op  de  zei  ve  flrantjdaar  gy  Haat,  en  dit  ^  door '  »/^''V'- ' 
behulp  van  u ,  cn  van  dele  uw  verwerping. 

ivlaar  qualyk,  voegt  gy'erby  :  '•'«••jï--  .'&<^- 

Wat  heb  ik  dan  misdaan  ? 
1  i    Gy  hebt ,  (lelt  gy 'er  by  ,  ccrtijts  quulyk  gelooft  dat  Denken 
iets  van't  lighaam  was.Gy  had  behoren  te  geloven  dat  het  ^  iets  f 
van  de  geeft  was. 

Waarom  hebt  gy  my  Jan  dit  in*t  begin  niet  vermaant?  waar- 
oni  hebt  gy,  my  gegord,  en  l)ereid  /.icnde  om  't  oude  geheellyk 
ten  verwerpen,  niet  geboden  dat  ik  ten  minllen  dit  behouden  , :  -^t/H.r,. 
ja  van  u  nemen  zou  ,  gcly  k  zeker "  rcisgelt ,  Denken  is  iets  van 
de  geeft?  Maar  •  ik  raad  u  dut  gy  defe    gelooffprcuk  voortaan' 
uw  '  leerlingen  inllainpt ,  en  ook  dat  gy  hen  naaukcuriglyk  cn-  . 
derwijft  dat  zy  dic  niet  met  d'andere  dingen  ,  cn  daar  by  nicc  ' 
met  dele  oude  gelooflpreuk.  Tweeën  drie  maken  vijf,    af- u,  iVl-.... 
ywccrcn.  Hoewclik  niet  dar  vcrlckcrcn  ,  d.itïy  u  zullen  gc- 
lamen.  •»  Yder  heeft  zijn  zin  i  cn  gy  zult  weinig  vinden,  n 
'  on  u  zullen  la:en  bcrullcn  ,  gclyk  ccrtijts  dc  zwijgers 
^oras,  hierin  ;  Hy  hetfi  het  ^efe^t,  Wat  dan,  zo'cr  zijn,""* 
,L    .   ''^"^!?/  "^'^'^  afzeggen?  dic  inhun  oud  ^gevoelen o 
volharden  ?   Wat  zult  gy  doen  ?  om  van  d'andcrcn  niet  tc 
iprcken .  ik  heb  't  op  u  alken  gemunt.  Als  gy  belooft  hebt 
dat  gy  Pdoor  kracht  en  gewicht  van  redenen  tc  weeg  fult  brcn-  p  * 
gen  datdc  .jme:,  ' '   '  '  •      '      -      '       '         '  .  " 

'^ccftclyk 


'vk,  maa; 
JUWC  wc 


Eariy  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


^s^       Zevende  l'egem.^eYpingcn j  en  AnUvoorden, 
hoe  veel  zijn 'er,  cn  dit  noch  ftemmige  Wijsbcgerigcn ,  die 
willen  Jat  dc  becilen  denken ,  en  die  dieshalven  achten  dat  dc 
denking  wel  niet  aan  yder  lighaam  gemeen  is ,  maar  aan  d'uit- 
gcftrckte  ziel,  gelyk  zy  in  de  heeften  is ,  en  dieshalven  geen 
»rrff/'rirt  •  a  eigen  aandc  vierde  wijze  van  de  geeft,  en  van  't  geeftelyk 
Xlcury,o  '\\i  ^^^^g-  Wat  raad  met  dcfen ,  ik  bid  it ,  als  men  aan  hen  beveelt 
(p.ntna'H.    dit  htm  gevoelen  te  verwierpen ,  om  hopeloolTelyk  't  uwe  aan 
ir'!^7m      te  trekken?  Maar  gy  felf,  als  gydefc  dingen  begeert,  ï'ver- 
tat4,  r,:im   fockt  gy  dan  geen  jonft,  en  geen  begin  of  aanvang?  Maar  waar- 
vwHii>,Hr?u  om  krakkeefik  ?  Indien  ik  qualy  k  voorbygcraakt  ben,  wilt  gy 
dat  ik  weerkeer  ? 

Aanteekeningen. 

Maar  wat  ben  ik?  ongetwijfFelt  iets  van  de  dingen ,,  dieikDd 
eert  ij  ts  waande.  Hj  heeft ,  naar  zijn  gewoonte,  dit,  gel^\ookontellijke 
andere  dmgen ,  mj  f onder  enige  fchijnvanwaarheit  opgedicht. 

Dit  is  zeker  aan  my ,  ledert  dat  ik  verworpen  heb.  Hy  dichtst 
my  hier  weer  iets  op  y  dat  valfch  ü.  Want  iï^heh  nott  iets  be floten  ,  federt 
dat  ikverworpen  heb  :  maar  in  tegendeel ,  ik^  heb  uitdrfikXelyk.vermaant 
door  defe  woorden  ;  het  fal  miffchien  oo^  gebemen  dat  defe  felve  din" 
gen,  die  ikonderfielmetstewefen ,  om  dat  zy  by  my  onbek^nt  zijn ,  noch- 
ZvL  ^'^^^  waarhen  van  de Jaakjuet  ^  van  defemy ,  die  ikken,  verfchillen,  en 
zo  voort. 

a  Mens,         £en  ik  dan  ^  geeft  ?     Is  valfch ,  dat  i^  gevraagt  heb ,  of  ik,  geefl^^ 
hen. ;  wam  tk  had  noch  noit  verklaart  wat  tl^  met  de  naam  van  geeft  ver-' 
■ftond:  K-7aar  tkheb  gevraag:  en  onder focht  of  er  in  my  iets  van  defe  din- 
genwaó  ,  die  ik^anmtjn^  ziel ,  te  voren  van  my  bef chreven ,  toegeeigent 
^'''^'ïj'rum  vermits  il^ntet  alles ,  dat  ik  aan  haar  Uoegepafthad,  in  my 

rX^'^i--  i^ondi  maar  de  dent^ng  alleen,  daar  om  hebik^fst  gefegt  dat  ik  z,iel 
h'^in^é  maar  alleenl)  keen  ^  denkend  ding:  en  aan  dit  denkend  dmgheb  th 

\i',uii*chis,  de  mam  van  geeft ,  of'^verftant,  of  ^'^  reden  gegeven,  niet  om  dat  ik. 
k  ^cfe  naam  tets  anders ,  dan  met  de  naam  van  denkend  dmg  ,  aahwij- 

jenzoti:  en  hierom  zou  ik  gevonden,  gevonden  is 't ,  uitgeroepen 
)  trij>'.i'J^.m\  hetben  ,  gelykhj  hierfeer  '  wanfchikkjlykboert»  Want  tn  tegendeel ,  ik 
w  i^^a-T*  ^eb'^er  uitdrukk^lyk  by gevoegd  dat  defe  ^  benamingen  eerft  aan  myvan 
oijnt^fii-  O  onbekende  betekeniivcaren ;  tn  voegen  dat  men  met  kan  tvfijffelen  of  tb. 
^^'T'r.lc  'il^  heb  vbefti-ptelyk  door  defe  benamingen  alle enlyk  ^t felve  verftaan ,  als  by 
n  K<!s  fö^^,«  q  denkend  ding, 

'i^%ifinmm.    Ik  hcb  uict  welgelooft  ?  ja  zeker ,  roept  gy.  I^it  ts  weer  ttetfiz 

hoog-^ 


Zevende  Tegcmver pingen ,  en  Animordtn.  387 

haonjlen  valfch,  Ik,hth  nergens  oit  die  dingen  a  ondey fielt ,  dU  ih  te  vóren  a  Sm'»U 
gelooft  had  waar  te  wefen  i  maar  /'^  heb  alleenlyk  onderfocht  of  z.j  waar 
waren, 

Hh    Of  ik  lighaam  of  gecH;  ben.    Is  wéér  valfch ,  dat  ihjit  oit  gefick 
heb. 

li    Gy  hebt,  fielt  gy  'erby ,  ecrtijts  ^qiialyk  gelooft  dat  den- 
ken  iets  van  't  lighaam  was.     Is  ook,  valfch  dn  tk^  ^et  du  bygeftelt  ^.jjl^lufU 
heb.  Hvz^egvry^  z^ohywil^  dat  het  ding  ^  ^t  welk^denkt,  beter  hghaam^'"''^'°'"'' 
dan  geefi genoemt  ?mg  worden.  Ik^fta  *t  hem  toe.  Hy  heeft  om  dcfe  faak^  c!  j^cnt. 
niet  tegen  my ,  maar  tegen  de  ^  Letterkonflenaar  te  Uwijlredenen .  iJ^aar  ^  ƒ 
indien  hy  verdicht  dat  t^,  ?»ct  de  mam  van  'i geeft  iets  meer  ^  dan  met  f  i>:'pntar.: 
din^r 


de  naam  van  ^denkenddmg,  betekent  heb    z.o  fiaatUt  aan  mj  ^^tttont-^^^^^^^^,^^ 
kennen-,  gelyk,  een  weinig  daar  na,  als  hy'er  by  voegt :  Zo  gy  dit, 
'  Denken  is  iets  eigen  van  de  geeft ,  of  van  't  geheel  k  gccllelyk  !/ï'^'«'i 
en  onlighamelyk  ding  voorilcit ,  en  zo  voort.  Vcrlbekt  gy  yroyrt»'* 
dan  geen  'jonft,  en  geen    begin  of  aanvang?  Ik^  ontken  datikjk\uih:ri. 
emgfins geflelt  heb  dat  de   geeft  onlighamelykjs  i  maar  ik^  heb  V  eindelyk 
in  de  zjfie  "Bedenking betoogt.  i'cZtl!^' 
*tV trdriet  my  dat  tk  hem      dik}vijls  van  valsheit  moet  overtuigen,  '^y''''-'-' 
Ik.fal  voortaan  dem  de  vingeren  z.ien ,  enz^ijn  overig  gefpot  tot  aan't 
einde  met  fiilfwijgen  aanfchouwen  :  hoewel  tk  z^kerlyk.  bejchaamt  ben 
van  teften  dat  de  E.Vader ,  uit  al  te  grote  lufi  tot  [potten^  de^  kl^icht-^f'"''*' 
fchoenen  aangetrokken  heeft  ,  en  hier  ^  met  fich  felf  als  vreesachtig  y 
traag  y  en  van  kjem  vernuft  te  befchrijven^  met  de  rolvan  Epidicus  t  of 
^Tarmeno,  ind'oude  bly/peelen,  maar  de fnoodfle  van  de  hedendaagfche 
kluchten ,  die  door  hm  zotheit  tot  lachen  konnen  verwekken .  ^^^ft  willen 
fmvolgtn. 


ZESTEpAFDEELING. 

^Dlngang  word  weer  verzocht. 

Dat  gaat  wel ,  fegt  gy,  zo  gy  my  kort  op  de  hielen  volgt. 
Ikgehoorfaams  ik  lal  u  ,  voorbygegaan  zijnde ,  indelelvc 
voetftappen  natreeden.  Vaar  weer  voort. 
Ik  denk,  zegt  gy. 
Ik  ook. 

Ik  ben,  voegt  gy 'er  by,  terwijl  iKidenk. 
Ik  ben  ook,  terwijlikdenk. 
Maar  wat  ben  ik  5  doet  gy 'erby? 

Ccc  2  Zeer 


p  T'.ir<igr.i. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


5  S  S        Zevende  T 'igeyyiv ervingen ,  en  AntmoYden, 

Zeer  welen  wijirclyk:  wann  ik  vraag  hier  naar ;  en't  luft 
m  y  mee  u  te  feggca ,  wat  ben  ik  ?  Gy  vaart  voort ,  wie  heb  ik 
a  gelooft  dat  ik  eertijts  was  ?  Wat  ^gevoelen  hebjk  eertijts  van 

iny  gehad  ?• 

Verdubbelt  niet  de  woorden,  ik  bid  u;  ik  verfla  hen  genoeg. 
Ach,  ach,  ik  bid,  help  my .  Waar  fal  ik  mijn  voeten  zetten  j  ik 
zie  niet  in  20  grote  duifterniflen. 

Volg  mijn  voetftappen  ,  fegt  gy.  Speur  met  my  op.  Wat 
heb  ik  my  eertijts  gelooft  te  weien. 
iï'm'^oL';     ''Eertijts?  heeft  'er  een  eertijts  geweefl  ?  Hjeb  ik  certijtsKk 
gelooft? 

Gy  doolt,  voegt  gy 'er  by. 

Maargy  felf,  zo  't  u  belieft,  als  gyo  eertijts  invoert.  Ik  heb 
«w'c'v;  al  't  oude  verworpen ;  ook  dit,  eertijts  heeft  'er  niets  geweeft, 
..««M.  daar  is  noch  niets.  Maar  gy,  6  jonftige  leidsman !  o  hoewelvac 
i^y  my  by  de  hant,  6  hoewel  trekt  gy  my ! 

Ik  den  k,  zegt  gy,  ik  ben. 

'tiszo.  Ikdenk,ik  ben.  Ik  heb  dit,  en  ik  heb  dit  enige,  eii 
behal  ven  dit  enige  is  'er  niets,  heeft  'er  niets  geweeft. 

Ai  zie,  voegt  gy 'er  by,  wat  hebt  gy  eertijts  van  u  gelooft? 
Gy  wilt,  denk  ik,  dat  ik  aanwijs  of  ik  wel  vijftien  dagen  ,  of 
iLZanJuT  g<-^hcle  maant  in  dit  ^lecrlingfchap  der  verwerping  deurge- 
f  untlutlu*  bracht  heb.  Ik  heb  hier  niet  meer  dan  een  uur  met  u  verfleten, 
q  £vlf.>  dit  met  zo  grote^'poging  van  't  gemoed,  dat  ^  d'uitflrekking 
r,,«;.*.«.  des  tijrs  door  '^d'uitbreiding  van  't  werk  vergolden  word.  Ik  , 
i^rarw»..   hcb 'cr  ccn  maant ,  cn  ,  zo  gy 't  begeert ,  een  jaar  toegeftelc. 

Ziedaar,  ik  denk,  ik  ben.  Daar  is  niets  meer.  Ik  heb  aUes  ver* 
worpen. 

Maar  gedenk,  zegt  gy,T)C2in  u  wel. 

Watisdit,  gedenk"?  Ik  denk  nu  wel  dat  ik  eertijts  gedacht 
hcbi  Maaj' heb  ik  geduriglyk  eertijts  bedacht,  dar.  ik  nu  denk 
dat  ik  eertijts  gedacht  heb  ? 
•  zimidus  n.    i  Qy  ^ijj-  blodc,  zcgt  gy.  Gy  vrccfi:  voor  een  fchaduw.  Vaar 
wcêr  voort.  Ik  deuk. 

Och  ik  ongelukkige.  Dc  duifterninen  vermeerderen.  Ik^^^ 
bemerk  nu  niet  dit  Ik  denk,  't  welk  te  voren  klaar  aaa  my 
icheen.  Ik  droom  dat  ik  denk ;  ik  denk  niet. 
^  La/i;*»        Maar>zegtgy,  de  g<ifi,  die  droomt,  denkt. 
v^:c,  conita.     Dat  verlicht.  Dromen  is  denken,  en  denken  is  dromeni 
llmZ'rZ      Gecnfios,  zegt  gy,  ^  denking  ftreiit  fich  wijder  uit ,  dan  dro-Kk 

men. 


Zeve?ide  Tegeniverf  'mgett^  en  A'atwoorckr)»  389 
men.  Degcen,  die  droomt,  denkn ;  doch  degeen  ,  die  denkt^ 
droomt  niet  iiltijt,  maar  denkt  ook  terwijl  hy  wakker  is. 

Is  't  zo  niet  ?  maar  droomt  gy  dit,  of  denkt  gy  't  ?  Wat  dan, 
zo  gy  droomt  dat  denken  Iich  wyder  uitftrekt  ?  ful  het  fich  dan 
wyder  iiitftrekkcn  ?  Zeker,  indien  'c  my  luft,  ik  fal  dromen  dat 
flapen  fich  wyder  uitftrekt,  dan  denken.  Doch  van  waar  hebt 
•  gy  dat  denken  fich  Wyder  uitftrekt ,  indien  'er  geen  denken  y 
maar  alleenlyk  dromen  is  ?  Wat  dan,  indien  gy,  zo  dikwijls  als 
gy  meent  dat  gy  wakende  denkt ,  niet  wakende  denkt ,  maar- 
droomt  dat  gy  wakende  denkt ,  ja  zo,  dat'er  dit  enige,  te  we- 
ten dromen ,  alleenlyk  is ,  door  welks  middel  gy  dromen  llilt 
dat  gy  fomtijts droomt ,  en  dat  gy  fomtijts  wakende  denkt? 
Wat  lult  gy  hier  doen?  Gy  Twijgt.  Wilt  gy  naar  my  kiiftcren? 
Laat  ons  een  andere  ^  deurwading  ^  opfpeuren  :  defe  is  zorge-  , 
lijken  ongetrou  ,  ja  zo,  dat  ik  my  niet  gcnoech  verwondererv^  ^ 
kan  waarom  gy  dele  ,  die  te  voren  niet  vcrfochtis ,  nu  aan  my 
wilt  openbaren.  Vraag  dieshalvcn  my  niet  wieik  my  eertijts 
geloofde  te  wefen,  maar  wie  ik  nu  droom  dat  ik  eertijts  geloof- 
de te  wefen.  Indien  gy  dit  doet,  zo  fal  ik  antvv^oordcn.  Maar  op- 
dat defe  woorden  der  dromenden  onfe  rpdennict  fouden  fleu- 
ren ,  zo  fil  ik  woorden  van  wakenden  gebruiken  ,  by  zo  verre 
gy  in  geheugenis  houd  dat  denken  voortaan  niets  anders  bete- 
kent, dan  dromen ,  en  dat  gy  niets  meer  in  uw  gedachten  ftel:^ 
dan  een  dromende  in  zijn  dromen :  jaby  zo  verre  gy  dit  uw 
Kk"-'  Beleed  dus  noemt,  Beleed  van  te  dyomcH,  en  dat  dit  het  begrin  c  '''r<^.' 

cn  d'inhoud  van  deze  uw  konft  zy  :  D^?/  lemant  droom ,  om  mVj^^!^-^  

te  hcdeneren.  Ik  denk  dat  deze  raat  u  behaagt ,  om  dat  gy  dus  e  s^^ma" 
voortvaart.  iiUu.^-rL 
i-1    Wat  heb  ik  dan  te  voren  geacht  dat  ik  was  ? 

Zie  daar  de  fteen,  aan  de  welk  ik  my  een  weinig  te  voren  ge- 
floten had.  Aanuenmy  ftaatweltoetefien,  L'ijddicshalven 
dat  ik  u  vraag,  waarom  gy  dit  niet,  als  een  ^^gcloofsfpreuk  ,s '^.f''«'»' 
voorlaat  gaan  5  Ik  ben  iets  vande  dingen,  die  ik  eertijts  be- 
looft heb  te  wezen,  of,  Ik  ben  dit,  't  welk  ik  eertijts  gelooft- 
heb  dat  ik  was. 

Dat  behoeft  niet,  ï^egtgy. 

Zeer  nodig,  met  verlofj  of  gy  vermoeit  u  in  een  onnutte  ats- 
beit,  terwijl  gynafpcurt  wat  gy  geacht  hebt  datgy  eertijts  gc- 
weeft  zijt.  En  feker ,  genomen  dat  gefchieden  kon  dat  gy  niet  * 
het  geen  zijt,'twelk  gy  eertijts  gelooft  hebt  te  wcfcn,gely k  aaii 

Ccc  3  Pytlu- 


\  Methüdui 
'om'iiitndi. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


590       Zevende  tegemverpngen^  en  Antmorden. 
Pythagoras  gebeurt  is,  maar  iets  anders ;  vraagt  gy  dan  niet 
vergeefs  wat  gy  gelooft  hebt  dat  gy  eertijts  geweefl  zijt  ? 
a  Maar,  zegt  gy,  defe  gelooffpreuk  is  oud  en  verworpen. 

't  Is  v/aar,zo  alles  verworpen  is.  Maar  wat  zult  gy  doen?  Gy 
moet  of  hier  liaan  bly  ven,  of  die  gebruiken. 

Maar,  zegt  gy  ,  men  moet  al  weer  pogen  ^  en  een  andere  weg 
\^jAtm  t)^'proeven.  Ziedaar,  ik  ben  of ''lighaam,  of  «^geeft.  Lighaam'? 
^  Niet  wyder,  ikbid  u.  Van  waar  hebt  gy  dit,  Ik  ben  lighaam, 

of  geeft ,  dewijl  gy  't  lighaam  en  de  geeft  verworpen  hebt  ?  ja 
d  •Ammiif,  wat  dan,  zo  gy  noch  lighaam,  noch  geeft  zijt,  maar  ^  <^emoed,-  of 
iets  andcrs?'\yant  wat  weet  ik  ?  wyYpeuren  hier  naar,en  indien 
ik'twift,  en  indien  ik 't  kende,  zo  zou  ik  niet  dus  moede  wor- 
den. W ant  ik  begeer  niet  dat  gy  achten  zult  dat  ik  my  ,  alieen- 
lyk  uit  vermaak  van  te  wandelen ,  en  een  omkeer  te  doen  ,  in 
defégcweften,  vol  van  duiftcrnis  en  fchrik  ,  begeven  heb.  Een 
enige  hoop  van  't  zekere  trekt  my,  of  ftuwt  my  voort. 

Laat  ons  dan,  zegt  gy ,  weer  voortgaan.  Ik  ben  of  lighaam  , 
cVci^iiquii  c  of  iets  geen  lighaaip,  of  niet  lighamelyk. 
vcmnZy^'     Gy  gaat  nu  een  andere  en  nieuwe  weg  in.  Of  is  dit  de  ze- 
r<«w«       lierc  ?  é.' 

't  Is,  zegt  gy,  de  zekcrfte,  cn  de  nootfakelijke. 
Waarom  hebt  gy  hem  dan  verworpen  ?  Vreefde  ik  dan  niet 
met  recht  dat  men  niets  behouden  zou ,  en  dat  het  gefchieden 
iD.f.uuu. .  kon  dat  gy  meer ,  dan  redelyk  is ,  aan  uw  ^  wantrouwen  zoud 
tocgccven?  'tzyzo.  Dit  zy  zeker.  Wat  dan  eindelyk  ? 

Gy  vaart  voort ,  Ben  ik  lighaam  ?  Vind  ik  in  my  iets  van  de 
dingen,  die  ik  eertijts  geacht  heb  tot  het  lichaam  te  behoren  ? 
Ü-^^""''""  tweede  aanftoot.  Wy  zullen  zonder  twijffel  ons 

ii  oV«r4,  daar  tegenftoten,zo  wy  niet  op  defe  ^  noortftar  merken :  Ik  hebL  I 
eertijts  recht  van  de  dingen  gevoelt ,  die  tot  het  lighaam  beho- 
'  '  ^^^^^  behoort  tot  het  lighaam ,  dan  't  geen,  dat  ik 

mt,        eertijts  verftaan  heb  daar  toe  te  behoren. 
Waarom ,  zegt  gy  ? 

Namcly k ,  indien  gy  eertijts  iets  achtergelaten  hebt ,  indien 
gy  qualykacvoelt  liebt,(wantgy  zijteen  menfch,  en  acht  niets  ^ 
menfchcly k  vreemt  van  u  }  zo  lal  alle  defe  uw  arbeit  onnut  cn 
overtollig  zijn,  en  gy  zult  te  vrefen  hebben  dat  aan  u  hetgeen 
gebeuren  fil,  't  welk  onlangs  aan  een  boer  gebeurde.  Defe, 
voor  d'ccrfteraaal  van  verre  een  wolf  ziende  ,  was  in  twijftel , 
cn  fpr.ik  dus  tot  zijn  Heer ,  een  jong  edelman  ,  die  hy  verfclde. 

Wat 


I 


Zevende  Tegen'w  er  pingen ,  en  Antwoorden.  391 
Wat  zie  ik?  zonder  twijffel  een  bccfl.  Het  beweegt  fich  ,  het 
gaat.  Maar,  wat  voor  een  beeft  ?  te  weten  een  der  <>ener  die  ik 
ken.  Welken  zijn  dcfen  ?  Een  os,  paert,  geit,  ezel?'  Is't  e'en  os? 
neen;  't  heeft  geen  hoornen.  Een  paert?  't  heeft  naauwcJyks 
een  ftaerts  't  is't  niet.  Een  geit  ?  die  heeft  een  baert,en  dit  nier 
'tisdangeengeit.  'cis dan  een  ezel,  dewijl 't  geen  os,  geeii 
paert,  noch  geen  geit  is.  Waarom  lacht  gy  ?  Verwacht  het  ein- 
de van  't  verhaal.  Wel  hoe ,  zeide  defe  jonge  Heer ,  waarom 
zou  men  daar  niet  zo  wel  een  paert,  als  een  ezel  af  konnen  ma- 
ken ?  Wel  aan  dan.  Is  't  een  os  ?  neen  't  heeft  geen  hoornen,. 
Is  't  een  ezel  ?  geenlins.  Ik  zie  geen  oren.  Is  't  een  geit  ?  Het 
heeft  geen  baert ,  't  is  't  niet.  '  t  Is  dan  een  paert.  De  boer  was 
door  defe  nieuwe  ^  Ontknoping  niet  weinig  ontfet  en  vcrbaafl.  ^  -'i»^^Wr. 
Ha,  ha,  riep  hy,  't  isgccnbcefl :  want  de  becilen,  die  ik  ken, 
zijn  ollcn,  paerden,geiten,  ezels,  't  Is  geen  os,  geen  paert,gcen 
geit,  geen  ezel.  Hy  dan,  als  verwinner  huppelende,  zeide,  't  is 
geen  dier.  Dicshalven  iets  geen  dier.  Zeker,  een  trcffelyk 
h  W ijsbegerige,  niet  uit  c  de  hoge  School,  maar  van  *c  vee.  Wilt  '^'W* 
gy  dat  men  zijn  misfla^  toont  ? 

Ikzie'tklarelyk  genoech,  zcgtgy.  Hy  hccfc ,  fchoon  hy 't 
verfwegen  heeft,  t'onrecht  in  zijn  gemoed  dus  gcfteJt ;  Ik  ken 
alledieren,  of  Daar  is  geen  dier ,  behalven  degenen,  dieikken. 
Maar  wat  doet  dit  tot  onz  voorneem eh  ?  *  diujiuicum 

Zeker,  daar  fchijnt  niets  gelijker  aan  melk  ,  als  melk  zelf. 
Veins  niet.  Verfwijg  niet  het  geen,  dat  gy  in^t  gemoed  hebt.  Is 
'tnictdit,  Ikken  allcdcdingcn,  die  het  lighaam  aangaan ,  of  • 
konnen  aangaan  ?  of  dit ,  Daar  is  niets,  dat  tot  het  lighaam  bc- 
liüort,  dan't  geen,'t  welk  ik  eertijts  verdaan  heb  daar  toe  te  be- 
horen ?  Maar  hoe ,  zo  gy  noch  niet  alle  dingen  hebt  gekent ,  za 
gy  vergeten  hebt ,  alwaar  't  maar  een  ;  zo  gy  iets ,  dat  warely  k 
aan 't  hghaam  ,  of  aan^  't  lighamclyk  ding  behoort ,  aan  de  f  ziel .  Res  c^rp.. 
oi  ^  gecll  toegeëigcnt  hebt  ?  zo  gy  t'onrecht  de  dcnkin^ ,  of 
de '  zin  ,  of  ^  d'inbeelding  van  't  lighaam  ,  of  van  dc '  lighameli  j- 
ke  ziel  afgeweert  en  verdreven  hebt  ?  ik  fal  'cr  by  voe^Tcn    20  " 
gy  ook  vermoed  dat  gy  iets  van  dele  dingen  bedrèven  ifebt of\f/^:.^ 
gyniet  behoort  de  zelve  uitgang  te  vrelx:n,  te  weten  dat  het''* 
geen,  'twelk  gy  befluit ,  qualyk  befloten  fal  zijn?  Zeker, 
lx:hoon  gy  voorttrekt ,  zo  f  il  ik  hier ,  als  gy  defe    hinderpaal  mOi>«v 
niet  wcchnecmt,  hardnckkiglyk  blijven  liaan,  cn  niet  een 
voetvoortfetten. 

Laat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


392        Zevmdt  Tegemerpingen  \  m  Antwoorden. 
jLaat  onsjzegt  gy,  weêr  te  rug  treden,en  ten  darde  maal  d'inl 

gang  verfoeken.  Wy  zullen  alle  toegangen  ,  wegen ,  bochten 

cn  omkeeren  beproeven. 
ll'-^M?    ^       behaagt  my  wel,doch  ^  met  dit  beding,  dat  wy  de^  twijf- 
c  Tonder,    fclachtige  dingen,  die  voorkomen,niet  allccnly k  zullen ^  afnia- 
i^Sdvi'*  jen,  maar  ook  ^affchrappen.  Wakker,  ga  voor.  Ik  fal  alles  e  tot 
-vHm.       de  wortel.tocaffnijden.  Tree  voort. 

Z  E  V  E  N  D  E  '  A  F  D  E  E  L  I  N  G. 

ïfingcïvg  Qvord  ten  darde  maal  ver- 
zocht. 

Ik  denk,  zcgtgy. 

Ik  ontken 'r.  Gy  droomt  dat  gy  denkt.  Nu 
Ik  noem  dit  denken,  zegt  gy. 

Gy  noemt  het  qualyk.  Een  vijg  noem  ik  een  vijg.  Gy 
^droomt.  Gy  hebt  het.  Stap  voort. 
Ik  ben,  zegt  gy  ,  terwijl  ik  denk, 

Zy.  Dewijl  gy  dus  wilt  fpreken  ,zo  fal  ik  'er  niet  tegefn  twi- 
flen. 

Dit  is,  voegt  gy'er  by,  zeker  en  klaarblijkelyk. 
Ikontken't.  Gy  droomt  alleenlyk  dat  het  zeker  en  klaar-Nn 
blijkclyk  aan  u  is. 

Gy  blijft'erby,cnvaertdus  voort,  Dieshalven  is't  ten  min- 
Ücn  zeker  en  klaarblijkelyk  aan  een,  die  droomt. 
Ikontken't.  Het  fchijnt  alleenlyk.  't  Is  niet. 
Gy  gaat  dus  voort :  Ik  twijfFel  hier  niet  af.  Ik  ben  hier  af  aan 
ïw^r  ï^y^e^f^J^céwuftig.  De geleigeeft,  fchoonhy poogde,  be- 
driegt my  hier  in  nier. 
ictr.f(ius.      Ikontken't.  Gy  droomt  dat  gy  aan  u 'meêwuftigzijt,  dat 
gy  niet  twijfFclt,  dat  dit  klaarblijkelyk  aan  uis.  Defe  twee  din- 
gen zijn  van  malkander  verfcheiden.  Aan  de  dromende  (voeg 
'er  ook  by  aan  de  wakende)  fchijnt  iets  zekeren  klaarblijke- 
lyk te  wcfcn  i  en  aan  de  dromende  (  gelyk  ook  aan  de  waken- 
kMctM.     (ie)  is  iets  zeker  en  klaarblijkelyk.    Maar  dit  is  i^d'eindpaal. 
.Nietwydcr.  Men  moet  een  andere  weg  zoeken,  op  datwy 
hier  ünz.lcYcn  niet  ilapendc  zouden  verllijtcn.  Wy  zullen  ech- 
ter 


Zewide  Tegemverpingen  ^  en  Antwoorden.  jpj 
ter  iets  tocftaan,  cn,  om  t'oogftcn,  zaat  inwerpen  G  v  züt  ze- 
ker.  Stap  voort.  Gyhebt'et.  r    •     :  J 

Wie,  zegt  gy,  heb  ik  eertijts  gelooft  dat  ik  was  ? 


Vanhier^certijts.Dereweg.s'-onbegankelyk.Hoedik 

;t,  al  t  oude  is  afgcnoten  ?  Gy  zijt.terwijl  ev  denkt  ^ 


hebikgefegt,   

cn  gy  zijt  zeker  dat  gy  zijt  terwijl  gy  denkt.  Ik  zeg  twviil  a y 
denkt.  Art  voorgaande  is  twijffdachtig  en  onfeeker  ,  en  het 
tegenwoordige  is  alleen  voor  u.  Gy  houd  echter  aan.  Ik  bemin 
u ,  die  niet  in  tcgenfpoet  beivvijkt. 

c  Niets,  zegt  gy,  is  in  m y,  die  ben,  die  denk,die  een  denkend 
ding  ben;  mets,  zeg  ik,  van 't  geen,  dat  tot  het  lighaam,  oftotM!'""^" 
het^'  lighamelyk  ding  behoort.  .\K.\cor^,. 
Ikontken't.  Bewijs  het. 
Oo    Sedert,  zegt  gy ,  dat  ik  alles  verworpen  heb,  is  'er  geen  Hio--  f  orv... 
^aam,  geen  gemoed,  geen  gcefl,met  een  woort,'  mets.  Die"?-  1 1  '"" 
lialven  ,  indien  ik  ben,  gelyk  ik  zeker  ben  dat  ik  ben  ,  zo  ben  ik  i  Ajw!* 
geenhghaam,  of  iets  lighamelyk. 

O  hoewel  gevalt  gy  my,terwijl  gy  dus  y  vert,  terwijl  £ry  ^  j-e-  k  K.u<,uu.. 
deneert,  en  u  allengs  tot  1  vorm  brengt.  Stap  voort.  WvzuI-Tf,, 
len  langs  defe  weg  haaftiger  een  uitgang  van  de  doolhoven  vin- 
den,en  dewijl  gy  milt  zijt,  zo  fal  ik  milder  wcfen.  Ik  ontken  het  'ic'\ 
"  voorgaande ,  het  n  volgende,  en  het  o  gevolg.  Word  niet  ver-  C^.Jl^'Z!: 
baaft,ikbidu.  Ik  ontken  met  zonder  reden.  Zie  hier  d'oorfa- n";-.  r 


ken.  Ik  ontken  p  't  gevolg,  en  noch  te  meer ;  om  dat  gy  «i  op  crc- 

lijke  wijfe  dit;  tegengcftclde  zoud  konnen  tonen ,  in  defcrvSe.  ? 
gen.  Sedert  dat  ik  alles  verworpen  heb ,  is'er  geen  ^  geeft,  geen  ^  ^ir---'  * 
« gemoed,  geen  "  lighaam,  met  een  woort , mets.  Dieshalven  '  r"""''' 
indien  ik  ben ,  gelyk  ik  ben ,  zo  ben  ik  geen  x  geeft.  Zie  daar  de  -  ^ï^' 

verrotte  en  wormftckige  neut,welks  gebreken  gy  uit  het  vol-  J  ^l;?,,,,. 
gende  zult  bekennen.  Overweeg  ondertuflchenby  uzelf  of,'' 
gy  met  beter  uit  uw  voorgaande  voortaan  dus  zult  belluiten' 
i^iesnalven,indien  ik  ben,gelyk  ik  ben,zo  ben  ik  r  niets.  Zeker'  ^ 

n"^'"""^^         ^^^^y^'  Scftclt  geweeft ,  of  het  geftcldê  11^' 
word  ledert  omgeworpen ,  door  het  bygebrachte  bedïncr ,  Jn.  ''i* 
dien  Ik  ben.Ik  ontken  dieshalven  dit  voorgaande;  Sedert  dat  ik  sT 
alles  verworpen  heb,  is'er  geen  lighaam  ,  geen  gemoed  ,  geen 
geelt,noch  iets  anders,  en  met  recht.  Want  indien  gy  alles  ver- 
werpt,zo  verwerpt  gy  t'onregt  alles,of  gy  verwerpt  niet  geheel 
alles:  want  gy  kon  dit  niet  doen, dcv^ijl  gy ,  die  verwerptl'noot. 
J&akelyk  zelf  zijt.  Maar  om  c  naaukeuriglyk  t'antwoordcn ,  Als 
Ddd  gy 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


3  94        Zevende  Tegenwerpingen ,  en  Antwoorden. 
gy  fcgt ,  Daar  is  niets  ,  geen  li^haam^geengee^ ,  geen  gemoed ,  en  zo 
a  Trojjofti^*  voort  j  ZO  lluit  gy  u  fclf  buiten  dit  uw   voorllel ,  daar  ü  niets , 
en  ZO  voort,  en  gy  verftaat  daar  is  niets ,  en  zo  voort,  behalven 
ik  ,  't  welk  gy  nootfakelyk  moet  doen ,  op  dat  dit  uw  voordel 
i>  Lopca.    word  en  blijft  eelvk  in  de  ^  Redenkonft  gemenelvk  daar  af  se- 
i„jim,      legt  word  ;  « alle  voorftellen,  in  dit  boek  gelchreven,  zijn  vals; 
ik  lieg,  en  duifent  andere  diergelijken',  die  fichfelven  uitflui- 
ten :  of  gy  fluit  u  felf  ook  daar  in ,  't  welk  gy  niet  wilt  gedaan 
hebben  ,  terwijl  gy  verwerpt,  cn  terwijl  gy  zegt ,  'DaarisnietSy 
ci  Prcpoftio,  enzovoort.  Indien  gy  uzelf  buiten  fluit,  zo  kan  dit voorfl;el 
^Tiihi!.     nietbeftaan,  Sedert  dat  ik  alles  verworpen  heb ,  is'er  <=niets, 
f^iiqHid.   en  zo  voort  j  want  gy  zijt ,  en  gy  zijt  ^'iets ;  en  gy  zijt  nootfa- 
Vur.'/!"'   l^clyk  ofligbaam  ,  of  s  gemoed,  of '\geefl: ,  of  iets  anders,  en 
dieshalveu  is  of 't  lighaam  ,  of 't  gemoed,  ofdegeefl,  of  iets 
ifv/yjcr^.   anders  nootfakelyk  'wcfentlyk.   Indiengy  u  felf  influit,  zo 
zondigt  gy  ,  en  bedrijft  een  dubbelde  zonde ,  zoomdatgy't 
k  "i^hiu    geen  benaerfligt ,  dat  geenflns  gefchieden  kan ,  en  ^  niets  wik 
wefen,  terwijl  gy  zijt ;  als  ook  om  datgy  dit  uw  voorfl;el  in 't 
volgende  omlioot,  als  gy 'er  by  voegt :  Dieshalven,  indien  ik 
bcn,gelykikben,  enzovoort.  Want  hoe  kan 't  wefen  datgy 
i.w«      7j]z  j  zo  gy  niets  zijt  ?  enhoelangfteltgy  'nietste  wefen ,  die 
flellen  kont  datgy  zijt?  En  indiengy  fielt  datgy  zijt ,  werpt 
gy  dan't  geen  niet  om  verre,  dat  gy  een  weinig  tc  voren  geftelt 
hebt,  Daaris niets?  enzovoort.  Dieshalven  is 't voorgaande 
vals,  gelyk  ook  het  volgende.  Maargy  vernieut  weer  defl:rijt. 

Als  ik,  fegt  gy ,  fcg  daar  is  niets  ,  ik  ben  niet  zeker  dat  ik  lig- 
haam, gemoed,  geeft,  of  iets  anders  ben;  jaikbenniet  fekerdat 
m  ^nimM^  'er  enig  ander  lighaam,  of"  gemoed,  of"  geeft  is ;  zo  fal  ik  dan, 
a£v/Ii*  «i.**  volgens  de  wet  van  verwerping ,  naar  de  welke  het  twijffel- 
^.i.^u       achtigc  als  valfch  geftek  word  ,  leggen  en  fl.ellen,  daar  is  geen 
lighaam,  gemoed,  geen  gcefl;,  en  niets  anders.  Dieshalven ,  in- 
dien  ik  ben,  gelyk  ik  ben,  zo  ben  ik  geen  lighaam. 

Zeker ,  fecr  trcffelyk.  Maar  ik  bid  u ,  duld  dat  ik  yder  dingOo 
bcfondcrly  k  onderfoek,  weeg,  cn  evenaar.  Als  ik  zeg ,  daar  is 
niets,  en  zo  voort ;  zo  ben  ik  niet  feker  dat  ik  lighaam,  gemoed, 
p.Auttct.   geeft,  of  iets  anders  ben.  Ik  onderfcheid  het  voorgaande.  Gy 
X"i)\iirmi^  zijt  niet  zeker  dat  gy  ^  bepaaldelyk  lighaam  ,  bepaaldelyk  ge- 
moed,  bepaaldelyk  geeft,  bepaaldelyk  iets  anders  zijt.  Dat  het 
t  in.httrmi.  ^^^^^'i^''^'^^'^^^  ^y*  Want  gy  vraagt  dit.  Gy  zijt  niet  ieker  dat  gy 
ua;il '  oübepaaldely  k  of  lighaam,  of  gemoed ,  of  geeft,  of  iets  anders 


"  C  ex  /r^ 
Ciitiitnit. 
tl  'Dtlerrtti- 


Zevende  Tcgenmrpingen ,  en  Antwoorden,         3  9  J 
zijt,  ik  ontken  't  voorgaande.  Want  gy  zijt,  en  gy  zijt  iets ,  en 
gy  zijt  nootfakelyk  oftighaam ,  of  gemoed,  of  geeft,  ofiets 
anders:  en  gy  kont  dit  niet  in  twijfïel  trekken ,  hoe  feer  de 
«geleigecll  u  ook  aanport.  Ik  koom  tot  het  ^  volgende.  Ik  fal  ^  ^^"'«'. 
dan  ^  volgens  de  wet  van  verwerping  feggen,  Daar  is  geen  lig-  K"'"?^"'"'* 
haam,  geen  gemoed ,  geen  geeft,  noch  iets  anders.  Ikondcr- 
Tcheid  het  volgende.  Ik  üü   bepaaldelyk  feggen  daar  is  geen 
^ lighaam,  geen  ^ gemoed ,  geen  s  geeft ,  noch  iets  anders.  Dat 
het'»  gevolg  zy.  Ik  (lil' onbepaaldelyk  feggen  daar  is  geen  \\g's^^^ZT 
haam,of  gemoed,  ofgeeft,  ofiets  anders.  Ik  ontken  ^  't  gevolg,  ijto.y.^»..';- 
Ik  fal  op  gelijke  wijfe  dit  luv  leftc  gevolgonderfcheiden.  Dies-  Undcurmi. 
hal  ven  ,  indien  ik  ben .  gely  k  ik  ben ,  zo  ben  ik  geen  lighaam  , 
bepaaldelyk  fta  ik  't  toe;'  onbepaaldelyk  ontken  ik  't.  Zie  daar  rm."" 
hoe  milt  ik  ben, Ik  heb  uw  1  voorftellingcn  met  wat  groter  ver-  [Jj^"^'^'"' 
meerdert.  Gy  geeft  de  moed  noch  niet  verloren.  Gy  ftelt  u 
weer  in  llagordcning.  Ai  hoe  bemin  ik  u. 
Pp      Ik  ken ,  fegt  gy ,  dat  ik  wcfentlyk  ben.  Ik  ondcrfoek  wie  m  i^ovi7»e 
u  defe  ik  is,  die  ik  ken.  't  Is  feer  feker  dat  de  o  kennis  hier  af,  zo  \^'j'!,7,Uc, 
pbeftiptelyk  genomen  ,  niet  van  de  dingen  4  afhangt ,  die  ik 
noch  niet  gekent  heb  ^  wefently  k  te  zijn.  []  T^d'r,, 

Wat  meer  ?  Hebt  gy  alles  gefegt  ?  Ik  verwachtte  enig  sgc-  f^',f];;^ 
volg ,  gelyk  een  weinig  te  voren.  Gy  hebt  miflchien  gehoopt 
dat'er  een  beter  uitgang  uit  komen  zou.  Zeker  voorfichtiglyk, 
naar  uw  gewoonte.  Maar  ik  fal  yder  in  't  bcfonder  weer  voor- 
neemen.  Gy  kent  dat  gy » wcfentlyk  zijt.  't  Zy  zo.  Gy  onder- '  ^"^  A'-''* 
foektwiedefegy  zijt,  die  gy  kent.  Zois't;  en  ik  zoek  met  u, 
cnwy  hebben  al  lang  gefocht.  De"  kennis  van  't  geen,  't  welk  u^mi^. 
gy  zoekt,  hangt  niet  van  de  dingen  af ,  die  gy  noch  niet  kent 
wcfentlyk  te  zijn.  Wat  fal  ik  feggen.  Het  blijkt  noch  niet  gc- 
noech,  en  ik  zie  noch  niet  genoech  waar  toe  defe  uw    g^- yy,  Ef.itum, 
loofsfpreuk  behoort,  £,n  zeker,  indien  gy  foekt  wie  defe  "gy 
zijt,  die  gy  kent,  ikfoek  het  ook.  Waarom  foekt  gy,  zogy 
hem  kent  ? 

Pp    Maar  ik  ken  dat  ik  ben;  ik  ken  niet  wie  ik  ben. 

Zeer  treffelyk.  Maar  van  waar  bekent  gy  wie  defe  gy  zijt , 
die  gy  zijt,  dan  van  dedingen,  die  gy  of  eertijts  kende ,  ofcer- 
tijts  wift  ?  Ik  denk  niet  van  de  genen,  die  gy  eertijts  kende.  Zy 
krielen  van  twijffelingen,  en  zijn  verworpen.  Dieshalven,  uit 
de  dingen, die  gy  noch  niet  weet,fult  gy  namaals't  ware  weten. 
Ik  zie  niet  waarom  gy  hier  zo  feer  bewogen  word. 

Ddd2  Ik 


liük 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


3  9  <^       Zevende  Tegem^erpingen ,  en  Antwoorden. 
a  txi^iu.      Ik  ken  noch  niet,  fegt  gy, dat  defe  dingen  ^  wefentlyk  zijn. 
Heb  goede  hoop.  Gy  lult  hen  eens  kennen. 
Maar,  voegt  gy  'er  by,  wat  fal  ik  ondertuffcherLdoen  ? 
Gy  lult  verwach ten i hoewel  ik  n-iet  duld  dat  gy  lang  in  t wijf- 
fel blijft.  Ikfalonderfcheiden,  gelyk  tevoren.  Gykentniet 
^«fïTrr.t.  ^^.^^      '^bcpaaldelykenklarelykzijti  ikftahettoe.  Gykent 

c  Indetermi- 

nict  wie  gy  ^  onbepaaldelyk  en  verwardelyk  zijt ;  ik  ontken  'r. 
«rtc^co«.  Want  gy  kent  dat  gy  iets  zijt ,  ennootfakelykofaiighaam  ,  of 
sHÓrpii^.    *  gemoed  ,  of  ^  geeft ,  of  s  iets  anders.  Maar  wat  dan?  Gy  fult  u 
flw'rr*         "^'^^^^i*^"iyk  cn  bepaaldelyk  kennen.  Wat  fultgy  hier  doen? 
i^'Jü^mi    Defc  enige  Remora  of  htnderingj^^/j^i^i/^/f/^i^en  onbepaaldelyk^  fal 
\uHci.       u  een  gehele  eeuw  te  rug  houden.  Vcrfoek  een  andere  weg,  za 
'cr  noch  een  overig  is.  Heb  noch  moed  j  want  gy  hebt  uw  ge- 
weer noch  niet  wechgeworpen,  G  rote  en  nieuwe  dingen  wor- 
den van  nieuwe  en  grote  fwarigheden  omringt. 

Daar  is,  fegt  gy,  een  weg  overig:  indien  die  een  fteen  of  hin- 
derpaal heeft ,  zo  is 't  gedaan.  Ik  fal  de  voet  weer  terug  trek- 
ken ,  en  ik  fal  niet  meer  in  defe  grenfen  van  verwerping  fwer- 
ven.  Wilt  gy  defe  ook  verfoeken  ? 
'h  f .!  Uit.  Ja,  maar "  met  dit  beding,dat,  dewijl  hy  d'uitterfte  is,gy  ook 
aUe  uictcrftcn  van  my  te  verwachten  hebt.  Ga  voor. 

iT.r.^r..  ACHTSTE  'AFDEELING. 

D'ifJgafjg  word  ten  vierdemaal  verdocht ,  en  men  wan^ 
hooft  daar  af. 

ïkbcn,  fcgtgy.  Q 
Ik  ontken 't. 

Gy  vaiirt  voort.  Ikdenic. 
Ik  ontken 't. 

Gy  voegt 'er  by,  Wat  ontkent  gy  ? 

Ik  ontken  dat  gy  zijt ,  dat  gy  denkt.  Ik  weet  ook  wel  wat  ik 
gedaan  heb  als  ik  gefegt  heb,  Daar  is  niets.  Zeker,  een  heerlij- 
ke  daat.  Ik  heb  met  een  {lag  alles  afgehouwen.  Daar  is  niets. 
Gy  zijt  niet,  gy  denkt  niet. 
kanfiui.  Maar  ik  bid  u,  fegt  gy,  Ik  ben  feker,  ik  ben  aan.ray  ^  raeêwu- 
flig.  Ditis  mijnimedeweting,datikben,datikdenk. 

't  Zy  gy  met  dc  haiit  op  uw  borü  klopt ,  of  'c  xy  gy  betuigt 

en 


Ze'uende  Tegemverfingen,  en  Amvoorae^i.  397 
en  fweert;  ik  ontken.  Daar  is  niets,  gy  zijt  niet,  gy  denkt  niet, 
gy  zijt  niet  a  mee  wuft  ig  aan  u.  Zie  daar  de  Remora,  die  u  tegen « co  fM 
houd,  hou  haar  voor  d'ogen,om  haar  wel  te  kennen,en  tc  fchu- 
wen.  Indien  dit  b  voorftel,  daar  is  niets ,  waar  is ,  zo  is  ook  dit,  [,  ^  « o?  • 
gy  zijt  niet,  gy  denkt  niet,  waar  en  nootfakelyk.  Maar  dit,  daar  * 
is  niets,  is  waar,  gelyk  gy  wilt :  zo  is  ook  dit  waar ,  gy  zijt  niet, 
gy  denkt  niet. 

Defe  c  ftijfzinnigheit ,  fcgt  gy ,  is  al  te  groot.  Gy  moet  haarc  \i,»r^ 
verachten  en  buigen. 

Ik  fal  't  doen,  om  dat  gy  't  vcrfoekt,  ja  ook  van  felf.  Gy  zijtr 
ik  fta  het  toe.  Gy  denkt  i  ik  ben  te  v reden.  Gy  zijt  een  dden-<i  Ti"  co^i- 
kend  ding ;  voeg  'er  by,  een  ^denkende  fclfilandigheit,  zo  (Qer'^s*b(iantii^ 
word  gy  door  heerlijke  woorden  aangelokt.  I  k  ben  'er  mee  tc  '"i;»  '»'»^* 
vreden  ;  'tis  my  naar  mijn  zin;  maar  wy der  niet.  Gy  wilt  ech- 
ter wy  der,  en  haalt  dus  de  leile  adem. 

Ik  ben,  fegtgY»  een  denkende  felfftandigheit,  enikkenmy 
een  denkende  felfftandigheit  ^  wefentlyk  te  zijn  ,  en  ik  ken  een  f  Exi/iere: 
denkende  lelfflandigheit  wefentlyk  te  wefen.  Ik  heb  een  klare  ^ 
cn  onderfcheidesbevatting  van  defehdcnkendc  felfftandigheitj  t^irlliT'* 
en  nochtans  ken  ik  niet  dat  het  lichaam »  wefentlyk  is.  l'k  ken  i  ^jff^"''*- 

...  j     L-  1  •  11-1  1-..      V.  C'^nitvtus 

niets  van  de  dmgen,  dic  tot  de bevatting  van  de  lighamelijker«V'f-«"* 
felfflandigheit  behoren:  maar 't  lighaam  is  niet  Vv^efcntlyk;  ge- 
lyk  ook  niet  enig  lighamclyk  ding.  Ik  heb  alles  verworpen. 
Dicshalven,deMvennis  van  de  wcfcntlykheir,  of  van  't  wefent-iT^o,/,/^ 
lyk  denkent  ding  hangt  niet  af  vande  kennis  der  wefcntlykheit'"-'/''""*!' 
of  van't  wcfentlykc  li ghaam. Dewijl  ik  dan  •»  wefentlyk  ben,en  Zc^Hl^, 
ik  een.  denkende  felfltandigheit  wefentlyk  ben ,  en  't  lighaam 
fiiet  wefentlyk  is,zo  ben  ik  geen  lighaam.  Dieshalve"geelt.Dit  „  ^em 
is't,  dit,  dat  my  dwingt  toe  te  flemmen ,  dewijl  daar  in  niets  is, 
dat  niet  wel  overccnkoomt ,  en  dat  niet  uit  klaarblijkelijke  be- 
ginfclen>naar  de  regelen  van  de  Redcnkonrt,  befloten  word. 

"  O  heldere  zwane  ftcm  !  Had  gy  te  voren  dus  gefprokeir,  o  0  crvu^m, 
defe  uw  p  verwerping  had  al  overlang  vergeten,  en  al  verre 
van  hier  geweeft  !  Zeker,  ik  klaag  over  u,  die  geleden  hebt  dat  ^ 
wy  hier  lang  gedoolt  hebben,  ja  die  ons  deur  af  en  omwegen 
geleid  hebt ,  fchoon  gy  ons  met  een  ftap  ten  einde  had  konnen 
brengen.  Daar  is  noch  iets ,  om  't  welk  ik  verftoort  ben ;  cn 
feker,  indien  gy  niet  mijn  goede  vrient  waart ,  ik  fou  in  gram- 
fchap  tegen  u  uitbarften:  want  gy  handelt  niet,  gelyk  eertij t&, 
oprechtiglykenopenhartiglyk  ;  ja  daar  is  iets,  dacgyvoaru, 

Ddd  ^  als 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


3  p  8         Zevende  Tegemmpin^en ,  en  Antwoorden,  ^ 
alsmecnberondcrefchatkift,  bewaart,  en  my  niet  meedeelt. 
Gyzijt  verbaaft.  Ikfalu  niet  lang  ophouden.  Zie  daar  mijn 
voornaamfte  beklach.  Gy  vraagde  een  weinig  te  voren ,  naau-R 
wely  ks  voor  hondert  fchreden ,  wie  defc  gy  waart ,  die  gy  ken- 
de: gy  wcetnuniet  allcenlyk  wiehy  is,  maar  hebt  noch  een 
a  C^Mc^u-j,  khirc  en  onderfcheidc  ^  bevatting  van  hem .  Of  gy  hield  iets  be- 
dekt ,  en  veinfde  onkundig  in't  geen  re  wefen  ,  dat  gy  klarelyk 
verftond,  ofgy  hebt  een  onderaardfche  ader  van  't  ware  en  ze- 
kere, die  gy  verbergt.  Hoewel  ik,  zo  gy  met  de  vinger  de  bron 
i  (O  int,,  ^^"^^^J^»  liever  wil  vragen  ,  dan  klagen  ;  Van  waar  hebt  gy ,  ik 
cur!!!&''d>-  t>icl  u ,  dele  ^  klare  en  onderfcheidc  bevatting  van  de  denkende 
C^^(t  f  }f^,t^n^\'ghcit  ?  Indien  van  de  woorden,üf  van  de  zaak  fel  vc,zo 
"  t  elkens  verfoeken  dat  gy  defe  zo  khu'c  en  zo  ondcrfchci- 

de  bevatting  ten  minflcn  eens  aan  my  toont ,  op  dat  ik  door  des 
zelfs  aanfchouwing  vcrquikt  word,  infonderheit  dewijl  wy 
daar  af  alleen  de  waarheit,  die  wy  met  zo  grote  arbeit  zoeken, 
verwachten. 

«^fr'i;^!''' ^^^'^^  ^cgt^  gy»ik  weet  zekerlyk  dat  ik  ben,dat  ik  denk,^  datR 
jtibjUnuum.  ikeen  denkende  zelHlandigheit  wefentlykbcn. 

Verwacht ,  zo  't  u  belieft ,  dat  ik  my  bereid  om  my  naar  uw 

kommerlijke  bevatting  te  vormen.  Ik  weet'etook.  Ik  ken  wel 
d£v;^r.,  entedegendatikJwelentlykben,  dat  ik  denk,  en  dat  ik  een 

denkende  zelflhndighcid  wefentlyk  ben.  Stap  nu  maar  voort, 

zo 'tu  belieft. 

Maar,  zegt  gy,'t  is  gedaan.  Toen  ik  gedacht  hcbdatikwe- 
Icnt lyk  cn  denkende  felfftandighcit  ben,"heb  ik  een  klare  en  on- 
derlchcide  bevattmg  van  de  denkende  felfflandigheic  gcvorm t. 

Ey  zie  !  hoe  fcherpfinnig  en  vernuftig  zijt  gy  !  dat  gy  in  een 
ogenblik  alles,  dat  is,en  dat  niet  is,  dat  wefen,  en  dat  niet  wcfen 
^^^"^'«^^^^""gï^endeurwaad.  Gy  vormtéén  klare  en  onder- 
cheide  bevatting  van  de  denkende  zelfftandigheit ,  terwijl  cry 
idarclyk  en  ondericheidelyk  begrijpt  dat  de  denkende  zeléan- 
digheit  wefentlyk  is.  Watdan?  zo  gy  khuxlyk  bekent  (ge-R 
cE.;/7.r.  zc^erlyk  bckcut ,  zo  gelukkig  zijt  gy  van  vernuft)  dat 

;  ^   •    ergeen  berg  zonder  dal  cwcfcntlvk  kan  wefen,  zult  gy  dan 
tLo.ui>,Hs,  terllont  een  klare  en  onderfcheidc  t'be vatting  van  een  berg 
zonder  dal  hebben  ?  Maar  dewijl  ik  defc  konft  niet  ken  ,  zo  beu 
ik  over  defe  niewedaat  verwondert.  Opcnbaardit,  ikbidu, 
en  toon  hoe  klaar  en  onderfcheiden  defc  bevatting  is. 

Zyisgereet  ,2cgtgy:  Ik  begrijp  klarelyk  en  onderfcheide- 

Jvk 


399 


Zevende  Tegemverpingen ,  en  Antwoorden, 
iyk,  dat  de  denkende  zelfftandigheit  wefcntlykis  j  enikbevataJ^v,; 

mets  lighnmelyk,*^  mets  geeftelyk  :  nog  nieus  anders,behalven 
d'enige'*  denkende  zeimandiEhcit.  Dieshalvcn  .HpG^  ,r,nn  K^. 


prt 

lantem^ 
b  Nthil  coT' 


cN:hil  ipiri' 
tHdle. 


/enige  denkende  zeititandighcit.  Dieshal  ven  ,  defe  mijn  be 
vatting  van  de  denkende  zelfltandigheit  is  klaar  en  onderfchei- 
den. 

Ik  verftau  eindelyk,en,zo  ik  my  niet  bedrieg,begrijp  u.  De-L"^"^^'""'** 
feuw  bevatting  is  klaar,  omdatgyhaarzekerlykkent^'zy  is 
onderfcheiden,om  dat  gy  niets  anders  kent.  Heb  ik  de  zaak  mee 
de  vinger  geraakt  ?  Ik  denk  ja :  want  gy  vocgt'erby. 
Ditjfegt  gy,is  volkomelyk  genoeg,dat  is  verfeker,dat  ik,voor 
zo  veel  ik  my  zelf  ken,niets  anders  ben,dan  een '■  denkend  ding.  «'^'■'"i'- 

Zeker  ,  meer  dan  gcnoech,  en,  zo  ik  uw  zin  wel  begrijp ,  De 
klare  en  onderfcheide  bevatting  van  de  denkende  zelfftandig- 
heit,  die  gy  vormt,  is  hier  in ,  dat  zy  aan  u  vertoont  dat  de  den- 
kende zelf  llandigheit  wefentlyk  is,  met  niet  op  het  lighaam,  op 
het  gemoed ,  op  de  geeft,  of  op  iets  anders  te  merken,  maar  al- 
leenlyk  dat  zy  f  wefentlyk  is.  En  dus  zegt  gy,voor  zo  veel  gy  u  f  f.v//*»'^/ 
kent,  niets  anders  zijt,  dan  een  g  denkende  zelfllandigheit, geen  £  s^bfUmu 
lighaam,  geen  gemoed,  geen  ^  geefl,  noch  iets  anders :  in  voe-  K;^-^ 
gen  dat  gy,  indien  gy  k  naaukeuriglyk  nvcfcntlyk  zijtjZo  verre 
gy  u  kent,  allcenlyk  een  denkende  zclfihmdighcit  zijt,  en  niets  ^etlJuuT' 
meer,  gy  lacht  u  zelf  toe  ,  gelyk  ik  acht,  e"n  verheugt  u ,  en 
meent  dat  ikdoordit  langgcfwier  van  woorden,  die  ik  tegen 
mijn  gewoonte  gebruik,  vcrwijhen  de  (Irijt  fchuw,  om  uw  on- 
brckclijke  llagordcning  t'ontgaan.  Maar  zeker,  ik  ben  van  een 
andere  zin.  Wilt  gy  dat  ik  alle  defe  tocltel ,  defe  achterhoede , 
die  gy  voorfichtiglyk  tot  een  uittcrflc  aanval  bewaart ,  fchoon 
zy  bcitelswijfcgefchikt,  cnrontomwcl  gefloten  is,  meteen'".-'"''/''"' 


woort  verftrooi  ?  Ik  fal't  met  drie  doen,  op  dat'er  ook  geen  bo-  t.!Z 
Rrde  overblijft/Zie  hier  het  ecrile.   Van  kennen  tot  welen  deu^t 


valet 
etjticntta. 


gcnde  "  tafel  keert.  «  Denkende  zclfllandis-heit  is  de  rrenc  die ' 


of  verflaat,  of  wil,  of  twijffcl  t,  of  droomt,  of  inbedt,  oï  -evocl  t  ^  i-Sr"" 
cn  gewaarword  j  in  voegen  dat  alle  p  denkelijke  bedrijven ,  als " 
sverftaan' willen,  ^inbeelden ,» gevoelen  of  gewaarworden , '"-»Sv. 
alle  onder  de  «gemene  reden  van  denking,  of  bevatting,  o^Y^y/LT""* 
mcdewetingtezamenkomen ;  en  de  w  zelfllandigheit ,  daarzy''^'-""^'""' 
in  zijn ,  zeggen  wy  het denkend  ding  te  wefen. 


eten» 
X  Kes  cogi^ 

Den-''*"'* 


r 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


400       Zevende  tegemverfmgen ^  en  Antwoorden. 

Denkende  zelfftandiglieit 

r—  


Lighamelyk ,  of  hebbende       Onlighamelyk ,  of  geen  lig- 
lighaam,  en  dat  gebrui-  haam  hebbende ,  en  dat 

kende  niet  gebruikende 

uitgeftrckten      onuitgeftrekt  en    God.  Engel, 
deellyk  ondecllyk 
,  --A« — — ,  ,  «A- — .  ^ 

Dc  ziel  van  De  ziel  van  De  geeft  Degcefl 
ccnpaert.    ccnhont.        van  van 
Socrates.  Plato. 

aDƒ/^rw/      Zic dam* hct twecde.  ^ Bepaaldelyk,^ Onbcpaaldclyk.  cQn-Rr 
^/;;^"""''^'-derfcheidelyk  ,  ^  Verwardelyk.  Klarelyk,  duiflerlyk.  Keer 
c-Dtfiinac.  cn  weerkeer  dit  ook  vijf  dagen  om  in  uw  gemoed.  Ditfalde 
c  Tro/Ójhio-  ïïiocite  wel  wacrdig  zijn,  zo  gy  zelf  daar  af,  gely  k  betamelyk  is, 
'uj»        tot  uw  ^  voorftcllingen  toevoegt,  deelt  en  ondcrfcheid.  Ik  zou 
dit  niet  weigeren  te  doen  ,  zo  ik  niet  vreefde  dat  ik  laftig  zou 
zijn.  Zie  hier  het  darde,  't  Geen , 't  welk  te  veel  befluit ,  be- 
fluit  niets.  Daar  is  geen  bepaalde  tijt  voor  overdenken.  Hy 
parfl;  en  dringt.  Wakker.  Voeg  uw  gemoed  weer  tot  defe  uwe 
dingen,  en  bcfie  of  ik  niet  op  de  zelve  wijfe  voortga.  Ik  ben  een 
iSi!        ^denkend  ding ,  ik  ken  my  een  denkend  ding  te  zijn ,  en  dat  de 
s  SHhjiat,-   g  denkende  zclfftandigheit  wefentlyk  is,en  echter  ken  ik  noch 
h  £vS'rir7*  "i^t     '  geed  k  wefentlyk  te  wefen,ja  daar  is  geen  geefb  wefent- 
k  f  vXV '   ^^'^^ '  ^^^'^^    niets  ;  alles  is  verworpen.  Zo  hangt  dan  de  kennis 
lExifunnu.  vande'wefcntlykheit,  of  van  de  ™wefentlijke  denkende  zelf- 
w  Extit.nt  flandigheit  niet  af  van  de  "  wcfentlykheit,  of  van  de  °  wefentlij- 
«Sn'T    ke  geeft.  Dieshalven  ,  dewijl  ik  wefentlyk  ben ,  en  wefentlyk 
to  Exjficntia.  een  denkend  ding  ben ,  en  dc  ^eeft  niet  wefentlyk  is ,  zo  ben  ik 
/W       geen  i'geclt;dieshalvcn  lighaam.  Waarom  zwijgt  gy?  Waarom 
P  vWfw.     trekt  gy  de  voet  te  rug  ?  dewijl  ik  noch  alle  hoop  niet  verloren 
heb.  Volgmy  nueindelyk.  Ei  zo ,  heb  goede  moed.  Ikkoom 
qF#r;»4.    wccr  met  d'oudc  Mvorm,  en  ''t  Beleed  van  de  reden  te  beftic- 
iMtihoiiM.  j.^^  ^  ^.^^  ^^j^  ^11^  ouden ,  ( wat  zeg  ik  ? )  ja  aan  alle  menfchcn  is. 
Lyddit,  ikbid  u:  draag  dit  niet  ongeduldiglyk  :  ik  heb  u  ge- 
dragen. Dat  fal  miftchen, volgens  zijn  gewoonte,  een  weg  in  dc 
verwarde  en  wanhopige  dingen  openen  :  of  indien  het  dit  niet 
doet,  Zü  fal  het,  terwijl  wy  vveérkecren ,  het  gebrek  van  dit 

uw 


minor. 
f  Defatt», 


Zevende  Te^emver pinden  y  en  Antwoorden.       40 1 

wnr.n'y''^'^  indicn'er  enig  gebrek  in  is,  met  de  vinger  aan-, 
Wijlen.  Zie  daar  uw  mk  in  Uaac.  ° 

NEGENDE  AFDEELING. 
aftocht  mrdveiJiglyk  in  ioude  vorm  gedaan. 

Ss    Geen  ding,  't  welk  zodanig  is,  dat  men  daar  af  kan  twiiffelen 
bot  cwefentlykis.isinderdaatwefentlyk.  b^,«,/!„ 
wcfentlyi'is'''''"    ^°'^*"'S  •       ''^  '1'^ar  af  kan  twijffelen  of  'c 

Ss    Dicshalven ,  geen  lighaam  is  in  der  daat  wefentlyk. 

,  y°0'"ftcl  niet  het  uwe ,  om  d'oudcn  niet  weer '  '"ff"" 

ook'  Sn  v"i  "we,  en  dicshalven 

ooK'tbcfluit.  Ik  vang  dan  weer  dus  aan. 

Geen  lighaam  is  finder  daat  s  wefentlyk 

Dieshalven,  daarisgeen  lighaam.dat'hii'iderdaatwefentlvk^ 
IS.  Ik  ga  voort.  Daar  is  geen  l.ghaam,  dat  in  der  daat  wefentlyk " 

Ik/ik  'denkende  felfllandigheit)  ben  in  der  daat  wefentlyk.  i  ^./,7..„„. 
haam         '"      (ik  denkende  felfllandigheit)  ben  geen  lig- 

Waarom  fchijnt  nu  het  .aangelicht  zo  vrolyk.en  waarom  ver- 
toont fich  daar  een  nieuwe  lenten?  Ik  geloof  dat  dcrvorm  en'r .  . 
geen.datdoordevormteweeggebraltword.verheu^^^^^^^^ 
fiehiereen  Sardomsgelag.Stel.geeftr„,deplUs  van& 

denkende  lelfftandigheit)  ben  geen  geeft.  Te  weten  " 

O       ^f'.r"^?    ^^'.'^^°'l='"iS    dat  men  daar  afkan  twijffelen 
of  t  wefentlyk  IS,  IS  inderdaat  wefentlyk.  „^.„,v,., 

wefentlylTs  "  '^""^      twijffelen  of  hy  ^ 

Dieshalven,  geen  geeft  is  q  in  der  daat  wefentlyk. 
Geen  geeft  is  in  der  daat  wefentlyk.  ^ 

Daar  IS  dieshalven  geen  geeft,  die  in  der  daat  wefentlyk  is 
Daar  IS  geen  geeft,  die  inderdaat  wefentlyk  is  ^ 
Ik  (ik^denkendc  felfftandighe.t )  benindcrdaat wefent-rs..,.„,, 

Dieshalven,  ik  (ik  denkende  fclfflandigheit)  ben  geen 


'geeft 


E  ee 


Wat 


r 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


h  Firm/xmeth 
tttm  fertin- 
luiiivnu  ittd. 


40  2         Zevende  Tegemmpmgen ,  en  Antwoorcien, 

Wat  dan  ?  de  -''  vorm  is  goet ,  en  wettig ;  zo  overtreed  ner- 
gens ,  en  brengt  geen  valsheit  voort ,  dan  miüchien  uit  het  val- 
iche,  Dieshalyen,  dat  zy  gebrek  in 't  gevolg  voortbrengt,  is 
noorfiikelyk  niet  uit  de  vorm ,  maar  van  iets ,  in  't  voorgaande 
•  qiial  y  k  geftelt.  En  zeker,meent  gy  dat  defe  ''grontved  van  uvvTt 
wijdlopigheit  wel  geftelt  is  5  Geen  ding,  't  welk  zodanig  is,  dat 
men  daar  afkan  twijfFelen  of  het  wefentlykis,en  oPt  waar  is,  is 
c  x^cre,  inderdaatcwefcntlyk,ofwaar?  Is  dit  zo  zeker,  en  zo  wel  on- 
derfocht ,  dat  gy  met  een  vaft  en  vry  gemoed  hier  op  kont  blij- 
ven (laan  ?  Zeg ,  ik  bid  u  ,  waarom  ontkent  gy  dit ,  Ik  heb  een 
]ighaam  ?  ongetwijffek  om  dat  het  twijiFelachtig  aan  u  fchijnt. 
Maar  is  dit  ook  niet  twijfFelachtig,  ik  hebgeen  jiahaam  ?  Is'er 
iemant,  die  dit,  dat  hy  voorfichtiglyk  valfch  acht ,  voorde 
grontvefl  van  alle  zijn  wetenfchap  en  geleertheit ,  en  voorna- 
mely  k  van  de  gene,  die  hy  als  tot  een  meefleres  over  d'andcren 
d^Tf^M^  wil  maken,  valHklt?  Maargenocch  hieraf.  Dit  zydd'eind- 
paal ,  en  't  einde  der  dolingen.  Ik  heb  voortaan  niets  te  verho- 


C  Methc-hu 
dl. 

goet  IS ,  antwoord  ik  ( gelyk  gy  begeert )  openbcrtiglyk ,  vry- 
moediglyk ,  en  zonder  bcwimpelingender  woorden. 


ph'an-  pt-^n.  Dieshalven,opuw  verfoek.  Of  het  *^  Beleed  van  wijsheit- 
'icuih.^'^P^^^^^  door  de  f  verwerping  aller  twijffelachtige  dingen 


AaNTEEKENING-  EM. 

zhcAtm  cp,     7ot  hUr  toe  heeft  d'E,  Vader  %mt  fchimp  gefproken  :  en  dewijl  hy 
in  de  volgende  dmgen  fchijnt  ernjlelyk^te  willen  handelen,  en  geheel  een 
^'^fl'nZ  .J'^'^^^^  toonncelklcei  aandoen  y  tlo  fal  il^hier  ondertHffchen'^t  geen  feU 
^dlcrcT'         »  '^^^      '  befchimpingen  aangemerkt  heb.  *Dit  zjjn  zjjn  woor» 

^''^  'Hee^-t'er  certijts  eeneertijts  geweeft?  en Ikdroom datKk 

T;e  olim  ? 

ik  deni^: ,  ik  üchk  niet ;  en  diergeluide  dmgen ,  die  beufelachti(j  uin 
'  f        wei  overeenkomende  met  de  i  toonneebol ,  die  hy  aankomen 

^r.  heeft ;  gelyk  oo^  dit  zwa^ir  gefchil.  Of  denken  mfich  wyder  uit- 
l;fj,^„';'''"' i'trdii ,  dan  dromen,  en  dtt''fcherpfmntg  gefegy  Van  °'t  Beleed 
(,  MMiu  van  te  dromen  ,  en  Dat  iemantdroomom  w^l  te  i' redeneren. 
pZaC^!;?...  ^^ank^acht  met  dat  tk^nan  hemhier  toeook^deminfiegelegentheitge- 
"'^l'  ^ffli  '^^^^^      '  om  dat  tk^  1  mtdrftk}elyk  aangewefen  heb  dat  ik  >  ^  v^n  't  ver- 

'  "  ' worpenfprekende ,  met  beve/iigt  heb  ^dut  het  was ,  maar  alleenlyk.  * 
i^Q^HOit  eh  het  f :hcen  :  in  voegen  d.itik ,  mett'onderfoeken  wat  ikmy  eertijts  achtte 
t Qitvd V  de- ^-^  ^vefen,  allecnlyk  vraagde  wat  my  toen  fcheen  dat  ik,my  eertijts  ge- 
^.jj^  fj^^.  ik^gefegt.  heb  duit  ik,denk,y  zj)  heb  ik,  met  onder focht 

of 


Zevende  Tegen-a^  er  pingen ,  en  Antwoorden,  403 

of  ik  *  wakende  of  dromende  dacht.  En  il^ben  verwondert  dat  hy  dit  b  Be-  ^  ^^H^^t 
leed  van  te  dromen  noemt ,  daar  afhy  met  minig  f  :htjnt   hemgengeweeji  'rMaZdm 
te  hebben,  fvmmaudt, 

Hy  J  redeneert  ook.  ^  ^^^r  beqHamelyk  naar  de  toonneelrol ,  die  hyfpeeit,  luUÜ^' 
alshy,  om  d^it  ili^ondeYfoek,wattk,my  voor  defen  achtte  te  wefen ,  Wil'^  lUüoctna- 
dat  tk,dit  als  tot  een  ^  gelooffpretik  ,    voor  af  laat  gaan ,  Ik  ben  iQlsTconvrmen- 
van  de  dingen  ,  die  ik  eertijts  gelooft  heb  te  wefcn;  (?ƒ  Ik 
ben  dit,  'twelk  ik  eertijts  gelooft  hebdat  ik  was.  En  een  voei-TÊfafum, 
nig  daarna  wilhy^  om  tonderfoeken  of  tk^hghaam  ben ,  defe '  noortflar  ^ 
^  voor  laten  gaan  ,  Ik  heb  eertijts  Uxc'ht  van  de  dingen    ge- ji '^'V/^. 
voelt ,  die  tot  het  lighaam  "  behoren  ,  of,  ^  Niets  behoort  tot  k^lilZl- 
het  lighaam,  bchalven't  geen  ,  dat  ik  eertijts  verffaan  heb'''* 
daar  toe  te  behoren.   Wam  hetgeen  ,  dat  kjaarbbjk^elyl^  tegen  de  re-  m^cf/L,. 
den  flrijd ,  te  peggen ,  is  bequaam  om  tot  lachen  te  bewegen ;  en  't  is  klaar-  "    """"  <• 
l^ltjkelyk.  dat  tk^met  ? grote  mtttighett  kan  onder foeken  wat  ik  my  eertijts  p  VuLr. 
geloofde  te  wejen  ,  en  of  ik^  lighaam  was,  fchoon  ik^mct  wijl  of  ik^  iets 
van^t  geen  was,  dat  ikgelooft  had,  en  efik,  niet  wel  gelooft  heb  dat  tl^ 

door  d^  onder fiant  enhulp  der  dingen  ^  die  tkjoen  van  nieus  z.qh  bevat- '.]^'<x>i,», 
ten,  dttTielveonderfoekenfof/,  en  dat  ik,  fchoon  tk  niets  anders  leer  de, 
ten  minflen  z.oh  leren  dat  ik  door  defe  middel  met  vinden  kpn.  ,  lUcvia 

Mm  //;  fpeelt  hier  weer  treffelyk,  z,ijn  rol  in  't  verhalen  van  de  fabel  v.w  de 
hoer :  en  daar  in  is  niets  belachelijk<sr  >  dan  dat  hy ,  wanende  haar  aan 
mtjn  woorden  ^  toe  te  paffen ,  haar  alleenlyk^  aan  de  z.t]nen  toepafl.  Want  s  ^pfhozre 
hy  herifptemy  onlangs  dat  ik  defe  ^ gelooffpreuk^met  ^  onderjhlt  had,  IktEff^tu.,.  ' 
heb  eertijts  recht  van  dedingen  gevoelt,  die  tot  het  lighaam 
behoren,  o/ Niets  behoort  tot  het  lighaam ,  behalvcn't  «'■een, 
dat  ik  eertijts  verftaan  heb  daar  toe  te  behoren.  ^/Caar  ««  be. 
rifpthy,  als  of   het  mijne  was ,  'tgeen,  overat  welk,hy  klaagde  dat  het 
van  my  niet  gefegt  was ,  en  *t  welkjjy geheel  "^uit  x,tjn  inbeelding  te  voor-  i- 
fchijn  brengt,  en  vergelijkt  het  met  ^d\ngerijmde  redenering%an  z.ijnZf^;"'"" 
boer,  ^aar  li  heb  nooit  ontkent  dat  ha    denkend  dtmr  hohaam  v"w«r,/^ 
(mdat  yk^  onderfielt  hebdat  ikeertijts  van  de  natunr  detlioh^ams  wei:ZZ7' 
gevoelt  heb :  maar  om  dat      ^  door  defe  naam  lighaam  met  te  oebruiken, 
dan  tot  een  dmg,  aan  te  wtifen,  dat  klaar  genoech  aan  my  be\ent  was  ^  fr"^^'"^"'' 
namelyk  tutgeflrekte  z^elfjiandigheit ,  bekfnt  heb  dat  het  ^  denkend  dmi ' 
daar  af  ^'  verfchilt.  ^  "J^ZT 

^d'^ hartigheden ,  nu  meermaals  gefegt ,  die  hier  herhaalt  worden ;  Ik «^«'^i^ 
denk,  zegt  gy ,  Ik  ontken ,  Gy  droomt ;  en  zeker ,  voegt  gy'er  cXfcoV- 
by ,  en  klaarblijkelyk ,  Ik  ontken  ,  Gy  droomt,  Het  fchijnt  al-,','*;;^^"^ 
leenlyk,  't  Is  niet,  en  z,o  voort,  verwekken  alleen lyk^dus  tot  lachen ,  cw^/rl«'X. 

E  c  e  2  dat 


404         Zevende  Te  oemv er  pingen  y  en  Ant-ivoorden, 

Mflva  ^"^^  ''^  ^^l^'*^ '  ernftelyJ^handelde  ,  \vanfchtkkelyk,z.ijn.  Maar 
c  iiuo"nui  op  ^'it       leerlingen  of  nieuwelingen  hier  m  'iffchien  niet  z^ouden  dolen  ,  en 


,'.^<»dcUr^  "-^'^^  ^'^^  ,  ^//tf  tmjfelt  ofhy  waa^t  of  droomt ,  mets  anders  zieker 

ftrc,i',<^r.  cnkj.virhlijkelyk^is,  maar  dat*et  alleenly\z.odamgaan  hem  fchijnt  ^  z.9 
fi.'^fan!'  ^^'^  '^^^'^  aan'' t  geen  ''gedenken  ,  'r  well^te  wen  {op  F)  aanaetekent 
f  S.'i^od  rl-  ts  ,  namelyk^dat  hetgeen  ,  d  mlk^kjarelyk^ begrepen  word ,  iv/V'^  ook. 
T,Z  ^egi^<^p^»  ^vord ,  waar  is ,  e«  niet  alleenlyk  waar fchijnt :  hoewel  ^er  zieker 
\-  Sluodpcr.  wemtgz^ijn  ,  die  ^  recht  onder fcheittuffchen  dn  maken ,  ^  dat  warelyk.be^ 
h'^Cilr'j'é-'^'  g''^^P^^  ivö?-^ ,  en  dit ,  s welk^men  waant  dat  begrepen  word ,  om  dat  weU 
(t,ftin£t*i>er.  ntg  mcnfchcn ,  ^^tot  kjare  en  onder f  ihetde  bevattwgen gewent  z.ijn, 
ï!C/hZiicr.   "T^'f  ^'^^  i  ''"^  Toonneelfpeelder^  geen  gedaante  van  een  (redenh-Oo 

k7iuUn,.<^  waerdtgeftrtjt  aan  ons  vertoont,  maar  alleenlyk,  enige  kleine  ^aanftotinzen 
'^:7:ZnLf^^'^<^orgeliclt-,  en  als  hy  enige  ttjt  daar  tegen  geboot  ft  heeft ,  z.o^blaafi 
Vühices  terflont  d'aftocht ,  en  k^^enfich  "  naar  een  ander  kant.  ^aar  hter 
n  qZchU.  beg'f^t  h  eer  ft  een  zoware  ft  rijt  tegen  een  vyant ,  P  als  op  z^n  toonneel  pafty 
Tsmtin.  cc  ^'^^  ^fchaduw ,  dic  aan  geen  anderen ,  «•  fichtbaar  is ,  maar 

die  hyuit  zjjn  harffenen  te  voorfchijn  heeft  gebracht ,  en  y  uit  vrees  dap 
r  !r:j:!:r  ge^oech  fchtjnen  z.ou  ,  '  mt  het  l^iets  z.elf  gefm eed  heeft,  Hy 

Y  ü'.nhvx  ftr.ijdemllelyk  daar  tegen  ,  'brengt  bewijsreedenen  by ,  z,weet ,  belaagt, 
c]'y^t;r  roept  de  ^Redenkpnft  te  hulp  y  vernieut  de  ftrijt,  onder foekt  y der  dmg 
t  ^'ifii-i'i:.  *  in  't  bsf jnder ,  ^  wikt  en  evenaart :  en  om  dat  hy  de  ^  fan  en  van  z.o  mach-. 
MiocoJfia.'-  H  t-egenftrtver  met  opz^ijn  fchilt  dart  verwachten,  z.o  ontwijkt  hy 
j-'v  hen  met  het  Itghaam  ,  onderfcheid,  en  geraakt  eindelyk^  deur  y  d^m-^ 
l.^arr"'"'' ^eegen  »  ^bepaaldelyk  en  onbepaddelyk  ,  al  vluchtende  wech-, 
V'l^i^  -^^^^J^»  d'aanfchouwmgvandit  fchoufpel  is  z.e  er  aangenaam  ,  inf onder  ^ 
truuuat/  heit  alsmend'oorfaak,van  z.o  groot  een  twift  verflaat ,  namelyk^  o?/t  dat 
VihvlrucH  "^^ff^^"^^  "^'P  gefchnfien  gelefen  heeft,  dat,  indien  wy ,  eer  wy 
sns  ernflelyk  tol  d'^oejfcmng  der  Wijsbegeerte  begeven  ,  enige  a  ware  ae* 
voeUns  hebben,  en  die  met  veel  anderen ,  of  valfch ,  oftenminftentwiif- 
'feUhtig  ,  vermengt,  dat,  z,eg  tk,  het  beft  ts ,  om  de  waren  van  'de 
;"r""  'v^^Men^aftefchaden,  hen  alle  m't  begin  te  d  verwerpen ,  ofhenae- 
iPcr^ufU  heel  'af  te  z^eggen.,  op  dat  men  daar  na  bequameliiker  de  genen  ,  %e 
.uL'jurC'^^'^*^'' of  metiwen  vinden,  en  de  genen  alleen  ,  die 
/  4dZ'!u  ^^"^"^  ^'^^ '  '  ^"^f"""^^^  '^eel ,  als  ofik^gefegt  had  dat 

'""^'"''wen,  om  te  verhoeden  dat*  er  m  een  korf  of  wand  vol  appelen  niet  enioe 
verrotte  blijven  z^ouden ,  in^t  begin  hen  alle  uit ftorten  moefl ,  en  nehecl 
niets  daar  tn  laten,  en  daarna  de  genen  alleen  ,  in  de  welken  men  (reen 
gebrek  bemerkt ,  of  we:r  aanneemen ,  of  van  elders  hebben  moet :  maar 
i^'X'L      *  '^eenz.aak,van  z^o  diepe  een  opmerktngniet  vattende,  of  ten  min  ft  e 
mn»:"" "  (gelyk^hy  doet  )  vemfende  h^armet  te  vatten ,  is  voornAmeljk^vcrvp  onder  t 

om 


Zevende  Tegemverptngen  ,  at  Ant-ivoorden,  40^ 
om  dutter  gffegt  word,  ^  dat  men  alles  moet  verwerpen^  en  heeft  ^  met^^^'^""^ 
Lw'T  en  veel  op  i'  Niets  te  denken ,  dit  z.o  vaft  m  z.ijn  kr/fenen  gedrnkj, 
dat  hy  ,  fchoon  hy  nu  dikwijls  daar  tegen  Jïrijd ,  echter  mets  lichtelyk^ftch 
dAarafontjlaan 

Hy  i  na  de fe  grote  ftrijt  ^  ^  door  de  waan  van  de  z.ec^e  y  opgehlafen  ^'t'"*''"" 
tergt  z.ijnvyant  ^  dte  hpveêr  acht  mtjn  *^fchadmv  te  wefen ,  de%elke  ge^'ü!!''^'* 
fiadiglyk,  voor  z.ijn  ^  verbeelding  verfchijnt.  tSVCaar  hy  maakt  haar  uit  ^  ^1"'^^^'^^^^ 
^niemveftofe ,  namelyk^mt  woorden.  Sikken  dat  ik  wefentlyk  b 
Ik  onderfock  wie  ik  ben,  en  tlo  voort.  En  om  dat  dcfe fchadmv'^JJ^*^. 
minder  i  dan  de  voorgaande ,  aan  hem  hekent  is ,  z.okpomthy  hier  om"  '>='P<:r** 
fchtiglijkeraan  ,  en  alleenljkvan  verre.  D'^eerfie  fchicht ,  die  hy  werpt, 
is  defe,  waarom  ondcrfoekt  gy ,  zo  gy  hem  kent  r  En  om  dat  hy 
acht  dat  x.tjnvyant  defe  fchichtop  dit  fchiit,  ik  ken  dat  ik  ben,  ik 
ken  niet  wie  ik  ben,  ontfangt  ^  zo  druk^t  hy'*er  terfront  met  de  f e  lan^^^^^f"  ^''^ 
ge  fpiets  op  in  ,  Van  waar  bekent  gy  wie  gy  zijt ,  dan  van  de  din- 
gen, diegycertijts  kende,  of  eertij  ts  wifl  ?  Niet  van  de  din- 
een,  diegycertijts  kende,  zy  'krielen  van  twijfïelini^en ,  en' 
Zijn  verworpen.  Dicshalven  ,  uit  de  dmgen  ,  die  gy  noch  niet 
weet ,  zult  gy  namaals't  ware  weten  ?  Hy  waant  dat  hy ,   d  elen-  )J:^J,fil'* 
digefchadiiw  y  door  defe  flag  z,eer  getroffen ,  en  byna  ne^rgevelt  y  hoon\  Exifide^ 
uitroepen  y  Ik  ken  noch  niet  dat  defe  dingen  'wefentlyk  zijn  „[J'^^J-^^:^^^. 
en ,  z^ijn    gramfchap  dan  m  "  meedogen  veranderende ,  troofi  haar  dus- ;  "'a» ' 

heb  goede  hoop  ,  gy  zult  heneen^  kennen..  Op  't  we/k^hy  haar, "  /^'f;*//"* 
met  een  kjagende  enfmeekende  pem,  dusmvoeyfy  Wat  fa  l  ik  onder- q'^'C/^^ 
tu  (Tchen  doen  ?  Daar  op  hy  weer ,  P  als  gebiedende  ,  gelyk^aan  een  ver-  [^hitermi 
winner  pa fl  yZ^egt  \  Gy  zult  verwachten.  Doch  hj  ^  als  meedogend 
x^ijnde ,  laat  haar  niet  lang  m  twijfel  blijven,  (JVC  aar ,  wccr  tot  ^  d'om-  Mut^'^"'^' 
ii7f^f«''bepaaldelyk,5onbcpaaldelyk  ;  Uvlarelyk"  vervvardelyk,  ^^'"''r  . 
vluchtende ,     zjgepraalt  daar  alleen ,  om  dat  hy  niet  z.tet  dat  temant  hem  X^-irmm^ut 
daar  vervolgt.  Zeker  »  alle  defe  dingen  z.tjn  mfieekend  ^  m.  zjtlk^fach^"'"'* 
van  boerteryen;  om  dat  z.y  genomen  is  van  d' onverwachte  vemfn'i  der}JenIrum* 
Tiotheit ,  m  een  man  ,  welks  gelaat  en  kleding  grotey  wtjsheit  en  r.jlem-  y  ^'"i"*'"*"» 
rmgheit beloofden.  ^JHaar  op  dat  dit  I^larcltjksr  blyken  z^oh  ,  z.o  moetl^iTorZ'^ 
men  ^onfetoonneelfpeelder  aanmerken  als  een  '\jlemmig  en  gelecn  man^yi^'"* 
die  ,  om  dit    'Beleed  VAn  de  waarheit  ts  z^oeken  te  bejlrijden  t  (^'t  welk,'^  ^o^n^^**^ 
beveelt  datwyy  alle  onfel;iere  dingen  verworpen  hebbende,  beginnen  z.ut-'^ f^l'J^^'f'** 
len    van  de  ks^nis  van  de  etge  wefentlyk,heit  y  en  van  daar  voortgaan  tot  ^"-'tiuu 
het  onderfoek,  "^^^  onfe  natmr ,  of  van  het  ding  ,  V  welk,wy  nu  kennen  t^r^^'*^ 
«  wefentlykjc  z.ijn  )  poogt  te  bewijfen  dat"* er  f  langs  defe  weg  geen  toegang  '>^'ftcm,x, 
tot  wyder  kennis  open  ts ,  en  daar  toe  defe  reden  gfbrm  kt :.  dewijl  gy  al-  \  v^ri'^^; 

Kee  3     ^  keulyk  ""^ 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


40^  Zevende  Teiemv ervingen  ,  en  Antmordcn, 
Iccnlyk  kent  dat  gyzijt,  maar  niet  wie  gyzijt,  zo  kont  ey  dit 
niec  van  de  dmgen  leren,  die  gy  eertijts  hebt  eekent,  dewijUv 
•alles  verworpen  hebt;  dieshalven  van  de  dingen ,  die  gy  noch 
iiietvveet.  Op'txvelf^ook,een  kimvandrie  j^iren  z.oh  konnen  a'ntmor- 
den ;  dat  mets  hem  beletten  z.ou  van  de  dingen  te  leren  ,  die  hy  tertijtsgt^ 
kpm  had ,  om  dat  T^y.fchoon  verworpen,  als  twïjffelachtt<j ,  echter  daarna, 
mir  aangevat  konnen  worden  ,  als  z.y  waar  blekken  te  wtfen.  En  dieshaU 
ven,  fchoon  men  toeflond  dat  men  niets  van  'tgeen,  dat  men  eertijts  gekent 
tSnuUo&  hnleeren,  Z.0Ü  echter  geheel  een  andere  wcgopen,  te  weten  doorat 

^mmadva.  ,  dat  men  noch  nict  gckfnt  had ,  maar  dat  men  ^  door  naerflioheit  en 
tZ(i,rfr.  <^P^'rktng  kennen  z.oh.  Doch  '>d'onfe  verdicht  hier  aan  fch  een  teocn^ 
i[.d.crfa-  J^'';^^^^^  v^^eg  gefloten  ü,  maar  die 

c_M  [elf  ook^d  andere flmt,  met  defe  wemigc  woorden :  Ik  ken  niet  dat  defe 
t  ^'''"^^  ;  il^^T  ^^^^^'^^^^y^^  ^ü"-  of  men  geen  ^nieuwe  kennis  van  wefent^ 
verkrijgen ,  en  als  of  des  felfs  f  onkunde  alle  g  kennü  van  we. 
Tl^^rno  J'^^^'^^^'^'^^'y  'tweliz.ekcr^'feerz.ottelykü.  JUaar  hyifpeelt  hier 
g  o>g.L  f  y«  ^voorden  j  want  ik  heb  gefchreven  dat  het  niet  cefchteden  kan  dat 
fe.  ^'f'^^kcnni,  dieiiniiheb,  vanfekerdmg,  'twelk^  ^kenwefentlykte 
m.^,rru  wejen  van  de  kemm  van  *tgeen  ^  afhangt ,  V  wel^  ik  noch  met  ken  we- 
rS;:;.  Y^^V»    en  hy  voert  du ,  V  welk  tk^lleenlykvan  het  tegenwoordige 

k  sot,!,a, '  gejegt  heb ,  belachelyktot  het  aanflaande  over ,  even  op  eenfelve  wijfe  als 
Kv.v,  ..V,-  ofhy ,  or»  dat  wy  nu  met  degenen  konnen  üen ,  die  noch  met  geboren  ztjn, 
inv^uderc.  f^a^r  m  dit  jaar  geboren  fullen  worden,  be floot  dat  wy  hm  nimmer  konnen 
O  M'^To:n.'  "-^'J-  ^^'^»'f^ker ,  het  is  ki^arblijkelyk^at  defe  "  kennis,  die  men  nu  heeft, 
l  vanfeker  ding ,  <>  dat  men  als  wefentlyk  bekem ,  niet  van  de  kemis 
p/w'/rr.  tdmg\^af hangt,  t  welknoch  niet  als  we fentlykbekent  word-,  omdat 
r  ^'^  A  ;1 '  "'"'^ '  '  wefentlykdmg  behoren- 

Vr.Ax,//.;/.  >  nootjakelyk  oo^begrepen  word  dat  het  wefentlykis.  fJHaar  heel  an- 
\  S:iT;  !  "^'f     ^^fy^^^«^^  >  0^      'er  mets  ts ,  V  welk  belet  dat  de  ken^ 

,        ^^^^fdmg,  '  twelktkkenmfemlyktewefen,  doorandere  dinaen 
•^^m.W,  dseiknochmetkenwefentlykte^ijn,  maardieskdan 
v^Danon.   ^'f'^Kf^^bekenncn^alsikbcgrijp^^  jy 

i  Heb  goede  hoop ,  gy  fult  hen  eens  kennen. 

:tri.r.  ^''f^;'^^'  Jl^^uldnictdatgy  hmgintwijfFelingblijft.  Hybe- 
IJLrff.  '^7^  ^oor  defe  woorden  dat  wyu  van  hem  f  allen  verwachten ,  of  dat  hy 
Ti'ncvt.m  \  *'^^'^'"jf/''^,  ^'''^e  voorgeflelde  weg  tot  ^een^  w/der  k^mis  k^n 
hN.ih,  *  Ko^fe»,  of  dat  hyy  indien  hyV  onderfielt  dat  hy  vaneen-^  teaenjhever  aeflo- 
V^:tTc"'!,'  ('^^^^^^'^^^''''^ngerij^mfouz.fjn)  een  ander  fatopenen.  Maar 

Ni,        hyvoegt'eralleenlykby,  '>  Gy  kent  wie  gy  c  onbcpaaldclyk  en  vcr- 
wardclyk ,  maur  niet   bepaaldcly k  en  klarcly k  zijt.  Vit  welke 


'  t 


woorden 


Zevende  regemverpingen,  €n  Antwoorden,  407 
woorden  men  [eer  ltchtel)\  kan  bejlmten  dat  voor  ons  een  weg  tot  ^mder^  Co^nttn 
kennis  opems  ,  om  dat  \vy   door  overdenken  en  befinnen  te  ^  wees^  konnen"^"""^' 
hengen  dat  wj  'tgecn  ,  't  welk  m  allcenl)\onbep.taldelyk  en  verwar delyk  jt^r.'"^" 
bekennen,  namaals  klarelyk,  cn  bepaaldel)!^,\  bevatten.  3]/Caar  hy  beflmt 
echter  dat  de  woorden  bepaaldelyk  en  onbcpaaldelyk  de  fRcmo  J  pf/.'p... 
ra,  en  verhindering  is ,  om  dat  zy  ons  een  gehele  eeuw  ophou- 
den  kan  ^  en  dat  men  dieshalven  een  andere  weg  te  verfoeken  heeft.  Ze-  ''crtiilfè'. 
hr>  wy  dmkt  dat  hy  niets  bequamer ,  dan  dtt  alles,  k^an  bedenken,  /l^^j^,. 
^ijn  grootfle  s  ongerijmtheit ,  en  defe  fwakheit  van  z.ijn  eige  vernuft m"^^  sL:Ui,dal 
te  beelden. 

Qa  Ik  ben,  zegt  gy.  Ik  ontken  't.  Gy  vaart  voort ,  Ik  denk,  en^ 
7^0  voort.  Hy  vecht  hierweértegend'^eerfle  fchaduw,  en,  wanende  haar 
terjl  ont  met  d'eerfle  aanloop  gedoot  te  hebben ,  roept  vol  roem  uu  ;  zeker, 
een  iheerlijke  daat  :  Ik  heb  met  een  flag  alles  afgehouwen,  i 

aar,  dewijl  def  ? / ihaduw  haar  leven  uit  7jjn  harffenen  heeft ,  en 
dan  met  hem ,  kanfierven ,  tlo  word  z.y  weêr  levendig ,  fchoon  zy  gedoot 
ts.  Hy  dan  y  met  ü\n  ham  op  z.ijn  borfl  kloppende  ,  fweert  dat  hy  ts  ,  en. 
dat  hy  denkt',  en,  door  dit  meu  flach  van  bidden  ver  noegt ,  bewtjfl  aan 
defe  fchadm  de  genade  van  te  leven ,  en^de  lefle  adem  halende,  verfchaft 
V£el  floffe  van  wanf :hikkjlykte  z.wetfen  ,  die  hy  felfmn  verwerpt ,  maar 
e^er  vrientfchap  met  defe  fchaduw  maakt ,  en  tot  andere  vcrmakelykheden^ 
overgaat. 

Voor  eerfl:  beflraft  hy  haar  diis\  Gy  vraagde  een  weinig  te  va- 
ren ,  ^  naauvvely  ks  voor  hondert  fchrcdcn ,  wat  gy  waart :  gy 
weet  'et  niet  alleenlyk  nu ,  maar  hebt  ook  een » klare  en  onder-  ^vo'ü  """" 
Ichcidc  bevatting  daaraf.  Daarna  vcrfoekt  hy  dat  men  een  zo  i^^/X^ 
klare  en  onderfcheidc  bevatting  aan  hem  tonen  fal ,  op  dat  hy  ^^ondnZ. 
door  des  felfs   aanfchouwing  n  verquikt  fou  worden.  Dan  ver-  ntfi'Jlru'.. 
dicht  hy  dat  defe  bevatting  aan  hem  vertoont  word  in  dez^e  woorden  :  \\<;^ohUcx,i}cr*e 
weet  Ibkerlyk  dat  ik  ben ,  dat  ik  denk ,    dat  ik  wefentlyk  een  !:!l^";t? 
denkende  felfflandighcit  ben:  P't  Is  gedaan.  Hy  toont  dat  dit  me  tP^^^"""*'^^*- 
genoechis,  door  dn  voorbeelt :  Gy  bekent  dat 'er  geen  ber^^  Tonder 
dal  wefentlyk  kan  wefcn,  dieshalven  gy  hebt  een  klai^  en  on- 
derfcheidc bevatting  van  een  berg  fonder  dal ;  'twel^hy  dm  tut- 
legt:  Uw  bevatting  15  klaar,  om  dat  gy  haar  fekerlyk  kent :  zy^,.,,,,,,^ 
is  onderfcheiden,  om  dat  gy  niets  anders  kent.  En  in  defer  voe-  '^««'«^  ^ 
gen  is  de   klare  en  onderfcheide  bevatting ,  die  gy  '  vormt  jff^^jf^'^r 
hier  in ,  dat  zy  aan  u  vertoont  dat  de  ^  denkende  felfllandigheit  ^  ^'^»i^^'f''nnè- 
« wefentlyk  is,  met  niet  op 'tlighaam,  op  "'t  gemoed,  opdcri^SX, 
geeft,  of  op  iets  anders  te  x  merken,  maar  alleenlyk  dat  zy  " 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


40  8         Zevende  7egemverpingm ,  en  Antivoor icn, 

wcfcntl yk  is.  Hy ,  daar  na  de  geefl  en  moed  van  een  krijgsman  aanne- 
i  Oinfaüm  mcnde ,  acht  dat  hy  daar  een  grote  toerffjiing,  en  krijgslieden,  ^  beitelswij fe 
ht^r''ö'2  fi'T^^'^^^ifigftaande,fiety  die  alle  van  defe  nieuwe^  opfnijer  en  blaaskaak 
utut,  '      met  een  adem  verflrooit  worden  , 

Gelyk  men  van  de  wint  het  riet, 
En  't  lillend  blad  verjagen  ziet; 
fuiwf'*,!  i*-^*^  ,  dat  'er  ook  geen  bode  overblijven  zou.    Met  d'^eerfle 

v'aht  adem  geeft  hy  defe  woorden  uit :  J  Van  kennen  tot  wefen  deugt  het 
c' S'-'^'^^S  niet.   Hy  toont  ook,  te  gelyk.  >  ^  vaandel ,  ziekere  Hafel , 

i  ^UncM.  *  m  de  wslke  hy  de  S  denkende  felfjlandigheit  naar  fijn  believen  befchreven 
^n'^tilT'^  ^^^f^*  f"/  de  tweede  adem  geeft  hy  defe  woorden  tut :  » bepaaldelyk, 
h>r» .IrLi-  ^  onbcpaaldely k  ,  i  Ondcrichcidcly k ,  verwardelyk.  "  Kla- 
TDcurr,wu>  ''^lyk  ,  "  duiilcrly  k.  tJHet  de  darde  adem  defe  woorden :  't  Geen  , 
tc.  .  't  welk  te  veel  bclluit ,  bcHuit  niets.  Hyverkjaart  het  lefie  inde^ 
k /M/cf.r/7;;y^^  ^  Ik  kcn  my  wefcntlyk  een  denkende  felfftandigheit 

rai'/fl/Vf  *  f^^^^^*^" »  ken  echter  noch  niet  dat  dc  geclb  vvefenrlyk 
"é'.v/Vi  è,  js.  Zo  hangt  dan  de  ^  kennis  van  mijn  wcfcntl  ykheit  niet  af  van 
oimi'ttov,  de  kennis  mijns  wefentliike  Dicshalvcn,  dewiilikwe- 

cv,ncre  icntlyk  ben,  cnde  «geelt  niet  weientlyk  is,  zo  ben  ik  geen 
ifuTüi.T  S^'^^'^j  dicshalvcn 'lighaam.  'De  fchadmv  ^  dit  gehoort  hebbende  ^ 
<j  Menrrm  *  J^vijgt ,  trckj  de  voet  to  rug,  verliejl  de  moed,  en  lijd  dat  7jy  van  hem  m 
t'^'H^uiU  g^p^^ial  gevangen  omgevoert  word.  Jk^zou  hier  veel  dingen  kennen  tonen , 
•xifitHtu  die  een  "  cemvig gelach  waerdig  z.ijn.  iSKaar  ik,  wil  liever  't  klf^ct  van  de 
TSuns  Mn  ioonncelfpeeldcr  f paren ;  en  ik.  acht  het  ook,  met  betamelyk^  voor  my  lang 

daarom  te  lachen.  Ik  fal  dieshalven  hier  alleenlyk^^t  geen  aanwijfen  , 
u  io/hT'm,  welk,  3  hoewel  het  ^'  verre  van  de  waar  hen  vervreemt  is  ,  mijfchien  van 
vioriAh',  enig^in  gelooft  fon  worden,  als  van  my  toeflaan  j  tlo  ik.geheellyk.  daar 
ytrnlu^  '^  ^f  fweeg,  f^oor  eerft  ontken  ik,  dat  hy  met  recht  k^laagt ,  als  of  ik  ge- 
^i^Ttf"  ^^^^  ^^^^  ^  klare  en  onderfcheide  bevatting  van  my  had,  eer 

c'onup-.hiJ'tnik,^  g^nocchfamcly!::^vcrklaart  had   hoe  men  die  heeft,  en  ^  g'^hK^J 
*  dewijl  ik  naauwclyks  voor  hondcrt  fchreden  vraagde  wie 
„t,  jkwas.  Want  il^i^hcb  alle  ^  cigenfchappenvan  het  denkend  dingonder  dc' 

ll'rTilT^^  rw^f  ^//«^^«^(yf/f/r,  te  weten  d.n  het  verf  aat ,  wil,  inbeeld,  gedenkt  9 
tHhtu.  f  gevoelt,  en  1.0  voort cn  daar  by  rdle  andere  eigenfchappen ,  die  aan' t  ge- 
c.wfp/iu  ^^^^  bekent  üjn  ,  de  welken  tot  des  felfs  bcvattingnict  ^  behoren ,  om 
c  lertitKre.  '/  gen  van  't  ander  t'onderfchetden ,  't  welk^alleenlyk  gewen Jcht  kan  wor- 
tiA^'^**  "        9  vooroordelen  wechgenomen  z.ijn,  eJ^Caar  ik^beken  dat  de 

genen  ,  die  fich  met  van  de  vooroordelen  onilafcn  ,  niet  Uchielyk.  <^en 
^uZ"&"  K^'^^^  onderfcheide  bevatting  van  enig  dmg  konncn  hebben  :  want 
d'pndHs,   bet  ü  kjaarblijkelyk.  dat  dsfe  Uvattingcn  ,  di£  wy  in  onfe  kjntshctt 


Zevende  Tegen'werpingen  ,  en  Antmorden.  409 
gehaA  hebben  i  niet  kj^ar  en  onderfc heiden  hebben  geweefi ,  en  dat  dies- 
huiven  door  defen  ,  ^x.o  z,y  niet  wechgedaan  wierden  ,  alle     anderen ,  a  K.f.futrnt 
diewy  f e der t  verkrijgen  y  ^'dnifler  en  verwart  gemaakt  worden,  utlls  ^-'Z  ^ J"^'//,;^,  ^ 
dan  wil  dat  men  defe  klare  en  onderfcheide  bevatting  aan  hem  toonen  ^^^/./A- 
faly  t)m  door  dés  felfs  ^  aanfchoHwmg    verduikt  te  worden  j  x.o  ^  bc^^^^^^^^^tf^'j^ 
feit  hy\  gelyk^  ook      ^       invoert  dat  ik^  die  aan  hem  toon  ,  m  defe  c 
woorden ;  Ik  weet  fekerly  k  dat  ik  ben  ,  en  z.o  voort,        aar  als  hy 
defe  fehe  beuzelmgen  met  dit  voorbeeltwd  weerleggen  ,  Gy  weet  ook 
fekerlijk  dat 'er  geen  berg  Tonder  dal  ^wefentlyk  is,  dieshal- 
ven,  gy  hebt  een  ^ klare  en  onderfcheide  bevattinï^  van  een  f^'^"""'/^'*' 

erg  londerdal;  x^o  bedriegt  hjfich  felf?rtet  defe    bedriegery  :  w.int  jiruim. 
uit  het  voorgaande  volgt  alleen)) k.^  Dieshalven,  gy  begrijpt  kjarehl^  en^^ '^'i'"-^'""- 
onderf  rheidelyk^dat'^er geen  berg  f onder  dal  '  wefemlykj^  ;  en  niet  gy  hebt  i  ex:/Ure^ 
de  bevatting  van  een  bergfonder  dal ,  om  dat ,  dewijl  er  geen  zoodanig  üy 
men  niet  achten  kan  dat  'cr  enioc  beri  f  onder  dal  ts.    'Doch  k  hy  ts  z.o 
gelfiksjg  "van  vernuft,  dat  hy  defe  felve  ^  ongerijmthedcn ,  die  hy  ver-  I/'k/o*. 
d4cht  heeft ,  niet  f mder  nieuwe  ongerijmthedcn  wederleggen  kttn.  eJ^aar 
als  hy  daar  na  fegt  dat  ik,  de      denkende  felfjlandighcit  bevat  ,    en  s-i'Mti* 
^niets  lighamelyky  mets  geejielyk^y  ^»  z.o  voort,  begrijp,  z.o  Jiatk  hem'fi-llu 
he ,  voor  z.9  veel  'r  lighamelyk,  aangaat  ,    om  dat  tk  eerfl  verkjaart  '■'"'^"'"''^t 
had  wat  ik^by  de  ^naam  van  Ughaam  ,  of  van"*  t  lighamelyk  dmg  ver-o'^'^-il',!',,,^, 
fiond,  te  weten  alleenlyk.    g^^^i  ^     welk^  uitgeflrekj  is  ,  of  in  welkj  ""^ 
^\ bevatting  ' uitflrek^kmg  begrepen  is.   V oorts  ,  wat  het  geen  aangaat ,  :^"/u'i*ji 
^twclk,hy  van  ^^tgeefielyk^  daar by  voegt ,  ^hy  verdicht  dit  p^<>^p^^}k'>\^'fj"ff^^,, 
gelyk^ook  m  veel  andere  plaat  f  en ,  daar  hy  my  invoert ,  dm  f wrekende :       H^uufio,  * 
ben  een  "  denkend  dmg ,  maar  ik^  ben  gemeen    lighaam ,  geen  ^  gemoed ,  ^ 
geenVg^efty  enzovoort:  wamtk^kjin  van^t denl^end  dmgmets  omk^n-^rficf 
nen,  dan*  t  geen,  in  welkers  bevatting  tk,  weet    geen  denkjfig  begrepen '^j^l'ff^^*' 
te  worden  ;   en  tk_  heb  nooit  gefchreven     ja  ook.  w^^^  gedacht  dat  tk.  corjm. 
ffilkj  van  't  gemoed,  of  van  de  geefl  wif.     En  als  hy  daar  na  z.egt'^^.-f^f'^'f"* 
»dat  hy  mijn  z.in  wel  begrijpt  ,  en  dat  ik.  acht  dat  ?mjn  ^  bevattmg'^'Ki^^t'*'» 
klaar  ts  ,  omdat  tl^  zieker  lyk.  beken  ,  en  00!^  onderfcheiden  ,  om  dat  ik^^'n'cru"* 
niets  anders  ken,  7^0  verdicht  hy  fich  fel  f  traag  van  vernuft  te  wefen:'-'^' 
want  klareljk.  te  begrijpen  ts  tets  anders ,  dan  z^ekerlyl^^  te  weten  :  ver-  IXmcu,., 
mits  wy  nu,  met  alleenlyk    door  't  goddelyk  geloof,  maar  ook.  om  dat^^^J"^'^:^'"- 
wy     te  voren  f  kjarelyk  deurgeften  hebben,  veel  dmoen  zekjrlyk  we-l-^n//'^' 
ten,  die  wy  echter  nu  met  kjarelyk^begrypen ,  en  dewijl  de  ?>ks'n^is  derYcf^^'^* 
andere  dingen,  geenfins  belet  dat  defe ,  dis  wy  van  enig  dmg  hebben,  tu,^ 
ondcrfcheidcn  is.  Ik.  heb  ook^nooit  het  mwflewoort  gefchreven,  mt  het\-^^'^''^^ 
wel  karnen  zoodanige  beuz^ehngen  afleiden  kan.  IVyders^  z.ijn  gelooffpreuh,  '-a  C«'^r.tu,, 

Fff  Van'^^-^"""- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4 1 0        Zevende  Tegermverfïngen ,  en  Antmorden, 
Van   kennen  tot   wefen  ^  deugt  het**  gevolg  niet,  is  geheelly^ 
h£Ê'''       valfch.  Want  hoewel  hier  uit ,  datvpyde  ^  vpefentheit  van  enig  dmg  l^en^ 
d  clnf'r"'*-       »  f^'^^  volgt  dat  het  ^wefentljk^is ,  noeh  ook^dat  hier  ^  dat  w/  menen 
^s^fT^ntia.  '^'^  kennen  y  met  volgt  dat  het  is,  z.o  wy  bedrogen  konnen  vue' 

i£K>H:rc,  fen z.0  'èdengt  echter  het  gevolg  van  kjinnen  tot  wefen,  om  dat  het 
\^Voïno!ctre.  ritet  gefchteden  kan  dat  w)  enig  ding  ^kpnnen^  indien  het  niet  geheeüyk^ 
le^'tflent,  zoodanig  is,  ge  lyk.  of  wj/'^t  kennen  ;  namelyk.^wefentlyk^  zjjnde  ^  z.owy 
f/Sr*  dat  ^begrijpen  ^wefentlyk  te  x^ijn;  of  vandefe  of  die  natuur,  z.o  alleen^ 
TnSuhfiantici  lyj^  des  z.elfs  natuHr  aan  ons  hkent  is,  '/  Js  ook^  valfch ,  of  ten  mirt' 
rrS'««  fi^^  '^^^  z.onder  enige,  ja  ook,  de  minfie  reden  bevefligty  dateni^ 
o^t't''"-  ge  m  denkende  z^elffiandigheit  ^deelbaar  is,  gelyk  hy  indeje  °  tafel  heeft, 
^^u!cT/ub-  ^^^ke  hy  vverfchetde  gedaanten  van  denkende  Tielfftandigheit  , 

fi^uüxcop.  als  uan  enige  godfpraak^aan  hem  ^geopenbaart ,  x  voorfielt:  want  vpy 
^'Tdo^'tu    koenen  geen  ^  uit (l rekking  of  deelbaarheit  van  denken  ^verflaan^  en^tis 


tP^<>p°yj''*  geheel lyl^^  ongertjmt  dn  ,  'twelk^niet  van  God  geopenbaart  is  ,  ^ en 
^J^'t^pZU'ili- dat  wy  niet  met  het  verftant  bereiken,  met  woorden  ,  als  waar  ,  te 
tui  ^^g't''""-  verf e keren.  Ik.  ka^i  ^^er  niet  verfwijgen  dat  my  dunkt  dat  dit  ^  ge» 
Tintftti7ere,  voeUn  van  de  deelbaarheit  der  denkende  z^elffiandigheit  zeer  gevarely^ 
\''!^'ff^^t^is ,  en  ten  hoogflen  tegen  de  Chnftelyke  Godsdtenft  flrijd  ,  om  dat  ie- 
tj  ',in,Hr  tn~  mant  ,  z.o  lang  hy  dat  toelaat  ,  nimmer  de  y  dadelijke  onderfcheiding 
^''oriniode  mcnfchelijke  z^iel  van  lighaam  door  kracht  van  reden  bekent.  De 
1^ .rtihiNt  .tc  woorden  beip^Mdyk ,  onbepaaldclyk.  Ondei-fcheidclyk ,  ver- 
^:Jfr^«!!;!  wardelyk.  Klarelyk,  duifterlyk,  hebben  geen  zin,  als  zy,  ge^ 
yD\pn>nii)  lyl^hier,  alleen  ge  ft  elt  worden,  en  zijn  niets  anders  ,  dan  t-opfmokr 
Tnmjrr''  kingen,  met  de  welken,  gelyk^  fchijnt  ,  onfe  Schryver  zijn  ^leerlin- 
*"'^Cm**  ^ff»  wil  ^  overreden  ,  dat ,  dewijl  hy  niets  goet  heeft ,  dat  hy  zegt ,  hy 
"^offTis.  echter  iets  goet  denkt.  Z tjn  andere  geloof sfpreuk.,  't  Geen  ,  't  welk 
* ''"^'u'i£c  ^^^^  dbcüuit,  beüuit  niets,  moet  ook  niet  zonder^ onderfchei^ 
\^F.il'um.''  dmg  Ktangenomen  worden:  Want  indien  hy  door't  woort  Ste  veel  aU 
tT)7iipdhL  ^^^^  '^'^  ^^^^  verflaat,  dan  't  geen  ,  dat  gefocht  wierd  ,  gelyk^dan^ 
k  ^dmitti.  als  hy  daar  na  de  bewijsreedenen  beflraft  ,  door  de  welken  ik,'^  Cjods 
l^J,7^^lmen-  mfenthkheit  ^betoogt  heb ,  en  du  hierom,  dat  hy  acht  dat  daardoor 
tl.  *  meer  ^be floten  word  ,  dan  de  m  wetten  der  voorfichtigheit  v&reiffchen  , 
Jï'ÜfL?''  "  '^^-^«^  '^^^  menfchen  begeert  ,  zo  is  ^t  geheellyk^  valfch  en  o  ö«- 
k  -Vcmon^  gerymt ,  om  dat ,  hoe  '^r  meer  befloten  word ,  zo  men  flechs  recht  be- 
^Co'iciuderrjl^i^  >  ^oe  beter  is  ;  en  geen  wetten  van  de  voorfichtigheit  konnen  ooif 
mU7e:frH  i^jgy  {g^en  Zijn.  Doch  indien  hyby't  woort  j;,lG.vtc\verfiaat ,  niet'^een-^ 
i'"'^l*,lqunniVoptdtglyk,tets  meer,  dangefochtword ,  maar  iets,  dat  zonder  'tegen» 
TinfZT  fp^^ke»  ,  zo  ish  waar.  JA^aar  d'E.f^ader  doolt  grovelyk,  alshy 
r  i^tm».  *  tets  zod^mig  am  my  poogt  *  op  te  dichten,  V/am  als  tk^dusgef chreven  hebt 
s  ^ j)e 

T  Controviffi*'  » 


Zevende  Tegemvevprngen ,  en  Antmorden.        4 1 1 

De  a  kennis  der  dingen,  dieikkenwefentlykte  ï^ijn , ''hangt  ^^J^'^;)^"*^;** 
niet  af  van  de  kennis  der  dingen ,  die  ik  noch  niet  ken  welbnt-  vTIv,lïIrr. 
lyk  te  wefen:  maar  ik  ken  het  Menkend  ding  wefentlyk 
zijn  ,  en  ik  ken  noch  niet  dat  het  lighaam  wefentlyk  is ;  dies-  mJ! 
halven  ,  de  kennis  van't  denkend  ding  hangt  niet  af  van  de  ken-  \  ^^JT'^'* 
nis  des  lighaams ,  z.ohé  il^  mts  te  veel,  en  mets  t^onrecht  heJlotenA  ^un,"^ 
tJHéar  als  hy  daar  Hyneemt,  Ik  ken  het  denkend  ding  evvefent- g^';;,';^,^, 
lyk  te  wefen,  maar  ik  ken  noch  niet  de  ^  geelt  wefentlyk  te 
zijn,  ja  daar  is  geen  geeft  wefentlyk,  daar  is  s  niets ,  ^'d\\Qs\s\f^^J,[^^^*' 
verworpen ,  z.o  neemt  hfer  een  beuf  üachtig  en  vxtfch  dmg  by,  W ant  '^''^'jj*^^^ 
ik^k/tnvan  de  geefl'^  niets  ontkennen  y  ofbeveftigen,  TLotJ^nietweet  vcattl^i  cont^tif. 
by  de fe  naam  geeji  verjia  :  en  il^  kjtn  niets  uit  de  dmgcn  verft  aan  ,  die  ge- 
menely  kohier  door ,  in welk^geen  *  denkjng begrepen  is ,  verft  aan  ivor-  n  vi  rfi>u- 
den:  invoegen  ^^dat  hetftrijdtgts  dat  iemant  beleent  het  °  denkend  dmg^^"^*^ 
P  vpefentlykje  wefen  ,  en  niet  de  qgeeft  of  tets  daar  af,  dat  met  de  naam  van  unr, 
geeft  betekent  word,  bekent  wef  '.ntlyk.te  z.tjn,  't  Geen,    welk^  hy  daar  aan^  [J  fif'/lT* 
voegt ,  ja  daar  is  geen  geelt  wefentlyk ,  daar  is  niets ,  alles  is  ver-  r  tUfurdHrn. 
worpen, «  z.o '  wanfehikj^elyk  >  dat  het  geen  antwoort  verdient.  IVant  als,  \  j^xlfieuul' 
fia de ^  verwerping,  de  ^  wefentnkheit  van  V  denkend dm^  " bekent  is ,  z.o  ts 
ook     wefentlykhett  van  de  w  geeft  bekent ,  ( ten  mm  ft  en  voor  z.o  veel  als  a/^,,,. 
met  defe  naam  het  denkend  ding  aangewejeu  word  )  en  dieshalven  is  z.y  ^f^f^^'^^l"** 
met  ^langer  verworpen.  Eindelyk.,  hy  ,  yindevofmeen"^ ftmtreedenge-yu}lrn,^^ 
brmken  zjillende ,  en  dat  als  enig "  'Beleed  van  de  reden  te  beflieren  ,  U  welk  f^i^f'^^'f"'^' 
hy  tegen*  t  mijn  ft  eU  ,  verheffende,  jLofchi^nt  hy  te  wtllen^  overreden  dat 
i\de^  vormen  der  ftnitreedenen  niet  goetk^en,  en  dat  tk,  dieshalven  ^^^gll'p,"'^^^^^^ 
Beleed  heb ,  dat  T^eervreemt  en  verre  van  de  reden  ts.  ^JHaar  dat  dit  c  Fotmx  Sy{. 
valfch  is  y  blijkt genoech  uit  mijn  f  :hriften ,  in  de  welken  tk,  altijt ftmtree-  '^^S)TJnf.'' 
denen  gebruikt  heb ,  als  de  plaats  z,ulks  vereifcht  heeft.  ' 
S  f    Hy  brengt  hier  de  '^ftmtreeden  by  « uit  een  valf :h  voor  fel  en  byftel ,  die  IrJmijis! 
hy  de  mijnen  verfekert  te  wefen ,  maar  die  tk^ontkjn ,  jageheellyk  ontken.  ^ j:*^-**- 
Wam  wat  het  meerder  voorft  cl  aangaat ,  Geen  ding  ,  't  welk  zodanig  f.ri/?/t/ 
is ,  dat  men  daar  af  kan  twijffelen  f  of  't  wefently  k  is ,  is  s  in  der  ^ 
daat  wefentlyk ,  ts  z.o  ^  ongerijmt ,  dat  tk  niet  vrees  dat  het  enicr^en  •  o-  \e. 
verreden  fait'  achten  dat  het  van  my  voortgekomen  ts  ,  ^t  en  z.y  dat' et  hen 
wet  enen  vroedmaakt  dat  ikjiiet  wel  ^  by  redensgebnuk^ben.  Ik^kj^m  my  niet  i  Mcdn^tuf. 
genoech  verwonderen  met  wat  voorneemen ,  wat  z^ekerheit ,  wat  hoop ,  en  ^r,^fjp*y' 
wat  vertrouwen  hy  dit  aangevangen  heeft.  Want  in  d'^eerjie '  Bedenking ,  txeu^ia^ 
in  de  welke  linoch  niet  gehandelt  heb    van  enige  waarheit  vaftteftel-''^^  '''^"'^'* 
len  ,  maar  alleenljk  van  de  "  vooroordelen  wech  te  nemen ,  heb  ik^,  na  dat  o  opinione,. 
fkgetoont  heb  dat  men  defe  o gevoelens ,  Vop  welkers  verir ouwen  'trfjttl 
Fff  i  hoogden 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 
Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Der 
199D  14 


4 1 1  Zevende  Te gemvcr pingen ,  cn  Antwoorden, 
hoogflen gewent  wt^i ,  in  twijfel  k/in  trel^f^en ,  en  dat  men  dieshalven  daar 
3  .A(f.:»fio,  afz.ijn  ^  toeftemming  niet  mm ,  dan  van  degenen  ,  diC  openbaarljkvalfch 
c  int!nut\  '  ^^^^  ^  afhouden  ,  op  dat  z.j  niet  aan  my  tot  belet  fel  zouden  lirckh^*^ 
tj-..zre>.d.t.  comds  waarheitte  z^oeken^  defe  woorden  daar  by  gevoegt :  Maar 'c  is 
d^f«r.«./H./.  niec  gcnoech  dat  ik  dele  dingen  bemerkt  heb  ,  ^ik  moet  maken 
eopimona  dat  ik  dïkwijls  daaraan  gedenk  ;  want  d'oudeen  e gewone  ge^ 
V^cm''^.'^<!^^^"{  komen  altijt  weer,  en^ bemachtigen  mijn  slichtgelo- 
hu:,fot,/H,  vighcit,  als  hdoor  een  lange  gewoonte,  en  door 't  recht  van 
/^i  g^'^^c"f<^^'''H''  ^'^^^  fich  verbonden  ,  ja  ook  fomtijts  tegen  mijn 
tievtna.t,  dank.  Ik  fal  my  ook  nooit '  ontwennen  van  hen  ^  toe  tc  ftcm- 
'V'X£'rl:  men  ,  en  daar  op  tc  i  vertrouwen  ,  zo  lang  als  ik  hen  m  onderftel 
jf,.Kr.^  zodanigtewefcn,  als zy » warelyk zijn ,  namelykwel  °inemger 
n  y^jfe twijfel) k^,  gelyk  alrêegetoont  is ,  maar  echter  zeer  Pwaar- 

T"  Y  'Zli^  fchijnely  k ,  cn  van  de  welken  men  meer  reden  heeft  hen  te  ge- 
'^7r!uX  loven ,  dan  t'ontkennen.  Ik  acht  dieshalven  dat  ik  niet  qualyk 
^J;;';;'';;;,.^j^l_docn,  zoik,  '^geheellyk^eenftrijdigez.ijdekiefende,  my  zelf  be- 
fr.!r;y^v'..  drieg,  en  een  tijt  lang  verdicht  dat  zy  geheel  valfch  en  mbeeldelyl^ 
j"'nn,ir,.:ru.^^^^^^  tot dat cittdclyk  ^nadatmijn  vooroordelen  gerechtelyk 
j  ivu-  tegen  malkander  opgewogen  en  geëvenaart  zijn  ,de«  gewoon- 
P.%T7r  '  "^^^  '"^^^i^^*  bedorven  zijnde ,  mijn  "  oordeel  niet  van  de  rech« 
U.^p,M-  tc  wbevatting  der  dingen  aftrekt.  Vn  de  welken  onze  Schryver  de- 
t  'cUmiudo.  woonden  vcrkjeji ,  en  d"^ anderen  wechwerpt :  Ik  geheelly k  een  flrydi-» 
ge  zijde  kiefende,  fld  verdichten  dat  de'' gevoelens ,  die  yin  c- 
nigerwijfetwijffelachtig  zijn,  geheel  valfch  cn  verdicht  zijn  > 
X  Ofj^'^"-  ^«  wjders  ,  m  de  plaats  van  "t  woon  ^ik  h\  verdichten  ,  ftelt  hy ,  «ik 
LliTL  ^•^'^  Hellen  ,  geloven  ,  en  zo  geloven  ,  dat  ik  het tegendeel  van 
""fr/ir'  geen  ,,'t  welk  twijflPelachtig  is,  voor  waarheit  bevcftig.  Mn 
%JZu'  h  ^vil^at  dit  als  een  ^ geloofsfpreuk.  ,  of  ziekere  regel  fal  wefcn  ,  die 
i.iVur^.  t\  altijt  gebruik^,  niet  ^  om  de  vooroordelen  wsch  te  nemen,  maar  om  de 
'JV^^'um,  ^grontveJIenvanWOvernatuarkunde,  d^e  ten  hoogde  zeker  en  nam- 
Xt'  vafite'iflellen,  Hy  heeft  echter  die  eerftelyk^alleenlyk}^fchoor' 

^„V  voetende,  en  dni  (Ier  lyk  voor  ge  fielt  ,  Namehk^  in  de  tweede  en  darde 
.  ^fdcelmg  van  zijn  eerfle  '  gefchil.   Ja  in  defe  darde  k  afdeelmg  ,  na 

taf,:arhj.  dat  hj  gefielt  heeft  dat  naar  defe  regel  twee  cn  drie  geen  vijf  maken  ^ 
^unuTl-  of  ^^^^j^  zodanig  moet  geloven,  dat  hy  Ikh 

r.ir.A^.  overreed  dat  dit  niet  anders  kan  wcfen.  Op  welke  ^wanfchik- 
c'^'ia2!ur  ke/ykjle  vraag  hy  ,  na  enige  l  twijfelachtigheden  en  overtollige  woorden^ 
Nr.w,.ba.  my  mvoiïty  emdelyk,  dus  aan  hem  antwoordende:  Gy  zult  het  niet 
i%:^/ih.  Hellen  ,  noch  ontkennen ,  en  geen  van  beide  gebruiken,  maar 
'^ZT"^'''^  beide  als  valfch  houden.  Vit  welke  woorden ,  die  hy  aan  my  toeetgentt 
]  s^fs^faton  geheet 

nbjurdtlllmhm^     va  xAmbagn,  *^ 


Zevende  Tegenwerpingen,  en  Antwoc^rden.  4?^ 
geheel  kj^icirblijkel^k  ts  dat  hy  wel  geweten  heeft  dat  iJ^  niet  het  tege^u 
deel  van  ''tgeen  ,  dat  twijfelachtig  ts  ,  als  waar  geloof ,  en  dat ,  ^^vol-  ■■ 
gens  mijn  gevoelen ,  niemant  tot  een  ^'meerder  voor el  van  entfr  ^^fm-u'^Jp 
reeden  k.an  (lellen  ,  mt  de^ivelke  een  zieker  ^  bef  uit  verwacht  word  :  n^fofi^o, 
want  defe  dingen  z,ijn  tegenfeggel)\,  te  weten  noch  te  [lellen  ,  nochfconi!!^^' 

ontkennen ,  geen  van  heide  te  gebruiken  ,  en    een  daar  af  als  waar 
hevefligen ,  en  dat  te  gebrmken,   ^Dsch  hy  ,  daar  na  allengs  ^de  dm-  coi'i.ti^ 
gen  vergeten  hebbende  ,  die  hy  als  de  mijnen  verhaak  en  by gebracht*'^""*' 
had  ,  heeft  niet  alleenlyk^  het  ^tegendeel  bevefliot  ,  maar  dat  ook,  z.o 
dikwijls  »  ingefiampt ,  dat  hybyna  dit  enige  m  z^ijn- gehele  ^^  ^edenerina  incaUare^ 
beftrafty  en  alle  defe  Uw  aalf  misdrijven  ^  die  hy  my  van  daar  tot  aanXq'!c7^tT'^ 
^  temde  opdicht ,  uit  defe  enige  ^gemaakt  en  te  z^amenz^ct in  voegen  '^'*<"i'<-'»'* 
dat  hy  ,  z.o  wel  hier  ,  daar  hy  beveftigt  dat  dit  hyjeerder  voor  fel  ,\mZT''' 
Geen  ding,  'tvvelk  zodanig  is  ,  dat  men  daar  af  kan  twijf- 
fclen  '"of  het  wefentlyk  is,  is  "in  der  daat  wcfentlyk  ,  hst'^a'^"''^^ 
mijne  is  ,  als  in  aHe  andere  plaatfen  ,  daar  hy  tets  z^od-wnr  aan  my  "  -^'/"«^V 
^ toeeigent  ,  kjaarblijke^yk,  ï' betoogt  (  z.o  i^  met  geheel  on^^mdig  benp^LfZZ' 
wat  liegen  betekent  )  dat  hy  q  onverfchonelyl^  liegt  y  of  teoenz^tfn  «"  ^r- 
moed  en  ^geweten  fpreekt.  En  hoewel      z.eer  ongnerne  \tilk  eenon-Vhflrl**^'^ 
eerlyk  woort  gebruik^,  z,o  vereifcht  echter  de  ^voorftant  van  de  waar-  ^^^^*"'* 
heit  i  die  ik^  aangenêmen  heb  ,  dit  van  my  ,  <iat  ik^  ten  minften  niet  \  ^ï^i^'X^"*' 
weiger  met  d^etge  naam^t  geen  te  noemen  ,  V  welk^  hy  niet  ^efchaamt'""''^'"") 
heeft  7L0  opcntlyk,  fe  doen.    En  dewijl  hy  in  dit  gehele  ge fchrift  bynaV^" 
niets  anders  doet  ,  dan  defe  z^elve  "  ongerijmfle  lengen^   op  ontellif-'y;;^/!^^''' 
ke  ver/chcide  wtjfen  mtgedruks ,        ^(^z,cr  yin  te  planten,  en  yin  te  f'JP^'Z' 
[lampen  ,  z.o  zie  ik  niet  dat  hy  anderfms  verontfchaldtgt  k.an  worden ,  "'.,f^'^'7* 
dan  met  dathy  mijfchienhet  z.elvez.0  dikwijls  ge fcqt  en  bevejhgt  heeft  ^  "^"^  'xfrel'" 
dat  hy  allengs  aan  fch  z.elve  z vroedgemaak/ heeft  dat  het  waar  is  , ^xTerfuade^ 
en  het  niet  meer  voor  lengen  houdt.  P'oorts  ,  wat  het  ^  minder  voorftel 
aangaat.  Alle  lighaam  is  zodanig  ,  dat  ik  daar  afkan  tWlJf4/vr^X* 
felcn  bof  het  wefentlyk  is,  of ,  Alle  geeft  is  zodanirr  ,  dat 
men  vaa  hem  kan  twijffelen  of  hy  wefentlyk  is  ;  mdten  ditlZ7f'' 
c  onbepaalde  lyk^  J  van  alle  tijt  verf  aan  word,  gelyk^hei  tot  des  z^elfsbe-  f'-^'"^''/'<'|. 
flniting  verf  aan  moet  worden,  7.0  is't  ook  val  fch  ,  en  ii  ontken 't  het  d  nt/u'ó'vt^ 
mijne  te  wefen,  Wantterftont  na  de  tweede  <^  Bedenking,  daar  ik,  ^ z^e-'^^^""'"* 
kerlyk.  deurgefien  heb  Zdat  het  denkend  dmg  wefentlyk^  is  ,  (  welk  den-  ^cLT'" 
kjnddmg,  naar'^t  gemeen  gebrtitk^,    geeft  gen  ocmt  word ,  heb  teniet  lan-l'^^li^ 
ger  kpnnen  twijfelen  of  de  geeft  wefentlyk    :  gelyk  ik  ook,  na  de  z,efte^tau,7mli-i 
'Bedenking  i  tn  de  welke     de  wefentlykheit  van't  lighaam    kent  heb 
niet  Unnr  daarafhel^kounentïVfjJfelen.  iSHaarvan  ho^  verwonderlyk'^^'x'jfanu 

Fff  5 


4  T  4  Zevende  Tegemerpin^en ,  en  Antwoorden, 
i  7>u.(ruifx  een  vermft  is  onfe  Schryver  ^  die  ^twee  valfche  fle Hingen  z.o  h  k^onflig^ 
b^^mfinuli,  ^'^^  ^''^  ^  Menden  en  uitvinden ,  dat  daar  uit ,  in  een  goede  vorm ,  een 
c  excopuire.  ^  valfch  bejlfiit  volgt,  tSHaar  ikverfta  niet  waarom  hy  my  hier  een  Sar- 
fJmaT*  ^M^b  gelach  toefchrijft ,  dewtjl  in  des  felfy  f  Redenermg  alleenlyk,  oor- 
c  conciufio  faak^  van  blyfchap ,  veel  met  feer  groot ,  maar  TLekerlijk^  waar  en  befian- 
fv,}crutw.  ^% »  gevonden  heb  te  weten  om  dat  hy ,  met  daar  veel  dmgen  te  be- 
h  ^fmlilm  ''^^•IP^^ '  "'^^  mijnen  z.ijn ,  maar  die  hy  my  s  opgedicht  heeft ,  kla^ 
wX.f  r  T^cly  Kloont  dat  hy  mets  onaangeroert  heeft  gelaten ,  om  iets,  dat  berifpens- 
ui>idcm,  waerdig  ü ,  in  mijn f  :hnften  te  vinden ,  en  echter geheellyk  niet i gevonden 
heeft, 

\  Evam  tJ^taarfeker,  dat  hy  tot  hier  toe  niet  '  uit  de  geefl  gelachen  heeff  Je 
KfZuo"'"  g(^noe6hverkJaat ,  z.o  door  TLijn  ^heftige  benfping,  ^daar  meé  hy 

\'s»^'hanc  dn  deel  fluit  ^  als  voornAmelyk  door  z^ijn  volgende  antwoorden,  in  de 
K/T'"''*  welken  hj  met  allcenlyk  droevig  en  ftreng,  maar  ook^  warelyl^xvreed  is. 

Want  hoewel  hy  geen  oor  faken  van  haat  ^  en  niets  om  te  berifpcn  gevon^ 
^biHrTim  ^'^^f^i  behahen  dit  enige  ongerijmde,  dat  hy  my  ^^metvoordasht 
M  rrl'ZU-  wetende  opgedicht  heeft ,  en  ^t  wei^  ik,  een  weinig  te  voren  niet  ecr- 
jac„s,.ijjin-  lijker,  d.in  een  'Heugen  uan  hem  heb  konnen  noemen ,  nochtans^  dewijl 
o^iteiida.  hy  acht  dat  hy  dit  alree  volkomelyk^  aan  z.ijn  lez^er  P  vroedtremaakp 
fT!rr>i.,0c*^^^^^ '  (^^^^  "^^^  '^^^^  ^^^^^  '^^^  redenen,  om  dat  hy'er  gten  heeft, 
q  V,  ratio,  maar  vooreer fl  met  een  wonderlyk^  ^  vertrouwen  van  bevefttging ,  het 
t'co»fiJe»tu  ^^^^^       ^^^^  ^'^^  '  die  bez.onderlyk.  van  de  Chnflelijke 

^jfjrm.indi.  ^  godvruchtigheit  en  Uiefde  belijdenis  gedaan  heeft,  van  een  valfch  ding 

«iet  Z.0  groot  y  en  z.0  feer  fonder  fchaamte ,  kan  we  f  en-,  endaar  na  met 
&^fic''Z1  ''gedurige  en  hardnekkige  herhaling  daar  af,  door't  welk  dikwijls 
Tc(>ciTor       weeggebracht  word  dat  wy  ,  uit  de  gewoonte  van  te  horen  ,  ook  de  din* 

gen  ,  die  wy  weten  valf :h  te  wefen ,  dc  gewoon  te  verkrijgen  van  hen  voor 
xPUis!"^'  ^^^^^^^^^^«^^«5  en  de fe  twee    vonden  z.ijngemenelyk'^by    aemeen  ,  en 

hy  alle  degenen  die  de  dingen  niet  naaukeurigly konder foeken ,  kyachtiijer» 
iZlm""  "^"^^  "^^^^  yi^iviV^/  van  redenen  )  zo  ^  befprmgt  hy  my  nu ,  als  vcrwonten, 
Tinfuitarr.  f^er  verwuandelyk,  en,  als  een  ^flatig  leermcefier ,  befiraft  my  als  een 
flTo'U.  YH^'^r', '^'k'^de  twaalf  antwoorden ,  ^  aan  meer  mis- 
6  r«,r:  daden  fchuldig ,  dm  'er geboden  d  m  de  twee  tafelen  des  wets  begrepen  z^ijn. 
fi}ZZ/^^Z  echter  te  verfchonen,  om  dat  hy  niet  meer  zjjns  felfs 

caxurnm,     machtig  fchijnt  te  wefen,  aar  gelyk  de  genen  ,  die  wat  flerkg^' 

'^^"^"''iH'- dronken  hebben  ,  gemene! yk^wee  dingen  m plaats  vaneen  fien  ,  z^oword 

hy  ook  door  tlo groot  een y ver  van  liefde  ontroert  ^  dat  hymeeneniae  re^ 
tTecrau.  "^^^  ^^^^ »  ^^2>^^  eige gemocd  en  geweten  ,  gevonden  heeft  dat  hy 
"  w7'*  twaalf"^  misdaden  toeeigenen  k^n ,  die,  z^o  ikmy  met  fchaamde  ^  opcm^ 
ö  y^^^  en  f  onder  ^bewimpelmgvan  woorden  te  f  preken  9  tk^iet  anders  dan 

^  laffe ^ 


Zevende  Tegenwerpingen ,  en  Antwoorden.  41 

^UfleYingenenfcheldredenen  z.ou moeten noemeni  maardieth^,  dewijli\aConv}tU& 
tiH  acht  dat 'et  mijn  ^  beurt  van  te  boetten  is  ,  aUeenlyk^  ^  misgrepen  fal  '^'^'""^"i"* 
achten.  En  tkjivilde  wel  dat  de  lez^er  beducht  dat  ^er  ook, ,  in  *t  vohende  S/  '^" 
'/  mtnjie  woort ,  dat  hy  tegen  mj  gefproken  heeft ,  met  is  ,  in  't  wei^'  hy  ^''^^«"»'»* 
niet  gemijl  heeft,  ' 

Anvwoort, 

I.erfle  Antwoort,  Het  ^  Beleed  zondigt  omtrent  de  ^  beginfe- 
len :  Want  het  heeft  'er  geen ,  en  het  heeft  ^"oneindïgc  begin-  f/»/JS''** 
felen.  Maar  d'andere  s  vermogens ,  gclyk  zy  ^  uit  het  zekere  f 
't  zeker  afleiden,  Aftellen  klare,  blijkelijke,'  en  aan  fich  inge-  edncant  eens 
bore  beginfelen.  't  Geheel  is  groter  dan  zijn  deel.  Uit  niets  i/,^^^;^/,^. 
word  niets,  en  veel  andere  diergelijken ,  daar  zy  op  fteunen ,  t/'»  c^iw* 
en  fich  dus  in  de  hoogte  opheffen,  en  veiliglyk  hun  llreek  naar  i!!'^^'^'^ 
de  waarheit  nemen.   Doch  dit  Beleed  doet  anders,  dat,  om 
iets  te  maken,  niet  ^  uit  iets ,  maar' uit  niets ,  alle™  d'oude  be-!"L','^/l 
ginfclen,  ja  tot  een  toe,  "afkapt,    verwerpt,  en  p  afzweert, 
en  dat,  geheellyk  een  ftrijdige  zijde  kiezende,  opdat  het  niet  p^J^'/lrT; 
lou  fchijnen  vleugels  te  derven,  vleugels  voor  fich  van  was 
maakt  en  bereid,  en  nieuwe  beginfelen,  die  geheelly  k  tegen  de 
ouden  flrijden,  fielt,  in  en  defer  voegen  'i  d'oude  vooroordelen  <ï 
1  uittrekt,  om  nieuwen '  aan  te  trekken.  Het  legt  het  fekereaf,  TSr*^ 
om't  twijfFclagtige  aan  te  nemen. Het  bcreit  voor  fig  vleugels, '  ^"^«"-'t 
maar  van  was.  Het  heft  fig  op  in  de  hoogte,  maar  om  te  vallen,  t  MUur 
Eindelyk,  het  ^onderftaat  iets  uit  niets,  om  niet  te  maken.  ^J^^;'/'' 

Tweede  Amwoort,  Het"  Beleed  zondigt   omtrent  de  midde-/'^^''''t'J;//. 
len ;  want  het  heeft  'er  geen,  terwijl  het  d'ouden  wechneemt,  VllnZTc^ 
cn  geen  nieuwen  tevoorfchijn  brengt.  D'andere  ''Jcringen'^"»- 
.  hebben  vredcnkonflige  vormen  en  Sluitredenen,  en  zckcvc^ugli^lt 
awijfcn  van  bewijsredenen  ,  door  welkers    beleid  zy  fich  ,  als 
met  Ariadnes  draat,  uit  de  doolhoven  redden,en  verwarde  din- 
gen  lichtelyk  en  veiliglyk  ontwarren.  Maar defe,  in  tegendeel,  v''"^"^orHm^ 
bederft  en  fchcnd   d'oude  vorm,  terwijl  zy  bleek  word  v^^ncf^mavv 
een  nieuwe  vrees ,  die  zy  zich  van  een    Gelcigeeit  verdicht  • 
terwijl  zy  vreeft  dat  zy  {laapt,en  terwijl  zy  twijffelt  of  zy « ont-  e  dZII 
finnig  is.  ^Stel  een  fluitreden  voor;  zy  lal  op  't  meerder  voor- rjl,^^'"'" 
fleljhoedanig  dat  eindelyk  fal  wefcn,  bleek  worden. Mifichien,sJ/«!^;^.* 
zegt  zy,  word  ik  van  een  ^  geleigceft  bedrogen.  Wat  het  Mnin-  'C-en\ 
der  voorftcl  aangaat,  zy  faj  fiddcrcn ,  en  dat  twijfielaehtig  noc-  tX^'^^i^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4  ï  <^  Z evcndc  Tegêmverpi?i^en ,  en  Antmorien, 
men  Wat  dan,  zo  ik  droom?  Hoe  dikwijls  hebben  aan  een  dro- 
mende enige  dmgen  feker  en  klaar  gefchenen,  die  na  de  droom 
l^uffU.    1^  ^^^onden  zijn?  Wat  fal  zy  eindelyk  tot  het  -  befluit  doen? 
p.rf/T    ■     ,        ^'^^  ^^ïcs  als^  ftrikken  en  voetangels  fchuvven.  Menen 
c7i*r,w«.n.  ^  Y^^"'^^/^" '  fporelofen  en  ontfinnigen  ook  niet  dat  zy  treffe- 
d  Mem  &  |y     redeneren ,  fchoon  zy  gebrek  van   verdant  en  oordeel 
f^^^'^^'^  ?  Wat  dan  ,  zo  nu  desgelyks  aan  my  gebeurde  ?  Wat 
{Fnau,'&  dan,  zo  de  cgclcigeeft  zijn  ^bedrogen  lagen  aanwend  ?  hy  is 
f-Zmcxi.^^f^'  ï^^wcet  noch  niet  s  dat  God  wcfcntly  kis,  endatdefe 
(icrc,        bedrieger  van  hem  bedwongen  word.  Wat  lult  gy  hier  doen  ^ 
^^^^ilin.^o  Wat  dan,  als  zy, cn  noch  met  een  halftarrig  gemoed  ,  fegt  dat 
Het  'gcvoIg  twijfelachtig  IS,  ZO  gv  te  voren  niet  zekerlyk 
verax  f^^^  ^'^^     "^^^^  drcomt ,  CU  uict  doolt,  maar  dat  God  is,  en  dat 
\(jc,n,u      er  een  ^  waarachtig  God  is,  endat  hy  dequade  igeleigeeftin 
;i^~'^^"^enJioud?  Want  dan,  als  zy  de  -  ftoffe  en  vorm  vandefc 
/^/^W;//-   llLiitrcden  verlloot ,  en  verwerpt.  Iets  in  de  "  natuur  of  bevat- 
n:^(!;«r4    ^"\^5vnncnigding  begrepen  te  worden,  in  even 't  zelve ,  alsof 
jivj^  ^ouc.i,.  men  fcgt  dat  du  van  dit  ding  v/aar  is.  Maar  de  ^  wefently  kheit, 
O  Exijicntu.      20  voort ;  cn  noch  meer  andere  diergelijke  dkigen ,  op  de 
welken  zy,  als  men  daar  op  dringt,  feggenfal.  Verwacht  tot 
l^ZZf'  T;}    ^^^^^ "^^^  God  is ,  en  dat  ik  de  m  geleigeelt  gebonden  zie. 
rtoo./«^,.  Maar  zyheefc, legt  gy,ten  minftendefe' nuttigheit,  dat  zy  vei- 
L.         ^^^^         '  wan  bel]  uitingen  fchuwt,  vermits  zy  'er  geen '  üuit- 
i.yii.^i^rui,  redenen  by voegt.  Zeker,  feertreffelyk,  dat  men  een  kint,  om 
niet  belnot  te  zijn,  de  neus  affnyd.  Is 't  niet  beter  dat  de  moe- 
ders aan  hun  kinderen  't  fnot  afvegen.  Ik  heb  dieshal  ven  hier 
-^.let  meer,  dan  dit  enige,  te  feggcn  :  Als  alle  "  vorm  wechgeno- 
X  M  ibtiM    ^^^^     blijft  'er  niets  anders,  dan  w  wangeftaltc. 
yf^^ÜlT'   ,  ^^''^^  ^niwoou.  Het  ^  Bcleet  zondigt  tegen  't  gemerk  cn 
y  t  emdc,  terwijl  het  niets  zeker  verkrijgt,  ja  ook  niet  vcrkrij- 
S^^'^^^"'  ^ewijl  het  voor  zich  alle  wegen  tot  de  waarheit  toe- 
topt.  Gy  hebt  dit  felf  gefien  cn  beproefc  -  in  d'ülyffifche  do- 
a^..«<.    [^"S^" '      ^' en  ook  my ,  uw  ^  medemakker,  vermoeit 
hebt.  Gy  beweerde  dat  gy  i.  gecM  waart,  of  een  geed  had:  doch 
gykondeditgeenhnsteweegbren^ven,  maar  gybleeft  in  de  ha- 
gen en  doornen  hangen,  en  dit  zo  dikwijls ,  dat  ik  'er  naauwc- 
iyks  aan  gedenken  m  ig ,  hoewel  het  nut  zou  zijn  nu  daar  aan 
cMMu4  ['r  gedenken  ,  om  defe  onfe  antvvoort  krachtig  te  maken.  Zie 
fc^T*  ^'^^^      voornaamfte  delen  daar  af,  met  de  welken  her 

'j^i.     c  j3^.j^^.j.  .^^^       fel  ven  de  zenuwen  afgefncden  ,  cn  alle  hoop 

tor 


men 

X  MclhtiM» 


Zevende  Negenwerf 'm^en ^  en  Antmorden*  4^7 
tot  het  licht  der  waarheit  buiten  gefloten  heeft.  I.  Gy  weet 
niet  a  of  gy  droomt  of  waakt  j  en  dieshalven  moet  gy  uw   ge-  rMfimm^i, 
dachten  en  ^  redeneringen  (indien  gy  noch  enigen  hebt,  en 
niet  alleenlyk  droomt  dut  gy  hen  hebt )  niet  hoger  ftellen,  dan  c  * 


een ,  die  droomt,  de  zijnen  Helt.  Hier  uit  fpruiten  alle^'  twijf-  j 
felingen  en « onzekerheden ,  en  ook  d'onzekcre  ^  befluitingcn.  c^nu^iu. 
Ik fal  geen  voorbeelden  by brengen.  Ga  felf  derwaarts;  deur-  ^^p'"/»"""-' 
fnuffcl  de   hoeken  cn  winkels  van  uw  geheugenis ;  en  indien  ^ 


'pi.t. 


gy  daar  iets  vind ,  dat  vandcfe  ^  fmet  niet  befmet  is^  zo  breng  ilX'*^**'' 
k  ik  fal  my  verblijden.   "  "  " 


het  te  voorfchijn  ;  ^  ik  fal  my  verblijden.   11.  Eer  ik  weet  dat 
God ,  diedequadci  geleigecll  binden  fal,   wefentlyk  is,  moet  inSx-ifilrf, 
ik  van  alle  dingen  twijfFelcn ,  en  alle  "  voordellen  *^  verdacht  "^f^^^, 
houden ,  of,  ''t  welk  de  p  gemene  Wijsbegeerte ,  cn  m  't  oud  o  Sfl'ff^s'ÓA. 
Beleed  vante  redeneren  is ,  r  men  moet  voor  alle  dingen  bepa- 
len  of 'er  voortellingen  zijn ,  en  eindclyk  Vv^elken  defc  «  vrijen  q  vcvu 
zijn ,  en  van  welken  men  de  leerlingen  moet  vermanen  fich  te  '''"f!^!^,,'^"'"' 
wachten.    Dit  is  d'oorfaak  da: ,  gelyk  in  't  voorgaande ,  alles  r^/'t^ 
twijffclachtig  ,  en  tot  vs^aarheit  na  te  fpeuren  geheel  onnut  is. 
III.  Indien 'er  iets  is,  dat  ook  de  minlic  twijfleling  heeft ,  zo  s^/''-'''''''- 
geloof,  "gcheellyk  een flrijdigezydc  kiezende,  dit  valfch  te ^^J, 
wefen  \  geloof  het  "  tegengellelde ,  en  gebruik  dat  als  een 

beginfel.  Dus  fijn  alle  ^  toegangen  tot  de  waarheit  gefloten,  n  orWt«»-'. 
Want  wat  verhoopt  gy  hier  af;  Ik  heb  geen  hooft,Daar  is  geen  ^^^j;;'"""" 
.  lighaam,  geen  geefl: ,  en  meer  dan  hondert  diergelijke  din-'' 
gen  ?  'c  Is  waar ,  gy  fegt  niet  dat  defe  v  verwerping  voor  ecu-  y  ^^'^ 
wig  moet  wefen,  maar,  ^naar  de  wijze  van't  gerecht,  voor -^/J/J."* 
eentijt,  vooreen  maant,  voor  vyfticn  dagen  j  opdat  ydcr 
^groter  vlijt  en  naerftigheit  daar  toe  bededen  zou.  Genomen  3  j^u\'>r 
dat  zy  voor  een  tijt  is ,  maar  is  zy  dan  in  die  tijt ,  in  de  welk  gy  Z'''i^^lur\* 
de  waarheit  nafpeurt,b  daar  in  gy't  verworpe  gebruikt  en  mis-  t/'iv^.<t«,  <s- 
bruikt ,  even  als  of  alle  waarheit  daar  van  athing  ,  en  daar  op  ,  *  TuZ'm.u 
als  nootfakelyk  op  een  cgrontvefl:,  beflaat  ?  Maar,  fcgtgy , ''^"'Z''''^^**- 
ik  gebruik  haar,  a  om  een  fliijl  cn  vaftigheic  vafl;  te  flicUcn,  '-'ge-  i^ZZ/.'' 
lyk  de  boumeefters  gemenelyk  doen.  Rechten  zy  i"iict  inder^^'^'y^JJ-^^ 
haafl:  enige  lofe  fl:ellingen  op,  die  zy  gebruiken,  om  de  pyler  op  IfturctZast 
te  hefl^en  en  in  fijn  plaats  tc  letten, en  die  zy,  als't  werk  afgedaan 
is,  losmaken  en  wechnemen  ?  Waarom  fou  ik  hen  ook  niet  na- 
volgen ?  Ik  ben  te  vreden ,  maar  fie  wel  toe  dat  defe  ^  dylen  en  ^/'/[f^:'" 
pylcrs  niet  zo  op  defes  lofc  flelling  fl:eunen ,  dat ,  als  men  defe  g  f'Ll'Z"* 
wechneemt,  'tander  ook  invalt.  En  dit  is 't  geen ,  't  welk  ik  ^j;*;;;-^^"' 

G  s  s  in  ■  * 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4 1 8  Zeve-fide  Tegeniverpm^en ,  ra  Antwoorden. 

iM,tho:hi^.  in  ^'t  Beleed  bcrifpcnswaerdig acht.  Het  legt  valfchei'gront- 
tl^Üa,"'    veften,  en  fleunt  daarop  zodanig,  dat  ,  als  men  die  wcch- 
d  êittT'  neemt ,  dit  ook  wechgcnomen  moet  worden. 
c  mXX  .  ^fcrde  ^mmoYt,  Het Beleed  Zondigt door  overmaat ;  dat 
LtS!^'"*'      ^""^^  ^onderlliaatmcer,  dandc  ^wetten  der voorfichtigheit 

0  siy.tfc]uam  daar  af  eiÜchen ,  en  meer  dan  e  iemant  der  menfchen  daar  af  be- 
h'^Dac^:  g^^^*^-  Enigen  eiflchen  wel  dat  men  h  Gods  wefentlykheit ,  en 
jhuua.  id'onfterfFelykheit  van  de  menfchelijke  geeft  aan  hen  '^beto- 
jj^rrri'"  S^^^  •  maarzeker,  daar  is  tot  noch  toe  niemant  gevonden  , 
rr^eniu,  dïc  nict  gcnocch  voor  fich  geacht  heeft  dat  hy  zo  zekerlyk  weet 
fi^JrT"'   ^^'^^        wefentlyk  is ,  en  de  werrelt  van  hem '»  beftiert  word* 

1  icum  ex>'  en  dat  de  "  zielen  der  menfchen  "  geeftelyk  en  onfterfFelyk  zijn' 
{^'Ihnni-  als  hy  dit  weet,  dat  tweeën  drie  vijf  maken,  ofalsikdit,  ik 
jir.^re,  hcbccnhooft,  ik  hebeenlighaam  i  in  voegen  dat  alle  de  vlijt 
ho'lpTr*.  cn  nacrftigheit  van  enige  groter  zekerheit  natefpeuren  over- 
ifó-lm^'  ^^^^'gis-  Wyders,  gelyk'er  Pin  de  handeling  cnbeftelling  der 
Z.ruiZ  dingen  zekere  einden  van  zekerheit  zijn ,  die  meer  dan  genoech 
r^".^'.^^r^^^j"  omllch  voorfichtiglyk  cn  veiliglyktc  dragen,  zozijn'er 
^;fr«,:  '  ook,  'lin't  overwegen  en  befpiegclen  der  dingen,  bepaalde 
JLlir'r'"  merkpalen  ;  en  de  geen  ,  die  hen  bereikt  heeft ,  is  zeker ,  en  zo 
fc^HUudH   seker ,  dat  hy ,  of  van  d*andere  dingen ,  die  iemant  verder  wil 

onderfoeken,  of  wanhopende ,  of  hen  veroordelende ,  voor- 
fichtiglyk en  veiliglyk  daar  mee  te  vrcden  is.  Niet  wydcr,  Niec 
teveel.  Maar,  zegtgy,  Mit  ongemeen  lof  kan  ^d'eindpalcn 
*  uitbreiden ,  en  de  "  wading ,  die  federt  alle  eeuwen  herwaarts 
VZlm!''  niet  deurgewaad  is,  "'deurwaden.  Zeker,  een  uitfteckcnd  lof, 
V-  Ttrv,uU'  cn  dit  noch  terwijl  men  zonder  jfchipbrcuk  de  wading  deurwa- 

den  kan.  Dicshalven. 
y.  'Diftüii,      riifJe  ^ntmort.  Dit  Beleed  zondigt  ^  door  gebrek:  dat  is  de- 
wijl het  meer  bevat,  dan  redelyk  is,  befluit  het  niets.  Ik  begeer 
u alleen  tot  getuig  en  rechter.  Wat  hebt  gy  met  defc  heerhikc 
Vs[t!,7  tocficly uitgewerkt?  Watmetderczo  ^plechtelijke verwer- 
.u:i.u,..    ping,  die  zo  algemeen  en  edelmoedig  is,  dat  gy  ook  u  zelf  niec 
'rSi'"   gclpaarthcbt,  ^dan  dit ,  dat  zogefleten  is ,  Mk  denk ,  ikben, 
Ik  ben  een  denkend  ding?  Dit,  zeg  ik,  dat  zo  gemeen  is,  zclt 
iHmr:.  co^^f     c    jQechtc  volk,  dat'cr ,  federt  de  bouwing  der  werrelt,  nic- 
Vsfft^'*  rnant  gevonden  is,  die  daar  af  ook  enigfins  gctwijffelt  heeft, 
I  tl'dtjhrt.  veel  min  die  ernllelyk  heeft  verlbcht  dat  men  aan  hem  zou  be- 
i^se7flnr»  ^"^^ '^^^^        »  !^ ^'^^  hy  wcfcntlyk  is  ,  ^ dat  hy  denkt , dat  hy 
ZmLuX'  ecu  deukend  ding  is  j  in  voegen  dat  met  recht  niemiuit  u  bedan- 


1  }htC 

V01I  vuliaru 

5  Mtii, 


a  Proüxs 
1)  CmatM^^ 


Zevende  Tegenwerpingen ,  en  Antmorden.  3 1 9 
kcnflil,  'tenwaarhy  (gelyk  ik  om  mijn' vrientfchnp ,  cn  bc- 
fonderejonfttotudoe)  uw  ^  grote  jonft  tot  het  menlchelyk 
geflacht,  cn  uw ''poging  prees. 

Zefleu4ntwoon.  Het*-'  Beleed  zondigt  een  gemene  zonde,  die  c!lvf]Tod>u 
'tin  anderen  bcdraft :  want  het  verwondert  fich  vandar  <!ll^- '"''"^ """" 
menlcnen  m't  kort  dit  zeggen ,  en met  zo  grote  verfekertheit 
flellen ;  Ik  heb  een  hooft ,  ik  heb  ogen  ,  en  zo  voort :  cn  het  is  tlu7,  ""^^ 
niet  over  fich  zelf  verwondert ,  als't  met  gelyk  vertrouwen 
zegt  ;  Ik  heb  geen  hooft ,  en  zo  voort. 

Zevende  Annvoon.  Het  zondigt  ^  een  zonde,  di'eaanfich  ei- 
gen  is :  om  dat ,  ichoon  alle  d'aiidcre  menfchen  verre  genoech,^^' 
en  genoechlamelyk  zeker  achten,  Ik  heb  een  hooft,  daar  is 
lighaam  ,  en  daar  isgccU  ,  dit  door  een  raat,  befonder  aan  fichj 
het  ^  tcgengclteldc  ,  ik  heb  geen  hooft ,  daar  is  geen  lighaam  ,  ^oppofuu».. 
geen  ingeeft,  niet  allecnlyk  zeker  (lelt,  maar  ook  zeker,dat  men  '^-^f^"'. 
daar  op  een    naaukeurigc  O  vernatuurkunde  kan  {lichten  ,  en 
daar  op  zodanig  (leunt ,  dat  het ,  indien  men  defe  '  flcun  wech-  T^hiTuZ!' 
neemt ,  ^  voorover  op  't  aangeficht  ncêrftorten  fal.  ^  in  vuKnf» 

^chtfte  Amwoort^    Hetzondigt  1  onvoorfichtiglyk :   want  ^/X^/Xu. 
het  bemerkt  niet  m  dat  het  twijffehichtige  een  twcefnijdig 
zwaert  is  ;  terwijl  het  d'een  "Icherpte  vlied,  word  het  van 
d'ander  gequetft.  't  Is  by  hem  twijfFelachtig  "of 'er  enio- hV-  l^^Z  '^.i 
haam  wefentlyk  is ;  om  dat'et  het  twijffelachtig  wechdrijtt ,  cn  ^'>'i''''^^exi' 


het  P  tegengestelde  ftelt,  Daar  is  geen  lighaam,  en  in  defe  twijf- 
teling,  als  of  het  zeker  was,  word  het  gewond  5  terwijl  het  011- 
voorlichtiglyk  daar  op  fteunt. 

Negende  Antwoort,  Het  zondigt  voorfichtiglyk ,  terwijl  het  q*^^"^""  • 
wetende  en  willende,  en  vermaant  zijnde,  fich  zelf  verblind  ,  X^'''""^ 
en ,  door  een '  gewillige  verwerping  der  dingen  ,  die  noetfake-  ^ 
lyk zijn  om 't ware  op  te  zoeken,  fich  van  zijn ^ Ontknoping r^J^w;^* 
•Jaat  bedriegenden  afhandig  makcn,en  dus  niet  alleenly  k't  P-ccn  ' 
teweegbrengt,  daar 't  naar  tracht ,  maar  ook  het  ceen,  daar 
'tmeeft  voorvreefl. 

Tiende uintmort,  Hetzondigt  u door  bedrijving ,  dewijl  het»  c<.nmiif.., 
tot  het  oude  weerkeert,  't  welk  het  door  een  plcchtclyk  ver- . 

bod  verbied,  en,  tegen  de   wetten  van  de  verwerping,  X  >t  ver- 
Worpen  weer  aanvat.  Het  heucht  u  noch  wel 


Elfde  Antvpoort.  Het  Beleed  zondigt  ook  ^door  nalating ,  de-  y"^^^'-] 
wijl't  geen,  dat  het  voorfchrijft,  gelyk  een  valte  gront,te  we-  if,^'"' 
ten  dat  men  ten  hoogden  «moet  toefien  dat  men  niets  voor^»  c*4vn;/«;« 


'cattonu. 


waar 


\v 

Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


42 O  Zevende  Tegemver fingen ^  en  Anf^oorden^ 
a  .Aihmtter,,  -vviinr  ^  roelaatj't  welk  men  niet  kan  bewijfen  waar  te  2ijn,t>  meer 
^cui'pl»"!''*  dan  eens  overtreed ,  cn  als  ten  hoogden  waar  en  zeker  ^onbe- 
^  ^frZ'Zl'  ^chroomdclyk aanneemt ,  zonder  te  bewijfen ,  dat  de  =  finnen 
,tu^l'.incir  ons  fomtijts  bedriegen ,  dat  wy  alle  dromen,  f  dat  enigen  bui- 
fi^nnlh  ^^^^  finnen  zijn  eadiergelijke  dingen. 
üdirunt. '  Twaalfde  uimwoort*  ^  't  Releed  heeft  of  niets  goet ,  of  niets 
T!!^laulZ*  '  ^^^^^  ^''^^  overtollig  is.  Want  indien  hy  zegt  dat  hy 
(Uinrum^  door  Zijn  ^  vcrwcrping dcr  twijfFelachtige  dingen ,  M'overna- 
l^tallir/uZ  tuurkundige  aftrekking  ,  gelyk  men't  noemt ,  verftaat ,  k  door 
jh-'  de  welke  het  twijfFelachtige  niet ,  dan  als  t  wijffel  ach  tig ,  aan- 
i!!4»imf*f.  gemerkt,  en  dieshal  ven  ^  't  gemoed  daar  van  afgeweert  word, 
m  ^vouire.  als  men  iets  zeker  zoekt ,  en. dan  daar  in  niet  meer  (telt ,  dan  in 
't  val  fche ,  zo  fal  men  't  iets  goet,  maar  niets  nieuw  noemen,  en 
l^HZ^'"  dcfe»  aftrekking  fil  niet  nieu,  maar  oud,  cn  «aan  alle  Wijsbe- 
l>ln!o^o^l»l-  gcrigen ,  zonder  een. uit  te  zonderen ,  gemeen  wefen. 
Z*m"  Indien  hy  door  dcfe  i' verwerping  der  twijfFelachtige  din- 
i'vllf^r''"  S^-^ '  '^^^  ^'^^  ^^^^  twijfFelachtige  dus  verbetert  fal  worden,,  dat 
men  ondcrfleltenzegtdathet  valfchis,  en  dat  als  valfch,  of 
'^JT''  ^^^^^  tegengeilelde  als  waar  gebruikt ,  zo  fal  hy  iets  nieu , 

miiarnicts  goet  zeggen  ^  en  defe  verwerping  fal  wel  nieu ,  maar 
rspuru.    echter  ^onwettig wefen. 

Indien  hy  zegt  dat  hy  s  door  kracht  en  gewicht  van  redenen 
»".'.-^.  '  dit  zckerlyk  en  klaarblijkelyk  kan  *  uitwerken  ,  Ik  ben  een 
*n%es7oll  "  denkend  ding ,  en  door  't  welk  ik ,  die  denk ,  geen  »v  geefl , 
geen  ^  gemoed ,  en  geen  lighaam  ben ,  maar  eending ,  y  zo  daar 
af  wechgcvocrc  ,  dat  ik  vcrflaankan  worden.,  zonder  dac  mea 
dit  noch  verflaan  heeft ,  even  als  men  een  dier  ,  of  een  ^gevoe- 
lend ding  verllaat,  zonder  noch  het  brieflchend  of  brullend 
ding ,  en. zo  voort ,  te  verflaan ,  zo  zegt  hy  wel  iets  goet ,  maar 
niets  nieu,  dewijl  de  ^fcholen  en  preekfloelen  overal  daaraf 
weergalmen;  en  dit  word  met  gierlijke  woorden  van  alle  dc 
i,  a^iiratio,  genen  gclecrt,  die  achten  dat  enige  dieren ,  cn ,  indien  dc^^  den- 
Idng  ook  de  zin  bchelil,dat  dit  ook  denkt,  't  welk  gevoeIt,fict, 
hoort  ,cn  van  alle  de  genen ,  die  achten  dat  de  beelten^^  gevoe- 
len, dat  is  alle,  geen  uitgefondert, 
^  ^  Indien  hy  zegt  dat  hy  door  krachtige  en  ovcrbedachtc  rcdo* 
jt.Pu,atop'  ncn  bcwefen  heeft,  dathy  warelyk  wefentlyk  eenji  denkend 
ding,  of  denkende  zelfilandigheit  is ,  en  terwijl  hy  wcfcntlyk 
Ls,  dat  de  geefl  zelf,  't  lighaam  of'  't  gemoed  niet  wefentlyk 
is ,  ZQ  zegt  hy  wel  ict5  nieu.,  maarnictsgoet ,,  en  niet  meer  dan 

of 


•zV.esfcn- 
ïicr.s. 


li  Sentire. 
t'^d  hmtn 

iSx,ile>e. 
}>  Kcs  &  f  i  ' 


Zjevtnds  Tegemverpmgcn  ^  cn  antwoorden.  421 
ot  hy  zcide  dat  het '  dier  wcfcntlyk,  en  echter  geen  leeu  of  vos,  3-^"''"* 
of  iets  dicrgelykwas.  tf'- 

Indien  hy  zegt  ''dat  hy  denkt ,  dat  is  verflaat ,  wil ,  inbeeld  , 
gevoelt,  en  dus  denkt ,  dat  hy  c  door  een  wecrkecrend  bedrijf, 
defezijn  denking  aanfchout,  en  bemerkt,  en  zodanig denkt^W^t*/. 
of  weet ,  en  bemerkt  dat  hy  denkt ,  ( 't  welk  warely  k  is'^  meê-  S/rl/,'c«.'* 
wuftig  te  wefen ,  en  c  medeweting  van  enig  bedrijf  te  hebben  )  * 
maar  dat  dit  fd'eigenfchap  van 't  vermogen»  of  van't  ding  is  ,);JS«r 
't  welk  boven  de    ftoffeis  geftelt,  en  dat  '^geheellyk  geclle- ^  ^ï  ''':'''^» 
lyk  is  5  en  dat  hy  i  in  defer  voegen  geelt  en  1  adem  is ;  zo  zegt 
by  het  geen  ,  't  welk  hy  noch  niet  gefegt  heeft.,  cn't  welk  hy  i^'v 
behoorde  te  zeggen  ,  'twelk  ik  verwachtte  dat  hy  zeggen  fï^wÏL. 
20U  ,  en 't  welk  ik  meer  dan  te  voren  heb  willen  doen  ged'cn- 
ken  ,  mals  ik  hem  met  een  vruchteloofe  poging  in  barensnoot 
gefien  heb  ;  hy  zegt ,  zeg  ik ,  iets  goet ,  maar  niets  nicu ,  ver- 1'';:"/"* 
raitswy  dit  eertijts  van  onfe  "  Icermeellers  ,  zy  wcêr  van  de  "r/. 
hunne  ,  en  gelyk  ik  acht ,  anderen  van  anderen  ,  tot  aan  Adara  ""^^Tuw* 
toe,  ontfangen  hebben»  q7w'r** 

Wydersjindien  hy  dit  zegt,welken  en  hoe  grote  dingen  zul- 
Icn  'cr  overig  zijn  ?  wat  een  overvloet  fal  'er  wcfcn  ?  hoe  groot 
een  «hatelijke  herhaling?.  Watecn  Pgrote  tocllcl,  of totde}jf;;^;X^. 
s  praal ,  of  tot  de  '  guighclfpelcn  ?  Waar  heen  de «  misleiding  u  Udu-ru  * 
gen  der  zinnen ,  de '  bedriegerijen  der  dromenden  ,.en.dc  u  fpo-  w!^t7,ZZ\ 
rcloosheden  der  uitfinnigcn  ?  Wat  einde  van  dcfc  vcrwer-'* 
ping,  die  zo  flrcngis,  datzy  ons  ook  niet  dan  ccn  '^fier,  aaiiLT/T/x^ 
ons  zeiven  overlaat  blijven?  Waarom  dcfc  zoverre  en  lang- ^^''-^ 
durige  yreifen  in  dc  buiten  gewcltcn,  verre  van  de  afinnen,  ïSió- 
rulTchcn  de  ^fchaduwen  en  fpoken  ?  Wat  zullen  <Je  dingen 
eindelykdoen,  om  '«^  Gods  wefentlykhcit  valt  te  flcllcn  ,^als /w"//?!*/- 
of  die  niet  beftaankon,  zo  men.  niet  alles  overhoop  wierp ?'^7/;;;p„/^. 
Waar  toe  zo  veel  en  zo  groter  c  vernieuwingen  der  gevoelens  ,  th!us%w,t, 
om  d'oudcn  afteleggen^  en  nieuwen  aan  te  doen,  en,  defeniSV.iw 
verworpen  hebbende ,  d'oudcn  weer  aan  te  nemen  ?  Maar  ge-  t?"'»^  f""-: 
lyk  eertijts  miflchiende  <^  kerkplcegingen  vandcgoddin  Goete  ï.«,.. 
cn  Mee  wuftig  ,  en  der  andere  goden  ydcr  hun  c  gewoonten  en  f 
gebruiklykheden hadden,  zo  zijn  ook  dcfc  fplechtelykhcdenrrrL. 
der  niewe  gcheimenilfen  nieu.  Ja  hy  heeft ,  g  zonder  ommewe-  s"^"'»^ 
gen  te  gebruiken ,  defe  dingen'klarely  k  en  kortely  k ,  met  een  ''^7h" 
woort,  dcwaarheit  vertoont.  Ik  denk,    ik  heb  medeweting^* 
van  dc  denking ,  dieshal  ven  ik  ben  igctft.  «IIS^»»; 

Ggg  3  Einde.^-^^^"*» 


42  2  Zevende  Tegenwerkingen ^  en  Antivoorden. 
a  inuVAgtrt,  Elndclyk ,  indien  hy  fegt  dat  *  verflaan,  willen  ,  inbeelden, 
ifnjMtr'c.  gevoelen, dat  is  indenken, zodanig ^  't  eigen  van  de  geeft  is ,  dat 
hOi.iare.  Hcel  gecn dieren  ,  uitgefondertde  menfch ,  denken,  inbeel- 
^Jiu!'"  "  '  gevoelen ,  fien ,  horen,  en  zo  voort  j  zo  fegt  hy  wel  iets 
^Gr'Tü''^  nieu,  maar  niets  goet ,  en  dit  noch  ^  dengenen ,  die 't  begeren 
'irirriuu!^  cn  niet  begeren ,  zo  het  geval  niet  iets  bewaarde,  en  verbergdc 
mrfnpnm.  (wclkc  enïgc  ^ toevlucht  overiG;is)  totziin  tiit,  als  om  dat  8  on- 
(hifuu  vcrliens  aan  de  genen,  dic  verbaalt  zijn,  te  vertonen,  Maar  hoe 
lang  heefn  men  dit  verwacht,  ja  zo,  dat  men  gehecllyk  te  wan- 
hopen heeft  ? 

Lejie  AntwooYt,  Gy  vreeO;  hier ,  gclykik  acht,  voor  dit  uw 
Ij  ,mm,',  h  Beleed  ,  't  welk  gy  bemint,  dat  gy  omhcUl , .  (ik  vergeeft  u) 
't  welk  gy  gelyk  uw  dochter  kuil,;  gy  vreell:  dat  ik  achten  fal 
\I(iult]H,L.^  dat  men  't  by  d'oudc  vodden  en  flettcn  moet  verwerpen,*^  om 
dat  ik  't  aan  zo  veel  zonden  fchuldig  heb  gemaakt,  vermits  het, 
)t^Jttr'm  ge^yk  gy  felf  ziet,  i'fich  in  (lukken  fplijt,  en  van  alle  zijden 
f,ci  rtum.    vervloeit.  Vrees  niet ,  ik  ben  uw  vrient.  Ik  fal  uw  *  verwach- 
^Exp'^aluo.  ^'^"'g  verwinnen  ,  of  bedriegen  ;  ik  fU  fwijgen  en  verwachten. 
ra^cia     Ik  ken  u,  en  de  ""fcherpfinnigheit  en  deurfichtigheit  van  uw 
ZlrTac'*^    vernuft.  Als  gy  enige  tijt  tot  overwegen  genomen  fult  heb- 
^cr(lnc.tx.    ben,  en voornamelykalsgy met  defeuw  getrouwe  Ontkno- 
ping in  een  geheim  vertrek  te  raat  gegaan  fult  zijn  ,  zo  fult  gy 
't  ftof  affchudden ,  de  vuiligheit  afwiflchen ,  en  een  gefuivert 
en  befchaaft  Beleed  voor  onfe  ogen  vertonen.  Hou  ondertuf- 
fchcn  dit,  en  hoor  naar  my ,  terwijl  ik  voortga  met  t'antwoor- 
dcn  op  't  geen ,  dat  gy  verfoekt ,  en  daar  in  ik  wel  veel  dingen 
begrijp,  dic  ik ,  om  kort  te  wefen,  ter  vlucht  overloop  ,  gelyk 
de  dingen,  die  de  geeft,  die  de  klare  en  onderfcheide  bevatting, 
die  't  ware  en  vallche,  en  diergelijke  dingen  aangaan :  Maar  gy 
herleeft  felf  de  dingen,  die  den  wijfen  ontvallen  zijn ,  en 

DARDE  GESCHIL; 

« t!t!::it  of  men  een "  Beleed  °  oprechten  kan. 

Gy  vraagt  ten  darden  ,  of*  D^E.  Vader  heeft  niet  meergefonden^ 
€n  toen  men  't  overige  van  hem  verfocht ,  antwoordde  hy  dat  hy  nu  geen  tijt 
Ïi^'/hJ^'  ^^dvan  meer  temaken.  Maar'?  \vy  TLonden^t  voor  z.onde  houden  ^  ook^de 
q  sjiub'^^  minjle  ^  Jyil?  van  fijn  gefchnft  achter  te  laten, 

A  AN- 


Zevende  Tegen-ivcrpingen^  en  Antivoorden,  423 


A  A  N  T  E   E  K  E  N  I  N  G  E  N. 

Ik^z^oH  voor genoech geacht  hebben  dtt  ^heerljk  oordeel  van  mijn  Beleet  ^  n^rcrium 
om  ^t  ware  te f  nken  ,  hoedanig  het  ook^is^  te  verhalen,  om  des f elf s  valsheit  j»'''^^'»'»  'i* 
en  ^  vpanfchikjielykjpeu  te  verklaren ,  tndien  het  van  een  c  onbekende  voort-  'cum^Üf" 
gekomen  was .  tj^aar  dewijl  des  ƒ ?/ƒ;  Schryver   in  zoodanig  een  plaats  ^^^j^'^'>°'^<^ 
geftelt  is  j  dat  niemant  lichtelykg^^ovenfal ,  dat  hy  of^  fijns felf  nut  mag-  cf/Jmt'"^' 
ügis ,  ofdathy  een  overgroot  leugenaar ,  lajieraar  en  onbefchaamde is  j^ljj"^]"^^^^^^^^^ 
zj)  bid  ik,  >  {op  dat  z.ijn  al  te  grote  achtbaar  heit  nieis  tegen  de  waarhcit  ver-  c7^o«  cow^-m 
mogen  t^oh  )  de  lez^ers dat  zy  gedenlien  dat  hy  hier  boven  ,  voor  defe  ant-^"^' 
woorden ,  mets ,  ja  ookniet  het  minfte  ding,  tegen  my  bewefen  heeft ,  maar 
adeenlyk.  hvanfchikkjlijke  fnappingen  heeft gebrmkj  ,  om  rny  ^gevoelens  ^CuviU^th. 
op  te  dichten ,  dte  ook.z.0  belachelyk  ^'/«  >  dut     ocen   weèrleqqnKT  behoe-     '"j^"'** , 
ven ;  dat  hy  nu  tn  deje  antwoorden  mets  poogt  te  uewij^en,  maar  valjchelyk  'o-nntor.es, 
^  t"*  onder  ft  ellen  dat  hy  alrée  te  voren  alles  ,  '/  welk  hy  my  opdicht ,  bewefen 
heeft  i  dat  hy  ,  op  dat  de  bdlykheit  van  des  f ilfs  oordeel  meer  z,qh  blijken  ,  * 
eerji,  m '/  befchnldigen  ,  alleenlyk^gebocrt  heeft ,  en  d.iar  na  jich  hier  in 
oordelen  al  te  Jlreng  en  heftig  betoont  j  en  in  d^  elf  e  erft  e  antwoorden  ^  on-'^JMiian- 
twijjfelyk  en  '  befmtelyk^  my  veroordeelt ,  en  emdelyk.  in  de  twaalfde  ant-  \%ecrctoriè, 
WooYt  beraadftaagt  en  onderfcheid.  Indien  het  dit  zegt,  zo  heeft  het 
niets  nieui  indien  dit,  zo  heeft  het  niets  ggct ,  en  z.o  voort  y  hoe^ 
wel  hy  echter  in  aHe  defe  antwoorden  alleenlyk,van  een  en  't  jelve  ding  ,^op^  Divttfn 
verfcheide  wijf  en  aangefchout ,  handelt ,  te  weien  "  van  een  enig  zjjn  ver-  Tnlnlfjut 
dichtf  ü ,  welks  O  wanf  :hiklielykJoeit  en  ongerijmt heit  tkjjier  met  een  P  (re- h^'»^o. 

Ik  heb  overal  in  mïjn gefchnften getmgt  dut  ik^dc  ^  boumeeFlcrs  hier  in  ^ 
navolg ,  dat  z^y,  om  vajie  en  hechte  gebouwen  te  makjn ,  ter  plaats ,  daar  r  SoZiT  ^ 
de  ft- een ,  ofleemgront,  of  enige  andere  vafiegront  met  z,am  bedekt  is,  eerft  'l'^,!!*', 
grachten  delven,  en  al't  z^ant ,  en  al  'tgeen,  dat  op  '/  z^ant  gebottt,  of  daar  t  S!.i./i.mia 
mee  vermengt  ts  ,  uitgraven ,  om  daar  na  op  de  vaftegromdegrontveji  te  ^r!'t',T'^^* 
leggen :  wam  dm  heb  tk^allc  ^  twijffelachtige  dingen,  gelyk,z^rnt,  eerft  ver-  "  £>:>li'rc, 
worpen  ,  en  ,  diar  na  bemerkende  dat  men  ten  'minjtcn  met  kan  twijjfelen  FttndZi'en- 
van  dat  de  t  twijfelende ,  of  denkende  f  üfftandtghen  "  wefentlyk^ is ,  heb 
dttgelykde  ft  een  gebruikt ,  op  de  wel^i^de  ^grontveften  van  mijn  mjs-  y  S^««t4. 
begeerte  gel^gt  heb,   cJ^Caar  onf  ?  Schryver  isgelyk^een  y  meffelaar ,  die 
vermits  hy  m  fijn  ftadt  voor  een  trefelyk,'^  werkbaas  gehouden  wil  wefen,  en  Inf/tl^ 
dieshalven  de  ^  "Botmeefler  ,  daar  een Kerk  ftichtende,  grotelykj  benijd,  ^.^^'"''"^e- 
merfliglyknaar  alle gelegentheden  tracht ,  om'^'t  werk.  van  de  boumeefter  b  'sactiiumi 
te  benfpen ,  maar  dte  ( vermits  hy  z.o  *  rtm  en  plomp  is ,  dat  hy  niets  van  l  '^l'j^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 
Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  [ 


^24-  Zevende  Tegenwerkingen ,  en  Ammorden.  - 
t  geen ,  t  welkjvan  de  Bonmeeji er  gedam  word,  begrijpen  kan  )  niets  an- 
arrima.&  ^^^^  dart  aantaften ,  dan  ^  d'eerjie  begin felen,  die  meejl  amjfotelyk  aan 
ZirZii^  «^/w  ^y/;.  Want  hj  heeft  aangemerkt  wat  de  Boumeefter  in  't  begin  groef , 
M.m»  fnmetalleenlyk,hetz.ant,  en  de^  mulle  aarde ,  maar  ook^t  bout  endefie- 
Tflndarncn.  '^^^ '  ^"  andere  dingen,  onderst  z.am  vermengt,  opdolf,  om  tot  de 
u,  y^Jlt:  grond  te  komen,  en  daar  de  ^  grontvefi  vm  een  keri^te  leggen.  W)' 

d  Su  erScui  ^^^^  '      ^^^^^  g^hoort  dat  de  Boumeefler  aan  degenen  ,  die  hem  vraagden 
urrl.      '  waarom  hy  dw  groef,  geantwoort  heeft  dat  de'^  vlakte  van  d*  aarde  ,  daar 
wyopflaan  niet  alttjtvnfl  en  befiandig  genocch  is  ,  om  grote  gebouveente 
c  uiiMn.   dragen  j  en  dut  bet  z.ant  voornameljk."  los  en  onheftandio  is ,  om  dat  het , 
door  f  waar  gewicht  gedrukt ,  niet  alleenl)\neéYfmkt ,  rnaar  ook.om  dat  het 
van  't  water,  da-t  'er  aan f poel t y  dikwijls  méegefleept  word,  daar  de 
i;;;;,;r''''^f^^<-'rprting  van 't geen,  dat 'er  op  (iaat,  opvolgt,  fchoon  men't  met 
g  /„^M/«,.  verwacht,  Emdeljk  ,  dewijl  zoodanige  neérflortingen gemenelykj'  m  kfulen 
^ur,m'>i*.  'Voorvallen  ,  zo  ge  ucn  de  gravers  d'oorfaak^daar  af  aan  de  fpoken  en  qua^ 
ajtmaiu<Je^  de  gceflcn  ,  die  ^  d' ondcraardfche plaat fen  bewoncn ,   Vit  welke  dingen  de 
Tucafiib.   ^^pl^i^rgclegemheit  heeft  genomen  van  te  verdicht  en  dat  hj  de fe  gracht , 
die  de  bonmeejt  er  gebruikte  ,  voor  de  bonwing  van  de  kerk  heeft  gebonden , 
en  ook.  cf  de  gracht ,  of  de  (leen,  in  des  felfs  gront  ontdekt ,  of  ten  mmjlen 
tgeen  ,  'r  welk,  z.o  boven  op  de  gracht  gejiicht  wierd,  dat  de  gracht  [elf 
ondertujfchen  leegbleef,  voor  de  kerk^te  bouwen;  en  dat  hy  f  elf  tlo  dwaas 
esn  boameejier  is ,  dat  hy  vreesde  dat  d"* aarde ,  daar  hy  op  fiont ,  jlou  be- 
MLcmnruu  f^^-ijj^en,  of  Van  de  ^' nachtgeefien  omgeworpen  worden.  £n  dewijl  hy  dit 
aan  enige  jongens  vroedgemaakt  heeft ,  of  aan  enige  anderen,  die  z.o  onkun- 
\^^^rch,tcau.Mgtnde^boukpnfUrjn\  dat  bet  by  hennieuen  ongehoort  :lou  z,tjn grach- 
Tn*^d  locnr..  ten  IC  makken    om  grontvcjlen  der  gebouwen  te  leggen  ,  en  die  Itchtelykje 
il!!.'fHnJa.         »       V  kenden  ,  en  de  welke  z.y  ervaren  genoech  in  z.ijn  kpnfl ,  en 
inttitu.    '  voor  c^ngoed  man  bidden ,  in  "^t  geen  geloofden  ,  V  welk^  hy  van  de  "  bou^ 
n^rchiun^'  ^eefterz^eide  ,  die  aan  hen  ontkent  was  ,  en  die,  gelykz^y  hoorden,  noch 
metgebcm  ,  maar  alleenlyk  grachten  gegraven  had  j  7i.o  beeft  by  z^o groot 
^Tiimcnwm  vermaak  mditz,tjn    verdichtfel  gefchept ,  dat  hy  verhoopt  heeft  dat  hy 
desgelyks  aan  de  gehele  werrelt  vroedmaken  z.ou.  En  hoewd  de  boumeefler 
aile  de  grachten,  die  hy  eerfi  groef ,  met  ftenen  heeft  gevult ,  endaarz^tjn 
ll'muurt]  ^^^^^ ^^^^  ^'^^^^^^  bouftofen  vafl  opgebom  heeft ,  en  aanyder  ten  toon  fielt  ^ 
iLo  blijft  hy  noch  al  met  te  mm  by  zijn  eerjle  hoop  en  oogwit ,  van  zjip  beufe- 
len  aan  alle  menfchen  vroed  te  maken  y  en  tot  dit  gemerk  fcbdanelykjop 
attn  begevende  ,  vertoont  z,f}n  fpelen  van  de  boumeefler  aan't  voor» 
bygaandd  volk »  daar  af  d'tnhout  dusdanig  was. 
i\yirth,tcirtt>     l^^oor  ecrfl  voerde  hy  de  M  boumeefler  in  ,  dat  hy  beval  dat  iLy  grachten 
fonden  ma\en ,  en  met  alleenljk.al  V  z^  int ,  maar  ook  al  gcen^  dat  onder 

'/  T^ant 


zevende  Tegenwerpingen ,  en  Anfivoorden.        4  2  y 
'tz.am  vermengt,  of  daar  op  geboum  was ,  ook,de  gehomve  (leen ,  v:sr^ 
kante  ft  enen,  en,  met  een  mort  y  ^  ^lles  z^ouden  verwerpen ,  en- Niets  :>o..-ni., 
daarlaten.  Ia  hy  ft  ampte  dcfe  woorden ,  Niets,  Alles,  ookdecTc 
houwe  en  andere  ftenen ,  feer  diep  m  ^  en  verdichtte  met  enen  %it 
hy  de  je  konft  van  hem  wilde  leren  ,  en  met  hem  in  defe  grachten  afhhm^ 
men,  <^Toon  u  een  leidsman,  z.eide  hy ,  wakker,  fpreek:  cv  ^ 
fultmy  of  tot  een medemakker,  of  tot  een  Meerling  vaerdig 
hebben.  Wat  beveelt  gy  ?  Iknadergaerne  defe  weg,  fchoon.'-^r;,,, 
hynieuis,  en  fchrikkelykaan  my  fchijnt,  die  niet  tot  duifter- 
nillen  gewent  ben.  Ik  hoornaar  u.  Gy  beveelt  dat  ik  ditfal 
doen ,  't  welk  ik  fal  fien  dat  gy  doet.  Ik  fal  de  voet  ter  plaats 
zetten,  daar  gy  d'iiwe  gevelt  hebt.  Zeker,  een  treffelijke 
wijze  van  te  gebieden,  en  te  geleiden.  Hoe  wel  ne  valt  2v  mv! 
Ik  hoor.  ^ 

Ten  tweeden ,  hy,  veinfende  voor  ^ [poken  en  nachtgeeften  in  defe  nyach.  Umurn,, 
tenbevreefttewefen,  poogt  dm  d' aan fch omver s  tot  lachen  te  verwekken. 
Zult  gy  dit  aan  my  tc  weegbrcngen,  dat  ik  nu  niet  vrees,  dat  ik 
met  Icliroom  ,  en  dat  ik  niet  van  defe  quade  ggelcigceft  ver-  j^owu'. 
vaert  ben?  Zeker,  fchoon  gy  my  met  de  hant,<!n  met  uw  woort 
verlekert ,  zo  kan  ik  echter  niet  fonder  feer  grote  vrees  der- 
waarts afklimmen.  Bneenwemtgdaarna:  MaaVómy,  die  niet 
aan  mijn  voorneemen  gedenk!  wat  heb  ik  gedaan  ?  Ik  heb  in  'c 
begin  my  geheel  aan  u  tot  een  medegezel  of  leerling  overge- 
geven j  en  fict  ik  blijf  in  d'ingang  vreesachtig  en  hardnekl^^K. 
Vergeef  my  :  ik  heb  grotelijks  gefondigt ,  en  alleenlvk  de 
H^n ""'u  ^^j^'  Y'"^^'  hf^iozh.  Ik ,  alle  vrees  ter  zij-  u 
den  zettende,  behoorde  my  onbefchroomdelyk  in  de  duifter- 
nis  der  verwerping  te  begeven.  Maar  ik  ben  fchoorvocti^-  ae. 
weeft,  en  heb  ftilgeftaan.  ^ 

Tendardenvertoondehyficheen  i  bor^mee/ler ,  die  aan  fichinde  (rrontUni.iuii., 
Tn  h  tïT    T^^"" '^'^^     z^^jn geheel gebon  wilde  vtften; 
cnhy  omfingthemhierr^etditgelach.  Gy  verkrijgt  hier,  ó  uitmuni 
tend  man,  eer  treftcly k  een  '^Archimedifch  punt.  G3  f™"-  ^  r..^.. 
der  twijftcl,  zo  't  u  luft,  de  werrelt  bewegen.  Zie,  alles  is  alrec  7^"""^' 
aan 't  waggelen  geraakt.  Maar  ik  bid  u    dewijl  gy  ,  Pclykik 
meen,  alles  tot  aan  de  wortel  wilt  affnyden ,  op  dat'er  niets 
onbcquaam  ,  mets,  dat  met  te  zamenhangt ,  en  niets,  dat  niet 
nootfikclykis,  in  uw  Beleed  zou  wefen  ,  waarom  behoud  gy 
hier  defe  fteen Hebt  gy  niet  geboden  de  ftenen  met  het  zanc 
balling  tc  wefen    Maar  dit  is  u  millchicn  ontgaan  j  zofwaar 

H  h  h  CU 


b  Rttder^t 


r;;M. 

fitn.lt>. 

0  Ltii>'uqH,i. 
h  C  XMeura- 

1  \r.htteSfai 
k  Demon- 
prat  io  ^r- 
%KtmtdtA, 


426  Zevende  Tegemverfm^en ,  Antwoorden, 
cn  koinmcrlyk  is 'c,  jaookvoor  d'ervarenen,  de  dingen  ge- 
hccllyk  te  vergeten,  tot  de  welken  wy  van  onfe  jonge  jaren  af 
gewent  zijn.  Dieshalven  heb  ik ,  die ruw  en  ongeoeffent  ben, 
niets  quaat  te  vrefen ,  fchoon  ik  millchien  aan't  waggelen  ge- 
r  aii  k  t  c  5  en  z.o  voort»  Wyders,  de  houmeefter  vergaderde  enige  ^  jlnkken  en 
brakken  met  het  zjintj  dat  uit  de  grachten  geworpen  ü,  om  die  tot  de  boming 
te gehrptikcn  ;  V  welk,  van  d'^ ander  dm  befpot  wierd :  Zal  ik  u  ,  eer  ik 
mijn  voeten  binnen  zet,  darren  vragen  met  watmeninggy, 
die  alle  oude  ftenen  en  brokken  naar  een  plechtelijke  wijfe  ver- 
worpen hebt ,  hen  weer  wilt  aanfien  ,  en  befchouwen  :  alsof- 
gy  «=uitdeie  voddenen  fletteniets,  dat  zeker  cn  vallis,  ver- 
hoopte? en  z.9  voort.  Ja  dewijl  alle 't  geen ,  dat  gy  een  weinig 
tevoren  verworpen  hebt,  waggelde,  cnzwak  was,  (waar- 
om hebt  gy 't  anders  verworpen  ? )  hoefal  gefchiedendathet 
zelfde  nu  niet  waggelt ,  en  zwak  is?  en  z.o  voort.  £n  een  weinig 
daarna.  Lyd  hier  ook  dat  ik  my  over  uw  konft  verwonder,  de- 
wijl gy,  om  iets  beftandig  vaft  te  ftellen,  het  zwakke  gebruikt, 
en ,  om  ons  in  't  licht  te  brengen ,  ons  beveelt  in  de  duiftemis 
ncêr  tefinken ,  en  z.o  voort.  Hy  redeneerde  hier  wanfchikkelyk^veei 
dingen  van  de  namen  en  ampten  des  d  boumee  fiers ,  en  des  ^  metfelaars  , 
die  tot  de  z.aak,met  dienftigz.ijn ,  dan  dat  zjy  ^  Hit  oorfaak^van  een  ver- 
warde betekenis  der  namen ,  te  minder  van  malkander  onder f  ;heiden  kpn- 
nen  worden. 

Ten  Vierden ,  z.y  flonden  beide  daatvaerdig  ^op  de  gront  van  degrasht , 
daar  de  BoHmeefter  poogde  de grontveft  tat  boHwing  vanzjtjn  k/rk^te  leg- 
gen-, maar  vergeefs.  Want  voor  eer fi  y  toen  hy  daar  een  g  vier  kant  e  (i  een 
.  wilde  plaat  f  en,  wordhy  ter  (lont  van  de  ^^mejfelaar  vermaant ,  dat  hy 
geboden  heeft  dat  men  alle  [lenen  z.ou  verwerpen  ,  en  dat  dit  dieshalven 
*  tegen  de  regelen  van  zjjn  konfi  firijd  ;  door  welke  woorden  de  ^  BoH' 
mee  fier ,  als  door  een  ^  Archimedifch  betoog  overtmgt ,  gedwongen  word 
van  '/  werk  op  te  hpuden ,  en  ƒ :hoon  de  Botmeejier  daar  na  fleen ,  en  k^ilk^ 
m£t  z^nnt  en  water  ge  mengt ,  of  alle  andere  dingen ,  aantaft ,  z.o  riep  ech- 
ter de  mejfilaargedtiriglyk^,  Gy  hebt  alles  verworpen ,  gy  hebt  niets  behoe- 
den 'y  en  tnet  de fe  enige  woorden ,  1  Ntets ,  ^  u4lles ,  en  tlo  voort ,  als  met 
ziekere  ^^betoveringen  y  verwoeftte  hy  des  boumeeBers  werken.  Hy  ge- 
brtukjc  hier  toe  i  van  de  vijfde  tot  de  negende  ^  afdeelingy  woorden^  die7L<y 
'  gelyk^z^ijn  met  degenen  ,  de  welken  hy  te  voren gebrmks  had ,  dat  het  niet 
n.odto  is  de  z^elfden  hier  we^r  te  verhalen. 

Ten  vijfden  en  lefien ,  toen  hy  z,ag  dat  hy  een  tamelijke  grote  menigte 
van  't  gemeen  volk,  romom  hem  vergadert  had veranderde  hy ,  naar  een 

nm 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


Zevende  Tegenivcrpingen,  en  Antwoorden»  427 
nmgéimk  >  vreucht  van  z.tjn  ^  hlyfpel  in  een  treur fpeeltge  Jlatigheity  ^  Cor^^a*. 
eny  de f patten  van  de  kalk,  'van  zijn  aangeficht  afgemfcht^  en  een  ft''ntg)JlXZ 
gelaat  aangenomen  hebbende  y  begon  alle  de  dolmgen  van  de  Boumeeftcr 
(te  wetende  genen  ^  dtehj/in  de  voorgaande  bedrijven  onder jlelde  betoogt 
te  wef en)  op  te  lef  en  ^  en  te  veroordelen.  Jkf^l^tjn  geheel  vonnis  verha- 
len, gelyk^hy  z^elf  voorat  lefi ,  'tn''tWHlk.hy  defe  f  pelen  aan'^t  volk  heeft 
vertoont,  in' t  licht  gebracht  heeft,  opdat  men  bekennen  k^an  hoena^m. 
kenriglyk^onfe  Schryver  dn  heeft  gevolgt,  Hy  verdichtte  dat  de  Boamee^ 
Jieraanhem  verfocht  had  dat  hy  zijn  oordeel  van  des  z.elfs  konft  zoti  ge- 
ven ,  en  antwoordde  aan  hem  in  defer  voegen. 

Ten  eerften  zondigt  dc  konft  ontrent  de  cgrontveflen:  want  ^  ^^^d'xmf 
zy  hecft'er  geen ,  en  zy  heeft  oneindigen.  Maar  d'andere  kon- 
flen  van  huilen  te  bouwen  leggen  zeer  valle  gront  veftcn ,  als 
gehouwe  ftenen,gebakke  ll:cnen,en  meer  andere  diergelijken, 
op  de  welken  de  gebouwen  gcveften  opgetrokken  worden. 
Doch  defe  doet  anders,  om '4ets  te  maken,  niet  ^  uit  iets,  maar  ^i-^z/^-^rrf. 
uit  ^nicts.  Zy  verwoeft,  delft  uit,  en  verwerpt  alle  oude  gront-  e  e>:  ,:i,q:,» 
veften  ,  geen  uitgcfondert ,  en  ,  gcheellyk  een  ürijdige  zijde 
kiefendc,  opdat  zy  niet  geheel  zou  fchijnen  vleugels  te  der- 
ven, maakt  en  bereid  voordch  vleugels  van  was ,  en  legt  nieu- 
we grontveften,  die  gehecllyk  tegen  d'ouden  flrijden,  en  myd 
in  defer  voegen  deg  wankelbaarheitder  ouden, om  in  een  nieu-  " 
we  wankelbaarheit  te  komen.  Zy  werpt  het  vafte  om,op  dat  zy 

zwakke  zou  aannecmen.  Zy  bereid  voor  fich  vleugels ,  maar 
van  was.  Zy  trekt  het  gebou  in  de  hoogte  op  ,  maar  om  te  val- 
len. Eindelyk;  zy^  onderftaat  iets  uit  niets, om  niets  te  maken.  iuw,/«r 

.Allevoelkc  dmgen,  oftenminflen  de  ks^k.,  vande  Boumeefter  alreè  '^f^'^Jf^^'^ 
gebofity  ztjnbelachehjke valsheit aamvïjjl .  Want  het  was  kj^iarblijkelyk^riciutmbit, 
dat  hy  zeer  vajieen  flerke  \grontvefien  heeft  gelegt  y  en  mets  uitgeroen  ^'^"^'trrtn 
heeft,  dan  ^t geen,  datuitgeroeit  moeji  we/en ,  en  daarby  dAt hy  nergens 
inde  ^  leerreegels  der  anderen  afgewek^en  is ,  dan  daar  hy  iets  beter  heeft  ^  ^r.ueijta. 
gehad,  en*  t  gebou  dus  om  hooggebont ,  en  opgetrokken  ,  op  d,it  het  met 
onder  de  voet  zon  vallen  >  en  emdelyk  dat  hy  met '  uit  niets  ,  maar  uit  zeer  ]^^^ 
vafie en  beflandige fioffe ,     niet  Niets ,  maar  een  vafte  Kerk^ ,  die  oedu-  m^unihu 
rigfal  zijn  ,  tot  Gods  eer  heeft  gefticht :  gelyk^{  beneffens  meer  dierjelijke 
dingen ,  in  de  welken  onfe  Schrjver  gedoolt  heeft  )  mt  de  «  Bedenkmaen  "  -^^^'^'t*- 
alleen  y  die  ik^uttgegeven  heb ,  kjarelyk^  genoech  blijkt'  dPl'Ccn  heeft  de  ' 
Hifloriefchryver  y  Piit  de  welk^ik^de  woorden  van  de  meffelaar  ungejchre- 
ven  heb  y  met  te  bcfiraffen  van  dat  hy  hem  y  vleugels  aan  de  boukunfl 
toefchrijvende  y  ingevoert  heeft ,  en  veel  andere  dingen  y  die  weimg  aan 
Hhh  2  "  hem 


4  z  S       Zevende  Tegermerfmgen ,  en  Antmorden. 

hem  (chiynen  te  paffen.   Hy  heeft  dn  miffchien  met  voordacht  gedaan  ^ 
om  d^ontr  oer  enis  van'' t  gemoed  y  dat  z.hI\s  z^egt  ^  uitte  drukken.  Maar 
^'f'l"j!dt'"  ^^k.^^>  ^^^^  defe  dtngen  pajfen  niet  beter  tot  het    Beleed  van  de  ivaar- 
Vcniatu,     heit  te  z^oeken  ,  aan't  welk^z,jr  echter  van  onfe  Schryver  toege'éigent 
worden. 

\^rll"^"  ^"f^oorde  ten  tweeden :  Defe  ^  boukunft  zondigt  omtrent  de 

middelen.  Want  zy  hcefc'ergeen  ,  terwijl  zy  d'oudenwech- 
neemt,  en  geen  nieuwen  te  voorfchijn  brengt.  D'andere  dier- 
gelijke konften  hebben  rijen,  draden  en  fchietloden,  door 
welkers  beleit  zy  fich  ,  als  met  Ariadnes  draat ,  uit  de  doolho- 
ven redden  ,  de  Heen ,  hoewel  ruw  en  onbehouwen ,  bequaam 
en  van  pas  maken.  Maar  defe ,  in  tegendeel ,  bederft  en  fchend 
cFormivf  cd'oudevorm,  terwijlzy  vaneen  nieuwe  vrees  bleekword, 
Tumum.  diczylich  van  de  'Upoken  en  nare  geelten  verdicht,  terwijl 
zy  vrceft  dat  d'aarde  zinken  fil ,  en  terwijl  zy  twijfïelt  of  het 
fS'"XV  ^^mtnictfal  uitfpattcn.  Zet  een  «pyler,  hy  fal  opde*  voet  cn 
g  7?4y?;.     iigront  ved ,  hoedanig  die  eindelyk  is ,  bleek  worden  en  befwij- 
kcn.  Denachtgceften,zegthy  ,  zullen  hem  milTchien  omwer- 
h  Stapa,,  p^^i-,^  Maar  wat  doet  dit  tot  de  ''fchouder?  zy  falfiddercn ,  en 
i  gjifam,        zwak  noemen.  Wat  dan  ,  zo  hy  alleenlyk  van  "pleiftering  , 
en  niet  van  marmer  is?  Hoe  dikwijls  hebben  andere  dingen 
hard  en  fterk  aan  ons  gefchenen,die ,  nadat  men  een  proef  daar 
genomen  had,  broofch  bevonden  zijn  ?  Wyders ,  wat  doet  dit 
]  t2<'""'  ^  Zeker ,  zy  fal  alles  als  ftrikken  en  J  voetangels 

khuwen.  Hebben  quade  boumeefters  niet  dikwijls  anderen 
gellicht,  die,  hoewel  zy  hen  valt  en llerk oordeelden  ,  echter 
van  xelfnecrgcftort  zijn  ?  Wat  dan,  zo  nu  dcsgclyks  aan  defe 
m  Lemurtu.  gcbcurdc?  Wat  dan,  zo  de  ,„  nachtgceften  de  gront  doen  fchud- 
ü  lufts.     den  ?  zy  zijn  qiiaat.  Ik  ken  noch  geen  "  gront veft ,  op  zo  vafl 
een  (leen  gclcgt ,  dat  de  nachtgee  Iten  niets  daar  op  vermo^^en. 
Wat  zult  gy  hier  doen  ?  Wat  dan  ,  als  hy,  en  noch  met  cenlial- 
^^r'!^  gemoed,  zegt  dat  dco  vaftigheit  van't  hooft  twijffclach- 

\!oiy.r'!n.i.  tig  is,  't  en  zy  gy  tc  voren  zckerly  k  weet  dat  de  v  pylcr  niet  uit 
brooflche  floffe  beftaat ,  en  niet  op  zant  fteunt ,  maar  op  een 
vaflefteen,  een  ftcen,  die  nooit  van  enige  nachtgeeftcn  kan 
qj,urn,a  bcv/ogcn  wordcn  ?  Wat  dan,  als  zyde  n  Iloffe  en  vorm  van 
Tijf-Hu  defe  pylcr  verwerpt  ?  ( ///  bracht  hier ,  door  een  befpottende fiontheity 
^'t  afbeeltfel  van  eenuitdefe  pjlaars  te  vn  orfchijn ,  die  de  bonmeefter  in 
z.ijn  kerkg^flelt  had )  en  noch  meer  andere  diergelijke  dingen,  op 
de  welken ,  als  men  daar  op  dringt ,  zy  zeggen  fal  l  verwacht 


Zevende  Tegenwerpingen,  en  Antwoorden,  429 
tot  dat  ik  weet  dat'cr  een  ftcen  onder  is,  en  dat  daar  geen  nacht- 
geeften  verkceren.  Maar  zy  heeft ,  zegt  gy,  tcnminftcn  defe 
nuttighcit ,  dat  zy  ,  geen pylers  bybrengendc ,  veiliglyk  toe- 
fiet  dat  zy'er  geen  zet,die  quaat  zijn.  Zeker,  zeer  trerfely k,  dat 
men,  om  nietbefnot tezijn  ,  en  voorts  gslyk  kifr  voor.  Want 
dit  is  al  te  Jlordtg  om  \iceh  verhaalt  te  worden  :  en  ih^  hid  de  Icz^er  dat  het 
hem  gelief  defe  bef ondere  antwoorden  met  der  z^elver  wsèrgaanvmonfe^>  cumeirnm 
Schryverte  vergelijken,  [^HtlTrliZ. 

f^oorts  ^  defe  antwoort  i  gelyk^ook^de  voorgaande ,  ten  minflen  van  dei^"' 
kfrk^alleen,  word  van  eenz^eer  onbefchaamde  lengen  overtuigt ;  omdat 
daarin  veel  vafle  en  fterke pylers fionden  ;  en  onder  defen  ookfdefe  z^elvs  , 
daar  afhy     afbeeltfel ,  als  van  de  Botmeejler  verworpen ,  toonde,  "^Bcs-  ^  ^i^i'"'*» 
g^lykjt  dat  ik^de  flmtreedenen  niet  verwerp ,  noch  der  zeiver  oude  vorm 
bederf  en  fchendy  T^ullen  mtjnfchrtften  genoech  aanwijfen  ,  in  de  welken 
ik^hen  al tijt gebruikt  heb  ,  als  z^nlkj  nodig  heeft geweejl :  ^a  hy  heeft ,  on- 
der d' anderen ,  defe  z^elve ,  welks  '^flojfc  en  vorm  ,  geljk,  hy  hier  ver-  '^^^^^^^2'! 
dicht  i  tk,  verwerp  uitgefchyeven  :  want  tk^heb  defe  in  'r  einde  van  d'ant- 
woort  op  d^eer/ie  Tegenwerpingen ,  in     eerfle  voorflel  ,  daar  ;4  betoog 
c  dat  (jod  wef Uitlykis,  Ik^  z.ie  niet  ^  met  wat  voorneemen  hy  dit  verdicht ,  e  i^eum  exh 
dan  miffchien  om  aan. te  wijf  ?«  dat  alle  de  dingen ,  die  tk,  als  waar  en  zieker  f '^^^ 
voorgejielt  heb ,  firijdig  z^ijn  tegen  de  ^verwerpingder  twijjfelachtige  din-f'*'^- 
gen ,  die  hy  alleen  door  mijn    'Beleet  ver  [laan  wil  hebben.  Zeker ,  dn  is  ^ifiltlm"* 
ul  't  z.elve ,  en  niet  min  kjnderlyk.  en  ongertjmt ,  als  de  '  verdichting  van  !'  -'W^'^orfwr; 
demetfelaary  die  de  ^  graving  ^  de  wel  kf  gedaan  word  om  de  grontveflen\tm"Xini!! 
der  gebouwen  te  leggen  ,  voor  de  gehele  konft  van  de  boumeefter  neemt ,  en  ^ 
alle 't  geen,  datvande 'Boimecfiergeboutwordy  als  tegen  defe  graving 
ftrtjdig ,  berifpt. 

Hy  antwoordde  ten  darden  :  De  konft  zondigt  tegen  't  ciiide  en 
gemerk  ,  terwijl  zy  niets  vaft  enbellandig  Iticht ,  ja  ook  niet 
ilichtcn  kan  ,  dewijl  zy  zelve  alle  wegen,  om  werk  te  vorderen-, 
toeftopt.  Gy  hebt  dit  zclfgcfien  ,  cii  beproeft  in  uw  Ulyffi- 
fche  dolingen  ,  door  de  welken  gy  u  ,  cn  ook  my  ,  uw  mede- 
makker, vermoeit  hebt.  Gy  beweerde  dat  gy  een  Boumeciter 
waart,  of  dc  boukonlb  had.  Doch  gy  konde  dit  geenfins  te 
weeg  brengen ,  maar  gy  bleeft  in  de  'heggen  en  hagen  hangen,'  ^-^'ci'ra^ 
en  dit  zo  dikwijls,  datik'cr  naauwclyks  aan  gedenken  mag,'^'"^""* 
hoewel  het  nut  zou  zijn  nu  daar  aan  te  gedenken,  om  aan  de- 
fe onfeantwoort  zijn  kracht  tc  geven.  Ziehier  dan  de  voor- 
naamfte  delen  daaraf,  met  de  welken  defe  konft  aan  fich  zel- 
vciidc  zenuwen  afgcfnedcn,  cn  alle  hoop  tot  het  werk  voort 


Hhh 


tc 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


a  Suptrjicics 
urrx. 


è  fefi  ran 
fmidumcn' 


i  LulnrnnA, 


430  zevende  Tegêmverfmgen  ^  en  Antmorden, 
tc  drijven  buitengeflotcn  heeft.  I.  Gyweet  niet  of  onder  dc 
^  vlakte  van  d'aarde  zant  of  fteen  is  i  en  dieshalven  moet  gy  u 
niet  meer  op  de  fteen  ( zo  gy  noch  eens  de  fteen  treft )  betrou- 
wen ,  dan  op 't zant.  Hier  uit  fpruiten  alle  twijffelingen  en 
onzekerheden,  en  ook  de  fwakke  gebouwen.  Ik  fal  geen  voor- 
beelden bybrengen  :  ga  felf  derwaarts,  en  MeurfnufFel  de 
hoeken  en  winkels  van  uw  geheugenis ;  en  indien  gy  daar  iets 
vind  ,  dat  van  defe  fmet  niet  befmet  is  ,  20  breng  het  te  voor- 
fchijn:  ik  (ïü  my  verblyden.  II.  Eer  ik  een  valtegront  flil  vin- 
den ,  beneden  de  welk  ik  weet  geen  mul  zant ,  en  geen  nacht- 
gcellen  ,  die  dat  omwroeten,  te  wefen ,  moet  ik  alles  verwer- 
pen ,  en  in  't  geheel  alle  ftoffe  verdacht  houden ,  of,  't  welk 
de  gemene  en  oude  Boukonfl  is,  men  moet  voor  alle  dingen 
bepalen  of 'er '  floffen  zijn,  en  eindelyk  welke  flofïen  men  niet 
moet  verwerpen ,  en  men  moet  de  gravers  vermanen  die  in  de 
grachten  tc  behouden.  Dit  is,  gelyk  in 't  voorgaande ,  d'oor- 
laak  van  dat  alles  fwak,  en  tot  de  bouwing  der  huifen  geheel 
onnut  is.  111.  Indien 'er  iets  is,  dat  00 k  op 't  minfte  bewogen 
kan  worden ,  zo  geloof,  geheellyk  een  flrydige  zijde  kiefende, 
dat  dit  alreê  neérgeilort  is ,  en  dat  het  uitgedolven  moet  wor- 
den ,  en  gebruik  een  ^  lege  gracht  als  een  grontveft.  Dus  zijn 
alle  toegangen  tot  de  bouwing  gefloten.  Want  wat  verhoopt 
gy  hier  af,  Daar  is  alrec  geen  aarde ,  geen  zant,  geenftenen, 
cn  meer  dan  hondert  diergelijke  dingen?  Doch,  gy  fegt  niet 
dat  dcfc  graving  niet  ecuwig  fiil  zijn  ,  maar ,  naar  de  wijfe  van 
't  gerecht,  voor  een  tijt,  en  tot  zekere  hoogte ,  naar  dat  het 
zant  in  ydcr  plaats  hoog  is.  Genomen  dat  dit  voor  een  tijt  is  : 
maar  't  is  in  die  tijt,  in  de  welk  gy  meent  tc  bouwen,  in  de 
welk  gy  de  leegheit  van  de  gracht  gebruikt  en  misbruikt ,  als 
ofdaar  alle  bouwing  afhing,  endaarin  nootfakelyk,  gelykin 
ccncflcunpyler,bellont.  Maar,  fegt  gy,  ik  gebruik  haar  om 
een  f  flyl  en  vaftigheit  valt  te  (tellen,  gelyk  de  boumeefters  gc- 
mcnelyk  doen.  Rechten  zy  niet  in  der  haaft  enige  ftellingen 
op ,  die  zy  gebruiken,  om  de  pyler  op  te  heffen,  en  tlq  voort, gcljl^ 
in  't  voorgaande. 

I n  welks  dingen  ook  f^i^fs  belachelijker  van  de  mejfelaar ,  dan  van  onfe 
Schryver,  bedacht  is.  Want  de  dmgen  ,  die  ikfedcrt  betooqt  heb ,  verkilt- 
ren  genoech  dat  tk^door  de  verwerping  der  twijfelachtirre^drngen  voor  my 
niet  meerde  wegen  tot  de  kennis  der  waarheit  toege flopt  heb ,  dan  de  boit^ 
weejler^  door  de  graving  ,  tot  da  b&mving  van  de  kerk^.  En  z^ekjT ,  hj  be- 

hoorde 


Zevendi  Tegettwerpngen ,  en  Antwoorden,        43  r 
hooYde  ten  minflen  daar  in  of  tets  valfch ,  ofonfeeker  aanocwefen  te  hebben. 
Aiaardcmjl  hj  dit  met  doet,  en  met  doen  k^n ,  z,o  moeUy  beiennen  dat 
hy {onder  verfchomng  van    rechte  pad  afdnolt.    Ik  heb  non  meer  aearbeh 
ifmtetonend.it  li,  ef  het  denkend dmggeefi -.vas  ,  als d\mder  om  tetonen 
dathyeenBoHmeeflerts.  Maarzeker,  onfe  Schrjver  heeft  met  nrote  po^ 
ging  en  arbeit  daar  mets  bewef en,  dan  dat  hj/ geen  ^geefl,  ten  m%fiendie,Mens 
goet  u ,  heeft.  En  hier  uit ,  dat  ^  d'overnatmrktmdige  twijffelwg  fich  z.0  ^  ^«"'*t«f/» 
Wijt  mtflrekt ,  dat  lemant  ^  onderflelt  niet  te  weten  ofhy  droomt  ofwaa^t ,  ^Zi  '^tV 
volgt  met  meer  dat  hy  niets  fekjr  kan  vrndcn,  dan  hier  t^it,  datdebots- 
meefier,  als  hy  begint  te  graven,  noch  met  weet  of  hj  [leen,  khü,  of 
tets  anders  onder '/  TLam  fal  vinden ,  niet  volgt  dat  hj  daar  geen  fieen  \an 
vmden ,  of,  als  hy  die  gevonden  heeft ,  ftch  daar  op  met  moet  vertrouwen 
Noch  hier  mt,  dat  lemam ,  eer  hy  weet  dat  ^  Cjodwe{ently\is  ,  oorfaa'k^i^i^cu.»..^ 
om  van  alle  dmgen  te  twijfelen  heeft ,  {namelj^van  alle  dmgen ,  daarap'^"*' 
hy  noch  geen  klare  bevatting  voor  fijn  gemoed  tegenwoordig  hetft ,  oelykjk 
enige  malen  verklaart  heb)  volgt  ook  met  meer,  dat  alles  onnut  is  om' t 
ware  tefoeken  ,  als  hier  uit ,  dat  de  Boumeefler  alles  uit  fjn grachten  heeft 
doen  uitwerpen,  eer  men  een  vaflegront  gevonden  had,  vtlgde  dat  geen 
fienen  of  andere  bouftojfen  daar  hebben  geweeft ,  dte  hy  oordtelde  dat  aan 
hem  daar  na ,  in  '/  leggen  der  gromvefl ,  dienfligfouden  T^ïjn.  En  de  mef- 
f "Jaar  doolde  niet  wanfchik:ielijker  met  te  ƒ '^ggen  ,  na^r  de  oemene  en  oude 
"Boukonfi ,  dat  men  de fe  dingen  met  uit  de  grachten  moefl  werpen  ,  en  dat 
men  de  gravers  moefl  vermanen  hen  te  behouden  ;  dan  onfe  Schrjver  doolt  ^ 
7^0  met  te  f  eggen  dat  men  v.oor  alle  dingen  bepalen  moet  of'cr 
'  vooraellingcn  zijn  ,  en  welken  eindelykdclc  voortellingen,  CPr.^/Tt/.. 
vry  van  tWijfi-ehng,  zijn:  Want  hoe  konnen  7Ly  van  de  neen  bepaalt"''' 
worden,  diewy  Underjiellen  noch  geen  voorficllmgen  te  kennen?  als  met^^'m>^ 
te  verfekeren  dat  dit  het  onderwijs  van  de  gemene  en  oude  Wijsbeaeerte  is 
want  men  vind  daar  in  mets  z^odamn,  'De  mcffeiaar  verdicht  oo^niet  wan^ 

?  wU  fie^ 


fcht^kelijker  dat  de  boumeefler  de  lege  gracht  totmjn  grontvefi 
kruiken  ,  en  dat  alle  fijn  werk^  daar  op fleunen  fal ,  als  onfe  Schrr. 
kjaarblykelijk  doolt  met  te  f  eggen  dat  ik  1 
geen,  dat  twijffelachtig  is*,  als  een 


ccgengciteldc  van  ^t^oppofitum 
-  '•,         ^^S»n^cl  gebruik,  en 't,7TV,„. 

geen,  dat  verworpen  is,  misbruik,  even  als  of  alle  waarheit'-r 
daar  van  afhing ,  en  daar  in  nootfakely k ,  gelyk  in  een  '  (leun- ' 
pyler,  beftont;  fonder  aan  de  woorden  te  gedenken,  die  hy  te  voren 
voor  de  mijnen  hygebracht  had,  Gy  fult  het  niet  Hellen ,  noch  ont- 
kennen ;  geen  van  beide  gebruiken,  en  beide  als  valfch  houv 
den.  Emdelyi,  de  mejfelaar  betoonde  met  meer  fijn  onkunde  ,  met  de 
gracht^  gegraven  om  de  gromvefl  te  leggen  ,  bydejhlling,  indtrhaafl 

toe» 


r 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


a  In  futiiU- 
ntentn  Tij;. 

i/i!it 


retitr. 

c  l.iTfJites 
ünltUlmnist 


432        Zevende  Tegemerpingen ,  en  ommorden. 

toegeftehy  om  de  pyter  op  te  rechten,  te  gelijken,  als  onfe  Schryver  met  de 
verwerping  van twijfelachtige  by  defelve  fteüing. 

iiy  antwoorden  ten  vierden :  Defe  kond  zondigt  door  overmaat^ 
dat  IS  zyonderftaat  meer,  dan  de  wetten  der  voorfichtigheit 
van  haar  eiflchen ,  en  meer  dan  iemant  der  menfchen  van  haar 
begeert.  Enigen  cillchen  wei  dat  men  vafle  en  fterke  gebou- 
wen voor  hen  fal  (lichten:  maarzeker,  daar  is  tot  noch  nie- 
mant  gevonden,  die  niet  genoech  voor  fich  geacht  heeft  dat  het 
huis  ,  in  't  welk  hy  wonen  zou,  zo  vaft  cn  ftcrk  was,  als  d'aarde 
iclve,  die  ons  draagt ;  in  voegen  dat  alle  de  vlijt  en  naerftigheit 
van  een  groter  vafligheit  en  iterkheit  te  fockcn  onnut  is.  W y- 
ders,  gclyk'er,  om  te  wandelen,  fekere  einde  van  vafligheit 
des  gronts  zijn ,  die  meer  dan  genoech  zijn ,  dat  yder  veiliglyk 
daar  op  gaan  kan  ,  zo  zijn  'er  ook,  in  't  bouwen  der  huifen,  ze- 
kere palen  j  cn  de  geen,  die  hen  bereikt  heeft ,  is  zeker  s  enz.o 
voort ,  geijk^  hier  voor. 

Hotwcl  de  T^oumeefter  daar  t^onrecht  van  .de  meffelaar  hefchtildigt 
wierdy  Z.0  word  ik  ool^  noch  veel  meer  t'^onrecht  tn  gchjl^e  faak^  van  onfe 
Schrjvcrbejhraft.  Want  het  ü  waar  dat  er ,  in't  bomven  der  hnifen ,  z.o- 
dantg  ƒ i^ere  einden  zijn ,  minder  dan  de  groot  [Ie  vafiigheit  van  de  gront , 
dat  mm  met  gewent  is  dieper  te  graven.  'Defe  einden  engemerken  TLtjn  ver- 
fc  heiden,  naar  de  groot  heit  van'tgeboH,  dat  men  daarop  fttchten  fal: 
want  men  zet flechte  en  laege  hmten  veiltglyk.  ^«  fonder  gevaar  op  zant 
neèr ,  dat  niet  mm  vafl genoech  is  om  hen,  als  de fleengront  om  hoge  torens, 
te  dragen,  tJHaar^tis  va/fch  ,  ja  feer  valfch  dat'^er ,  ^  in  de grontvcfien 
van  ds  Wijsbegeerte  te  leggen ,  enige  zodanige  palen ,  minder  dan  de  haog- 
fte  zekcrheit^  zijn ,  op  de  welken  \vy  voorfchtiglyken  veiliglyk.  geruji  mo- 
'  gen  wsfen.  Want  dewijl  de  waar  heit  ^  m  '/  ondeel  lij  ke  bejiaat ,  zo  kan 
gebeuren  dat  het  geen ,  't  welk,  wy  niet  kannen  ten  hoogfien  [el-jr  te  wefen , 
gehecllyk.  valfch  is ,  hoe  waar[chijnelyk,  het  ook^fchijnt ;  en  de  geen  zoti 
■  fich  met  voorfchtigljk,  ^  tn  de  Wijsbegeerte  oefenen ,  die  zodanige  gront- 
.  vefen  van  alle  zijn  wetenfchap  Jielde  ,  de  welken  hy  kende  mrjfchten  vals 
te  wef En  f ^ker ,  wat  fal  hy  den  Sl^eptifchen  antwoorden,  die  alle  ^  pa- 
len van  twiifelmg  te  buiten  gaan  ?  met  wat  reden  fal  hy  hen  weerleggen  ? 
tly  fal  hen  by  de  wanhopigen  of  verwefenen  flellen?  Zeker  trejfelyk^.  A4aar 
by  wie  ffillcn  zy  hem  onder tufchen  jiellen.  cJ^ten  heeft  nü't  te  menen  dat 
hpm  aanhang  nualmtgeblujcht  en  gedempt  is.  Zy  heeft  noch  heden  feer 
grote  kracht ;  en  bynu  alle  de  genen  ,  die  achten  dut  zy  tn  vernuft  tets  bo- 
•■vcnd'andercn  uttjteeken ,  inde  gemene  II  ijsbegecne  mets  vindende ,  dat 
hen  veruQegt ,  en  geen  andere  fende ,  daar  meer  waarhett  m  is ,  nemen 

hun 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


zevende  Tegenwerphigen  \  en  Antwoorden.        4  5  5 
huntoevlmht  tot  de  Skeptifch  aanhang-,  't^ell^voowamelyh  de  zenen 
aoen,  dte  begeren  dat  men  ^Gods  wefentl^khett ,  en  ^'d'onflerffe/ykheit 
vm  de  menfchelijke  geeft  aan  hen  tonen  Jal  :  in  Voegen  dat  de  dDen ,  uV::.,.;.. 
dte  van  onfe  Schrijver  her  gefegt  worden  ,  van  een  z,eer  quaat  voor.''^"*"'^-'* 
beelt  iLijn,  ir^fonderheit  dewijl  hy  voor  ge  leert  geacht  word-  wam  z.y  to 
nen  dat  hy  acht  dat  men  de  Uolmgen  der  Skepttfche  godverloahenaars  ^  ^rror. 
met  kan  wederleggen  en  onder fletmt  en  bevefitgt  hen  dus  zoveel   als m^^"''"''"'" 
hemts',  vermits  alle  hedendaagfche  Skeptijchen  in  de  dagelykfche  han^^^^'''^'''^"'' 
del  met  twijfelen  of  zj  een  hooft  hebben  ,  of  twee  en  drie  vijf  maken , 
en  diergelijke  dingen:  maarzij  ze^cndat  zjdie  alleenlyk  als  ware^dm- 
gen  gebrmken ,  om  dat      dus  fchipen  ,  en  met  om  dat  z.y  't  zehrlyk 
geloven  ,  vermits  zy  door  geen  zekere  redenen  daar  toe  oedreven  wo-Z 
den  hn  dewijl  met  op  gelijke  wijfe  aan  hen  blijkt  ^dat  God 

wefenthk 

cn  de  -  menfch.hjke  ge^  onjlerffelyk^^^    zo  achten  zy  geenfins  dat  m^n^MUn. 
ait  als  waarin  de  dagehjkfche  handel  heeft  te  gebruiken  y  't  en  zy  men  'T"""" 
teerftaan  hen  betoont  ,  en  dit  door  zekerder  redenen ,  danem.en  m  detsT'''" 
genen  zijn  ,  om  de  welken  zy  alle  fchijnb are  dmgen  omhelfen.  'Èevoiil  dan 
dit  dus  van  my  bewefents,  en  vanmemant  voor  my ,  ten  minften  dat  tk. 
weet,      dunkt  my  dat  men  geen  groter  en  onbetamelijker  Ujienn<r^beden- 
kenk^m,  dan  de  gene  van  onfe  Schryver  is,  vermits  hy  in  de ftzijnge^ 
hele  i%edeneringdefeemge  doling,  in  de  welken  d""  aanhang  der  S^epti- ^  ^'iT^^t'^^iu 
fchen  bejlaat ,  te  weten  een  al  te  grote  twijfeling ,  my  deurgaans  opdicht , 
ent'elkensinjiampt.   Zeker,  hy  is  zeer  milt  m  mijn  gebrek^en  op  te  tellen 
TVant  hoewel  hy  hier  zegt  dat  het  geen  gemene  lof  is  §  d'eindpalen  - -^^^^^ 
uittezetten,  ende^vading,  vanalle  eeuwen  herwaarts  niet -r 
verfocht,  te  ideurwaden  ,  reden  heefc  van  te  vermoeden  dat 

tk.dit  m  de  zelve  zaak.,  daar  afhy  handelt ,  met  gedaan  heb ,  zei j  {ik  ter. 
flonttoon ,  zo  rekent  hj  my  echter  dit  tot  misdrijf  toe.  Zeker,  zc^t  hy,  een 
uitlfceekcnd  lof ,  en  dit  noch  terwijl  men  zonder  fchipbrcuk  de 
dwalmg  deurwaden  kan.  Wamhy  wil  den  lezers  doen  aeloven  dat 
zk^daarfch^pbreukgeleden,  of  enige  doling  bedreven  heb  ;  'twclh  echter 
hy  zelf  met  gelooft    en  met  met  reden  kanvermoeden.    Want  zek)r,  rn^- 
dienhyookdemmfie  reden  kon  vmden ,  cm  te  vermoeden  dat  ibe^/ens  m 
gedoolthad,  m  de fe  gehele  reis,  tndewelk.ik  dc^  geefi  van  de^  Lmis  b 
van  zim  eige  m  w^fentlykheit  tot  de  kennis  van  "  (jods  wefentlyhhen    en  * 
tot    d'onderfcheidmgzijns  zelfsvan'tlighaam\Ueleidheb  ,  hy  zoi/zon^T,t'^'"''  ' 
der  twijfel  haar  m  zo  lang  een Redenering ,  die  zorij^  van  woorden  ,  en  ï,^, 
ydel  van  redenen  is  ,  met  achtergelaten  hebben  ,  en  haar  veel  liever  hebben  ^""^'P'^cft» 
willen  te  voerfchijn  brengen,  dan  {o^ely^hy  ahijt  gedaan  heeft  )  ^t  gefchil^Z',!'J!^!  ^ 
veranderen  ,  zo  dik^vi^ls  als  het  werlivereifchu  dat  hy  vm  de  zaak  forak  '''''^«•v». 

lii  .  ^'<\T>^JrcTuti^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


43  4        Zevende  Tegenmrpmgen ,  en  jintivoorden, 

a  rts  to.  <« ,  ivrf«/ chikj^ly}^  mj  wvoerefjde ,  met  te  twijÏY  eedenen  a  Of  het  denkend 
j-ira»nfit  ding  geeft  was.  Hy  heeft  dies  halven  geen  reden  gehad,  om  te  vermoe- 
den  dat  ik^enigfins  in  dte  dingen  heb  gedoolt ,  de  welkeen  ik^verfeken  heb , 
en  door  de  welken  ik^  d^eerfte  van  allen  de  tvpijjfeling  der  Skeptifchen  heb 
omgeworpen.  Hy  bekent  dat  dit  uitftee  kende  lofwaerdig  is,  en  heeft  ech- 
ter onbejchaamtheit  genoech  om  my  om  defe oorfaak^te beftraff'en ,  endefe 
twij  fel  op  te  dichten  ,  die  met  beter  recht  aan  alle  d' andere  menfchen ,  die 
haar  nooit  weder  legt  hebben ,  dan  aan  my  alleen ,  toegeéigent  mag  worden, 
%JMiaar  de  mejfelaar 

b  £x  d^fcHu.  udntwoorde  ten  vijfden  :  zy  fondigt  ^'  door  gebrek:  dat  is,  dewijl 
.w.'i/wr.  nieer  c  ondcrflaat ,  dan  redelyk  is,  volmaakt  zy  niets.  Ik  be- 
geer u  alleen  tot  getuig  en  rechter.  Wat  hebt  gy  met  dcfe  heer- 
lij  ke  toeftel  uitgewerkt?  wat  met  dcfe  zo  plcchtelijke  graving, 
die  zo  algemeen  en  edelmoedig  is,  dat  gy  ook  de  fterkfte  ftenen 
wiet  gelpaart  hebt,  dan  dit,  't  welk  zo  gefleten  is ,  De  Steen- 
gront,  die  beneden  alle  zantgront  gevonden  word ,  isvaften 
beftandig?  Dit,  zeg  ik,  dat  zo  gemeen  is,  zelf  by  't  flechte  volk, 
en  Z.0  voort ,  gelyk^te  voren. 

Jk^verwachttehiervandemeffetaar ,  als  ook^van  enfe  Schryver ,  dat 

iT  c^rncntA'  ^)  ^^^^  bewijfen  tloh.   ^JHaar gelyk,  de   mejfelaar  vraagde  wat  de  ^  bou^ 

»-"^«        meejler  met  de  graving  had  gedaan  ,  dan  dat  hy  de  fteengront  had  ontdekt  y 
verfwijgt  dat  hy  op  defe  fteengront  x.ijn  kerk^  heeft  gebout  j  z.o  vraagt 
d^onfe  alleenlyk  rvat  tk  met  de  verwerping  der  twijfelachtige  dingen  heb 
uitgewerkt  ,  dan  dit,  dat  z^ogefteten  is ,  Ikjdenk^^  tkben  ;  te  weten  om  dat 

♦  D<j"  cxtjiof  ijy  'tgeen  voor  mets  acht ,  dat  ikjiier  uit  ^  Gods  wefentlykheit ,  en  veel  an- 
dere dmgen  heb  betoogt.  Wyders  y  hy  begeert  my  alleen  tot  getuig  ,  te  weten 
van  z^ijn  tlo  uitfteekende  ftomheit :  gelyl^hy  ook^elders^  van  andere  dingen^ 
die  oohjioch  met  waar  z^ijn^  z.egt  dat  hy  hen  alle,  tot  een  toc,gelooft, 
dat  de  preekftoelen  en  fcholen  overal  weergalmen  ,  dathy 
van  zijn  leermeefler  ontfangen  heeft ,  en  zy  van  anderen ,  cn 
zo  v  an  Adam  af ,  en  diergelijke  dingen  ,  die  men  met  meer  behoeft  tege- 
lüven  dan  d'eden  van  fommige  menfchen  ^  die  hen  gemsnelyk^  zooveel  te 
meer  gebruiken ,  als  zy  tgeen, '/  welk  overreden  wdlen ,  ongelooffeltj* 
ker  en  meer  vals  achten.  Maar  de  meffelaar 

Antwoorde  tenz^efien:  Zy  2ondigt  in  de  gemene  zonde,  die 
2y  in  anderen  beflraft.  Want  zy  verwondert  fich  van  dat  alle 
menfchen  geheellyk  ditfeggen,  en  met  zo  grote  vcrfekert- 
heit  verzekeren  :  Het  zant ,  dat  ons  draagt ,  is  vaft  genoech. 
Defe  gront,  daar  wy  op  ftaan,  word  niet  bewogen,  en  zo 
voort,  enisnietoverüchfeif  verv/ondert,  als  zy  met  gelyk 

vertrou- 


Zevende  Tcgenmrp'mgeny  en  AntmorcletK  43  y 
vertrouwen  fegt :  het  zant  moet  wechgeworpen  worden ,  ea 
Zo  voort. 

't  Welk.niet\vanfchik^elijkjrmSidan  ^tgeen^  'txvclk^onfe  Schrper  in 
geltjh  faakjuerfekcrt, 

Hy  atJtwoorde  ten  z^evenden,  Zy  Zondigt  een  ^  zonde ,  die  aan  a  Peccitw* 
fich  eigen  is,  om  dat,  fchoon  d'andere  menfchen  verre  genoccli  j^'^;;*'''*'* 
en  genoechfamelyk  d'aarde,  daar  wy  op  (laan,  't  zant  en  de  fte-  ' 
nen  vaft  en  bcllandig  achten ,  zy  door  een  raat ,  aan  fich  eigen 
en  beronder,hct  tegengcftelde,  tc  weten  de  gracht, uit  de  welk 
het  zant,  de  (lenen,  en  andere  dingen  uitgedolven  zijn ,  niet 
alleenlyk  voor  een  v aft:  en  bcft:andig ding  neemt,  maar  ook 
voor  zo  vaft:  enbellandig ,  dat  men  daar  op  een  zeer  vafte  en 
bcftiandige  kerk  kan  bouwen:  jazy  ft:eunt  daarop  zodanig,  dat, 
zo  men  dcfc  ft:ut  wechnccmt ,  zy  voor  over  op  haar  aangcüchc 
neérft:orten  ful. 

Hy  doolt  hUf  rjtet  meer ,  dan  onfe  Schryver  ^  terwijl  hj  niet  aan  de 
woorden  gedenkt ,  Gy  fult  'et  niet  ft:cllen  ,  noch  ontkennen  ,  en 
zo  voort. 

.  Hy antvpoorde  tenachtften  :  zy  fondigt  onvoorfichtiglyk;  want 
zy,  niet  bemerkende  dat  d'onvaftigheic  en  weekheic  van  de 
gront  een  twcefnijdig  fwaert  is ,  word,  terwijl  zy  d'een  fcherp- 
te  vlied,  van  d'ander  gewond,  't  Zant  is  voor  haar  geen  gront,  * 
die  vaft  en  beftandig  senoech  is ,  om  dat  zy  dat  wechdnjft ,  en 
het  tegengeftelde  ftefi ,  te  weten  een  gracht,  leeg  van  zant;  en 
zy  word  in  defe  gracht  gewont ,  terwijl  zy ,  als  of  dit  een  vafc 
ding  was,  onvoorfichtely  k  daar  op  fteunt. 

Hy  behoort  hier  wéér  aHeenlyl^aan  de  woorden  ,  Gy  fult  niet  ftellen 
noen  ontkennen,  gedacht  te  hebben ;  en  du  van  *t  fwaert paji  beter  aati 
de  wijsheit  van  de  meffelaar,  dan  van  onfe  Schryver, 

Hyantwoorde  ten  negenden :  Zy  fondigt  voorfichtiglyk,  terwijl  b  TnJ^nt* 
2yc  wetende  en  willende,  en  vermaant  zijnde ,  fich  lel  ve  ver- 
blind,  en,  door  een  gewillige  verwerping  der  dingen,  die^'"'* 
nootfakelyk  zijn  om  huifen  tc  bouwen,  lich  van  fijn  regel 
laat  bedriegen ,  en  niet  alleenlyk  't  geen  tc  weegbrcngt ,  daar 
zy  niet  naar  tracht,  maar  ook  't  geen,  daar  zy  mceft  voor 
vreeft. 

boHwing  vandekerk^  verkj^^rt  hoe  waar  dit  van  de  T^oumeejler 
TLon  zwijnt  en  de  dingen  i  dietl^  betoogt  heb ,  betonen  hoe  waarljl^  dtt  van 

Hy  amwoordc ten  tienden:  Zy  fondigt  door  bedrijving ,  dewijl 

lil  X  zy  * 


tum. 


iVatnitM 


455       Zevende  Tegemverpinge?} ^  en  Ant-ivoorden, 
%y  tot  het  oude  wêcrkcert,'t  welk  zy  door  een  plechtelyk  ver- 
bod verbied,  en,  tegen  de  wetten  van  de  graving,  't  verworpen 
weer  aanneemt.  Het  heugt  u  noch  wel. 

tJMaar  onfe  Schrwer ,  al  navolgende  y  gedenkt  niet  aan  de  woor-^ 
den,  Gyliilt  niet  ftellen,  noch  ontkennen,  fw/öt^om.  Want  met 
vpat  onbefchaamtheit  [oh  hy  andtrs  verdichten  daf  het  geen  ^  ^twelk^  hy 
ierflgefegt  heeft  datgeenjtns  is  te  loghenen ,  door  een  plechtelyk  gebod  ver- 
boden is, 

Hy  antwoorde  ten  elfden:  Zy  zondigt  ^ door  nalating,  dewijl 
.zy'tgecn,  dat  zy  voorfchrijfc ,  gelyk  een  Haftegront,  te  we- 
ten dat  men  ten  hoogden  moet  toefien  dat  men  niets  voor  waar 
toelaat ,  't  welk  men  niet  kan  bewijfen  waar  te  wezen ,  c  meer 
dan  eens  overtreed,  cn,  als  ten  hoogden  waar  enfeker,  on- 
befchroomdelyk  aanneemt,  fonder  te  bewijfen  dat  een  zandi- 
ge gront  niet  vall  genocch  is  om  huifen  te  dragen,  en  diergelii- 
i^c  üingen. 

Zeker  ^  hy  y  gelyk^ook  onfe  Schrijver ,  dook  hier  geheel  y  vermin 
hy  aan  de  graving ,  gelyk,  d'onfe  aan  de  verwerping  der  twijfelachtige 
cUnge-ny  'tgeen  toepafi  y  dat  alleenlyk^  tot  de  hmvmg ,  fi  wel  der  geboft- 
'  wen ,  als  der  ^  Wijsbegeerte ,  behoort.  Want  het  is^feer  waarachtia  dat 
men  mets  als  waar  moet  toelaten ,  't  welk  men  ntet  kan  bewijfen  waar 
te  wefen,  als  men't  vaji  ft  ellen  y  of  beveftigen  fal'y  maar  als  men  al~ 
lunLjk  van  uitgraven  y  of  verwerpen  fpreekt  y  fo  is't  nenoech  dat  wy't 
vermoeden.  ^ 

Hy  antwoorde  ten  twaalfde» :  Defc  konfl:  heeft  niets  goet ,  of 
nietsnieu,  maar  veel,  dat  overtollig  is.  Want;  I.  indien  hy 
ilgt  dat  zy  daar  defe  zijn  verwerping  van  't  zant  defe  graving 
.  vcrllaat,  die  d'andere  ^"  boumeefters  gebruiken ,  terw'ijl  zy 'c 
zant  niet  verwerpen  ,  dan  voor  zo  veel  het  niet  vafl:  en  beftan- 
dig  genocch  is  om  de  laftdcr  gebouwen  te  dragen  ;  zo  falhy 
weiietsgoet,  maar  niets  nieu  feggen  ,  en  defe  gravingfiil  niet 
nicu,  maar  oud,  en  aan  alle  boumeellers,  fonder  een  uit  te 
fonderen ,  gemeen  wefen. 

II.  Indien  hy  door  defe  graving  van 't  zant  zodanig  alle  het 
zant  wil  vervoeren,  dat  het  geheel  wechraakt,  en  niets  daar  af 
behouden  word,  en  dat  wy  dat  als  geen,of  des  felfs  tegengeftel- 
de  ,  te  weten  de  Heegheit  van  plaat-s,  de  welke  het  eertijts  ver- 
vulde ,  als  een  vaft  en  beftandig  ding  gebruiken;  zo  fal  hy  wel 
iets  nieu,  maar  niets  goet  feggen,  en  defe  graving  fal  wel  nieu , 
maar  s  aawetüg  wefen» 

III.  In- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


Zevende  tegemverfingen y  en  Antwoorden,  437 

tlL  Indien  hy  fegt  dat  hy  door  kracht  en  gewicht  van  rede- 
nen dit  fekeriyken  klaarblijkelyk  kan  uitwerken  \  Ik  ben  a  er- '/f"^ 
varenindc  boukonlt,  enik  oefFenhaar,  en  door  dc  welke  ik 
echter  noch  Boumeefler ,  noch  meflelaar  ,  noch  fl-eendrager 
ben,  maar  een  ding,  van  defen  zo  afgefcheiden  ,  dat  ik  verftaan 
kan  worden,  zonder  dat  men  delen  noch  verftaan  heeft,  evea 
als  meneendier ,  of  gevoelend  ding  verftaat,  fonder  noch  het 
briefTchende,  en  brullend  ding,  enzovoort,  te  verftaan  ,  zo 
fal  hy  wel  iets  goet,  maarnietsnieu  feggen,  dewijl  overal  ds 
kruisftraten  daar  af  weergalmen;  en  dit  word  met  cicrclijkc 
woorden  van  alle  de  genen  geleert ,  die  achten  dat  enige  mcn- 
fchen  in  de  boukonft  ervaren  zijn ;  en,  indien  dc  boukonfl  ook 
de  bouwing  der  wanden  in  fich  behelfb,  dat  zy  ook  de  boukonü: 
weten,  die  kalk  met  zant  mengen ,  die  dc  flcncn  houwen  ,  die 
de  bouftoffeiiaanbrengcn ,  hoe  veel  werklieden  zy  ook  achtca^ 
dat  dit  doen,  dat  is  geen  uitgefondert. 

IV.  Indien  hy  legt  dat  hy  door  krachtige  en  overbedachte 
redenen  bewefcn  heeft  ^'dat  hy  warely k  weicntly k,  en  ervaren  '> rtveu^ 
in  de  boukonfl  is,  en,  fchoon  hy  wefentlyk  is ,  dat  dc  Boumee-'^'^"''* 
meeftcr,  meflelaar,  noch  fteendragcr  in  der  daat  wefentlyk  is  j 

20  fal  hy  wel  iets  nieu ,  maar  niets  goet  feggen  ,  en  niets  meer, 

dan  of  hy  feide  «dat  het  dier  wefentlyk ,  en  echter  geen  Iccuic  ^mm^ 

geen  vos,  en  zo  voort  was».  tKiiUn, 

V.  Indien  hy  fegt  dat  hy  bout ,  dat  is  de  boukonfl;  gebruikt 

in 't  bouwen  derhuifen,  en  zo  bout.  dat  hy  dcfc  zijn   doe- d^^,,* 
ning  door  een  ^weérkeercnd  bedrijf  aanfchout  en  aanmerkt , 
en  zodanig  weet  en  aanmerkt  dat  hy  bout,  ( 't  welk  warelykfw^^*. 
is  ^meêwuflig  te  welen,  en  smedcweting  van  enig  bedrijf  i^'^alfdu^U 
hebben)  maar  dat  dit  d'eigenfchap  van  de  boukonlt,  of  van 
ecnkonltis,  die  boven  d'ervarentheit  der  ftecndragers  is  ge- 
ilde ,  en-dat  hy  in  defer  voegen  een  Boumeeller  is  y  zo  fal  hy  'c 
geen  feggen ,  dat  hy  noch  met  gefegt  heeft,  en  dat  hy  behoor- 
de te  feggen,  en 't  welk  ik  verwachtte  dathy  leggen  fou  ,  en 
welk  ik  meer  dan  te  veel  heb  willen  doen  gedenken  ,  als  ik 
hem  in  barensnoot ,  maar  met  een  vruchtelole  poging  ,  gcfien 
heb :  Zy  fal,  zeg  ik,  iets  goet ,  maar  niets  nieu  leggen*^  vermits 
wy  dit  eertijts  van  onfe  leermeefl:ers  ,  zy  van  de  hunnen ,  en , 
gelyk  ik  acht,  anderen  van  anderen,  tot  aaii  Adam  toe,  ontfaiv 
gen  hebben. 

VI.  Wyders,.  indien  hy  dit  fegt,  welke  en  hoe  grote  di^gan 

I  H  5  fullco. 


45  S  Zevende  Tegemverfingeny  en  Antmorden, 
zullen 'er  overig  zijn?  wat  zal'er  overvloejen  ?  hoe  groot  een 
^n^noiogU.  hatelijke  a  herhaling  ?  wat  een  grote  toeftel,  of  tot  de  praal ,  of 
tot  de  guighelfpeelen  ?  Waar  heen  d'onbeftandigheit  van 
'tzant,  en  de  bewegingen  van  d'aarde,  en  de  nachtgeeften , 
of  ydele  vcrfchrikkingen  ?  Wat  einde  van  defe  graving  ,  die  zo 
diep  is,  dat  zyook  niet  een  ^  zier  aan  ons  over  laat  blijven? 
Waarom  zo  verre  en  langdurige  rcifen  in  de  buitengeweften , 
verre  van  dc  finnen,  en  tullchen  de  fchaduwcn  en  fpoken?  Wat 
doen  defe  dingen  cindely  k  ,  om  de  kerk  valt  te  (lellen  ,  als  of  zy 
niet  ftaan  kon,  zo  men  niet  alles  overhoop  v/ierp  ?  Maar  waar 
toe  zo  veel  en  zo  grote  vernicv/ingen  en  verlappmgen  der  ftof- 
fen  ,  om  d'ouden  wech  te  doen ,  en  nieuwen  te  verkiefen ,  en  , 
defen  verworpen  hebbende,  d'ouden  weer  aan  te  nemen  ?  Of 
miÜchicn,  gelyk  wy  in  de  kerk ,  of  voor  de  groten  ons  anders 
moeten  dragen  dan  indefchuur  ofkoken,zijndefeplechtelyk- 
heden  der  nieuwe  gcheimeniflen  ooknieu.  Maar  heeft  hy,  de 
twijffelachtigheden  verre  wechgefonden  hebbende ,  klarelyk, 
belcheidely  k,  kortclyk,  en  dus  met  een  woort  de  waarheit  ver- 
toont, ikbou,  ik  heb  medeweting  van  defe  bouwing,  ikben 
dieshalveneen  Boumeefter? 

V I.  Eindelyk,  indien  hy  zegt  dat  huifen  te  bouwen,  der  zei- 
ver kamers ,  vertrekken ,  portalen ,  deuren ,  veinfters  ,  pylers , 
cn  d'anderc  dingen  met  de  geeft  te  voorfchikken  en  t'overleg- 
gen,  en  wyders  om  defe  dingen  te  maken  ,  over  de  timmerlie- 
den, ftccnhouwcrs,  meflelaars,laidekkers, opperlieden, en  over 
d'andcre  arbeidslieden  te  ftaan,  en  der  zeiver  werken  te  beftie- 
ren,  zodanig  't  eigen  van  de  Boumeefter  is »  dat  geheel  geen  an- 
deren dit  konnen  doen  ,  zo  fal  hy  wel  iets  nieu  ,  maar  niets  goet 
zeggen,  en  dit  noch  den  genen ,  die  't  begeren  en  niet  begeren, 
zo  het  geval  niet  iets  bewaart  en  verbergt,  ( welke  enige  toe- 
vlucht overig  is )  tot  zijn  tijt,  als  om  dit  onverfiens  aan  de  ge- 
nen ,  die  verbaaft  zijn ,  te  vertonen.  Maar  hoe  lang  heeft  men 
dit  verwacht  ?  ja  zo  ,  dat  men  gehecllyk  te  wanhopen  heeft. 

Lefie  antwooYt.  Gyv  reeft  hier,  gelyk  ik  acht,  voor  defe  uwe 
konft ,  die  gy  bemint ,  die  gy  omhelft  t ,  (ik  vergeeft  u)  die  gy 
als  uw  dochter  kuft  ;  gy  vreeftdatik  achten  fal  dat  men  haar 
by  d'oude  vodden  fal  werpen  ,  om  dat  ik  haar  aan  zo  veel  zon- 
den en  mislagen  fchuldig  heb  gemaakt ,  vermits  zy  ,  gelyk  gy 
zelfziet,  fichin  ftukken  fplijt ,  en  van  alle  zijden  overvloeit. 
Vrees  niet  j  ikbcnuw  vricnt.  Ik  fal  uw  verwachting  verwin- 
nen, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


ZevendiTegen'iverftngen^  en  Antoorden.  439 
nen,  of  zekcrlyk  bedriegen.  Ik  fal  zwijgen  en  verwachten.  Ik 
kenu  ,  en  de  rcherpfinnigheic  cn  deurfichtigheic  van  uw  ver- 
nuft. Als  gy  enige  tijt  toe  overdenken  zult  genomen  hebben  , 
en  voornamelykals  gymet  defe  uwe  getrouwe  rechtfnoer  in 
een  geheim  vertrek  te  raat  gegaan  zult  zijn ,  zo  zult  gy't  ftof  af- 
fchudden,dc  vuiligheitafwiflchen ,  en  een  gefuiverdc  en  bc- 
Ichaafde  boukonft  voor  onfe  ogen  vertonen.  Houondertufl 
fchendit,  en  hoornaar  my,  terwijl  ik  my  fpoed  opuwver- 
foek  t'antwoorden ,  en  daar  in  ik  veel  dingen  begrijp ,  die  ik  j 
omkorttewefen,  ter  vlucht  overloop ,  gelyk  de  dingen  ,  die 
de  gewelffels,  die't  openflaan  der  veinftcrs  ,  die  de  pylers, 
't  poortaal ,  cn  diergelijke  dingen  aangaan.  Maar  zie  hier  het  aP^o^nw?* 
^  Plaklchrift  van  een  nieuwe  klucht. 

of  men  de  houkonjl  weer  oprechten  kan,  )h!raT'^ 

Gy  vraagt  ten  darden,  of.  Toen  de  ^mejfelaar  aan  defe  woorden  c  ctwent^ 
gek,omen  was  ,  hebben  enigen  van  z,ijn  vrienden  ,  z.ïende  dat  d'^al  te  grote 
haatennijty  daar  afhy  getrojfen  merdy  nu  geheel  m  z.tekje  verandert 
rvas  ,  met  oeleden  dat  hy  dm  langer  op  de  graten  z.oti  tieren ,  maar  hent 
terftont  naar  de  Geneejmeefier gebracht. 

Zeker  y  ik.  dar  niets  zoodanig  van  onfe  Schrjver  vermoeden  ,  maar 
ik  z.al  alleenlyk  voortgaan  met  hier  aan  te  wiffen  hoe  naankenriglyk^hy 
hem  in  alles  gevolgt  ts.  Hy  f peelt  geheel  op  een  z^elve  wtjfe  de  rol  van 
een  rechter ,  te  weten  die  z.eer  oprecht  is ,  en  fich  z.eer  omftchtclyk^engod- 
vrnchtiglyk^wacht  van  tets  roekeloojfelyk^wtte  fprekjen ,  dewijl  hy,  na 
dat  hy  my  elfmaal verwefcn  heeft ,  alleenlyk^terom  ^  dat  ik^  het  twijfeU 
achtige  verworpen  heb ,  om't  ziekere  vaft  te  fielten  als  of  tk^grachtenge^ 
maakt  had  om  de  grontvefl  vaneen  geboti  te  leggen  ,  emdelyk^ten  twaalf- 
demaal  tot  onderjoek^van  de  TLaak  kpomt  y  en  z.egt.  X.Indten  tk^haar 
verjiaan  heb  y  gelyk  tk.warelyk.weet  dat  ik,haar  verftaan  heb  ^  en  gelyk. 
ftit  de  woorden  blijkt  i  Gy  zult  niet  (lellen ,  noch  ontkennen  ,  en 
Z^o  voort  ,  die  hy  my  toeeigent ,  tlo  heb  ikwel  tets  goet  ^  maar  niets  nieui 
1 1.  ^.^(tar  indien  ik,  op  def  ?  andere  wijfe  verftaan  heb ,  mt  de  welken  hj 
de  voorgaande  elf  z^onden  afgenomen  heeft ,  cn  die  hy  echter  kent  z.o  verre 
v^in  mijn  gehele  un  vervreemtte  wefen,  dat  hy  te  voren  y  m  de  dard^ 

af  deeling  van  z,ijn  eerftegef :hil ,  my  ingevoert  heeft ,  met  verwondering  d  T'nra^.t:, 
en  qelach  dm  van  hem  [prekende ,  Hoe  kan  dit  in  een  menfch ,  dicp^^l'^^'*^ 
wei  bv  zijn  vcrftant  is ,  komen  ?  z,o  heb  tk,  wel  tets  nieu ,  maar  niets 
gQet,  {Vts  heeft  QOitm  te  Uft eren  y  tk^z^almet  z.eggenz.o  onbefchaamt  y  z.o 


I)  C<*>nenta' 
rnn^ 


mus  tVel 
terpus 


4.40  Zevende  Tegemverpingen  \  en  Antmorden. 
achtig ,  en  7,0 groot  een  verachter  van  alle  waarheit  en  vcaarfchijnlykheit , 
r/taarz^o  onvoorfichtig  envergetelyk  geweeft  ,  dat  hj  in  eenoverbedachts 
en  denrmochte  redenering  een  en'^t  z^elve  gevoelen  dikxvijls  en  t'  eiken: 
aaniemant  verwijt,  van''t\vell^hy  beleden  heeft  m'^t  begin  van  de  zelve 
Redenering  y  dat  degeenz^elf,  aandewelk^hy  het  verweet  ^  z^odamg  af* 
f :hrikte ,  dat  hy  achtie  dat  z^ulks.  niet  aan  een  ge  font  menfch  m  de  zin  kp^ 
komen  ? 

IV  at  degef :hillen  ,  die  volgen  ,  aangaat ,  ( te  weten  ^.  4.  ƒ.  j  z,o  hy  onfe 
Sehryver  ,  als  hy  de  mcffclaar  ,  zjy  behoren  geheel  niet  ter  zaak^ ,  en  zijn 
viet  van  my ,  noch  van  de  ^  Boumeefler  opgenwrpen.  Maar  is  waar^ 
,  f  ihijneljk.  dat  zj  cerjl  van  de  ^  meffclaar  bedacht  zijn ,  op  dat  het  dewijl  hy 
niets  van  "^t  geen ,  d.it  van  de  Boiimeejier  gedaan  was  ,  darde  aanraken  % 
omzijn  onkunde  niette  veel  t"*  openbaren  y  fchijnen  zou  dat  hy  tets  meer  , 
dan  des  zelfs grarjing,  berifptc,  en  dat  onfe  Sehryver  hemook^m  dit  deel 
nagevolgtis.  II  I.  IVant  als  hy  zegt  dat  men  ^''t  denkend  ding  ver fl aan 
k(in  5  zonder  de  geeft  ,  ^t gemoed,  of't  lighaamte  verflaan  zo  ^  redeneert 
terpuu  ^^^^^         mcffelaar ,  als  hy  zegt  dat  de  geen ,  die  tn  de  boukpnfi 

c  i'iuilj(,i>hA'  geleert  is ,  niet  meereen  ^Bpumeefler  is  dm  de  mejfelaar  of ft  eendrager ,  en 
Tiemcogi.  van  hen  ver  ft  aan  kan  worden.  I  V.  Geljk^het  ook^  zekerlyk^ 

tantemmn  (ven  wanfchikkflyk^s  te  zoggen dat  het  ^dsnhend  ding  wefentlyk^ts  ^  als 
Vxf/cZj  de  geeft  niet  wefentlyk,  is,  als  de  geen ,  die  in  de  boukonft  geleert  ts ,  we- 
mtntt.  fentlyk^is ,  zonder  dat  de  ^BoHmeefter  wefenthk^ts  ,  ten  mmften  als  de 
f»  \<rw"J*7/.  naam  van. '^g€eft  zodanig  genomen  word  f  als  ik  9  volgens  gewoon  ge-» 
^plrffine''  ^^^'^^g^^^f^^  hcb  dat  ik.hem  genomen  heb.  En  het  ftrijd  met  meer 

é.rporr.  dat  het  denkend  ding  zonder  lighaam  wefemlykjs  ,  als  de  geen ,  die  in  de 
Sfalltlnl'*  boiikpnft geleert  is  ,  zonder  mefelaar ,  cf  opperman,  V.  Wjders ,  als  hy 
1  Jiuuna,  zegt  d.it,hes  met  genoech  is  dat ,  op  dat  enige  »  zelfftandigheit  ^  denkends 
jn  Si>n,tK.i.j  ^ij^j  ^  ^gy^^j  I  ii^jjr^  ^  en  geheel  '"^^  geeftelyk^geftelt  z.y ,  die  hy  alleen 
wMenu  ^  gecft  gcnoemt  wil  hebben-,  maar  dat  daarenboven  ver'üj  cht  word  dat  zy 
^  dom  een  wehkjerend  bedrijf  denkt  dat  zj  ^snkt.^  of  ^  medewetinn  van 
haardenkjng  heeft  ^  zo  doolt  hy  even  zodanige  als  de  mejfelaar,  als.hy 
zegt  dat  de  geen  ,  die  in  de  boukonft  geleert  is ,  M met  een  weerkeerend 
bedrijf  behoort  t"" overwegen  dat  hy  defe  kennis  heeft  ,  eer  hy  een  Bom- 
meefter  jvefen  kan.  Want  zeker,  hoewel"*  er  geen  Bonmeefter ,  die  niet 
dikyvijls  aangemerkt  heeft ,  of  ten  minflen  heeft  kpnnen  aanmerken ,  dat  hy 
l^ïufZT"'  ^^'""^^  ^^^'^  bomvcn  heeft ,  zo  is  eehter  kjaarblijh^lykjat  defe  aanmer- 
Uiijiauiia  hngnietvereifcht  word  om  een  Boumeefter  te  wefen:  daar  word  ook^niet 
li^Aiauru,  T^^^^  g^^^jh  ^ aanmer kjng,  of^  wehkeermg  vereifcht ,  om  de^denksnde 
\v  1'rhta  *  zelfftandigheit  boven  de  ^jiofe  te  ft  ellen.  Want  alle.eerfte  dcnkj^g^door  de 
unt."      y^^^k^     '^f^  bemerken,,  verfghilt  met  meer  van  de. tweede ,  door  de  welke 

IV  > 


O  kAüu  re- 
A-.VO 

p  Con:ctent: 
togitalivnii 

Jlexê, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


r 

II 


ZevenkTegenwerfingen,  tn  Antwoorden.  441 
voy  hemerktn  dat  wy  dit  te  voren  kmerkt  hebben,  dandefevan  de  d.ndc , 
door  de  welke      kmcrks»  d.u  wy  t  bemerkt  hebben  :  en  men  ban  Hen, 
ja  ook  met  demmfie    reden  bybrengen  ,  z.o  d\erfte  aan  ^'t  Ugha%ehk.T,..r,,. 
dmg  toegeliaan^vord,  waarom  ook  »'«  de  tweede.  Dicshalvln  ft.  Jts  "'' 
merken  dat  onfe  Schrjver  hkr  in  veel  gevareUjker  dook,  dan  de  r»efr,laar- 

want  h\ ,  mpf  hfith  ^.   a  ,     ^  /  .       .  J-'. 


want  hy    met  het^  ware,  enmeefiverftaneIjkverfM,  dat  tujfhen  dei^-m 


rent  ia 
inteliigtm 


^Ugh.w>eU^ke  en  onhghamehjk^  dingen  >s  ,  mch  te  nemen,  namehb  dat  - 
de  leSleni  denken,  en  d\erfienmet ,  enmet  een  ander  in  des  felfsplaatsZ':. 
te  pellen ,  twelk  geenfins  vjefentlji  k"»  fihijncn ,  namelyk  dat  defe  Ie. 
iten aanmerken  ,  dat z.j denke»  ,  end'anderenftdks niet  aanwerken,  doet'^iti:. 
'U  tgeen,  datmhemis,  om  te  beletten  dat  men  ldedad:l,jke  onderrchet-'^i';""'- 


d^ng  desmenfchehjkegeefis  van  '/  hghaam  verftaat.   VI.  Hy  ts  ook  min  f  öV-.ï:. 
te  verfihonen  van  dat  hy  defaak  der  heeften  voorftaat,  en  aan  hen  met  mm ,  i:t:"r 
aan  aan  (te  msnfehen,  S  denking  wil  toef chry  ven,  dan  de  rfiejfelaarvan'"f"''- 
aat  hjgepoogt  heeft  de  boukunde  met  min  aan  fich  en  fijns  oe/ijten  loet'ei.  " 
genen,  danaande  Boumeefiers.  J  J  J\- 

Emdclyk  ,  inalledmgen  blijk' k'^relyigenoech  dat  z.y  «iet  beide  op  oe. 
Itjkemiz.ew.ttwaar,  ofwaarfeh,jnelykis,  bedacht  hebben,  maaralleen. 
lykvsM  men  kon  verdichten  om  hem  gelafiert  temaken ,  en  by  de  «enen, 
die  hem  met  kenden ,  en  fich  niet  bekrennden  met  de  waar  heit  van  de  fa  ik 
naaMkettrigtijker  na  tefpeiiren,  als  geheel  onverfiandig  en  dwaas  af  t^ 
fchtlderen.  Enfeker,  de  H.fioriefchryver  van  de  mefjelaar  verhaalt  heel 
ml  van  pas,  om  des  felfs  Mie  nyt  mt  te  drukken ,  dat  hy  de  oravtn^  va» 
de-BoHmeefler,  als  eenheernjketoejlel,  verhtef,  maar  de fieLrent,door 
^^imontdekt,  endekerK,  daar  op  gehout ,  als  een  d,n\vaLeen 
belang,  verachtte;  endathy  hem  echter,  un  oorzaak  vantm  vrtem- 
fchap,  en befonderejonfl tot  hem,  bedankte,  enx.ovo,rt.  -Daarby,,nU 
beflmt  voert  hj  hem ,n,  dm mbarftende  :  Wyders,  indien  hy  dit  fecr, 
welke  en  hoe  grote  dingen  fullcn 'er  ovcria  zijn?  Watftl'er 
teloeftel'' of  r''°^S'"°°S"']-'''''''j^''=  herhaling?  wat  een  gro- 
En  Zl1.Ll         Pi^?*''  guighclfpeelen  ?     ^0  voort. 

uvveKonlt    die  gy  bemint,  die  gy  omhclft;  ik  verffeef 't  u - 

Want  dn  alles  vertoont  z.o  levendig  de  fiekte  van  de  mefelaar^dat  hee 
fchttnt  dat  geen  Dtchter  hier  toe  ms  becinameli^ker  ^ou  konnen  verdichten, 
^eker,  tts  wonder  dat  onfe  Schrjver  dn  alles  metx.o  groot  een  begeerte 
navolgt,  dat  hy ,  wat  hy  ookdoet ,  niet  bemerkt  dat  hy  dnweêrkterend 
bedmfvan  dsnkmg,  daardoor  hy  onlangs  z.eide  dat  demenfchenvande 
beenenonderfchcidcnwterden,  niet  gebruikt.  Want  war  elyk.,  hy  zou  met 


Kkk 


x.egae)t 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 
Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  [ 


442  Zevende  Tegenmrfingen ,  ej^  Antwmdcn. 
TLcggen  dat  ^er  al  te  grote  pracht  en  toejiel  der  woorden  in  mijn  gefchnften 
waren ,  2L0  hy  aanmerkte  hoe  veel  groter  toejiel  hj  maakt  om  d'enioe  twijf- 
feling ,  daar  af  ik  ge  handelt  heb ,  ik,  z^eg  niet  te  beftrijden ,  om  dat  hj  haar 
met  geen  redenen  bejïrijdj  maar  {*tz,y  aan  my  geoor looft  een  vpoort  ^  dat 
wat  ruw  is ,  te  gebruiken  om  dat  my  geen  ander  ,  dat  zj)  bequaam  ü  om  de 
fwaarheit  van  de  faakjitt  te  drukken ,  voorkoomt )  aan  te  bajfen ,  dan  ik 
«m  de  felve  voor  te  Jlellen»  Hy  zou  ook,  aan  geen  hatelijke  herhaling  ge» 
dacht  hebben^  z.o  hy  bemerkte  hoe  breed ,  overtollig  en  ydel  gef nap  hy  in 
z.ïjn  gehele  T^denering  gebruikt  heeft ,  in  welkj  einde  hy  echter  fegt  dat  hy 
Jtch  tenaerfttgt  heeft  kort  te  wefe».  iJHaar  dewijl  hy  daar  z.egt  dat  hy 
mijn  vriend  ü  ,  z,o  beveel  ik  j  om  vnndelyk  met  hem  te  handelen ,  defe 
onfe  Schryver  aan  zjjn  Overfle,  gelyk^e  mejfelaar  van  üjn  vrienden  naar 
de  Ceneesm^eHer  gebracht  wierd. 


BRIEF 


445 

BRIEF 

r  N 

RENATUS    DES-C. ARTES, 

Aan 

d'E.   VADER  DINET, 

Opper fle  ToeziejjJer  der  Jefuiten  in  Fraitkryk 

Oen  ik  onlangs  aan  d*E.  Vader  Mercennus  door  gefchrift  bekent 


Trovinfialit, 


A  maakte  dat  ik  vieriglyk  begeerde  dat  de  bRedcnermg,  die  ±bD'fcrut,u 
m  hoorde  van  d'E.  Vader  tegen  my  gelchrevcn  te  wefcn  ,  of  van 
d'E.  Vader  zelf  in  't  licht  gegeven ,  of  ten  minften  aan  my  gefon- 
den  mogt  worden  ,  om  tc  bevorderen  dat  zy ,  beneffcns  d'andere 
c  Tegenwerpingen ,  van  anderen  aan  my  gcfchreven  j  in  'c  licht  fouden  ko-  c  ot;«7w««. 
men  >  en  aan  hem  verfocht  dat  hy  pogen  zou  dit  of  van  hem  ,  of  ten  min- 
ften, omdat  ik 'tfeer  gerechtig  oordeelde,  van  uw  Eerwaerdigheic  te  ver- 
werven, kreeg  ik  van  hem  tot  antwoort ,  dathy  mijn  brief  aan  ^uw  Eer- d  Kevcremi» 
waerdigheit  overgelevert  had ,  om  gelezen  te  worden,  en  dat  hy  niet  alleen- 
lyk  aangenaam  aan  u  heeft  geweeft ,  maar  dat  gy  ook  veel  tekenen  van  bc- 
zondere  voorfichtigheit ,  beleefcheiten  ionft  tot  my  aan  hem  hebt  betoont. 
Ik  heb  dit  ook  met  de  daat  beproeft ,  om  dat^  terftont  daar  na  deze  e  Rede-  c  Dilfcn^- 
nering  aan  my  is  gefonden.  Defe  dingen  parflen  my  niet  alleenlyk  om  u  od  'c 
hooglte  tc  bedanken ,  maar  nodigen  my  ook  om  mijn  gevoelen  van  defe  Re- 
denering onbefchroomdelyk  t*openbaren  ,  en  daar  by  om  raat  in  't  voornec- 
men  mijner  lecroeffeningen  te  verfoeken.  Zeker ,  toen  ik  haar  eerft  in  mijn 
handen  kreeg ,  verblijdde  ik  my  daarom ,  als  om  een  grote  fchat.  Want 
daar  is  niets  wenfchelijker  aan  my ,  dan  dat  ik  of  de  zekerheit  mijner  gevoe- 
lens beproef,  zo  zy  miflchien  van  treffehjke  mannen  onderfocht ,  nergens 
in  vallch' bevonden  worden,  of  ten  minften  van  mijn  dolingen  vermaant 
word,  om  hen  te  verbeteren.  En  gelyk  in  welgeftelde  lighamen  zodanig 
een gemeenfchap  en overeenftemming  aller  leden  onder  malkander  is,  dat 
yder  van  hen  niet  alleenlyk  zijn  eige  krachten  gebruikt,  maar  dat  'cr  ook 
yoornamelyk  zekere  gemene  fterkte  en  kracht  van  't  geheel  is ,  die  by  yder 
lid  koomt ,  terwijl  het  werkt ;  zo  meende  ik  ook,  wetende  hoe  eng  een  ver- 
ccnigingder  gemoeden  ,  gemenelyk  tuilchcn  u  allen  is  ,  de  Redenering  niet 
van  een  enig  E.  Vader,  maar  een  gerechtig  en  naaukeurig  oordeel  van  'c 
geheel  f  Gebroederfchap ,  zo  veel  mijn  gevoelens  aangaat,  te  hebben,  f^.,^,-^^^ 
Maar  nadat  ik  die  gelezen  had,  wierd  ik  geheel  verbaaïtj  en  ik  bekende  * 
dat  ik  heel  anders  daar  af  moeft  geloven.  Want  zeker,  indien  zy  van  eeii 
Schry  ver  was  gekomen ,  die  van  een  felve  geeft,  als  uw  geheel  Gebioeder- 
fchnp ,  beftiert  wierd ,  zo  zou  'er  meer ,  of  ten  minften  niet  minder  gulhar- 
ligheit ,  lankmoedigheit  en  zedigheit  in  blijken  ,  dan  in  de  fchriften  der  be- 
zondere  lieden,  die  van  dele  zaak  gefchreven  hebben.  Maar  in  tegendeel, 

L\kk  2  indien 


^144       Brief vm    R.  Des-CartES 

iO>'](i}io»es.  indien 7.y  mee dc  ^ Tegen wsrpiiigen  der  andercii tegen  mijn  ''Bedenkingen 
u^lu"'*'  vergeleken  word,  zozalyder  geloven  d;u  de  voorgaanden  c<er  van  geeltc- 
lijkc  lieden  zijn  gemaakt  j  maar  dat  defe  mee  zo  grote  bittcrheic  is  gelchre- 
ven,  datzy  ook  niet  aan  een  onbeampt  menfch,  en  door  geen  bclbnderc 
belofcen  meer ,  dan  d'andere  menfchen  ,  ter  deucht  aangeprikkelt ,  betame- 
lyk  kin»  wefen.  Men  zou  ook  zijn  liefde  tot  God ,  en  vierige  begeerte  van 
eirimiyU  deszeUs  roem  uit  te  breiden  ,  zien  :  maar  in  tegendeel  j  de  cbeginfelen  , 
tTnV''    "'^     welken  ik  dGods  wefentlykheit ,  e  en  d'onderfcheiding  der  menfche- 
tT)'ift'in(Iio  lijkeziel  van*t  lighaam  f"afgeleid  heb,  worden  daarin,  met  grote  vlijt, 
itni'  en  nacrfligheit ,  tegen  de  reden  en  waarheit ,  met  g  valfche  achtbaarheit  en 
mx  k  cordore,  h  verdhchtfelcn  belircden.  Men  zou  ook  zijn  gelcertheit ,  reden'en  vernuft 
t^'j/a'J^uto  bemerken.    Maar  indien  wy  miflchien  niet  zijn  kennis  van  de  Latynfche 
rtr^.      "'taal,  gelykdie  eertijtsook  by'tflechte  volk  te  Romen  was,  vooreeleerr- 
h  f;>w«/<r.  heit  achten  ^  ZO  heb  ik  *er  geheel  geen  geleerheit ,  noch  ook  geen  redene- 
ring, dieniet  onwettigof  valfchwas,  en  daar  by  ook  geen  fcherpfinnig- 
heir  gevonden,  die  niet  beter  aan  een  meiïelaar,  dan  aan  een  jefuitfche 
Vader paih  Ik  verfwijg  de  voorfichtigheit ,  en  d'andere  deuchden  ,  die, 
UW.-M,    hoewel  zyinuw  >  Gcbroederfchap  uitmunten,  echter  niet  in  defe  kRede- 
Diffcrutio  blijken,  noch  geen,  ja  ook  niet  deminfte,  reuk  vanzich  daar  in 

overgcdort  hebben.    Maar  ten  minften  zou  d'eerbiedigheic  tot  de.  waar- 
]Npt4.       hek,  de  goetheit  en  oprechtigheit  Wijken :  in  tegendeel,  uit  'd'Aantee- 
HdCflwvu/rfw.  keningen,  die  ik  daar  aan  gevoegt  heb  ,  blijkx  dat  men  geen  mlaftering., 
die  verder  van  alle  fchijn  van  waarheit  vervreemtis,  verdichten  kan ,  dan 
defe  gehele,  die  hy  mydaar  in  verwijt.  En  dieshalven  ,  gelyk.  een  grote 
ftrijdigheit  van -een  enig  deel  tegen  de  gemene  regel  van  *t  gehele  lighaam 
aanwijddat  dit  deel  vaneen  ziekte,  dieaanfich  eigen  is,  gepijnigt  word; 
20  blijkt  ook  klarelyk  uitde  Redenering  van  d'E.  Vader ,  dathy  diegefont- 
hEx!J}ere^'  heit  niet  geniet,  die  in  uw  overig  lighaam  n  wefentlyk  is.  Wy  achten 
't  hooft  i  of  de  gehele  menfch  hierom  niet  te  minder,  om  dat  milTchien 
enige  quade  vochtigheden,  tegen  zijn  wil ,  of  zonder  fchult,  naar  de  hand 
of  voet  toevloeien:  maar  integendeel ,  wy  hebben  zijn  ftantvaftigheic  en 
deucht  in  achting,  als  hy  niet  weigert  dc  pijn  van  dc,  genefing.re  lijden. 
Niemant  heeft  ooit  C.  Marius  veracht ,  om  dat  hy  bulten  en  knobbels  aan 
de  benen  had  ^  maar  hy  word  dikwijls  niet  min  geprefon ,  om  dat  hy 
ftantvalfelyk  leed  darmen  in  zijn  een  been  fneeden  kerfde,  alsem  zijn  ze- 
ven Burgermeellerfchappen  ,  en  veelheic  der  verwinnigen  ,  die  hy  op  de 
vynnden  behaalde.  Zo  ook,  dewijl  ik  weet  met  hoe  godvruchtige  cn  va- 
trTnlftrta'  derlijke  gcncgentheit  gy  alle  d'uwen  geleid,  hoe  defe  oRedenermg  erger 
i»".  aan  my  Ichijnt,  hoe  ik  uw  oprechtigheit  en  voorfichtigheit  hoger  acht^ 

om  datgy  haar  aan  my  hebt  willen  zenden:  cn  zo  veel  te  hoger  eer  en 
\>Sf,(icuv.  j^cht  ik  uw  geheel  i' Gcbroederfchap.  Maar  om  dat  d'E.  Vader  zelf  zijn 
Redenering  gegeven  heeft,  op  datzy  aan  my  gefonden  zou  worden  ,  zo 
fal  ik,  onmiet  te  fchijnen  roekelooffelyk  t'oordelen  dat  hy  dit  niet  gewil' 
liglyk  ged.ian  heeft,  verhalen  wat  my  aandrijft  om  dit  te  geloven,  en 
daar  by  alle't  geen  ,  dat  tot  nocii  toe  tudchen  hem  en  my  voorgevallen 
is.  Hy  heeftal  tevoren,  in't  zeftienhondertenveertigfte  jaar,  tegen  my 
aJü^u^'"  q  Verhandelingen  van  de  gefïchtkundige  dingen  gefchrcven ,  diehy. 


Am  ie  Vilder    D  i  n  n  T.  44  f 

heeft  vooraclefeii,  en  ook  aan  hen  gegeven  ,  op  dat  zy  die  zouden  uitfchrij- 
ven  •  miflïhien  niec  aan  allen,  want  dat  wcec  ik  mee  j  ten  minften  aan 
enieên    te  weten  ,  gelyk  gelooffelyk  is,  aan  de  genen  ,  die  hy  liefll  had  , 
en  dien  hy  meell  betroudej  want  hoewel  ik  van  een  ,  in  welks  handen  zy 
sefien  waren  ,  een  affchrift  dcê  verloeken  ,  zo  kon  men  'c  echter  niet 
verwerven.  Sedert  heefc  hy  a  Stelhngen  daar  af  uitgegeven,  die  hy  drie  aTr^j.m«- 
daeen  lan^,  in  uw  vergadering  te  Parijs,  met  grote  pracht  en  toeftel 
onder  't  volk  heeft  verfpreid  ,  daar  hy  ook  wel  van  enige  andere  dm- 
een    maar  voornamelyk  van  mijn  b gevoelens,  getwiftreedent ,  en  veel^W-. 
verwinningen  op  my  behaalt  heeft  ,  en  zeker  met  weinig  moeite  ,  als 
opeen,  die  niet  tegenwoordig  was.  ]a  ik  heb  ook  een  cwoordenanjt^^/^''-"-» 
of  voorreden  defer  twiftingen  gciien ,  in  't  begin  verhaalt,  en  van  d  E. 
Vader  met  grote  naerftigheit  gemaakt  ,  m  de  welke  geheellyk  nergens 
af  eehandelt  word,  dan  van  my  te  belbijden ;  en  echter  wierd  daar  m 
niet  een  woort ,  als'c  mijn,  beftrafc,  'c  welk  ik  ooit  gefchrcven  of  ge- 
dacht had,  en 't  welk  niet  zo  opentlyk  ongerijmc  is,  dat  het  met  meer, 
dan  't  ceen  ,  dat  hy  in  die  Redenering  my  opgedicht  heeft  ,  aan  een- 
menfch ,  die  «efont  van  harflenen  is  ,  in  de  zin  kan  komen  j  gelyk  ik 
toen  in  d  d'Aanteekeningen  ,  daar  op  gemaakt  ,   en  aan  de  Scliryver  ,  ^^^/''^"^ 
als  aan  een  bcfonder  man  gefonden. ,   vermits  ik  toen  noch  met  wift 
dat  hy  een  der  Jefuiten  was  ,  verklaart  heb.    Hy  zeidc  m  zijn  o  SteL-c^"'-»» 
linden  niet  alleenlyk  dat  enigen  van  mija  gevoelens  valfch  zijn,  'cwelk 
wa'ïelvk  yder  doen  kan  ,   infondcrheic  zo  hy  redenen  heeft  om  dit  re- 
bewijfen  :    maar  hy  ,  volgens  zijn  gewone  oprechtigheic  ,  veranderde 
ook  de  betekeniflen  van  enige  woorden  ,  gelyk  (om  een  yoorbeelc  by 
te  brengen)  hy  gaf  aan  de  hoek,  die  toe  noch  toe  van  de  ƒ  Gefichtkua- f  W.,.. 
dicen  trr^Biii  genoemt  heefc  geweelt ,  de  naanr  van  angnlm  ^fraBvo^ 
riK    met  eehjkefchranderheic,  als  hy  in  zijn  s  Redenering  zegt  by  tli^- sO/'/,«. 
ha-'m  't  eeen  te  veiftaan ,  dat  denkt,  cn  by  ziel'c  geen,  dat  uitgeftrekt 
is  "en  door  middel  van  defc  konll  heeft  hy  enigen  van  de  dingen  ,  die 
ik'aevondcn  heb,  met  woorden  ,  zeer  verlcheidcn  van  de  mijnen,  als- 
de  zijnen     voortgebracht ,  en  my  bellraft ,  als  of  daar  af  iets ,  dat  ge- 
heel wanfchikkelvk  was,  gevoelde.    Zo  haall  als  ik  hier  af  bericht  was, 
fchreef  ik  brieven  aan  d'E.  Vader,  overfle  van.  dat  kloolter,  in  de  wel- 
ken ikvcrfocht,  dut,  dewijl  mijn  gevoelens  waerdig  geacht  waren  om 
daar  opentlyï  wederlegt  te  worden ,  by  my  ooi  niet  onwacrdtg  :[ou  acuten , 
om  deje  hwederlczgingen  aan  my  y  die  ookonder  uw  Iccrlinri^en  gctch  k^on  wor-  h^DlJTtrft^ 
dcny  te  "enden.  Ik  voegde 'er  noch  veel  andere  dingen  by  ,  door  de  wcl-f"^ 
ken  ik    zo  my  dacht,  dit  behoorde  te  verwerven  j  gelyk  onder  anderen  , 
dit  ik  veel  liever  van  dauwen,  dan  van  enige  anderen ,  ondcrwcjen  wilden 
worden,  omdat  ik.  uy  als  noch  mijn  Iccrmeejlcrs  y  en  d'cnige  onder  wij  fen 
nanmiinTchclejeiichty  tenhoogjlcn  eer  y  cn  m  hoge  achting  hou  y  cn  dat  i^K^ 
'iiitdritkkchk  in  de  i  Redenering  vant  Beleed ,  op  de  k  vijjcn:(evcntigjle  -ijde  i  "Difcrnrrdt 
•ocrfochM  dat  ^^y  vch  :;ouden  verent iva ar digen  om  my  van  de  dolingen  ,  die  ^^H^';^;^ 
Zinmiinfchriften  :touden  vinden  y  tcvermanen,  en  dat  tk,my  l^cretdheb 
hllnntom  hen  te  verbeteren  y  dat  ik.niet  achtte  dat' er  iemant,  voornamelyk.dte  dt  5  j  zijde 
óelZenis  vamen geeftely Inleven  doct^y  wejen  ^0//,  dinny  >  mmijnafweefgny 
■'  l\k  k  5,  Itcvcf- 


44^       Brief vm    R.  Des-Cartes 

liever  l>y  anderen  van  dolin^i  ^ou  willen  veroordelen ,  dan  aan  my  ^elfmijndo- 
hnrrcn  aanmj^^en,  ten  rmnjien  van  wdkj  liefde  tot  :(ijnt7aaflen  het  my  niet 
vry  :ioujtaan  te  twi]ffclen.  Op  *c  welk  niet  d'É.  Vader ,  Overfte  van't  Kloo- 

a  Tr,i^.*f;M.  ücr ,  maar  d'E.  Vader  zelf  in 't  begin  geantwoort  heeft,  dat  hy  zijn  aHan- 
Qclingen,  of  redenen,  door  de  welken  hymijn  gevoelens  beftreed ,  aan 
my  zenden  zou  j  en  een  weinig  daar  na  hebben  enige  Vaders  van*c  zelve 

b  i^ocHuu  i,  Gcbroederfchap  in  zijn  naam  het  zelve  binnen  zes  maanden  belooft :  mif- 
^'''"'^■'^'•''^  '^'^\'^icnoTnd.iixY  ^  dewijl zydefec Handelingen  nier  goetkenden  ,  (  wantzy 
bekenden  opentlyk  dat  zy  van't  geen,  dat  hy  tegen  my  opgenomen  had, 
niet  meêwurtig  waren  )  defe  tijt  verzochten  om  hen  te  verbeteren.  Ik 
kreeg  eindelyk  een  brief  van  d'E.  Vader,  niet  alleenlyk  met  zijnhant  ee- 
fchreven  ,  maar  ook  met  het  gemene  zegel  van  't  gehele  Gebroederfchap 
bezegelt,  op  dat  ten  leftcn  blijken  zou  dat  hy  met  believen  zijner  Overllen 
fchrccf.  Hy  rchreefdaar  Hl  I  ģ.  r.r^rr  ,  Overjle  van  V  Gebroeders 
Jchap  y  aan  hem  bevolen  had  dat ,  deunjl  de  brief,  dte  il^  aan  d'Overfie  ^e- 
(chrevenhady  voornamelyl^hcm  betrof  y  hy  daar  op  :^ou  antwoorden  y  en  de -re- 
den  van  T^^ijn  voomecmen  en  bedrijf  openbaren.  \  1.  Dat  hy  a^cen  eige  o  f  bedon- 
der efrijt  teren  7Jiijn^^evoele7ïf  aanvi7igy  en  7uct  aanva7i^en  :(du.  \U.\>at 
mc7i  zijn  on leunde  7nocft  toefchrijvcn  dathy  niet  vol^em't  ver:{cck  {cdaan 
had  y  't  welkjiopdevijfenfeventirjle  :^iidc  van7nijn  Be/eed  vooYFeJïélt  heb  y 
ojn  dat  hy  't  Bcked  riict  ^ele^en  had.  I  V.  Dat  hy  y     veel  mijn  Aanteekc7iin' 

tl  ProUif^o,  nn  op  -ijn  d  Voorjhel  of  Proefjhik  aanjraat ,  niet  anders  daar  by  :^ou  voeden  , 
jan't^^ceny  dat  hy  over  lan^e  tijt  j^;e:^ert  had  y  en  dat  hy  ge  fchreven  :(ou  heb- 
ben ,  indien  :{ijn  vrienden  he7n  niet  anders  hadden  geraden  y  dat  is  geheel 
mets,  om  dathy  te  voren  niets  gezegthad,  dan  alleenlyk  dathy  de  rede- 
nen ,  dic  hy  tegen  my  had ,  zenden  zou ;  in  voegen  dat  hy  door  defe  woor- 
den alleenlyk  verklaarde  dat  hy  hen  nooit  zou  zenden  ,  om  dat  zijn  vrien- 
den hen  zulks  ontrieden.  Hoewel  uit  alle  defe  dingen  klarelyk  bleek  dat  hy 
.vaneen  zeer  grote  begeerte,  omquaat  van  my  te  fpreken  ,  brandde,  dat 
Hy  dic  uit  eige  brant,  en  met  met  toeftemming  der  andere  Vaders  van 
tS^ntm,  «  cCjebroederfchap  ,  had  aangevangen  ,  en  dieshalven  vaneen  andere 
geeft  dan  gy,  gedreven  wicrd  ,  en  voorts  dat  hy  niet  min  begeerde,  dan 
dat  ik  'tgeen  zou  zien,  'twelk  hy  tegcnmy  fchreef,  en  hoewel  my  ook 
.dacht  dat  'et  betamelyk  voor  een  geeftelyk  man  was ,  met  de  welk  ik  nooit 
vyanrfchap,  ja  ook  nooit  kennis  had  gehad,  zo  opentlvk,  voorvder 


en 


zo  baldadiglykquaatvanmy  tefpreken,  en  geen  andere  ontfchuldi^ing  tc 
.f7)A';..n^.  hebben,  dan  te  zeggen  dat  hy  mijn  fRcdcnering  van 't  Beleed  nietgelefen 
/uA/.;W..  heeft  j  en  hoe  waar  dit  IS,  Wijkt  klarelyk  hier  uit ,  dathy  enige  mak.i  mijn 
An^lylïs,  of  Ontknoping,  zo  in  zijn  s  Stellingen ,  alsinzim  hProefftuk , 
hiroluj.o.  .ofVoorfpe  benfpt  heeft,  fchoon  ik  nert^ens  daar  af  gchandelt ,  ja  ook  de 
•  .  .  "aam  Anaiyfeos,  of  van  Ontknoping,  niet  gcfchrevcn  heb,  behalven  in 
\^'j^'j2i'i^^^  Beleed,  't  welk  hy  verdicht  nooit  gelefen  tc  heb- 

«-ben:  zo  zag  ik  echter  dit  alle>gacrne  deur  de  vinjzers,  om  dat  hy  beloofde 
dat  hy  voortaan  ruften  zou.  Ik  was  geenfins  verwondert  v:in  dac  d'E.  Vader, 
•Overftevan  dat  Kloofter,  niets  ftrengcr  voor  d'eerftemnal  tegen  hem  bc- 
lloreu  heeft,  dan  dat  hy  zelfde  reden  van  zijn  bedrijf  aan  my  zou  openba- 
ren, en  dus  niet  bedektelyk  belijden  dat  hy  niets  van  *t  geen ,  dat  hy  in  zi)ti 

^Scellin- 


Aan  dè  E>  Vader  D  i  n  e  t.  447 

t>  Snellingen,  b  Twilh-edenering  en  c  Handelingen  mee  grote  pranl  tegen  my  a  n.r.s. 
bygebi-acht  had  ,  verantwoorden  kon  ,  en  dac  hy  niets  hnd  ,  't  welk  op  ■> 
d  d'Aanteekcningen  ,  die  ik  tegen  znn  ^  Woordenltrijc  had  gefchreven  , 
antwoorden  kon.  Maarzeker,  ik  ben  hier  af  verwondert,  dat  defe  E.  Va- e  Ï^/IL-. 
der  van  zo  grote  begeerte  om  my  te  tergen  hecit  gebrand  ,  dat ,  hoewel 
defe  eerfte  fchermutlel  zo  weinig  gelukkig  aan  hem  heeft  ge  wccfl ,  en  hoe^ 
wel,  federt  dat hy  belooft  had hy  geen  eige  of  befondere  Itrijt  reocn  mijn 
gevoelens  zou  aanvangen  3  niets  meu  tiiiichenmy  en  hem,  ofniemant  an- 
ders uit  d'iiwen  voorgevallen  is  ,  hy  echter  daar  na  zijn  ^  Redenering  ge-  ioijiruij,, 
fchreven  heeft.  Want  zeker,  indien  daar  in  geen  eige  of  befondere 'itrijc 
tegen  mijn  gevoelens  begrepen  is  ,  zo  weet  ik  niet  wat  het  is  tegen  iemants 
gevoelen  Ib-ijden  :  'c  en  zy  hy  mifïchien  fich  hier  mee  wil  verontlchuldigen, 
dathy  warelyk  niet  mijn  gevoelens  beftrijd,  maar  anderen ,  dieheelVpo- 
reloos  zijn  ,  endiehy  my  uit  iaffering  opdicht^  of  ook  hier  mee,  dat'hy 
verhoopte  dat  zy  niet  in  mijn  handen  zou  komen.   Want  zeker,  iiitdef^iji 
blijkt  dat  zy  niet  met  dit  voorneemenen  oogwit  gefchreven  is ,  ombyde 

Tegenwerpingen  ,  tegen  mijn    bedenkingen  gemaakt,  gevoegt  re  wor-c,'f^^M7'W 
den  :  en  dit  blijkt  ook  uit  dde  andere  ü-iandelingen  ,  die  hy  niet  wilde  dat 
ikzien  zou  5  want  wat  kan.daar  in  erger ,  dan  in  defe   Redenering  ,  wefen?  TTm/futtu, 
Eindelyk ,  het  blijkt  ook  uic  zijn  wonderlijke  ffoutheit  van  my  gevoelens  opk  rDtf^crum. 
te  dichten  ,  die  zeer  verfcheiden  van  de  mijnen  zijn  :  want  hy  zou  geen  zo- 
grote  ftoutheit  gebruikt  hebben  ,  zo  hy  geacht  had  dnt  ik  dit  ooit  opentlyk- 
aan  hem  verwijten  zou.  En  dieshalven  heb  ik  niet  hem,  maar't  geheel- 
Gebroederfchap ,  enu  ten  hoogflen  te  bedanken  ,  gclyk  ik  ook  doe  :  en  ik 
wilde  dat  defe  eelegentheit,  hoedanig  zy  ook  is,  die  nu  aan  my  "cgevcn 
word,  van  dankte  bewijfen  ,  eer  met  veinflng  en  bedekking  van  zi"jn  lafter^ 
en  fmaat  tegen  my,  dan  met  enige  wraak,  verzelt  mogr  w-efenj-  op  dac 
nietfchijnen  zou  dat  ik  dit  om  mijnent  wil  dc^,  't  welk  warelyk  nier  ge- 
fchieden  zou  ,  zo  ik  ook  niet  achtte  dat  dit  tot  lof  van  l't  Gebroederfchap ,  1  Socieuu, 
cnvan  u,  en  tot  ontdekking  en  verklaring  der  waarheden  ,  die  nut  zijn  om 
geweten  te  worden ,  dienitig  was.  Maar  dewijl  d'E.  Vader  de  «"  Wiskunft ^f^tiufis. 
leert  in  uw  «Vergadering  te  Parijs,  die  als  d'ccrlfcen  voornaamlte  van  de"  OiUiium, 
gehele  werrelt  aangefchout  mag  worden ,  en  dewijl  de  »  WiskunO:  een  p  ver^  o  Jiutimfis, 
mogen  is,  't  weik,  zo  men  zegt,  ik  voornamelyk  gebruik,  dieshalven  ,  P 
gelyk'erin  uw  geheel  «i  Gebroederfdiap  niemant  is,  die  door  zijn  iicht- <\  SvciitM^ . 
baarheic  meer  vermogen  zou  om  mijn  gevoelens  te  belhijden  ,  zois'erook 
niemant,  welks  dolingen ,  in  defe  zaak  begaan  ,  lichtelijker  aan  u  allen  toe- 
gefchreven  zouden  worden ,  indien  ik  daar  af  zweeg.  Want  veel  overreden 
fich  zeiven  dat  hy  alleen  uit  uw  geheel  lighaam  verkofcn  is,  om  van  't  mij- 
ne t'oordclen  ,  en  dat  zy  dieshalven  van  defe  zaak  niet  min  hem  alleen  ,  dan  - 
u  allen,  te  zamen  genomen  ,  behoorden  re  geloven  ,  en  dat  zy  niet  anders 
vanu,  dan  van  hem,  hadden  t'oordelen.    'Wyders,  hy  isecn  raatgevolgr, 
die ,  hoewel  hy  zeer  krachtig  is  om  de  kennis  der  waarheit  voor  een  tijt  lang. 
te  beletten  ,  en  te  vertragen ,  echter  niet  genoech  is  om  haar  geheel  te  ver- 
drukken ,  en  die,  als  zy  eindelyk  ontdekt  wierd,  niet  tot  eeraanuftrekr 
ken  zou.  Want  hy  heeft  niet  gepoogt  mijn  gevoelens  met  redenen  te  we- 
derleggen ,  maar  anderen,  zeer  wanfchikkelyk  en  ongerijmt,  byna  met 

mijn 


44-8       Brief vm  R.  Des-Cartes 

mijn  woorden  uitgcfproken  ,  in  plaats  van  de  mijnen ,  voorgeftelt ,  en ,  als 
weerlegging  onwaerdig,  belacht.  Door  welke  lift  hy  lichtelyk  alle  de  genen, 
die  my  niet  kennen,  en  mijn  fchriften  niet  gefien  hebben  afweerenzou  vati 
hen  tc  lezen  j  en  ook  de  genen ,  die  hen  wel  hebben  gefien ,  maar  hen  noch 
niet  gcnocch  verftaan ,  dat  is,  hyzou  byna  alle  de  genen,  die  hen  gefien 
hebben ,  aftrekken  van  hen  verder  t'onderfoeken ;  want  zy  zouden  noic 
a  S  (iff.K.    hebben  vermoed  dat  een  geeftelyk  man ,  voornamelyk  uit  uw  «  Gebroeder- 
b  o.'tumcu  Ichap ,  zo  vrymocdiglyk  gevoelens ,  die  warelyk  de  mijnen  niet  zijn,  voor 
de  mijnen  voorftellen    en  als  de  mijnen  bclachen  zou.  Én  dit  zou  'er  noch 
c'Diff.r'.atio.  vecl  toc  geholpen  hebben,  dat  hy  zijn  «Redenering  niet  opentlyk  voor  al- 
len 3  maar  allecnlyk  in't  befondervoor  zijn  vrienden  las:  want  duszou  hy 
iXFuTuenta.  Hchcclyk  vcrhocd  hebben  dat  enigen  van  de  genen ,  die  zijn  verdichtfelcii 
konden  kennen  ,  defe  Redenering  gefien  hadden  :   en  d'anderen  zouden 
dieshalvcn  hem  te  meer  gelooft  hebben,  omdatzy  zouden  denken  dat  hy 
haar  niet  in  't  licht  wikie  brengen  ,  om  mijn  achting  niet  te  quetfen  ,  en  om 
dat  hy  mijn  vrient  was.  Zy  zou  ondertuflchen  van  genoech  menfchen  gele- 
cXoHe^iif"*  zen  worden;  want  indien  hy  alleenlykaan  uwinedegenoten  ,  in  uwe  ver- 
gadering te  Parijs ,  'tgeen,  dat  hy  verhoopte  ,  dieisgemaakt  had,  zo  zou 
f  SociciM^    tilt  felvc  gevoelen  lichtelyk  van  hier  tot  alle  d'anderen  van  uw  f  Gcbroeder- 
icbap  j  in  de  hele  werrelt  verfpreid  >  overgelopen  hebben  ,  en  van  hen  ook 
byna  tot  nllc  d'andere  menfchen  ,  die  d'achibaarheit  van  uw  Gebroederfchap 
geloven  zouden.  En  zeker,  ik  zou  my  niet  verwonderen  ,  zo  dit  gebeurt 
tuaa,  ^y35^  \v^ant  dewijl  d'uwcu  altijt ,  yder  metzyn  eiges  leeroeffeningen  ,  feer 
befichzijn,  zo  is't  niet  mogelyk  dat  yder  alle  nieuwe  boeken  onderzoekt, 
die  dagelyks  in  groot  getal  in  't  licht  komen  ;  maar  ik  geloof  dat  men  't  oor- 
deel van  de  geen  verwacht ,  die  d'eerfte  uit  het  Gebroederfchap  aanvangt 
enig  boek  te  lezen ,  en  dat,  naar  dat  hy  daar  af  oordeelt ,  d'anderen  namaals 
dat  ook  lezen  »  of  zich  daar  af  onthouden.  My  dunkt  dat  ik  alrcê  een  proef 
!l7'S/Ï!ïoT;»  ^^^^^  af  gehad  heb  in  zekere  Handeling  van  de  Verhevelingen  3  die  ik  uitge- 
i  'i'hiiojeph'ia.  g^ven  heb  :  wanc  dewijl  zy  een  deel  van  de  i  Wijsbegeerte  begrijpt ,  dar , 
'  zo  ik  my  nier  grotelyks  bedrieg ,  daar  in  naaukeuriglijker  cn  warelijker  ver- 
klaart word  ,  dan  in  enige  gelchriften  der  anderen ,  zo  acht  ikdat'er  geen 
l  T/*/'<*rï' '*  2"'^^'"'^  oorfaak  is  >  om  de  welken  de  k  Wijsbegerigen ,  die  jarelyks  in  yder 
"  "  ***   vanuwvergaderlngendel  Verhevelingen  lezen  en  onderwijzen,  haarvoor- 
bygaan ,  dan  om  dat  zy ,  de  vall'che  oordelen  van  d'E.  Vader  tegen  my  ge- 
lovende ,  haar  millchién  noic  gelezen  hebben.  Doch  zo  lang  als  hy  allecnlyk 
u  ^uJ!h%>*  ^^^^^  dingen  uit  de  mynen ,  die  tor  de Natuurkunde  of  "Wiskunde  behoor- 
""*  den,  beltreden  heeft ,  heb  ik  my  weinig  daar  mee  bemoeit  j  maar  dewijl 
aDtfirutio.  hy  in  zijn  0  Redenering  aangevangen  heeft  defe  p  overnatuurkundige  begin- 
^LtThVua  fclen,  door  welkers  hulp  ikq Gods  wezentlykheit,  ende  rdadelyke  onder- 
^  'd1,  Ixf^'  fcheiding  der  menfchelijke  ziel  van  't  lighaam  betoogt  heb  ,  om  te  werpen  , 
niet  m.et  redenen  ,  maar  met  lalleringen  ,  zo  is  de  kennis  dezer  waarheden 
vsu  ZO  groot  gcwicht ,  dat  aan  niemant»  die  vroom  en  oprecht  is  >  misha- 
n.tM'„m!!T  gen  kan  dat  ik 't  geen,  't  welk  ik  daar  afgefchrcven  heb ,  naar  mijn  vermo- 
ro>porf.       gen  voorfpicck.  Ik  fal  dit  met  weinig  moeiten  doen  j  want  dewijl  hy  my 
du.  jjjgj.  anders ,  dan  s  d'al  te  grote  twijffcling  ,  tegengeworpen  heeft  ,  zo  is  't , 
om  tc  tonen  hoe  ongcrechriglyk  hy  haar  aan  my  opdicht ,  niet  nodig  dat  ik 


Aan  de     Vader  D  i  n  e  t. 


449 


alledeplaatfen  mijner  a  Bedenkingen  verhaal,  iade  walken  ik  haar  naar-  3  'Mcdiia- 
fliglyk,  en,  zo  ik  my  niet  bedrieg ,  naaukcuriglijker  dan  iemanc  anders, 
diens  fchrifcen  w/  hebben,  wedeilegt  en  wechgenomen  heb.  Maar*tis 
genoech,  als  ik  flechs  hec  geen  verhaal,  'twelkik  uitdrukkelyk  in 't  begin 
van  mijn  b Antwoorden  op  de  darde  Tegenwerpingen,  gefchreven  heb j '^'/f""'^* 
namelykdatikgeen  redenen  van  te  rwijfïelen  voorgellelc  heb ,  met  die  ge- ^t'/^"** 
merk ,  dat  ik  hen  zou  doen  aanneemen ,  maar  in  tegendeel ,  om  hen  te  we- 
derleggen,  geheel  op  een  zelve  wijfe  als  de  fchrijvers  der  geneesmiddelen 
defiekten  befchrijven  ,  daaraf  zy  de  middel  van  te  genefen  willen  onder- 
wijfen.  Wie  heeft  dan  ooit  zo  Hout  en  onbefciiaanu  m  te  lafteren  geweeft, 
dat  hy  Hippocrates  of  Galenus  befchuldigdc ,  omdat  zy  d'oorlaken ,  uit 
dew^elken  dc  ziekten  gemenelyk  fpruiten,  verklaren,  en  dat  hy  daar  uit 
dart  befluiten  dat  zy  niets  anders  leren ,  dan  de  middel  en  't  beleed  van 
ziekte  wefen  ?  Zeker,  degenen,  die  weten  dat  in  dele  E.  Vader  zo  grooc 
een  ftoutheit  heeft  geweelt  ,  zullen  fichnict  lichielyk  overreden  dat  hyin 
defezaak  allcenlyi^z,i)n  eige  en  bclbndere  raat  heeft  gebruikt,  zo  ik  zelf 
Ziulksniet  getuigde,  en  bekentmaakte  hoe  dedingen,  die  hy  tevoren  te- 
gen my  gcCchrcven  had ,  niet  van  d'uwcn  goetgekentziju  ,  en  dat  defe  zijn 
lefte  c  Redenering  door  uw  gebied  aan  my  gelcwiden  is  :  en  dewijl  ik  dic^  Dtf^ruu*. 
aergens  bequamelijker  kon  doen  ,  dan  in  dele  brief,  zo  achtte  ik  niet  on- 
gevoegelyk  te  wefen  te  bevorderen  dat  hy,  beneffens  mijn  J  Aanteekenin- 
gen  op  de  Redenering  ,  in  't  licht  zou  komen.  J^r"'"" 

En  op  dat  ik  ook  daar  uit  enige  vrucht  mogt  verkrijgen  ,  zo  zal  ik  hier 
iets  van  de  c  Wijsbegeerte  zeggen  ,  die  ikbefchrijf ,  en  die  ik,  zo 'er  geen  '*'^'V»- 
verhindering  voorkoomt  ,  na  verloop  van  een  of  twee  laren  ,  meen  in^""*' 
't  licht  te  brengen.  Toenik,  in  't  zeltienhondertzevenendartigfte  jaar ,  e- 
nige  f  Proeven  daaraf  uitgaf ,  zo  heb  ik  alle  vlijt  en  naerlligheit  aangewent  Z'^?""^"'''* 
om  de  nijt  te  fchuwen ,  die  ik  bemerkte  dat  my ,  fchoon  onverdicjit ,  bo- 
ven't  hooft  hing.    Dit  was  d'oorfaak ,  om  de  welke  ik  mijn  naam  niet 
voor  defe  Proeven  wilde  ftcllen,  aiet  (gelyk  miflchien  fommigen  zullen 
achten)  om  dat  ik  my  niet  op  de  redenen,  daar  in  begrepen  ,  vertrou- 
de ,  of  my  daar  af  fchaamde  :  en  dit  was  ook  d'oorfaak  ,  om  de  welke 
ik  ,  met  uitgedrukte  woorden,  in  mijn  g Redenering  van't  Beleed,  op P'^'/"-""''» 
de  zesenfeftigfte  zijde  ,  verklaarde  dat  ik  niet  gefint  was  mijn  Wijsbegeer-  ^J*'^^"'"'* 
te ,  terwijl  ik  leefde  ,  in  't  licht  te  brengen.  Ik  zou  noch  in  dit  voorneemen 
blijven,  zo,  gelyk  ik  verhoopte,  en  de  reden  vereiichte  >  die  my ,  ren  min- 
ften  ten  deel  van  nijd  verlolt  had.   Maar 't  is  geheel  anders  uitgevallen. 
Want  het  geval  mijner  h Proeven  is  zodanig  ,  dat  ,  fchoon  zy  niet  Specimina, 
veel  verÜaan  konden  worden ,  nochtans ,  om  dat  enigen  ,  en  dcfe  de  ge- 
Icertften  en  verltandigllen ,  die  zich  verwaerdigc  hebben, hen  naerrtiglijker 
t'onderfoeken ,  bevonden  hebben  dat  daar  in  veel  waarheden  ,  te  voren 
noch  niet  gemeengcmaakt ,  begrepen  waren ,  zo  is  dit  gerucht  tot  veel  o- 
veroelopcn ,  die  zich  dieshalven  terllont  overreed  hebben  dat  ik  in  de  i  Wijs- '  ^'''""J'f 
beoeerre  iets  zeker  ,  en  dat  geen  gefchil  cn  tegenfpreking  onderworpen 
W-as ,  verklaren  kon.    Hier  uit  is  gevolgt  dat  wel  't  gvootlfe  deel ,  te  weten 
niet  alleenlykde  genen  ,  die  buiten  de  Icholen  zich  vrywilliglyk  in  de  Wijs- 
begeate  oefenen ,  maar  ook  veel  uit  de  genen ,  dic  onderwijfen  3  en  voorna- 

L  H  melvk 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


45-0       Brief vm    R.  Des-Cartes 

melykdc  jongen ,  en  degenen,  die  meer  op 'c  vernuft,  dan  op 'converdicni' 
gcïriicht  van  geleerthcic  ftcunen  ,  en  ,  met  een  wooit ,  alle  de  ^encn ,  die  de 
^- wnaihjicbcminntn  ,  gewenfcht  hebben  dat  ik  de  gehele  x Wijsbegeerte  in 
't  licht  zou  brengen.  Maar 'tander  deel. 


b  C ontrovtr- 
fia. 


te  weten  de  genen  ,  die  liever  ge- 
leert  willen  fchij nen ,  dan  wefen ,  en  die  wanen  dat  zy  alreê  enige  naam  on- 
der de  geleerden  hier  uit  gekregen  hebben ,  dat  zy  geleert  hebben  hef  tiglyk 
van  de  ''fchoolfchegefchillen  tetwiftreedenen ,  vrefendedat,  als  de  waar- 
heit  ontdekt  was,  defe  gefchillen  van  kant  zonden  raken,  en  dat  daar  by 
faun  geleertheit  veracht ,  en  door  *t  uirgee ven  van  mijn  c  Wijsbegeerte  ,  dc 
waarheit  ontdekt  zou  worden ,  heeft  wel  niet  opentlyk  darren  tonen  dat  het 
niet  begeerde  dat  men  haar  uitgeven  zou,  maar  zijn  met  grote  nijt  tegen 
my  onrlteeken.  Ik  ken  ook  zeer  lichtelyk  defen  van  d'anderen  onderfchei- 
den;  want  de  genen,  die  naar  mijn  Wijsbegeerte  wenfchten,  hebben  zeer 
wel  geweten  dat  ik  voorgenomen  had  haar ,  terwijl  ik  leefde,  niet  gemeen 
te  maken  j  en  enigen  hebben  ook  geklaagt  dat  ik  haar  liever  aandenanee- 
ven,  dan  aan  mijn  tijrgenoten ,  wilde  gunnen,  hoewel  alle  oprechte  lie- 
den, d'oorfaak,  daarom  ik  dit  deê,  bemerkende,  en  fiende  dat  my  geen 
wil  gelxak  om  aan  't  gemene  nut  dienfl:  te  doen ,  my  daarom  niet  minder  be- 
minden. Doch  de  genen,  diedaar  voor  vrcef den  ,  hebben  dit  geenfins  ge- 
weten ,  of  ten  minften  niet  willen  geloven  ,  maar  integeikleel  valfch  geacht 
dat  ik  d'uirgeeving  daar  af  belooft  had.  Ik  word  hierom  by  hen  een  treffelyJi 
/r/owr  genoemt,  en  by  enigen  geleken,  die  veel  )aren  tevoren  vergeefs 
zeggen  dat  zy  boeken  ,  diezy  veinfen  onder  handen  te  hebben ,  uitgeven  ful^ 
len.  Hierom  zegt  ook  d'E.  Vader  dattnendit  :^olang  van  my  verwacht  y 
dat  men  voortaan  te  wanhopen  heeft.  Zeker  belachelyk ,  indien  hy  acht  dat 
men  van  eenmenfch  ,  die  noch  niet  oud  is,  lang  het  geen  heeft  kennen  ver- 
wachten, 'twelk  van  anderen  noch  in  veel  eeuwen  niet  gedaan  heef  t  ge- 
weeflj  enonvQorfichtiglykhierin,  dat  hy  ter  plaats,  daarhy  my  poogt  te 
laftercn  ,  toelhat  dat  ik  zodanig  ben,  dat  men  dit  al  aver  lang  binnen  wei- 
dig  jaren  had  kennen  verwachten  ,  't  welk  ik  niet  van  hem  in  zes  hondert 
jaren,  indien  onz  beider  leven  zoverre  verlangt  wierd,  verwachten  zou^ 
li  Ttrfttade.  Defe  lieden  ,  dewijl  hyfich  vroedmaakten  dat  ik  voorgenomen  had  defe 
e  Wij.sbegeerte ,  daar  zy  voor  vreefden  ,  uit  te  geven ,  zo  haaft  als  zy  vaer- 
dig  zou  wefen ,  hebben  niet  alleenlyk  defe  gevoelens  >  die  in  de  gefchriftcn, 
slreë  van  my  uitgegeven ,  verklaart  worden ,  maar  ook  voornamelyk  defe 
zelve  Wijsbegeerte ,  die  noch  onbekcnt  aan  hen  was ,  met  veel  lafteringen, 
zoheimelyk,  alsopenbaar,  en  voor  yders  oren  ,  vervolgt,  ofommyafte 
Schrikken  van  haar  uit  te  geven,  of  haar,  in 't  licht  gebracht  zijnde,  ter- 
llont  om  te  werpen  ,  en  als  in  dc  wieg  te  verflikken.  Ik  lachte  wel  in  *t  be- 
gin om  hun  pogingen  j  en  hoe  ik  hen 'heftiger  zag  in  mijn  gefchriften  tebe- 
l^rijden  ,  hoe  ik  oordeelde  datzymy  in  hoger  achting  hadden:  maar  toen 
ik  zag  dat  hun  getal  dagelyks  toenam ,  en  ,  gelyk  gebeurt  >datzy  veel  naerfti- 
ger  warenom  gelegenthedcn  ,  van  my  te  verhinderen ,  tezocken,  dan  eni- 
gen jonrtig  waren  om  my  voor  te  fprcken,  en  vrefcndc  datzy  miffchien 
door  hun  heimelijke  pogingen  iets  zouden  vermogen,  en  mijn  oeffening 
meer  fleuren ,  zo  ik  in  't  voorneemen  bleef  van  mijn  f  Wijsbegeerte  niet  uit 
te  geven  j  danot  ik  my  opentlyktegen  hen- (lelde,  en,  raet  het  geen,  dac 

zy 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Jm  de  E>  Vader  D  i  n  e  T.  451 

2y  vrefen ,  geheel  in  't  licht  te  brengen  ,  te  maken  dat  zy  voortaan  niet  meer 
te  vrefen  zouden  hebben  :  hier  om  ,  zeg  ik ,  befloot  ik  alle  dit  weinige ,  dat 
ik  van  de  Wijsbegeerte  bedacht  had ,  gemeen  te  maken,  en  re  pogen  datzy , 
zo  zy  waar  was ,  van  zeer  veel  aangenomen  zou  worden.  Ik  Helde  haar  dies- 
halven  niet  met  dezelve  ordening  enftijlvoor,  daar  mee  ik  te  voren  een 
groot  deel  der  dingen  in  defe  Handeling  heb  gefchreven ,  daar  af  ik  d'inhout 
van  mijn  a  Redenering  van  't  Beleed  verklaart  heb ,  maar  in  een  andere  orde-  a  Oifcmu 
ning ,  meer  naar  't  gebruik  der  fcholen  gefchikt ,  te  weten  met  de  befondere  ^ah». 
gefchiilen  in  korte  leden  in  te  fluiten ,  en  in  zodanig  een  fchikking  hen  te  ver- 
volgen  j  dac  het  bewijs  der  volgende  dingen  van  de  voorgaande  alleen  afhing, 
en  dat  zy  alle  tot  een  lighaam  gebracht  wierden.  Ik  verhoop  dat  ik  door  defe 
middel  de  waarheit  van  alle  de  dingen ,  die  gemenelyk  in  de    Wijsbegeerte  h  Thihfij^ 
betwiftreedent  worden ,  zo  klarelyk  vertonen  zal ,  dat  alle  de  genen  ,  die  i'^''*' 
haar  zoeken,  zeer  lichtelyk  haar  daar  zullen  vinden.  En  zeker,  alle  jonge- 
lingen zoekende  waarheit,  alszy  fich  eerft  vaerdig  maken  om  de  Wijsbe- 
geerte te  leren,  Alled'anderen  j  van  wat  ouderdom  zy  ziju,  zoeken  haar 
ook ,  als  zy  by  fich  alleen  de  dingen  van  de  Wijsbegeerte  overdenken  >  en  hen 
tot  hun  eige  gebruik  onderfoekcn.  Alle  Vorllen  en  overigheden  >  of  anderen, 
die  hoge  fcholen  oprechten,  en  de  koften  verfchaffen  ,  op  dat  de  Wijsbegeer- 
te daar  in  geleert  zou  worden  ,  willen  dat  men  geen  andere  3  dan  de  ware  , 
zo  veel  gefchieden  kan  ,  Ieren  zal  >  en  dulden  niec  dat  men  daar  twijfFclachri- 
ge  en  tegenfprekelijke  gevoelens  in  't  licht  fal  brengen  ,  op  dat  door  gc woon- 
tevantwiften  d'onderdanen  twiftgieriger ,  hardnekkiger  en  weêrfpaltiger, 
en  dieshalven  hun  overigheden  min  gehoorfaam,  en  bequamer  om  beroerten 
te  verwekken,  zouden  worden ,  maaralleenlyk  ophoop  van  de  waarheit, 
die,  gelyk  veel  zich  vroedmaken  ,  uit  defe  twiftreedeningen  noch  eens  op- 
borrelen zal  j  of  indien  zy  alreê  door  lange  crvarentheit  geleert  hebben  hoe 
feldenzy  indefer  voegen  gevonden  word  ,zobenaerftigen  zy  haar  echter  zo- 
danig ,  dat  zy  achten  dat  men  ook  de  minfte  hoop  daar  af  niet  verwaarlofen 
moet.  Want  geen  volk  heeft  ooit  zo  woeft,  zo  onbefuift ,  en  zo  af  keerig  van 
'c  recht  gebruik  der  reden,  door  de  welken  alleen  wy  menfchen  zijn,  geweeft, 
dat  het  gewilt  heeft  dat  men  by  hen  c  gevoelens  Ieren  zou,  die  tegen  ósbc-  co^mmef^ 
kende  waarheit  ilreden.  En  dieshalven  isniet  tetwijfFelen  of  de  waarheit 
is  hoger  t'achten  dan  alle  gevoelens ,  die  van  haar  verfcheiden  zijn ,  hoein- 
gewortelt  en  gemeen  zy  ook  konnen  wefen ,  en  dat  alle  de  genen  ,  die  ande- 
ren onderwijfen  ,  gehouden  zijn  haar  naar  hun  vermogen  te  zoeken  ,  en  ge- 
vonden hebbende ,  re  leren  en  onderwijfen.  Maar  men  gelooft  niec  dat  zulks 
ïnde    nieuwe  Wijsbegeerte  ,  die  ik  beloof,  gebeuren  fal :  'tis  niet  waar-,i 
ifchijnelyk  dat  ik  alleen  meer  gefïen  heb,  dan  veel  honderc  duifenden  van  de /f/i;'/^/'*, 
fchranderfte  vernuften ,  die  de  gevoelens ,  de  welken  gemenelyk  in  de  fcho- 
len aangenomen  zijn ,  gevolgt  hebben  :  De  gebaande  en  bekende  wegen  zijn 
altijt  de  veiligfte  voor  de  nieuwelingen  en  onkundigen,  vooi  namelyk  uit  oor- 
faak  van  de  c  Godgeleertheit ,  met  de  welke ,  gelyk  d'ervarencheit  van  veel  ^  t/Wost/j. 
jaren  alreê  geleert  heeft,  d'oude  en  gemene  ^  Wijsbegeerte  beft  overeen-  (Phiiojcpha^ 
koomt ,  maar  van  dc  nieuwe  is  't  onfeeker :  en  dieshalven  beweren  enigen 
dat  men  haar  tijdiglyk  moet  verbieden ,  en  uitbliiflchen  ,  op  dat  zy  miflchien 
niet  allcflgs zou  aanwaflen ,  cn  krachten  krijgen ,  met d'ongeleerde  menigte. 

Lil  X  die 


45  2       Brief  vm   R.    D  E  s  ^  C  A  R  T  e  s 

die  naar  niewigheit  haakt,  tot  fich  te  lokken  ,  en  op  dat  zy  niet  devi'edeen 
riilKier  hoge  Scholen  (leuren  ,  of  inde  Kerk  nieuwe  ketterijen  inbrengen 
7.0U.  Dx)ch  ik ,  in  tegendeel,  antwoord  dat  ik  my  wel  niet  beroem ,  of  belijd 
dat  ik  meer  zie  dan  d'anderen,  maar  dat  dit  mifïchien  vorderlykaan  my  heefs 
geweelt ,  dacik ,  dewijlik  niet  veel  op  mijn  eige  vernuft  betrou  y  effe  en  ge- 
makkelijke wegen  gevolgtben:  want  het  is  geen  wonder  dat  icmantdaar 
langs  meer  vordert ,  dan  anderen ,  met  groter  vernuft  begaaft ,  langs  onefïc 
tn  ondeurdringelijke  wegen  ,  die  zy  volgen.  Ik  voeg 'er  by  ,  dat  ik  niet  wiJ 
dat  men  my  geloofs  in  de  waarheitder  dingen  ,  die  ik  beloof,  maar  dat  men 
a  Speciwiiié.  uit  de  a  Proeven,  die  ik  alreê  gegeven  heb,oordeel.  Want  ik  heb  daar  niet  eea 
h  ^«../?;«.    of  twee  i  maar  meer  dan  zes  hondert  i>  gefchillen  verklaart ,  die  dus  van  nie- 
mant  voor  my  uirgelegt  waren.  En  hoewel  veel  tot  noch  toe  mijn  gefchrif  ten 
eTtaruvtr-  c  Q-^ezxUv^ïüc  ogcu  hebben  aangcfïen  ,  en  opalderhande  wijfen  gepoogt  heb* 
ben  die  te  weerleggen,  zo  heeft  echter,  dat  ik  weet,  niemantiets,  dat  niet 
waar  is,  daar  in  kannen  vinden.  Men  td  alle  de  gefchillen  op,  die  in  zo  veel 
L\r!iiiof,j>hia.  eeuwen  in  de  welken  andere  <1  Wijsbegeerten  gebloeit  hebben ,  en  door  der 
zei  ver  hulp  opgeloffzijn ,  men  zal  miflchien  hen  niet  zo  veel,  en  zo  vermaart 
l^i'rim''  ^^^^    tegendeel,  ik  verfeker  dat'er  noit ,  c  door  middel  der  befon* 

)nrat,lutic*  'i^I's  en  eige  beginfelen  van  de  Peripatetifche  W ijsbegeerte,  f  d'oplofling  van 
i::,xi.foibu  enig.gefchil  gegeven  is ,  de  welke  ik  niet  kan  sbetogen  valfch  en  onwettig  ts 
fTchi'n'T'  weCen.  Men  verfoek  een  proef  hier  af.  Men  flel  voor,  niet  alle,  want  ik  acht 
nnu  "cj'tLjüo.  ^^^^  "iet  de  moeite  waerdig  te  wcfen  veel  tijt  in  defc  zaak  te  fpillen,  maar  eni- 
n:<,  ge  weinige  der  uitgelefentflen,  ik  zal  mijn  beloften  nakomen.  Ik  vermaan  aU 

^/j^wan.  icenlyk  ,  om  niet  achterhaalt  te  worden  ,  met  tc  fpreken  van  hd'eige  en  be?- 
'h  Pnlaria  ^""^^ere  beginfelen  der  Peripatetifche  Wijsbegeerte ,  dat  ik  hier  af  uitfonder. 
peyip.v  ua  dcfü  gefchillen ,  welkers  oploffingen  afgenomen  of  uit  d'örvarencheit  alleen  , 
^'ciJ^'ü*  allemenfchen  gemeen  is,  of  uit  d'aanmerking  der  »geftalten  enbe- 

UnurTó-  wegipgen ,  't  welk  k  't  eigen  der  Wiskundigen  is  j  of  eindelyk  in  I  d'overna- 
7>,o  'iu.  tuurkundige  dingen  ,  uit  defe  m  gemene  kundigheden  ,  als  ook  de  voorgaan- 
^Hl'u!nn  fo^l3at,gelyk  uit  mijn  a  Bedenkingen  blijkr.  Ik  vocg'er  noch  by  ('t  welk 

mc/.«"/.  miiïchten  een  "  wonderfpreukzalfchijnen)  dat'er  niets  in  defe  P  Wijsbegccr- 
lMttai>hj.  te-is  voorzo  veelzy  Peripatetifch ,  en  van  anderen  verfcheiden  geacht  word, 
'c  welk  niet  nicu  is,  en  niets  in  de  mijne,  't  welk  niet  out  is.  Wantwatde 
!">/iS'/rr  ^^^eginfelen  aangaat,  ik  laat  alieenlyk  de  genen  toe ,  die  tot  noch  aan  alle 
n  ^M/u-  Wi)sbcrigen  zekerlyk  gemeen  hebben  geweefl ,  en  dieshalven  d'oudffen  van 
w..  allen  zijn ,  en  ik  toon  zo  klarelyk  dat  de  dingen ,  die  ikdaar  na  hier  van  af- 
l!X        ^^^^  '  ^^'^^.^  ^^^^    begrepen  en  ingewondeu  hebben  geweeft  ,  dat 

;'n!hfi!'i>,^.  zyoükbhjkend'oudlientezijn,  als  van  de  natuur  in  de  menfchelijke'aeè- 
q  Tr..nr'"^  ffcn  ingeplant  In  tegendeel ,  de  r  beginfelen  van  de  gemene  Wij sbecreer te, 
nliö'pHZ  tenmmllenin  die  tijt,  in  de  welk  zy  van  Ariftoteles,  of  van  ande?en  ge- 
vufz^trih  vonden  zijiv,  waren  nieuj  en  men  behoort  hen  nu  niet  betcit'achten,  dan 
,  zytoenwarenj  en  niets  word  daar  van  afgeleid ,  't  welk  niet  in  gefchil  ftaat, 
j  smi>jop  us.     ^  gebruik  der  fcholen  ,  niet  van  ydcr  s  Wijsbegerig.e  verandert  mag 

worden  ,  en  dieshalven  't  welk  niet  zeer  niea.  is  ,  dewijl  her  noch  dagelvks 
tTtjitioria.  v£rnieut  word  Wat  i  Godg.eieertheit  aangaat , dewijl  d'een  waarheit  nooit 
Ml^fajW  ;  ^egcn.  d'ander  kan  ftrijden  ,  zo  zou't  goddelooshcit  zijn  re  vrcfen  dat  de 
'    '^"'^   '  waaihejJen,  in  de  "Wijsbegeerte  gevonden ,  tegen  de  genen  ,  die't  ge.- 


Am  dc  "E.  Vader  D  i  n  e  ic. 
loof  betreffen ,  ftrijden.  En  ik  belijd  wnrelyk  dat*er  niets  tot  de  «Gods-  ^^'-h^* 
ciicnfr  behoort ,  *t  welk  niet  zo  veel ,  ja  ook  gemakkelijker ,  door  mijn  Ij  be-  ^ 
ginfelen  verklaart  word  ,  dan  door  de  genen  ,  die  in  't  gemeen  aangenomen 
zijn;  Mydunktdatikhierafeenproef,  die  klaar  gcnoech  is,  gegeven  heb 
in't  einde  van  mijn  cAntwoort  op  de  vierde  Tegenwerpingen  ,  en  dit  in 
«ï  \  gefchil ,  in  \  welk  de  c^^ijsbegeerte  zwarelyklt  van  allen  met  de  i  God-  • 
geleertheic  overeenkomen  kan ;  en  ik  ben  bereid  om ,  indien't  nodig  is ,  des-  »i  ^«.f/?/o!*- 
gelyks  in  alle  andere  dingen  te  doen.  Ja  ik  kan,  integendeel,  ook  tonen  dat*;  ^''^'^''^'^'^'*« 
*er  veel  dingen  in  de  gemene  Wijsbegeerte  zijn  ,  die  warelyk  tegen  dedin-'  i'^"/<'X'<'. 
gen- ftrijden,  de  welken  inde  Godgeleertheit  zeker  zijn  ,  l'choondit  geme- 
nelyk  van  de  g  Wijsbegerigen  verfwegen  ,  of  om  de  lange  gewoonte  van  dit  g  TrtjV«/if 
te  geloven  niet  bemerkt  word.  Men  heeft  ook  niet  te  vrefen  dat  mi)n  gevoe- 
lens te  zeer  zullen  aanwaflen ,  met  d*onkundige  menigte ,  naar  nieu wighcic 
hakende,  aan  te  lokken  j  dewijl,  integendeel,  d'ervarentheit  leert  dat  z/ 
voornamelyk  van  de  kundigen  goetgekent  word,  die,  niet  door  nieuwig^ 
heit ,  maar  door  de  waarheit  alleen  aangelokt ,  niet  te  zeer  konncn  aan  waf- 
Ten.  Men  heeft  ook  niet  meer  te  vrefen,  dat  zy  de  vrede  der  fcholen  fteuren 
zal:  maar  in  tegendeel,  dewijl  alle  Wijsbegerigen  malkander  met  zo  veel 
gefchillen  quellen  ,  dat  zy  nimmer  in  groter  oorlog  konncn  wefen  ,  dan  zy 
heden  zijn ,  zo  is  *er  geen  beter  middel ,  om  vrede  onder  hen  te  bevorderen 
en  ook  om  de  ketterijen,  die  dagelyks  uit  defe  gefchillen  opborrelen,  tc 
verminderen,  dan  dat  men  de  ware  gevoelens ,  gelyk  ik  nhcêbewefen  heb- 
dat  de  mijnen  zijn^  aanneemt}  want  der  zelVer  klare  bevarcing  fal  nlla 
ftoffe  van  twijfïelen  en  twiftreedenen  wechnemen.  Hier  ii-it  blijkt  dan  dat'ee 
warelyk  geen  reden  is ,  om  de  welke  enigen  met  zo  grote  naerftigheit  d'an- 
dere  menfchen  willen  afweeren  van  hen  te  kennen,  dan  om  dat  zy,  die 
al  te  klaar  en  zeker  achtende  ,  vrefen  dat  zy  aaa  ^t  gerucht  van  hun  ge^ 
leercheic,  die  zy  uit  de  kennis  der  andere  min  bewijiïclijke  dingen  ver- 
kregen hebben ,  nadeelig  zuilen  wefen  :  in  voegen  dat  defe  hun  nijt  geen 
duifter  bewijs  der  waarheit  van  mijn  h  Wijsbegeerte  is.  Maar  opdat  het '»PW/«^«/''i»Mw 
niet  zal  fchijnen  dat  ik  my  hier  valfchelyk  op  de  nijt  beroem  ,  en  alleenlyk  de 
>  Redenering  van  d'E.  Vader  tot  getuigenis  kan  bybrcngen  ,  zo'  zal  ik  verba-  ^  ^^^flff^t^'t"* 
len  wat  onlangs  in  de  nicufte  hoge  School  defer  Lantfchappen  gebeurt  is; 

Een  geleert  man  in  de  k  Geneeskunde  ,  zeer  fchrander  en  deurHchtig  van  ^  -^i*'^'''""*» 
vernufc ,  en  uit  het  getal  der  gcncr ,  die ,  hoewel  zy  de  ^Wijsbegeerte  der '  'W». 
Scholen  wel  en  reeht  hebben  gelecrt ,  echter,  om  dar  zy  daar  aan  nier  ge-^''"* 
loven  en  oprecht  zijn  ,  daar  op  niet  veel  roemen,  noch  zich  zeer  geleert 
verdichten  ,  gelyk  enige  anderen ,  die  dronken  daar  af  zijn  ,  tot  een  ge- 
bruik hebben ,  las  mijn  m  Verregefichtkunde  ,  en  n  Verhevelingen  ,  locn  mDioptrUMt 
zy  eerft  in 't  licht  gegeven  waren  ,  en  oordeelde  terftbnt  dat  daar  in  en >  " 
ge  obeginfelen  sran  een  waarachtiger  Wijsbegeerte  begrepen  waren  j  en  "  P''""' 
hy,  defe  beginfelen  naerftiglijker  waarneemende ,  en  andere  dingen  ^^3^  IZZZlhij 
uit  afleidende-,  heeft  van  zo  grote  fchcrpfinnigheit  ge  weeft ,  dat  hy  binnen    '  * 
weinig  maanden  een  gehele  p  Natuurkunde  daar  af  heeft  gemaakt,  de  p  ^*'/^«/<'5"«4 
welke,  van  enigen  in 't  befonder  gefien  zijnde,  zo  aan  hen  behaagde  ,  dat 
2y  de  q  voorlecfingder  geneeskunde  ,  welk  ampi  toen  daar  by  geval  open-  q  Vrof^jfor 
ftont,  voor  hem,  die  le  voren  ilaar  niet  naar  trachtc,  van  d' O verigheit 

Lll  5.  ver- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


45^4       Brtefijm    R.  Des-Cartes 

^l>rojc^or.  verzochten  en  verkregen.  Hy,  dus  aVoorleezer  geworden  ,  achtte  dat 

zijn  ampc  was  die  dingen  voornamelyk  t*onderwi)fen  ,  om  de  welken  hy 
tot  dit  ampt  fcheen  geroepen  te  wezen ,  infonderheic  dewijl  hy  die  waar , 
cn  de  genen ,  die  daar  tegen  ftreden ,  valfch  oordeelde.  Maar  toen  hy,  met 
h  ^AUzt  f "  '       vergadering  van  toehoorders ,  die  naar  de  plaats  groot 

•  -   ^  "    was ,  verkreeg ,  wicrd  hy  terllont  van  enigen  zijner  l'  amptgcnoten ,  die 
bemerkten  dat  hy  boven  hen  geftelt  wierd  >  opentlyk  benijd  j  en  zy  klaag- 
den dikwijls  aan  d'overighcit ,  en  verfochten  dat  mendefe  nieuwe  mid- 
del van  onderwij fen  aan  hem  verbieden  zou.  Zy  konden  echter  in  drie  ja- 
ren lang  niets  anders  verwerven,  dan  dat  men  hem  vermanen  zou  tot  de 
cTMpU  cbeginlelcn  van  de  gemene  Wijsbegeerte  ,  als  ook  van  de  Geneeskunde, 
TfcliTAT  T^"^  '^-ijn  medegenoten  t'onderwijfcn,  om  dus  de  toehoorders  ook  te  berei- 
i«;//^M«/,.  den  tot  de  gefchriften  der  anderen  te  lezen.    Want  de  voorlicht ige  Ove- 
4,u,         iJgheii:  gevoelde  wel  dat,  zo  defe  nieuwe  dingen  waar  waren,  men  hen 
met  behoorde  te  verbieden,  en  dat,  indien  zy  valfch  waren,  fulks  niet 
behoefde ,  om  dat  zy  van  felf  binnen  weinig  maanden  neêrftorten  zouden 
^^^^^^^enzy   in  tegendeel,  dagelyks  aanwieflTen ,  en  voornamelyk  van 
alle  d  eerlykde  en  fchrandcrlte  heden  geëert  wierden,  meer  dan  van  de  flech- 
te  ,  of  jonge  Iccrhngen,  die  lichtelijkerdoor  d'achrbaarheit  of  raat  der  be- 
nijders  afgewecrt  wierden  van  hen  te  horen  ,  gaf  d'Overigheit  ook  nieuwe 
i^rTZl  r        "^"^  dGt^Hyesmeefter,  te  weten  dat  hy  de  c  natuurkundige  gefchil- 
taph)fi.a.        j  zo  van  Ariitoteles,  als  van  anderen,  op  zekere  dagen,  door  boven- 
{McduiHa,  gewone  leden,  zou  verklaren ,  endusgrotergelegentheit  hebben,  dan  in 
IcStZ'   5^^,"  f  Geneeskunde  alleen,  om  van  alle  de  delen  der    Natuurkunde  re  han- 
im^^-  "f^^"-  ^'J"  andere    Medegenoten  fouden  mifïchien  voortaan  ge  ruil ,  en 
cadcmu,     plaacsaande  waarhcit  gegeven  hebben,  zo  een  onder  hen,  die  toen  iBe- 
Itierder  van  defe  hoge  School  was,  niet  befloten  had  alle  zijn  ruftingen  te- 
gen hem  m  te  fpannen.  Maar  op  dat  blijken  zou  hoedanige  tegenftrevers  ik 
ÏJS/T;       \  ''■''[f'  'ï^^''''        ^^'^  ^^^""'g  woorden  befchrijven.    Defe  k  Godge- 
k  ff    ir,  jeerde  ,  Prediker  cn  i  Twiftrcdenaar  is  in  hoge  achting,  en  heeft  by  flech- 
te  vo.k  grote  jonft  en  macht  verkregen,  om  darhy  een  ontemmelijke  en 
brandende  yver  van  godvruchtigheic  voor  fich  doet  gaan  ,  nu  met  tegen  de 
RoomfcheGodsdienlt,  dan  met  tegen  alle  anderen,  die  van  de  zijne  ver- 
fcheiden  zijn ,  cn  dan  met  tegen  de  Groten  uit  te  varen ,  en  fomtijts  d'oren 
van  de  gemene  hoop  met  ondeugende  befchimpingen  frreelt ,  en  om  dat  hy. 
i»et  dagelyks  veel  boekjes,  die  van  niemant  behoren  gelezen  te  worden 
uit  te  geven,  met  verfcheide  Schryvers,  maar  die  meermaals  tegen  ,  dan 
met  hem  zijn ,  en  miiTchien  alleenlyk  met  de  bladwijzers  aan  hem  bekent , 
,itt^«K'/,  te  verhalen,  en  met  van  aiJe  m  wetenfchappen ,  als  of  hy  kundig  daar  in 
was,  Itoutelyk,  maar  ook  onkundiglyk  daar  af  te  fpreken  ,  by  d'ongeleer- 
den  zeer  geleert  fchijnt.   Doch  de  geleerden  ,  die  weten  hoe  laftig  hy  al- 
tijtgcweeli  heeft  in  anderen  uit  t'eiflchen  ,  en  hoe  dikwijls  hy  ,  daar  men 
te  twi/lredcncn  had  ,  lafteringcn  voor  redenen  bygebracht  heeft,  en,  ver- 
wonnen zijnde ,  fcbadelyk  afgeweken  is,  belachcn  cn  verachten  hem  opent- 
lyk, indien  z,y  vau  een  andere  godsdienft  zijn ,  danhyisj  en  enigen  heb- 
ben hem  alrêe  opentlyk  zo  ontfangen  ,  dat  het  fchijnt  dat  men  voortaan 
IJ  -^ri^i..    uigts  nieuw  legcn  hem  fchrijvcn  kan ;  maar  indien  zy  met  hem  in  "  Gods- 


Aa?i>  de  Vader    D  i  n  e  t  .  45-5' 

dienft  overeenkomen,  zo  konnenzy  hem  echrerniec  in  hun  gemoed  prij- 
zen, fchoon  zy  hemzo  veel  verfchonen ,  endragen,  als  zy  konncn.  Na 
dat  deze  man  een  rijt  lang  aSchoolbeftierdcr  geweeft  heeft    is 't  gebeurt  ^ 
dat,  toen  de  bflelhngen,  onder  detoeficht  van  de  cGeneesmeefter ,  doov^MM, 
des  felfs  toehoorders  beweert  cii  voorgefproken  wierden ,  men  geen  vrv- 
heitaan  hen  gaf  om  op  de  dingen  ,  die  voorgcllelt  wierden ,  t'antWoorden 
maar  dat  zy  door  fchoolfch  en  ontijdig  (lampen  der  voeten  gefteurt  wierden' 
Ik  zeg  niet  dat  de  »J  Godgeleerde  door  zijn  vrienden  dit  gekamp  verwekt  d  Thciogu,^ 
heeft ,  want  ik  weet  het  niet ,  maar  het  wierd  te  voren  niet  gedaan  j  en  ik 
heb  van  geloofwaerdige  lieden ,  die'er  toen  by  waren ,  gehooxt  dat  dit  ge- 
fhmp  niet  door  de  bellelling  der  antwoorders ,  noch  van  de  voorzirrer  ver- 
oorfaaktkon  worden,  vermits  het altijt  begon  eer  d'anderen  hun  menin<^ 
verklaart  hadden.  *t  Gerucht  wierd  ondertultchen  overal  verfpreid  dat  defe 
nieuwe  e  Wijsbegeerte  daar  qualyk  verantwoort  wierd ,  op  dat  de  menfchen  <^^'^'W^''^* 
daaruit  befluiten  fouden  dat  zy  nietwaerdig  was  opentlyk  geleert  re  wor- ^i""'/''''^'''*' 
den.  't  Is  ook  gebeurt,  terwijl  men  geduriglyk  f ouder  tetoeHcht  vande  ili/X. 
Cjeneesineeltertwiftredende,  en  de  g  Hellingen  niet  zo  zorgvuldiah  k  naar^^K»^- 
c believen  der  antwoorders,  uit  vcrfcheide  gefchillen  ,  die  niet  aan  mal- '.^ 
kandcr  hingen   gefmeed  wierden,  dat  zy  in  zekere  i^flellingdeFden ,  ItttvZZn, 
i  mt^eejt  e«  lighaam  met  word  k  een  we:^en  door  :{ich  >  maar  »  door  toeval  -•  iQ  Pcrfc. 
weten  met  m  wezen  door  toeval  al  't  geen  te  noemen,  't  welk  uit  twee^^"*'""' 
"  zelfftandighcden,  geheel  verfcheiden  zijnde,  beftont ,  zonder  echter  de 
O  zelfltandige  vereeniging  t'ontkennen  ,  daar  meê  de  geeft  ann  't  lighaam  '^cadens. 
gevoégt  word,  noch  ook  de  naturelijke  bequaamheit  van  weerzijden  tot " 
deze  vereeniging  te  loghenen ,  gelyk  hieruit  bleek,  datzyterftont  daar  o'vJo'm/ 
na  daar  aan  voegden  dat  de:^e  p  ^elffiandUheden  q  o?JvoImaa{t  j^c::(eo^t  wier-  PamtaUu- 
den  y  ten  op:(ich£  van  r  '/  :(amen^e:^ette  ,  V  well^  uh  der  :(clver  ^  vcrceniqm^  P  ShLjUmix^r 
jpruit :  in  voegen  dat  men  daar  m  niets  zou  konnen  bcrifpen  ,  dan  miftchieS  fr27£um 
de  t  wijze  van  fpreken  ,  die  mm  in  de  fcholen  gebruikt  word.    Maar  zeker,  ^  vZ.  * 
deze  gclegenheit  fcheen  groot  genoech  aan  deze  u  godgeleerde  School-  *  '"^ 
beftierder,  om  de  wGeneesmceller  uit  te  ftrijken ,  en  van  ketteryte  vcr-^"?"^' 
doemen,  en  hem  dus,  ook  tegen  dank  van  d'overighcit ,  indien  de  zaak  rw./^. 
naar  zijn  wenfch  afliep,  uit  het  ampt  van  x  Voorleezer  te  ftoten.  Het 
baatte  niets  dat  de  Geneesmeefter ,  als  hy  bemerkte  dat  deze  yftelhtU  san^'Z'f^'"'' 
hem  met  goet  gekent  wierd ,  terftont  by  hem  ,  en  by  d'andcre  2  Voorleczcrs  \  rrifiiTorst 
van  de  Godgeleertheit,  die  daar  waren,  ging,  en,  met  zijn  mecnina  ï'^^/^.^;"*. 
aan  hen  te  verklaren ,  verzekerde  dat  hy  niets  tegen  hun  en  zijn  Godae'^  'V"^'J' . 
leertheit  gevoelde     of  wilde  fchrijven.    Want  na  verloop  van  weinig  L^^tX 
dagen  heeft  hy  a  ftellingen  uitgegeven  ,  voor  dc  welken  hy  ,  gelyk  zekerlvk  c 
aan  my  verhaalt  is ,  dit  opfchnft  heeft  willen  ftellen.    1,  Vermaiicndc  ^cvol- 
^^en  y  uit  d'achthaarheit  van  't  hei/i^fre  God^^elecrde  ampt  den  leergierigen  t^idJ/'' 
voor^cflelt :  en  daar  i^y  gevoegt  dat  het  gevoelen  vanTaiircllui  y  die  docr  dc  ^ 
Godgeleerden  van  Heidclberg  dc  c  gcdvcrloghencndc  Ge7iees7ncejler  gcnoemt  ^^^''''V^yCua 
word  >  en  van  de  dui:{elige  jongeling  GcrUm  ,  deer  de  welks  de  mcnfch  ^ejiclt  f^^"'*""*""' 
word  ^  we7;en  hy  geval  tc  ^ijny  op  vecldcrhande  wy::;cn  jhijd  tegen  dc  e  Natuur- 1»  ThcoiogU, 
kjinde  y  i  Overnatuur kimde  y  ^  Adcmhinde  en  h  Godgeleertheit  j  en  zo  voorts  P 
opdat  hy,als deze » ftellingen  van  alle d'anderc  ^  Vooileezers  en  Godgeleert-  -iZliilfa!^^ 

heir 


450      Brief 'Vdn   R.  Des  -  C  artes 

heic  en  predikanten  van  die  plaats  ondertekent  waren ,  ( zo  zy  die  noch  on  ■ 
r-iit  >  want  hier  in  ben  ik  onkundig )  enigen  van  zijn  amptge- 

noten  aan  d'Overigheit  zou  zenden  ,  om  te  zeggen  dat  de  aGeneesmecfter 
Jn  de kcrkeh'jke  vergadering,  metTaurellus  en  Gorlarus  ( welke Schryvers 
hymidchien  noit  gelezen  heeft ;  zy  zijn  ten  minften  by  my  onbekent)  van 
_    J^^^f^^y  verdoemt  was ;  in  voegen  dat  dicshalycn  d'Overigheit,  zozy  by  \ 
X  r .      ^-^^^^^  volk  in  jonfl:  wilde  blyven ,  hem  niet  langer  tot    voorleezer  behou- 
\  7h'Ti     ^^'^        ^^^^  ^^^^  ^'^2:c  c  ftcllingen  nu  onder  de  pars  waren  ,  geraakten  zy 
i^Jhcitogut.       geval  in  handen  van  enigen  uit  d'Overigheit,  die  de    Godg<^leerde  by 
hen  ontboden,  hem  tot  zijn  ampt  vermaanden ,  en  befchikten  dat  hy  ten. 
minften 't  opfchrifc  veranderen ,  en  d'openbare  achcbaarheit  van 't  Godge- 
leerde ampc  niet  tot  zijn  lalteringen  misbruiken  zou.  Hy  voer  echter  voort 
ej^iffci.     in  zijn  cUellingen  nicte  geven,  en,  d'E.  Vader  navolgende,  twiftredcnde 

daaraf  drie  dagen  lang.  En  om  dat 'er  weinig  fioffe  in  gewceft  zou  hebben 
i'Loioma-    ZO  hy  alleenlyk  van  dit  f  woortkrakkeclgchandck  had ,  tc  weten  of  iets  uic 
özelfllandighcden    te  zamen  gezet,  »  wezen  voor  toeval  genoemc 
'jifüW'ioA-  *  tï^oet  worden ,  of  niet,  zo  voegde  hy  noch  enige  andere  k  gefchillen  daar 
lum^^         by ,  van  de  welken  't  voornaamfte  was  van  de  l  zelflhndige  vormen  der  (tof- 
'c^dcT/  ''''  •f'^lu'^'e  . dingen die  alle,  uitgezondertde    redelijkeziei ,  van  de  "  Genees- 
k^iijcj'if    iT]ee(ter  geloghent  waren.  Maar  hy  poogde  echter  hen  met  alle  redenen, 
jF*     r./  ^'^^y  ^>'^''<''"g'^"»'^onj  vaft  te  maken,  en,  gelyk  het  Palladium  van  de  Pe- 
(uZZus     ^'P''*fetilche  School ,  te  verweeren.  Doch  op  dat  het  niet  fal  fchijnen  dat  ik 
rcrum  ma-    ^^'^Y  zouder  oorlaak  in  de  gefchillen  van  anderen  meng,  zo  weet  dat,  behalveo 
urinimm.    (Jat  hy  in  zijn  o  Hellingen  mijn  naam  uitgedrukt  had ,  gelyk  ook  de  Genees- 
T.iifo"!iii*.    ^^'^^^^  dikwijls  'm  de  zijnen ,  hy  my  ook  in  't  twiftredenen  noemde ,  en  van 
KMe(i,cM.      verweerder ,  die  ik  noit  gefien  had ,  vraagde  of  ik  hem  deze  bewijsrede- 
.Glhcfci.     nen  ingegeven  had,  en,  een fcer  wanfchikkelijke  gelijkenis  gebruikende, 
zcide  dat  de  genen  ,  aan  de  welken  de  gemene  middel,  van/ïch  indeWijs- 
begeerre  t'ocffcncn  ,  mishaagt,  van  my  een  ander  verwachten,  gelyk  de 
Joden  hun  Ehas,  die  hen  tot  alle  waarheit  zal  geleiden.  Toen  hy  drieda- 
p  Mcciutu.    g,.,^  gefegcpraalt  had  ,  befloot  de  P  Geneesmecfter ,  die  wel  voor- 

T)  (b  t  t  '^^^^^"^-^  ;?^ohy  zweeg,  hy  van  veel  verwonnen  geacht  zou  worden  ,  en,  zo 
JJ^,^'^''"'"'  hyüch  met  openbare  M  twiltreedeningcn  verantwoordde  ,  dat  het  geftamp 
en  gedruis ,  -gelyk  te  voren ,  weer  vaerdig  zou  zijn ,  om  te  beletten  dat  hy 
gehoord  Vv'ierd  j  de  Gencesmcefter,  zeg  ik,  befloot  zijn  antwoort  op  de 
ntohü.  'i^^l^ing^^'i  vande  Godgeleerde fchrifreiyk  uittegeven,  in  de  welk  hy  wcl 
met  bondige  redenen  alle  de  dingen  weêrlag,  die  in  defe  ftellingen  tcoen 
zijn  leringen  begrepen  waren  ;  maar  hy  fprak  ondertuflchen  der  felver 
Schryvcr  zo  vnendelyk  en  eerbiediglyk  aan  ,  dat  hy  poogde  met  hem 
te  verlbenen  ,  of  ten  minlle  zijn  zwerend  en  verettert  gemoed  niet  tc 
vergrammen.  En  zeker  ,  zijn  antwoort  was  zodanig  ,  dat  veel ,  die  hem 
lafen,  geacht  hebben  dat  daar  m  niets  was,  over  'c  welk  de  Godgeleer- 
de kon  klagen,  dan  dat  hy  daar  een  godvruchtig  man,  en  vreemt  vnn 
alle  begeerte  om  te  lalteren  genoemt  wierd.  Maar  hoewel  hy  niet  met 
woorden  was  beledigt ,  zo  achtte  hy  nochtans  dat  hem  groot  onge'lyk 
van  de  Genecsmeefïer  aangedaan  wierd ,  om  dat  hy  met  redéne;i  vei'woii 
"i^;!  was ,  cn  noch  met  redenen ,  uit  de  welken  hy  openclvk  zag  re  volgen 

d.i'. 


de     Vader  D  i  n  e  t. 


457 


dat  ky  een  laderaar  was,  en  onkundig  in  dedingen ,  daar  af  hy  fich  beroemr 
had.  Hy  kon  tot  dit  quaat  geen  ander  hulpmiddel  vinden  dan  macht  te  ge- 
bruiken ,  en  te  bevorderen  dat  defe  antwoort ,  die  hatelyk  aan  hem  was ,  in 
zijn  ftad  verboden  wierd.  Hy  had  miflchien  't  geen  gehoort ,  dat  enigen  van 
Ariftoteles  zeggen ,  te  weten  ,  dat  hy ,  de  gevoelens  der  oude  Wijsbegerigen 
niet  bondiglyk  wederleggen  konncnde  ,  hen  enige  anderen  ,  die  zeer  onge- 
rijmt  waren ,  opgedicht  heeft  >  namelyk  de  genen ,  die  in  zijn  fchrif een  ge- 
lefen  worden ,  en  dat  hy ,  op  dat  zijn  bedroch  niet  van  de  nakomelingen  ont- 
dekt zou  worden ,  teweegbracht  dat  alle  der  zeiver  boeken,  naerfliglykop- 
gefochc  5  verbrand  wierdeii.  D'onze,  als  een  getrou  Peripatecifche ,  pogende 
dit  na  te  volgen,  vergaderde  de  Raat  van  zijn  hoge  School,  deê  zijn  klach- 
ten over  't  boekje ,  van  zijn  amptgenoot  tegen  hem  uitgegeven ,  en  zeide  dat 
men  *t  behoorde  te  verbieden ,  en  dele  gehele  a  Wijsbegeerte  ,  die  de  hoge» 
School  v«rwarde ,  uitteftoten.  Veel  Ücmden  hem  toe.  Drie  uit  hun  getaU 
aan d'Overigheit  gezonden,  deden  daar  gelijke  klachten.  D'Overigheit, 
om  hen  te  vernoegen ,  beval  dat  men  den  boekverkoper  enige  weinige  boek- 
jes afhalen  zou  ;  door  't  welk  re  weeg  gebracht  is ,  dat  d'anderen  meer  ver* 
kocht  j  en  naerfliglijker  gelezen  wierden  :  cn  toen  daar  in  niets  wierd  ge- 
vonden, over  'twelk  de b Godgeleerde  met  recht  kon  klagen,  behalven  brwo^**, 
over  de  kracht  der  redenen  alleen,  die  hy  niet  weerleggen  kon  ,  wierd  hy 
van  alle  belacht.  Hy  zelf  ruftte  ondcrtuftchen  nier ,  maar  vergaderde  dage- 
lyksc  de4laat  van  zijn  hoge  School ,  om  iets  van  defe  fchande  aan  hen  mede  c  Confii,»,» 
te  delen.  Dit  was  een  grote  zaak  voor  hem.  Men  had  redenen  tezoeken  'ic^if 
om  de  welken  men  d'antwoort  van  de  Geneesmeefter ,  en  des  zelfs  gehele 
Wijsbegeerte  wilde  veroordelen.  Hy  had  geen  konnen  vinden.  Her  vonnis 
quam  echter  cindelyk  in  't  Jicht ,  in  de  naam  van  de  Raat  des  hoge  Schools , 
maar  *t  welk  men  echter  billijker  den  d  Schoolbeftierder  alleen  toeèigenen  <I  ^t^or^ 
mag.  Want  dewijl  hy  in  alle  byeenkoomften  ,  diehy  vergaderde  ,  als  Rech- 
ter zat,  en  zelfook  een  zeer  heftig  aanklager  was,  daar,  integendeel,  de 
eGeneesmeeftcr  niet  eens  gehoort  wierd ,  ja  noitdaar  by  was ,  wie  cwijf-  ^ 
feit  of  hy  heeft  lichtelyk'tgrootfte  deelzijtier  fAmptgenoten  ter  plaats ,  ^  ^''^''i-f* 
daar  hy  begeerde ,  getrokken ,  en  in  getal  der  ftemmen  d'anderen  ,  die  van 
hem  verfchilden  a  verwonnen,  voornamelyk  vermits  enigen  dezelve  oor- 
faakj  alshy,  ja  noch  miflchien  groter  hadden,  om  de  Gencesmeefter  uit 
haat  te  vervolgen ,  en  d'anderen,  vredelievende  mannen  zijnde,  hun  Be- 
ftierder  ,  diezy  wiften  gbijtig  en  lafterig  te  wcfen  ,  niet  gaerne  tegcnfpra-  g  Mnddx. 
ken.  Dit  is  ook  aanmcrkelyk ,  dat  niemant  van  hen  als  ■>  toeftemmer  en  be-  h  •^cfroU- 
veftiger  van  dit  vonnis  heeft  willen  genoemt  werden  :  ja  een  van  hen ,  niet  '«""'A'"  i**' 
door  gemeenfchapaan  de  Geneesmeefter  verbonden ,  noch  ooit  aan  my  bc- 
kent,  verzocht  uudrukkelyk  (om  geen  deelgenoot  van  delaiterte  wezen  , 
die  hy  voorzag  dat  daar  uit  volgen  zou  )  dat  zijn  n.iam  als  van  de  «een  ,  die 
''t  niet  goet kende ,  daar  ingeftelt  zou  worden.  Ik  znl  cenaffchiift  van  dit 
vonnis  hier  by  voegen  ,  zoom  dac'et  miffcliien  aan  uw  'Eerwaerdiglieitnieti;ï;v*rrniM. 
onaangenaam  fal  zijn  te  weten  wat  in  defe  geweften  onder  de  geletterden  om- 
gaat ,  als  ook  oin,  zo  veel  als  in  my  is,te  beletten  dat,  na  verloop  van  enige  ja- 
ren, als  de  briefjes ,  op  de  welken  het  gedrukt  is ,  rniHchien  alle  verloren  zul- 
len zijn,de  laltcraars  niet  des  zelfsachibaarheic  zullen  gebruiken,  en  verdich- 

M  m  m  ten 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4 y 8        Brief vm    R.  Des-Cartes 

^nvM>\a.\^n  dat  in  dit  vonnis  enige  gerechtige  redenen,  om  mijn  a  Wijsbegeerte  te 
veroordelen ,  hebben  geweell.  Ik  fal  allecnlyk  de  naam  van  de  hoge  School 
b  TurLuien.  vcrfwijgcn ,  op  dat  het  geen ,  'c  welk  heden  of  gifter  van  defe  h  moeinema- 
iMi  'R^aijr.    j^^,^ Schoolbellierder  onvoorlichtiglyk  gedaan  is ,  en  miiïchien  morgen  of 
overmorgen  vaneen  ander  verandert  fal  worden  ,  aan  de  c  School  niet  tot 
fchande  èn  Lifter  by  de  vreemden  gedijd. 

VONNIS, 

Onder  de  naam  des  Raats  van't  hoge  School 
uitgegeven. 

N4  dat  de  Voor  leesvers  van  de  hog^e  School^      >  niet  :(onder  grote  ongc 
ncucht  een  boekje  geficn  hebben»  in^t  licht  gegeven  in  SfrokXelmaant  van 
:(eJïienhor.derttweecnvecrtigfie  jaar»  met  dit  opfchrift  voor  of  geschreven  i 
il-Rifhoufio,  d  Antwoortjof  Aanteekenin'genop  de  Godgeleerde  Wijsbegerige gevolgen, 
^''toT!r*ia'^  f  w  :{o  voert,  en  bemerkende  dat  dit  ftrekt  tot  :{ondcrling  nadeel  en  lafier  van  de 
TZoHi'uo-   hoge  School ,  en  om  verkfcrde  gevoelens  en  vcrmoedcm  in  de  gemoeden  der  an- 
'i-hüufittfhia..  deren  te  verwel{l{en  ,  :(o  hebben  :{y  goet  gevonden  om  aan  alle  >  en  aan  eenyder 
beleent  te  mal{en  : 

Voor  eer  ft  3  dat  aan  hen  mishaan  dcfe  wijfe  van  doen  j  daar  door  d'een  ambt- 
genoot tegen  d"  ander  ofentlyk^  boe\en  of  boeltjes  uitgeeft ,  vaornamelyk  met  uit- 
cTijtrtt,  aut  gedruiste  naam  i  en  dit  om  c  fteüingen  3  of  bet  wiftreedende  gevolgen  van  flrijdp- 
i.roii.tria,  de     dingen  in  de  hoge  School  3  :{onder  naam  uitgegeven. 

[td^m/lon.^'  Daarna»  dat  j^y  defe  middel  3  van  voor  defe  nieutve  en  igewaandeWijsbe- 
irovtrf.r..     2,<^erte  tc ftrij den  3  die  in^t  voorverhaalde  boek^gcmcnelyk^gebrtiikt  word  >  niet 
^f'l'f'^fla  S,oet  kennen  3  als  met  ftoutheit  der  woorden  vervoegt  3  tot  fchande  en  lafterder 
gencr  3  die  hier  en  elders  van  een  ftr^dige  en  gemene  Wijsbegeerte  3  in  alle  hoge 
Scholen  als  waarachtiger  aangenomen  belijdenis  doen.  Even ,  gelyk.de  Schry- 
ver  van  V  voorverhaaldc  botkje  :^egt  3  op  de  :(cfte  :(ijde  ••  Want  ik  heb  al  over 
een  wijl  bemerkt  dat  enigen  defe  grote  voorugang  mijner  toehoorders,  die  zy 
in  zeer  korte  tijt  by  my  gedaan  hebben ,  quaat  achten.  Op  de  s^cvznde  :{ijde. 
^Ztrrnirii.    £)e  14  Meikteekens,  die  van  anderen  gemcnelyk  gebruikt  worden  om  de  zwa- 
righeden t'ontknopen ,  voldoen  nimmer  geheellykde  verftanden  ,  die  een 
weinig  deurfichtiger  zijn,  maar  vervullen  der  zeiver  gemoeden  alleenlyk  mee 
nevelen  en  duifterniffe.  Noch  daar.  De  ware  zin  word  veel  beter  en  vaerdi- 
geruicmy,  dan  gemenelyk  uit  anderen ,  bevat.  D'ervarentheit  zelve  toont 
hoe  veel  van  mijn  leerlingen  alreê  dikwijls  met  eer  in  d'openbare  twiftreedc- 
ningen  verfchenen  zi  jn ,  na  dat  zy  alleenlyk  enige  weinige  maanden  mijn  on- 
derwijfing  hadden  gebruikt.  Iktwijffelnietdatiemant  der  menfchen,  ren 
h  MtTerA  (^jg  gefont  van  harfïenenzijn  ,  hier  iets  zullen  vinden  tebefchuldi- 

'iF^rmf/hL:  gen ,  maar  alles  zullea-prijfen.  Op  de  negende  ::;ijde  :  Wy  hebben  deurgeficn 
llantiAUt.  dat  defe  elendige  wezens  ( te  weten  de » zelfftandige  vormen  en  ^  dadelijke 
k  ^MüiHate,  jjQedanigheden  )  gehecllyk  van  geen  gebruik  zijn  ,  dan^  miftchien  om'c  ver- 
inl'sia  kno-  nuft  derTeergierigen  te  verblinden ,  en  hen  ,  in  plaats  van  dele  i  geleerde  on- 
r*'<ti*^  ~"  kunde ,  die  gy  zo  hoog  prijft ,  zekere  andere  m  verwaande  on wetentheit  voor 
nx^Fufioh    ^  houden.  Op  de  vijftiende  ^ijde :  la  te&endeel,  uit  het  gevoelen ,  *t  welk 


Aan  ie  E.  Vader  D  i  n  e  t.  45:9 

a  zelfflandige  vormen  ftcit ,  is  de   necrfijging  zeer  licht  naar  dc  mening  der  \  Porm^ft^y. 
gener,  c  die  zeggen  dat  de  ziel  lighamelyk  en  fterfFelyk  is.  Op  dc  tnHnti<^ftc\;*:^lfj;.,, 
:(ijde  :  Men  kan  vragen  of  defe  d  middel ,  van  fich  in  de  wijsheic  t^oeffenen  ,  c  5««  * 
niet  eer  aan  zeker  Choraebus  toegeeigent  behoort  te  worden  ,  die  alle  dingen  "^'"^ 
gemenelyk  tot  een  c  bedrijveiyk  beginfel ,  te  weten  de  f  zelfftandige  vomi ,  Z7"'icm  ^ 
brengt.  OP  de  vijfentwintigfle  :{ijde  ;  En  hier  uit  blijkt  dat  men  niet  de  genen,  Tx^ttT^hn- 
die  de  zelfftandige  vormen  ontkennen ,  maar  eer  de  genen ,  die  hen  maken ,  icf^i^hamiu 
eindelyk  g  door  bondige  gevolgen  zo  verre  drijven  kan ,  dat  zy  ot  h  Godver-  f ^/J,"^//""* 
loghenaars,  of  i  beeften  worden.  Of  de  negenendartigsie  ^ijde.  Om  dat  d'oor-  '(F?rlnTfub. 
faken,  van  anderen  tot  noch  toe  ookindeminfte  dingen  voorgeftek,  itnft.mua'M^ 
mceftendeel  zeer  mager ,  en  van  de  waarheit  vervreemt  zijn ,  en  't  gemoed,  Jj^'^'J'^^ 
dat  naar  waarheit  tracht ,  niet  voldoen. 

Ten  darden ,  dat     defe  nieuwe  k  Wijsbegeerte  verrverpen ;  voor  eer  ft  om  dat  h  ^4thti, 
tegen  d'oude  Wijsbegeerte  ftrijd  >  die  tot  noch  toe  met  de  befte  raat  in  alle  ho-  j^^-^JJ^V 
ge  Scholen  ,  die  in  de  mrrclt  s^ijn  , geleerd  word  ,  en  des  :{clfs  [grcntveften  om-  .^j  jj' 
Jioot}  daar  7ia  om  dat  ::^y  de  jonl^hcit  van  d'oude  cngefonde  Wijsbegeerte  af-\  emdame^- 
weert  >  en  aan  de  :{elve  belet tely\is  cm  tot  op  de  top  van  gcleertheit  opgevoert  ^ 
te  worden  ,  om  dat  :(y  ,  op  defe  gewaande  Wijsbegeerte  ftcuncnde  ,  dc  m  l^imfl-  Zjm.üT, 
kundige  dingen  >  in  de  boeken  der  Schryvers  »  in  de  Icfcn  der  VoGrlec:(crs  ,  en  in 
de  twiflreedeneringen gebruikt »  niet  kan  leren ;  eindely  k,  3  om  dat  uit  de  ::;elve 
verfcheide  valfche  en  ongerijmde  gevoelens  ten  deel  volgenten  ten  deel  door  d'on- 
voorfichtige  jeucht  afgeleid  konnen  wordenjdie  tegen  d' andere  leringen  en  onder- 
tvijfmgen ,  en  voornamdyitegen  de  "  rechtjmnige  Godgeleerthcidftrijdcn.  Zll'^i^xa'' 

Dieshalven  ft  ellen  en  achten  ^y  >  dat  alledegeenen  ,  dte  in  defe  hoge  School 
der  Wijsbegeerte  ondcrwijfen  ,  fich  voortaan  van  :^odanig  o  onderwijs  en  begin  l^ff^l'^l^*"^ 
moeten  onthouden  ,  en  vernoegt  ^^ijn  met  een  matige  vryhett  van  tn  enige  befon-  ^uun, 
dere gevoelens  te  verfchillen  >  gelyk.die  >  naar  *t  voorbeelt  van  andere  vermaar- 
de hoge  Scholen  >  hier  gebruikt  word  i  :(odanig  dat  de  grontveften  van  d'oude  cn 
aangename  Wijsbegeerte  niet  v  er fwakt  worden»  enopdat:(y  daarnaar  arbei- 
den, dat  dcruft  van  de  hoge  School  in  alles  geheel  en  volmaakjelyk  bewaart 
word,  ^  Op  de  :(eftiende  dag  van  Lentemaant  >  in  V  :{eftienhondcYttwce\invecr' 
ti^^ïie  jaar, 

't  Is aanmerkenswaerdig  dat  dit  vonnis  uitgegeven  wierd  toen  de  menfchen 
al  een  wijl  gelacht  hadden ,  om  dat  de  P  Schoolbeftierder  liever  het  boek  van  ^  ^ 
deGeneesmeefter  had  willen  onderdrukken  ,  dan  daar  op  antwoorden  j  en 
dieshalven  is  niette  twijftelen  dat  alle  de  redenen,  ten  minftcn  de  genen  * 
die  hy  bedenken  kon,  om  dit  bedrijf  te  verfchonen  ,  hier  niet  uitgedrukt  zijn. 
Laat  ons  hen  dan ,  zo  't  u  luft  ,  eens  deurlopen.  Voor  eerft  word  gefegt  dac 
het  boekje  van  de  Geneesmeefter  ftrekt  tot  nadeel  en  lafter  van  de  hoge  School, 
en  ook  om  verkeerde  gevoelens  en  vermoedens  in  de  gemoeden  der  anderen  te 
verwekken  '  welk  ik  anders  niet  kan  uitleggen ,  dan  dat  door  defe  gelegent- 
heit  de  menfchen  zullen  vermoeden ,  of  eer  bekennen  dat  de  Beftierden  van 
de  hoge  School  onvoorfichtig  heeft  geweeft,  dat  hy  zich  tegen  d'opcnbare 
waarheit  ftelde  ,  en  daarby  boos,  omdathy,  door  redenen  verwonnen  , 
echter  poof^dedoor  macht  en  achtbaarheit  te  verwinnen.  Maar  defe  fchan- 
deis  nu  afwechgenomen  ,  om  dat  hy  niet  meer  m  Schoolbeftierder  is;  en']R'-7''^ 
aan  de  hoge  School  ftrekc  niet  zo  zeer  tot  oneer,  da:  zy  defe  noch  toe  r  Voor- 1  Tro/.f^r, 
Mmcn  2  Icezcr 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


460       Brief  van    R,  Des-Cartes 

leczcr  behoud  ,  als  tot  eer,  dat  zy  noch  de  Geneesmeefter  heeft,  zozyficli 
nietonvv.ierdig  rot  hem  maakt.  Ten  tweeden  word  gezegt  aan  haar  f<? 
haven  dat  d^cen  amptgenoot  tegen  (f  ander  boeksn  uitgeeft  j  voornamelyk,  niet 
vitgcdf.ii!{tenaa7Ji.  Maar  om  defe  reden  behoorde  eer  de  Schoolbeftierder, 
die  indic  vonnis  aanklager  cn  voorfittcr  was ,  alleen  aangeklaagt ,  en  alleen 
veroordeelt  te  worden  j  want  hy  ,  niet  getergt  zijnde ,  had  te  voren  twee 
s  Th'ftt,  boekjes ,  onder  de  naam  van  a  Stellingen ,  tegen  zijn  ^  amprgenoot  uirgege- 
b  ColltiA,  Ygj^  ^  gepoogt  hen  ook  met  d'achtbaarheit  van  de  heiligde  GodgeleerdjC 
tnacht  te  verfterken ,  om  d'onnofele  te  bedriegen  ,  en  door  laftering  neder 
te  werpen.  En  't  is  belachelyk  zo  hy  zich  hier  meê  verontfchuldigt ,  dat  hy 
zi)n  naam  niet  gefet  heeft ,  dewijl  hy ,  eer  zy  in  't  licht  quamen  ,  der  felver 
woorden  heeft  verhaalt ,  en  hem  zo  aangewefen ,  dat  niemant  twijfFeleu  kon 
r  JUtditm^  of  hy  was  de  geen  ,  die  van.  hem  beftreden  wierd.  Maar  de  cGeneesmeefler 
antwoordde  aan  hem  zozediglyk,  en  vergierde  zijn  naam  met  zo  veel  lof  ree- 
denen, dat  men  te. geloven  heeft  dathy  niet  tegen,  maar  eer  vriendelyk 
aan  hem  heeft  gefchreven  ,  en  hem  alleenlyk  uit  eerbewijfing.genoemc 
heeft :  't  welk  men  ook  warelyk  gelooft  zou  hebben ,  indien  de  Godgeleer- 
de redenen,  ten  minften  enigfins  bewijflTelyk,  om  die  van  de  Geneesmee- 
fter te  wederleggen ,  had  gehad.  Want  wat  kan  'er  onbillijker  wefen ,  dan 
datdcBeÜierder  zijn  Amptgenoot  van  fmaatcn  hoon  befchuldigt,  alleen- 
lyk hierom,  dat  hy zoklaarblijkelyke en  ware  redenen  bygebrachc  heeft, 
om  de  zonde  van  kettery  en  Godverloghcning ,  die  de  Godgeleerde  hem 
poogde  op  de  tijgen ,  te  verwerpen ,  dat  hy  niet  geleden  heeft  van  hem  door 
,}  TWejw.  laftering  uitgeftreken  te  worden.  De  «l Godgeleerde  kent  niet  goet  We/è 
h'Uf'T''*  ^^^^^'■'^^'^  voor  de  nieuwe  cn  t  gewaande  Wijs  begeerte  te  ftr  ij  dm  3  die  >  ge- 
'■itio^9f;hia,  lyi^hyxegc^  in  »t  boekje;  van  de  Geneesmeefter  gemenelyk  gebruikt  word , 
ah  met  jioutheit  der  fv  oor  den  vervbegt ,  tot  fchandc  cn  laftcr  der  gencr  >  die 
van  de  gemene  en  waarachtiger  Wijsbegeerte  belijdenis  doen.  Zeker ,  defe 
zedigfte  man  berifpt  ineen  ander  de  fföutheit  der  woorden,  die 'er  echter 
warelyk  niet  gew.eeft  heeft,  gelykyder  bekennen  kan,  zo  zy  alleenlyk  de 
plaatfen  ,  hier  verhaak ,  aanmerkt ,  die  hier  en  daar  uit  het  boek  van  de 
Geneesmeefter  uitgetrokken  zijn ,  als  de  ftoiitften  van  allen  ,  en  de  bequaam- 
ften  om  nijt  te  verwekken  j  voornamelyk  zo  men  ook  aanmerkt  dat  'er  in  de 
fcholen  der  Wijsbegerigen  niets  gebruikelijker  is,  dandatyder,  zonder  e- 
nige  verfachting  der  w.oorden  ,  't  geen  fpreekt ,  't  welk  hy  gevoelt ,  en  dies- 
halven  verfekert  zijn  gevoelens  waar,  en  alle  d'andcren  valfch  te  wefen. 
Want  zy  worden  door  de  gewoonte  van  twiftreedenen  tot  defevryheit  ge- 
went, die  miftchien  in  de  genen.,  de  welken  een  burgerlyker  leven  volgen^ 
hardzouzijn.  Wyders  ?  veel  der  woorden ,  die  hier  verhaalt  worden,  als 
of  zy  uit  haat  tegen  alle  Wijsbegerigen  van  alle  plaatfen  gefegt  waren  ,  zijn 
van  de  Godgeleerde  alleen  te  verftaan  ,  gelyk  uit  het  bock  van  de  Genees- 
meefter klarelyk  blijkt.  Zy  worden  ook  niet  in  't  meervoudig  getal ,  en  als 
van  de  darde  man  voortgebracht ,  dan  om  dat  zy  hem  minder  zouden  tegen- 
iloten.  Het  blijkt  mede  dat  de  dingen  ,  die  hier  van  Chorasbus ,  cn  ook  van 
de  godverloghenaars  of  heeften  ,  cn  zo  voort  aangetekent  worden,  niet 
vanzelf  door  de  Geneesmeefter  zijn  gefchreven  >  maar  eerft  t'onrecht  en 
VAlfcbelyk  van  de  Godgeleerde  tegen  hem  geworpeui  invoegen  dathy , om 


Aan  de  E.Vadeir  D  i  n  e  t.  461 
hen  tewcdeileggcn  ,  gcdvyongen  heeft  ge  weeft  door  ware  en  klaarblijkelij- 
ke redenen  te  tonen  dat  dele  namen  niet  aan  hem  ,  maar  eer  aan  zijn  tegen- 
ftrever  ,  paften.  Wie  Tal  een  menfch  konnen  verdragen,  die  zo  moejclyk 
en  laftig  is,  dat  hy  aan  fich  verlof  wil  geven  van  anderen  door  laftering 
aGodverloghenaars en  heeften  te  noemen  j  en  niet  wil  lijden  dathy  zedig- «-^'^""^ 
lyk  van  hen  met  ware  redenen  wederlegt  word  ?  Maar  ik  fpoed  my  tot  ha 
geen,  dat  my  meer  treft.  Hy  heeft  drie  redenen  ,  om  de  welken  hy  de  b  nieu- 
we  Wijsbegeerte  veroordeelt :  d'eerfteis,  datzy  tegen  d'oudcftrijd.  Ik  zal 
hier,  gelykik  te  voren  gefegt  heb,  niet  weer  verhalen  dat  mijn  Wijsbe- 
geerte d'oiidfte  van  allen  is ,  en  dat  *er  niets  van  haar  in  de  gemene  Wijsbe- 
geerte verfcheiden  is,  't  welk  niet  nieu  is.   Maar  ik  vraag  hem  allecnlyk  of 
hy  defe  Wijsbegeerte  ,  die  hy  veroordeelt,  al  wel  verftaat;  hem,  zegik, 
die  zo  c  onverftandig ,  of  indien  hy  liever  dus  wil ,  zo boosaardig  is ,  dat  hy  ^  , 
haar  van  tovery  verdacht  wilde  maken,  om  dat  zy  cafbeeltfels  aanmerkt  ^ '^.^^1,^'^^""** 
Ik  vraag  hem  ook  waarom  hy  in  de  fcholen  gemenelyk  twiftreedent?  onge- 
twij.ffeItomde  klaarblijkelijke  waarheitte  zoeken.  Maar  indien  men  haar 
alrechad,  zo  zouden  defe  twiftreedeningen  ophouden,  gelykinde  tMeet- 
konft  blijkt ,  aver  de  welke  het  niet  gebruikelyk  is  tc  twiftreedenen.  Indien 
defe  klaarblijkelijke  waarheit ,  zolang  gefochten  gewenfcht,  vaneen  En- 
gel voorgeftelt  wierd  j  zouzy  niet  doorgelijke  reden  te  verwerpen  zijn,  tc 
weten  om  dat  zy  aan  de  genen ,  die  tot  de  twiftreedeningen  der  Scholen  ge- 
weiuzJjn,  zoufchijnen  nieure  wefen  ?  Doch  hy  zal  miftchien  zeggen  dat 
men  daar  niet  van  de  sbeginfc-len  twiftreedent,  die  echter  van  onfe  ^'^^-\\!!lfj'^f\^ 
waande  Wijsbegeerte  omgeworpen  worden.   Maar  waarom  Inet  hy  toe  i^hUofo'l'hï!^ 
dat  men  henzo  lichtelyk  omwerpt  ?  waarom  onderfteunc  hyhen  niet  met 
redenen?  En  word  hier  uit,  dat  men  tot  noch  toe  niets  zeker  daar  op  heefc 
konnen  bouwen  ,  niet  genoech  getoont  dat  zy  onzeeker  zijn?  De  tweede 
reden  is,  dat  de  jonkheit,  op  defe  gewaande  Wijsbegeerte  fteunende  , 
de »  kjinfil{imdi^e  din^cyi »  inde  boeken  der  Schryvers  gebruikt,  niet  leren  » ^«•'''""/".c*- 
kan:  als  oPt  nootfakclyk  is  dat  de  k  Wijsbegeerte,  die  tot  de  kennis  der  ^'S/o/^.- 
waarheit  ingeftelt  is  ,  enige  1  benamingen  ,  die  zy  zelve  niet  behoeft. ,  rku. 
moet  Ieren.  W^aarom  veroordeelt  hy  niet  liever  hierom  de  «n  Lecrerkonft,  ^  ^^^'«^«/''» 
enRedenrijkkonft,  dewijl  der  zeiver  ampt  meeft  is  van  woorten  te  hande- ^  ^"^'i^L 
len ,  en  echter  van  die  te  Ieren  zo  verre  zijn  ,  dat  zy  die  gelyk  vreemt  en  uit-  tmca» 
heems  verwerpen  >  Hy  zegt  dan  dat  defe  kpnjlen  de  jonkjyeit  van  de  ^e:{onde 
Wijsbegeerte  a  fwecrcn  ,  cn  lichtten  dat     ten  top  van  ^Q^eicerthcit  o'f  rrcvoert 
word  5  hy  zal  niet  meer  te  belachen  zijn ,  dan  als  hy  van  onze  Wijsbegeerte 
het  zelfde  zegt  :  want  men  moet  niet  van  haar,  maar  van  de  boeken  der 
gener  ,die  defe  benamingen  gebruiken  ,  der  zeiver  verklaring  ciftchcn.  Ein- 
delyk  ,  de  darde  reden  heeft  twee  delen:  van  de  welken  d'een  openilyk  tc 
belachen  is ;  en  d'ander  islafterlyk  en  valfch.  Want  wat  is  zo  waar  en  klaar, 
uit  het  welk  niet  lichtelyk  door  d^onvoorfichti^e  jcucht  verfcheidc  valjchc  cn 
onberijmde  gevoelens  afgeleid  komicn  worden  i  Maar  dat  warelyk  uit  mijn 
Wijsbegeerte  enige  gevoelens  vol^^cn  ,  die  tegen  de  n.  rechtfinni^e  Godjreleert-  n  ihtêUgU' 
heit  firijdeiii  is  volkomentlyk  valfch  en  lafterlyk.  Ik  zal  defe  ©uitzonde- 
rinci  niet  gebruiken  ,  dat  ik  des  zelfs  Godgeleertheit  niet  rechtzinnig 
acln.  Ik  heb  nooit  icmant  daarom  veracht,  dathy  anders,  dan  ik,  gevoelde, 
Mmm  3  voor- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


4^2       Brief R.  Des-Cartes 

voornamelyk  in  de  dingen ,  die  'c  geloof  betreffen ;  want  ik  weet  dat  het 
geloof  een  gaaf  van  God  is:  in  tegendeel,  ik  eer  en  bemin  veel  anderen, 
die  belijdenis  van  een  felve  godsdienft  doen ,  als  hy  ,  ja  ook  Godgeleer- 
den en  Predikanten.  Maar  ik  heb  nu  alreê  dikwijls  betuigt  dat  ik  my  nooic 
in  enige  gefchillen  van  de  Godgeleertheit  wil  mengen  :  en  dewijl  ik  in  de 
^'Wijsbegeerte  ook  niet  handel ,  dan  van  dingen ,  die  zeer  klarelyk  door 
de  natuurlijke  reden  bekent  worden,  zo  konnen  zy  niet  tegen  iemants 
Godgeleertheit  ftrijden ,  'c  en  waar  die  klarelyk  tegen  't  licht  der  reden 
ftreed ,  *t  welk  ,  gelyk  ik  weet ,  niemant  van  de  fijne  zeggen  zal.  Voorts, 
aTheolo^uf,  op  dat  het  niet  zou  Ichijnen  dat  ik  roekeloolTelyk  zeg  dat  de  a  Godgeleerde 
b  McauM,  geen  van  de  redenen ,  door  de  ^  Geneesmceftcr  bygebrachc  ,  oploflen 
kan,  zo  weet  dat  men  een  dubbelde  ,  ja  driedubbclde  crvarentheic  daar  af 
heeft.  Want  daar  zijn  alreê  twee  of  drie  boekjes  van  deze  zaak  uitgegeven  , 
niet  van  de  Godgeleerde,  maar  voor  hein  >  en  van  zodanigen  ,  dat  men, 
zo  daar  ietsgoetin  begrepen  was,  zulks  aan  hem  alleen  zou  toeèigenen, 
en  datzy,  zo  hy  iets  beter  had  gehad,  niet  toegelaten  zou  hebben  dat  zy, 
met  hun  nnam  om  deze  oorfaak  te  bedekken-,  zeer  wanfchikkelijke  din- 
,  c  Trofcfvr,  gen  in  't  licht  brachten.      Eerile  boekje  is  van  zijn  zoon ,  c  Voorleezer  in 
i\The{eu    dc  zclve  hoge  School»  uitgegeven,  met  het  opfchrift,  van  tl  Stellingen : 
en  «lewiji  daar  in  alleenlyk  zijns  vaders  vruchteloze  bewijsredenen ,  totop- 
eForOT.e/«i.  bouwing  van  de  «zelflhndige  vormen  3  herhaalt  zijn,  of  anderen,  noch 
fiuttiKUii»    vruchtclozer ,  daar  by  gevoegt ,  en  geheellyk  geen  gewach  gemaakt  word 
van  de  redenen  des  Geneesmeeilcrs ,  door  de  welken  alle  deze  dingen  wc- 
.<lerlegt  waren ,  zo  kan  men  daar  uit  niet  anders  befluitcn  ,  dan  dat  de 
iDtitlUt    Schryver  daar  af  hen  niet  begrijpt,  of  ten  minften  niet  Heerzaam  is. 

't  Ander  boekje,  dat  noch  dubbelt  is,  (juam  te  voorfchijn  onder  de  naam 
van  zijn  leerling  ^  die  in  deze  oproerige  twiftredening  van  drie  dagen, 
•  \KcnoTe  g  onder  de  voorzitting  van  de  Schoolbeftierder ,  geantwoord  had  j  en  't  op- 
Utiod'romtu.  ^"^^^'i^^  ^^^^  af  is  :  1»  Voorloper  j  of  i  bcfchcrmcnd  onder '^oel{  van  de  bcj^vifelcn 
i  Ex^ff^er,  '  der  rccht::^inni^^c  Godgeleertheit  i  enzovoort.  Zeker,  hierin  is  al 'c  eeen 
ihuUt€  er~  vergadert,  dat  des  zelfs  Schryver,  of  Schry  vers  toe  noch  toe  hebben  kon- 
4hedo»j  (.hi.  nen  bedenken,  om  de  redenen  van  de  Geneesmeelter  te  beftrijden  :  want 


terwijl  d'eerfte  gedrukt  wierd,  achterblijven  zou.  Maar  in  dit  alles  is 
niets,  jaookniethetminfte,  uit  de  redenen  van  de  Geneesmeefler,  ikze<y 
^  niet  1  bondiglyk ,  mnar  ook  niet  m  waarfchijnelyk ,  wederlegt :  en  dieshal- 
'*'*ven  fchijnt  deze  Schryver  niets  anders  bevordert  te  hebben,  dan  om  dat 
hy  ,  als  met  een  dik  boek  uit  zuivere  ongerijmtheden  te  famen  te  voegen,  en 
ook  in  de  Voorloper  te  fchrijven  dat 'er  noch  meer  verwacht  wierden ,  ge- 
maakt heeft  dat  niemant  daar  opzou  willen  antwoorden  :  erv  in  dezer  voe- 
gen zegepraalde  hy  ,  ten  minften  voor  't  onkundig  Hecht  volk ,  dat  de  dikfte 
boeken  de  befte  acht,  cnakijt  oordeelt  dat  degenen  >  die  ftoucft  en  langtt 
fpreken,  verwinners  zijn. 

Maar  ik,  die  niet  naar  de  jonft  van'tflechtte  volk  tracht,  en  niets  an- 
ders bezorg ,  dan  ,  met  de  waarheit  voor  te  fpreken  ,  voor  zo  veel  in  my  is, 
de  goeden  en  kuiidigen  te  believen ,  en  mijn  eige  geweten  te  voldoen ,  ver- 
hoop 


Jan  de  Vader  D  i  n  e  x. 
hoop  deze,  en  alle  d'andere onnutte  liaen,  de  welken  gemenelyk  vatide 
tegenfprekers  gebruikt  worden ,  zo  ten  toon  te  Uellen ,  dat  niemant  die 
voortaan  gebriliken  fal ,  dan  de  genen ,  die  zich  niet  Ichamen  opentlyk  voor 
laftcraars  en  haters  bekent  te  worden.  En  zeker,  toe  noch  toe  heeft  niet 
weinig  dienftig  Peweeft,  om  de  fchaamachtigen  te  bedwingen  ,  dat  ik  van 
*c  begin  af  aan  alle  verzocht  heb  dat,  zozy  iets  hadden  om  dedingen ,  die 
ik  in  mijn  gelchriften  als  waar  Toor  geftelt  heb ,  tebeftrijden ,  zy  zich  ver- 
ontwaerdigen  fouden  dit  aan  my  tefchrijven  ,  met  belofte  van  dat  ik  daar 
op  antwoorden  zou.  Want  zy  zagen  wel  dat  zy  niets  van  my  by  anderen^ 
mochten  fprcken ,  zonder  folks  aan  my  fclf  bekent  te  maken  ,  of  zy  wierdcn^ 
daarom  met  recht  van  laftering  verdacht.  Maar  veel  hebben  dit  niet  waar- 
genomen j  en  hoewel  zy  warelyk  niets  in  mijn  fchriften  vonden  j  dac 
zy  van  valsheit  overtuigen  konden,  ja  hoewel  zy  henmiflchien  nooit  ge- 
lezen hadden  ,  zo  hebben  zy  echter  in  't  heimelyk  qualyk  daar  af  gefprq- 
ken  i  en  enigen  dit  met  zo  groote  vlijt  en  naerltigheir ,  datzy  gehele  boe- 
ken van  deze  zaak  hebben  gefchreven ,  niet  om  hen  in  't  lichr  te  bren* 
gen  ,  maar  om  ( 't  welk  ik  veel  erger  acht )  hen  in  't  bezonder  voor  de 
lichtgelovigen  te  lezen  :  en  die  zy  met  valfche  redenen  ,  maar  door  veel 
omwegen  van  woorden  bedekt  y  en  ten  deel  ook  met  ware  redenen ,  door 
de  welken  zy  alleenlyk  tegen  de  gevoelens ,  my  valfchelyk  opgedicht ,  lire- 
den  ,  vervult  hebben.  Maar  ik  bid  en  vermaan  hen  nu  alle  dat  zy  deze  ge- 
fchriftcn  in 't  licht  geven  :  want  d'ervarentheit  heeft  my  geleertdat  dit  be- 
ier fal  gefchieden,  dan  datzy  die,  gelyk  ik  eerft  verzocht,  aanmyzuller^ 
zenden  :  op  dat  zy ,  indien  ik henmiflchien  geen  antwoort  waerdrg  oor- 
deelde, zich  ondertuflbhcn  niet  t' onrecht  zouden  beroemen  dat  ik  nier 
aan  hen  kan  antwoorden  ,  of  klagen  dat  zy  van  my  veracht  wierden  ,  of  ook- 
om  dat  enigen-,  v/elkers  fchrifren  ik  gemecnmaak ,  nier  zouden  achten  dac 
ik  hen  ongelyk  aandeê ,  met  mijn  antwoorden  daar  by  re  voegen  :  om  dac 
zy,  gelyk  onlangs  een  van  zich  zelf  zeide  >  in  dezer  voegen  van  de 
vrucht  berooft  wierden  ,  daar  mee  zy  zich  konden  verblijden  ,  zo- 
zy die  feiven  in  't  licht  brachten ,  te  weten  dat  zy  enige  maanden  lang  gele- 
zen j  en  veler  gemoeden  daar  af  ingedronken  en  vooringenomen  zouden 
worden ,  eer  ik  daar  op  kon  antwoorden.  Ik  benijde  hen  dan  deze  vrucht 
niet  5  ja  ik  doe  ook  geen  beloften  van  dat  ik  antwoorden  fal,  dan  als  ik  zo- 
danige redenen  vind ,  dat  ik  acht  dat  zy  niet  deurgaans  van  de  lezers  opge- 
loft  konnen  worden.  Want  wat  de  lafteringen ,  of  fcheldredenen ,  en  alle 
andere  benamingen,  aangaat,  die  vrcemt  van  't  voorgellelde  zijn,  ik  fal 
achten  dat  die  eer  tot  mijn  voordeel ,  dan  tot  mijn  nadeel  Itrekken  ,  en  dit 
hierom,  dat  ik  niet  acht  datiemant  hem  in  zodanig  een  zaak  fal  gebruiken, 
dan  de  geen  ,  die  meer  dingen  begeert  vroed  te  maken  ,  dan  hy  met  rede- 
nen bewijzen  kan ,  en  die  hier  dopr  betoont  dat  hy  de  waarhcit'  niet  zoekt, 
maar  haar  wübeftrijden  ,  en  dieshalven  niet  vroom  en  oprecht  is.  Ik  twijf- 
fel  echter  niet  of  zeer  veel  oprechte  en  godvruchtige  mannen  konnen  oo!c 
mijn  gevoelens  verdacht  houden ,  zo  om  dat  zy  zien  dat  die  van  anderen  be- 
rifpt  worden ,  als  ook  om  dit  enige  ,  dat  men  fegt  dac  zy  nieu ,  en  tot  noch 
toe  niet  van  veel  verdaan  zijn.  En  men  fal  miffchien  niet  lichtelyk  enige 
vergadering  van  oordelaars  konneii-vindcn  ,  in  de  welke ,  zo  daar  af  beraad- 


4.()4      ^rief  vm   R.   D  e  s  -  C  a  r  t  e  s 

flaagcwierd,  niet  veel  meer  zouden  wefen,  die  achten  zouden  dat  men  hen 
behoorde  te  verwerpen,  dan  die  hen  zouden  darren  goetkennen.  "Wantdc 
a.h?nlT'^'^W'"''  '^^^  dat  wy  van  een  ding,  dat  wy  noch  niec 
nPivl  "^^"^   g^^"'         gelijke  zaak  gemc- 

neiyk  gelchied ,  zullen  oordelen  :  en  daar  zijn  tot  noch  toe  zo  veel  geweeft, 
d^mln?  ^'J^i'^gf^"^  nieuwe  gevoelens  te  voorfchijn  hebben  gebracht, 
dic  men  bevonden  heeft  met  beter ,  maar  dikwijls  erger  te  wezen ,  dan  de 
genen,  die  gemeen  en  aangenomen  zijn,  dat  niet  t'onrecht  alle  degenen, 
«lie  de  mijnen  noch  met  klarelyk  bevatten  ,  indien  men  hen  hun  gevoelen 
atvraagde,  zeggen  zouden  dat  men  hen  behoorde  te  verwerpen.  En  dieshal- 
a  E.W/'.r^.  '  "^^^^  '^-y  ook  ^  wezentlyk  zijn  >  zo  acht  ik  dat  ik  echter  te  vrefen 
,fe  neb  dat  zy  milTchien  van  uw  gehele   Gebroederlchp.p,  en  in  't  algemeen  van 

alle  der  fel  ver  vergaderingen  ,  die  onderwijzen  ,  gelyk  onlangs  door  de  Raat 
van  defe  hooge  School  gedaan  is ,  daar  af  ik  nu  gelchreven  hebVveroord^^^^^^^ 
zouden  worden,  't  en  waar  ik  vertroude  dat  gy  ,  om  uw  zonder  h°^^^^^^^^^ 
dertierenth.it  en  voorhchcigheit,  hen  befchermcn  zoud.  Maar  dewiil  4  de 
.  ,  befliering  over  dit  deel  der  Gcbroederfchap  hebt ,  van  't  welk  miin  c  Proe- 
venhchtcl,ker,  dan vand'andcren,  gelezi,  konncnworle^  omdat Tec 
voornaamllc  deel  daar  afin  de  Franfchc  taal  bcfchreven  is,  zooverreed  ik 
Kiy  dat  gy  adecn  in  defe  zaak  veel  vermoogt.  Ik  vcrfoek  hier  van  u  geen  an- 
^ere  jonit ,  dan  dat  gy  of  hen  feit  onderfoekt,  of ,  indien  groter  befigheden  u 
beletten,  deze  zorg  met  aan  een  h.  Vader ,  maar  aan  anderen  ,  dienietzo 
eenzijdig  zijn,  beveelt.  En  gelyk  men  in  laken  ,  die  de  pleitbank  aangaan,  als 
twee  of  drie  geloofwaerdige  getuigen  verzekeren  iets  geficn  te  hebben ,  hen 
meer  gelooft  dan  de  gehele  menigte  der  andere  menfchen ,  die ,  mifichien 
door gilhngen  bewogen,  het  tegendeel  waant  j  zo  geloof  ook alleenlyk de 
genen,  die  belijden  fullen  dat  zy  de  faak ,  van  de  welke  zy  fullcn  oordelen , 
volkomcntlyk  verftaan.  Eindelyk ,  indien  gy  enige  redenen  hebt,  die  my  van 
JV^if  voornemen  behoren  af  te  trekken,  dat  het  u  niet  vcrdrie^my  daaraf 
'r^!  .  onder^w  j(e„     In  de(e  wemige  >i  Bedenkingen  ,  die  ik  uitgegeven  heb,  zijn 

c  Pr,n.„ia   fX^/J^f'        c  Tl  ,  die  ik  bereid  en  tSdtel>  begrepenj 

P.././..^fc,..  cn  Hl  de  t  Verregclichrkunde  en  Verhevelingen  heb  ik  veel  bezondere^dingen 
^ATiT  ^^f^^7^"^*gf''^>  ^  verklaren  8  welke  flach  van  redeneren  ik  gebruik.  En 
^^'-Iven ,  hoe^^e  ik  defe  Wijsbegeerte  noch  niet  geheel  toon  ,  zoacht  ik 
•r.noarund,  f chtcr  dat  mcu  Uit  dc  dingcu  ,  die  Ik  ah-et  uitgegeven  heb,  lichtelvk  verdaan 
'^:.in.m  ^.^"^°f^^"'g:^ywordailal.  Ikhebook,  gelykikacht,  niet fonder oerech- 
*  tige  redenen  liever  willen  enige  h  Proeven  daar  af  voor^itfenden    d^n  ha  r 

S'lvïtMn'r^?'"  ""'"'^  ^^geert  wierd.  Want  hoewel  ik ,  om  onbefchroom- 
delyk  te  (preken ,  niet  van  des  felfs  waarheit  twijifel ,  zo  ben  ik  echter  niet 
zeker  dat  zy  van  alle  gewenfcht  en  begeert  fal  worden  ,  om  dat  ik  weet  hoe 
ichrelyk  ook  dc  waarheit,  van  weinig  benkjders  onder  de  fchijn  van  nieuwic^- 
heit  jc.treden,  oy  veel  voorfichtigen  veroordeelt  kan  worden^  en  ik  wii  haar 
^.enonwilhgen  nictinlhmpen.  Dieshalven  vermaan  ik  lang  te  voorcn  alle 
menfchen  dat  ik  haar  toeftel  en  bereid.  Veel  befonderc  en  onbeampte  men- 

.:./;}.;.  ^  .  g^^"^'^^^^^  ^^"^  verwerpen  was.  Dog  oin  dat  7.y,  gclv  k  ik  wcir,  al- 
h^thic,     ieenlyk  ^  \^aa  haür  oproerige  cn  wanfchikkeliike  Schoo'lbelliérder  daar  roe 

gcdic- 


Am  ie  Fader   D  i  n  e  t.  4^5* 

gedreven  wierd ,  zo  heeft  dit  geen  achtbaarheit  by  my.  Maar  indien  mif- 
Ichien  meer  andere  vergaderingen  haar  niet  begeerden  ,  en  gerechtiger  re- 
denen van  haar  niet  te  begeren  hadden  ,  zo  zou  ik  achten  dat  zy  voor  dc 
bcfondere  lieden  geftelt  moeften  worden.  En  zeker ,  ik  geloof  dat  ik  weten- 
de niets  regende  raden  der  voorfichti^en ,  of  tegen  de  wil  dergener,  die 
vermogen  hebben,  doenfal.  En  dewijl  ik  niet  twijfFel  of  die  zijde,  naar 
dewelke  uw  a  Gebroederfchap  fich  buigen  fal ,  behoort  van  groter  gewicht , , 
dan  d'ander ,  gehouden  te  worden  ,  zo  zult  gy  de  grootfte  weldaat  aan  my 
bewijzen ,  indien  gy  my  van  uw ,  en  uwer  gevoelen  wilt  berichten  j  op  dac 
ik ,  gelyk  ik  in  't  overige  leven  u  altijt  voornamelyk  heb  geëerc  en  gehoor- 
zaam geweeft,  ook  in  deze  zaak,  die  ik  van  enig  belang  acht,  niets,  dan 
met  uw  jonft,  aanvang.  Vaarwel, 


Nu  11 


*z)  e 

Eerfte  Uitgever  dezes  Werks 

Aan  de   L   E    E    Z   E  R. 

HOewel  de  Schryver  der  Bedenkingen  van  t^ecrjle  Wijshe^eerte  niet 
gcwilt  heeft  dat  de  vijfde  Tegeniv  er  fingen  meer  d^  anderen  in  :{ijn 
^{)ek^gele:{en  Toonden  worden  >  gtlyk.  ^en  uit  het  Oericht  y  in  der 
felvcr -plaat!  gcjlelt  i  :^ien  kan  y  s[ö  heh  ik^cchter  y  dewijl  s;y  door 
een  Wijs  begerige  van  grote  naam  gefchreven  ^^ijny  geacht  dat  ik,  denniem- 
gierigengeen  onaangename  dienji  s^ou  doeny  als  ik,  hen  weer  op  de:{e  plaats  > 
hoewel  vreemt ,  bèncjfens  de  Beantwoordingenj  invoegde.  En  dewijl  ik  gelijke 
reden  tot  de  ::(evende  Tegenwerpingen  ,  en  Beantwoordingen  heb  ,  heb  ik, 
hen  ook.  ^^^^  vijfden  gevoegt  y  en  daar  by  de  Brief  aan  de  fefnit  Dinet.  0?n 
dan  hun  begeerte  volkomcntlyk,te  vernoegen ,  :^o  :^al  ik^met gelijke  naerfligheit 
hier  beleent  mak^'n  dat  de  Schry  ver  der  eerjle  Tegenwerpingen  :(e\er  Godgeleer- 
de va7i'*t  Vereenigt  Nederland  k  3  dat  de  tweede  Tegenwerpingen  te  ?arys  door 
Marinus  Mcrfcnnm  uit  de  mond  van  verfcheide  Wijsbe^^erigen  en  Godgeleerden 
vergadert  ^ijn  ;  dat  de  darden  Thomas  HobbiuSy  een  vermaard  Engelfch  Wijs- 
begerige  y  tot  hun  maker  en  Schrijver  hebben  y  dat  de  vierden  van  Antonim 
Jrnaldius  y  Sorbonifche  Godgeleerde  y  ^ijn  j  dat  de  vijfden  de  naam  van  hun 
Schryver  y  Petrus  GajfenduSy  op  hun  voorhooft  dragen  ;  dat  de  :(eflen  we'èr  van 
de  ::(elve  Merfennus »  uit  de  mont  van  anderen  >  :!^ijn  vergadert  ;  dat  eindelyl^ 
de  Zeve?ïdcn  ;^eker  fefuit  tot  hun  Schryver  hebben ,  gelyk,  blijkt  uit  de  brief  aan 
de  Vader  Dinet, 

Tweede  Uitgever  dezer  Werken. 

Waarde  Leezer  j 

A^^o  dit  deftig  Werk.van  de  Heer  R.  DeS-CarteS  ,  uitverkocht  was y 
heb  ik.,  door  het  ernftigverfoek.  der  Liefhebbert ,  en  om  fijn  groote 
vootx^akslijkheits  halven  ,  het  :(elve  aangeveert  en  weder  op  de  Pars 
gebragty  om  dennttigheit  van  dien  door  den  l>riik,mede  weder  declachtin-  te 
maken.  En  al:^o  de  waarde  Lee:{er  in  dit  boven  berecht  kj^iarlyk.  ^iety  om%at 
corfaak.de  fchik.king  der  flukX^^  achter  een  en  volgen  s  :(o  hebben  wy  om 
de  bejle  Order  te  houden »  alle  de  Bedenkingen  met  hunne  Tegenwerpingen 
en  Antwoorden  vervolgens  achter  malkander  gevoegt.  En  oordelende  dat  defe 
Bedenkingen ,  77jet  de  Tegenwerpingen  en  Antwoorden ,  als  ooi  de  Brief 
van  R.  Des  CarteS  aan  de  Vader  DineTj  tiict  wel  een  beauame  Band 
konde  uitmak.en3  :(o  heb  ik.  befl  geoordeelt  hier  by  te  fchikken  ,  het  TraBaat 
genaamt  Regulen  vande  Bestiering  des  Verstandts,  als  mede  de  Lhi- 
DING  vande  Ziel  :  het  wclk,nuneffcns  de  atidcreflu/iken  een  egale  dik^c ,  en 
icnbcquamcn  Band  hebben:. 


REGU- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  U 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


46  j 

R.  DES-CARTES 

R  E  G  U  L  E  N 

Van  de 

BESTIERiNGEdcsVERSTANTS. 


EERSTE  REGEL. 
De  ^(liering  van  ^  'tverfiont  om  bondige  en  ware  oor deelcn  '^'^^^^,5'",'^;^;^ 
alie  de  dingen  te  geve» ,  die  voorkomen ,  moet  het  eirkie  der  oef-  c  ju^m. 
feningen  wezen. 

DE  gewoonten  der  mcnfchen  is  zodanig,  darzy,  zo  dik- 
wijls als  zy  enige  gelijkheit  tuflchcn  twee  dingen  be- 
merken ,  van  beide  het  geen  oordeelcn  ,  't  welk  zy  van 
een  van  beide  waar  hebben  bevonden  ,  zelfs  hier  in , 
daar  in  zy  verfcheiden  zijn.  Zy  dan,  op  gelijke  wijfe  de  ^  weten-  «i  süenux^ 
fchappen,  die  geheel  in  de  kennis  van 't  gemoed  beltaan  ,  met 
de  kunften,  die  enige  oefFening  des  lighaams,  en « hebbel  ij  kheit  c  H.,\>m, 
vereiflchen,  qualyk  vergelijkende ,  enfiende  dat  alle  kunften 
niet  te  gelyk  van  de  felfde  menfch  geleertmoetcn  worden, maar 
dat  de  geen  lichtelijker  een  zeer  goed  werk-mcefter  word ,  die 
niet  meer  dan  een  enig  ambacht  pleegt ,  om  dat  de  zelfde  han- 
den niet  zo  gevocghclyk  bcquaam  gemaakt  konncn  worden 
om  de  Landen  te  bouwen,  en  op  de  9ijter  te  fpclcn  ,  of  veel 
diergelijke  dienden  uit  te  voeren ,  als  wel  de  hant  van  een  al- 
leen fich  daar  toe  kan  fchikken ,  hebben  daar  af  even  het  zelfde 
gelooft,  en  hen  naar  de  verfcheidenheit  der  voorwerpen  van 
malkander  onderfcheidende,  gemeent  dat  men  naar  yder  in 
befonder  moft  trachten,en  allcd'andere  achterlaten; in't  welk 
^Lywarelyk  bedrogen  zijn.  Want  dewijl  alle  de  wctcnfchappcn 
niets  anders  zijn ,  dan  menfchelijke  wijsheit,  die  altijt  een  en  de 
zelfde  blijft ,  tot  hoe  veel  verfcheide  onderwerpen  zy  ook  toc- 
gepafl:  word ,  cn  van  hen  geen  groter  onderfchciding  ontleent, 
dan  het  licht  der  Zon  van  de  verfcheidenheit  der  dingen,  die  zy 
verlicht,  zo  is  het  niet  nodig  hetverftant  in  enige  palen  tcbe- 
fluiten  :  want  de  kennis  van  een  enige  waarheit  weert  ons  niet 
van  de  vinding  van  een  ander  af,  gelyk  d'ocffening  van  een 
N  n  n  3  cenig 


47  O  R  E  G  U  L  E  N  van  de 

<;cnig  ambacht  ons  in  d'anderen  belet ;  maar  is  eerder  daar  aan 
bchulpfaam.  En  zeker,  ik  ben  verwondert  van  dat  de  meefte 
mcnfchen  zeer  naerfliglyk  de  krachten  der  planten ,  de  bewe- 
gingen der  ftarren ,  de  veranderingen  der  metalen^  en  de  voor- 
\verpen  van  diergelijke  kunften  onderfoeken ,  endatonder- 
tuÜchenbyna  niemand  op  een  goed  gemoed,  of  opdefe  alge- 
meeiie  wijsheit  denkt  \  dewijl  echter  alle  andere  dingen  niet  zo 
zeer  om  fich  zeiven  ,  dan  om  dat  zy  hier  toe  niets  bybrengen, 
geacht  moeten  worden.  Wy  hebben  dicshalven  niet  t'onrechc 
defe  regel  d'ccrfte  van  allen  voorgcftclt ,  om  dat'er  niets  is,dac 
ons  eerder  afleid  van  de  rechte  weg  der  waarheit  te  zoeken,  dan 
dat  wy  onfe  ocffcningcn  niet  tot  dit  algemeen  einde,  maartoi; 
cenige  byfondcre  oogmerken  (lieren.  Ik  fpreek  niet  van  de 
(]uade  en  verfoejclijke  ocf}cningen,ge]yk  ydele  roem,of  fchan- 
delijke  winli:;  want  het  blijkt  klarclyk  dat  d'opgefmokte  re- 
denen, cn  dc  fpotterycn,  naar  dc  gccilcn  van 't  gemeen  ge- 
fchikt,  hier  toe  een  veel  korter  weg  konnen  banen,  dan  de  bon- 
dige kennis  van't  ware  :  maar  ik  verlla  die  ook  van  d'eerlijkc  en 
loffelijke oeffeningen  ;  om  dat  wy  dikwijl-s  fcherpfinnigiijker 
daar  af  bedrogen  worden,  alsof  wy  wetcnfchappenzoeken,die 
ren  dien  H:  van't  leven  nut  zijn,  of  tot  die  wellult  behoorde ,  de 
welk  inde  befchouv/ing  der  waarheit  wort  gevonden,en  die  by- 
na  alleen  d'oprechte  gel ukfaligheit  in  dit  leven  is,  die  van  geen 
draken  droeflieit  ontroert  word.  Want  wy  mogen  defe  wet- 
tige vruchten  der  wetenfchappen  wel  verwachten :  maar  in- 
dien v/y  in  onfc  oeffcningcnen  befigheden  daar  opdciiken ,  zo 
maken  zy  dikwijls  dat  wy  veel  dingen  nalaten  ,  die  tot  de  kcn- 
jiis  der  andere  dingen  nootfakelyk  zij-n,om  dat  zy  in't  eerfl  wei- 
nig nut,  ofom  dat  zy  weinig  naaukeurig  zullen  fchijncni  en 
men  heeft  te  geloven  dat  zy  alle  in  diervoegen  onder  malkan- 
deren  zijn  verknocht ,  dat  het  vcc]  gemakkelijker  is  hen  alle  te 
gelyk  tc  leeren,  dan  een  alleen  van  d'andercn  af  te  fcheiden.  ïn- 
Aiicn  dan  iemant  crnfligly  k  de  waarheit  der  dingen  wil  nafpeii- 
ren »  zo  moet  hy  niet  naar  cenige  befondere  wetenfchap  wen- 
fchen  :  want  zy  zijn  alle  aan  malkander  gevoegt,  en  hangen  van 
elkander  af.  Hy  moet  allecnlyk  op  de  vcrmeedering  van 't  na- 
turehk  licht  der  reden  denken,  en  niet  hoe  hy  defe  of  die 
ibhooli'che  zwarigheit  fal  oploifen  ,  maar  hoe  in  de  befondere 
voorvallen  des  levens  het  verflant  aan  de  wil  voor  af  zal  to- 
nen wat  men  moet  verkicfcn^  enhy  fal  verwondert  zijn  van 

dut 


Beftienn^  des  Verflants. 


471 


tfat  hy  in  korte  tijt  groter  voortgang  heeft  gedaan  ,  dan  de  ge- 
iien,  die  Hch  inde  befondcre  dingen  oefFenen  ,  endathyniec 
alle  die  dingen  ,  de  welken  van  anderen  begeert  worden  ,  maar 
ook hooger dingen  ,  diehy  zoude  konncn  verwachten»  heefc 
verkregen.  ^ 

TWEEDE  REGEL. 
J^atwy  alleenlyk  met  die  ^voonverpen  hefich  moeten  wfen^  tQt^oi]c^.u 
wlker  zekere  en  ontw^ffel^ke  kennis  onze  ^  ^verfimiden  ge-  ^  ^"L^i^- 
megzmm  Jchijnen, 

ALle  *^wctenfchapiseen  zekere  en  klaarblijkelijke  'Mccn-cfcfVwf/ 
nis.  De  geen ,  die  van  veel  dingen  twijfFclt,  is  niet  geleer- 
der  dan  de  geen ,  die  nooit  daar  op  gedacht  heeft.  Maar  hy 
fchijnt  echter  ongeleerder  dan  d'anderc^zo  hy  van  enige  dingen 
een  quaad  gevoelen  heeft  ontfiingen.  't  Is  dieshalven  beter  fich 
nooit « t'oe'ffcnen ,  dan  omtrent  zo  zware  ^  voorwerpen  te  ver-  c  ^t^ju. 
keeren ,  dat  wy ,  niet  machtig  om  het  ware  van  't  valfche  t'oa-  ^^^i'^'^'* 
derfcheiden  ,  gedwongen  worden  het  twijffelachtige  voor  het 
zekere  aantc  nemen;  dewijl  daar  in  niet  zo  grote  hoop  is  van 
in  g  freleercheit  toe  te  nemen,als  wel  van  daar  in  minder  te  wor-  s  'Tyo^ru^* 
denf  Wy  verwerpen  dan,door  defe  i|  voortelling  alle  die  ' ken-  IV^:,';^;?, 
niflcn  ,  de  welken  alleenlyk  wanfchikkelyk  zijn ,  en  ftcllen  dat 
men  geen  anderen  moet  aannemen  ,  dan  die  volmaaktclykzijn 
bekent ,  en  van  de  welken  lïien  niet  kan  twijffelcn.  En  hoe.- 
welde  ^ geletterden  miilchicn  aan  fich  zeiven  vroedmaken  , ''^^'''"*'*'^ 
dat 'er  zeer  weinig  zodanigen  zijn,  te  weten  om  datzy,  door 
zeker  gemeen  gebrek  van't  mcnfchelijk  gellacht,  verware- 
looft  hebben  fich  tot  zodanige  kenniÜen,  als  te  licht,  en  voor 
yder  bloot  ftaande ,  te  keren ,  zo  zeg  ik  echter  dat  'er  veel  meer 
zijn  ,  dan  zy  menen  ,  en  dat  de  zodanigen  genoech  zijn  om  on- 
telbaar '  voorflelliagen  zekerly  k  te '»  betogen  ,  van  de  welken  ^  '^''«^A''^' 
zy  tot  noch  toe  niet ,  dan  waarlchijnely  k  hebben  konncn  fpre-  'mhemow 
ken,  endie,  terwijlzy  gelooft  hebben  dat  het  onbetamelyk^''"'*'''» 
van  een  geleert  man  is,  te  belijden  dat  'er  iets  is ,  't  welk  hy  niet 
weet,  dus  gewent  zijn  hun  verdichte  redeneiiin  dier  voegen 
op  te  fiuokken,dat  zy  allengs  hen  daar  na  aan  hen.  zei  ven  vroed- 
maken ,  en  hen  dus  voor  ware  redenen  ten  toon  {lellen. 

Indien  vvydefe  Regel  wel  waarneemcn ,  zo zullcn''er wei- 
nig dingea  voorkomen ,  raet  de  welken  te  leren  wy  beGch  Zrul- 

lea 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  U 


472  R  E  G  U  L  E  N   -jm  de 

a  ^cicntu-  len  mogen  wefcn.  Want  in  de  ^  wctenfchappen  is  naauwdijks 
hsiHAWo.  ecnigi»  vraagftuk  ,  in  't  welk  vernuftige  mannen  niet  dikwijls 
met  malkander  verfchillen.Maar  zo  dikwijls  als  twee  hun  ftrij- 
dige  oordeclen  vaneen  zelfde  zaak  geven  ,  zo  is  hetz^kerdat 
ten  minrten  een  van  beiden  bedrogen  is;  en  in  defer  voegen 
fchijnt'cr  niet  een  enig  menfch  wetenfchap  te  hebben:  want  in- 
dien de  reden  van  dcfe  een  zeker  en  klaarblijkelyk  was ,  20  zou 
hyhem  aan  d'andere  in  dier  voegen  kennen  voorftellen  ,  dat 
hyeindelyk  ook  zijn  verftant  zou  overtuigen.  Wy  konnen 
dan  van  alle  de  dingen,  die  dus  waarfchijnelijke  meningen  zijn» 
geen  volmaakte  wetenfchap  ,  gelyk  het  fchijnt ,  verkrijgen; 
om  dat  wy  niet ,  zonder  roekeloosheit  en  lichtvaardigheit ,  van 
ons  zei  ven  meer  mogen  verhopen  ;  dan  d'andcren  getoonten 
bcwefen  hebben ;  in  voegen  dat'er,  als  wy  goede  rekening  ma- 
ken nicrs  anders  van  de  wctenfchappen,  die  alreê  gevonden 
c^Tithmeti-iA]n ,  overig  is,  dande^  Redenkunll,  en^Meetkunll ,  tot  de 
'u;.e;7».fn,*.  welkende  c  waarneeming  van  dcfe  Regel  ons  weêrzou  bren- 

eOhftrvnlt  gen. 

^iJol>TJJ','.'  Wy  verwerpen  echter  daarom  niet  die  ^"middel  van  fich  in  de 
wijsheit  t'ocfFenen  ,  die  van  d'anderen  tot  noch  toe  gevonden 

5  Torme„u.  gj-j  j.  tocruftinecn  der  fchoolfche  waarfchiineliike ^  fluit- 
reeden,  die  zeer  bequaam  ten  oorlog  zijn;  om  dat  zy  de  geelten 
der  jongelingen  oefenen  ,  om  met  zekere  krijgelheit  voort- 
ftuwen;  dewijl  het  veel  beter  is  door  dusdanige  meeningen 
ondcrwefcn  te  v/orden ,  hoewel  het  blijkt  dat  zy  onfeeker  zijn, 
omdat  zy  onder  de  geleerden  in  gefchil  ftaan ,  danofzy  aan 
iich  vry  gelaten  wierden.  Want  zy  zouden  miflchicn  zonder 
leidsman  tot  op  fleilten  voortgaan.  Maar  zo  lang  zy  in  de  voet- 
llappcn  van  hun  lecrmceftcrs  treden ,  zo  houden  zy,  fchoon 
zy  fomtijts  van  het  ware  afwijken ,  echter  de  weg  ,  die  ten  min- 
flen  hierom  veiliger  is ,  om  dat  hy  van  de  voorfichtigften  goet- 
gckeurt  is.  Wy  verblijden  ons  ook  van  dat  wy  zeiven  eertijts 
dus  in  de  fcliolcn  zijnondervvefen.Maardewijl  wy  alrêe  vandit 
verbont ,  't  welk  ons  aan  de  woorden  van  de  Meefter  verbond, 
zijn  ontflagen  ,  en  eindclyk  in  een  ouder-dom  ,  die  rijp  genoeg 
was ,  uit  dc  tucht  van  zijn  handen  geraakt  zijn ,  indien  wy  crn- 
(lelyk  aan  ons  zclven  regelen  willen  voorllellen  ,  door  welker 
behulp  wy  tot  de  top  der  menfchelijkc  kennis  zullen  opklim- 
men, zo  moeten  wy  warelyk  defe  onder  d'eerrtc  aanneemen  , 
dc  welk  zorg  draagt  dat  wy  de  ledigheit  niet  zullen  misbruiken 

gelyk 


Beftiering  des  Verflants.  475 
gclyk  veel  doen ,  de  welken  die  dingen ,  die  licht  en  gemakke- 
lykzijn,  verwarelofen ,  enalleenlyk  in  kennelijke  zaken  be- 
fïch  zijn  ,  van  de  welken  zy  vernufcelyk  zeer  fcherpfinnigegil- 
fingen,  en  zeer  waarfchijnelijke  redenen  toellellen  ;  maar  na 
veel  arbeit  bemerken  zy  eindelyk ,  doch  te  fpade,  dat  zy  al- 
Icenlyk  een  meenigte  van  twijffelachtige  dingen  vermeerdert, 
doch  geen  wetenfchap  gcicert  hebben. 

Maar  dewijl  wy  een  weinig  te  voren  gefegt  hebben  ,  dat  van 
d'onderwijfingen,  die  van  d'anderen  bekent  zijn  ,  de  Reken- 
kunll  ende  Meetkunil:  van  alle  gebrek  van  valfchcit ,  of  van 
onfekerheit  zuiver  is  gebleven  ,  zo  ftaat  ons ,  om  naarlliglijker 
t'overwegen  waarom  dit  dusis,  aan  te  merken  dat  wy  hings 
een  tweevoudige  weg  rot  kennis  der  dingen  komen;  te  we« 
ten  door  crvarentheit ,  of  door  leiding  en  overreding.  Wyders 
Itaat  aan  tc  merken  dat  d'ervarentheden  der  dingen  dilrsvijls 
bedriegelyk  zijn  ;  maar  dat  de  ^  leiding ,  of  cnkelde  overreding  ^ 
van  een  alleen  ,  zo  zy  niet  goet  gevonden  word  ,  nagelaten , 
doch  noit  van  een^»  verftant,  dat  enigfins  rcdelyk  is, qualyk  gQ.'^ f»tciu!fu^. 
daan  word.  Defe  banden  der  ^  bewijskunftcnaars ,  deur  de  wel- 
kenzy  meenendat  zy  de  menfchelijke  reden  (lieren ,  fchijnea 
my  ook  hier  toe  weinig  vordcrly k  te  wefenj  hoewel  ik  niet  ont- 
ken dat  zy  tot  andere  gebruiklijkheden  zeer  bequaam  zijn. 
Want  alle  bedroch,'t  welk  den  menfchen  ( ikfpreekvan  geen 
beeften  )  kan  overkomen  ,  gebeurt  noit  uit  quade'' invoering,  ^'^'W 
maar  alleenlyk  hier  uit,  dat  men  eenige  ervarentheden,  die  nicc 
ultewel  verftaan  zijn,  onderllelt,  of  dat  men  rockelofclyk , 
en  zonder  grontvell ,  en  d'oordeelen  oprecht. 

Uit  defe  dingen  word  klarelyk  aangewefcn,waarom  de « Re-  e  ^.ruhm- 
kenkunft,  en  de  ^Meetkund  veel  zekerder  zijn  ,  dand'andcre  J'^;^^^^^.^ 
s  onderwijfingcn;  te  weten  om  dat  wy  defen  alleen  omtrent  het  -  ö'/c/W""». 
h  voorwerp ,  dus  zuiver  en  enkel  zijnde,  in  dier  voegen  vcrkee-  ^  üb]ccfum. 
ren  ,  dat  zy  gantfchelyk  niets  >  onderflcllen  ,  't  welk  van  d'er- » s«f»/;<>;j«rr, 
varentheit  onfecker  gemaakt  is,  maar  gantfchelyk  bcllaanin 
k  gevolgen  opeen  redelijke  wij  fe  af  te  leiden.  Zy  zijn  dan  de  ge-  Ca>'fcquev'_ 
makkeiijkflen  en  klaarblijkelykllcn  van  allen,  en  hebben  zo- 
danig  een  voorwerp  ,  als  wy  verciflchen :  dewijl  het  naauwe* 
lijks  ichijnt  dat  men  daar  in  ,  zo  men  wel  op  zijn  hoede  is ,  kan 
dolen.  Het  moet  echter  daarom  geen  wonder  zijn,  dat  de  ^  ver-  ^  ^"^'W"- 
nuften  van  veel  menfchen  fich  van  zelfs  liever  tot  andere  knu- 
llen,  oftotdc  Wijsbegeerte  begeven:  want  dit  gebeurt  om 


Ooo 


dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  U 


474  R  E  G  U  t  E  N  de 

dat  ydcr  met  groter  vertrouwen  aan  fich  verlof  geeft  van  in  een 
duiitcrc ,  dan  in  een  klare  zaak  te  voorfcggen  ,.en  te  giüen  i  en 
het  is  veellichter ,  van  welke  zaak  het  ook  is,  iets  te  vermoe- 
den, dan  ineen  enige,  hoe  licht  en  gcmakkelykzy  ook  is,  tot 
de  waarheit  zelve  te  geraken. 

Men  heeft  dan  uit  alle  defedingen  te  befluiten,  dat  mende 
Rekenkunfl: ,  en  de  Meetkunft  niet  alleen  moet  leren ;  maar 
dat  de  genen,  die  alleenlyk  de  rechte  weg  der  waarheit  zoeken, 
Cch  omtrent  geen  voorwerp  moeten  bcfich  houden,van't  welk 
zy  geen  zckerheit  konnen  hebben  ,  die  met  de  betogingen  der 
llekenkunft  en  Meetkunft  gelyk  zijn. 

DARDE  REGEL. 
*■  o^'"^*  y^"  Men  moet  omtrent  de  ^  voorge [lelde  voor'iverfen  zoeken ,  niet  ivat 
*         anderen  gevoelt  hebben ,  of'ivat  wj  zeiven  vermoeden :  maar 
b  i^tdiHtre.    'iviit  -ivj  kUrclyk  konnen  bejchouwen^ofzekerlyk  ^  afleiden :  want 
c  %^nntin^.         c  wetcnjchap  -ujord  niet  anders  verkregeih 

MEn  moet  de  boeken  der  Ouden  lezen  ,  om  dat  het  een 
grote  weldaat  is,  dat  wy  d'arbeit  vanzo  veel  menfchen 
konnen  gebruiken  :  zo  op  dat  wy  de  dingen  ,  die  alreê  wel  en 
recht  gevonden  zijn ,  zouden  kennen ,  als  ook  op  dat  wy  ver- 
maant zouden  worden  t'overwegen  welke  dingen  wijder  inal- 
«iz>^'o>«B^.]edonderwij{ingen  overigzijn.  Maar  ondertullchen  is  men  in 
groot  gevaar  van  dat  ons  miflchien  enige  fmetten  der  dolin- 
gen ,  uit  hun  aandachtige  leefing  te  zamen  getrokken  ,  hoewel 
tegen  onfe  wil ,  cnfchoonwy  op  onfe  hoede  zijn  ,  zullen  aan- 
i^uantt.  }iangen.  Want  de  '^Schrijvers  zijn  gcmeenelyk  zodanig  van 
aart, dat  zy,als  zy,  door  onvoordachte  lichtgelo  vigheit,in*t  vcr- 
fchil  van  iemants  ftrijdig  gevoelen  zijn  gevallen ,  altijt  pogen, 
door  fchcrplinnige  redenen  en  bewijfenjons  derwaarts  te  trek- 
ken \  en  dat  zy ,  in  tegendeel,  als  zy  iets ,  dat  zeker  en  klaarblij- 
kelyk  is,gclukkiglyk  gevonden  hebben,  het  noit  te  voorfchijn 
^.imi'^iti.  brengen  ,  dan  in  vcrfcheide  ^omwegen  ingewikkclt ,  om  dat  zy 
vrefcn  dat  door d'eenvoudighcit  van  dc  redende  waardigheit 
van  't  geen ,  dat  gevonden  is,  vermindert  f;ü  worden,  of  om  dat 
zy  ons  de  klare  en  openbare  waarheit  benijden. 

Doch  hoe  oprecht  en  onbeveinft  zy  alle  ook  waren  ,  en 
fchoon  zy  ons  geen  twijffelachtige  voor  ware  dingen  in  de  hanc 
ilekeu',  maar  alles  getrouwclyk  voor  d'ogen  Helden ,  zo  zou- 
den 


Befticrh^  des  Verft ants,  475^ 
den  wy  echter ,  om  dat  'er  naauvvely k  iets  van  d'een  is  gefcgt , 
daar  af  niet  het  tegendeel  van  iemant  anders  bygebracht  word, 
altijt  hier  in  onfeeker  zijn ,  wie  wy  van  beide  zouden  geloven  ; 
en  d'optelling  der  «flemmcn,  om  dat  gevoelen  te  volgen  ^iSufrai^u, 
't  welk  meer  ^  voorftanders  heeft ,  zou  niet  voordeelig  vvefen.  b  ^«^«ra. 
Want  indien  men  van  een  zware  zaak  fpreekc,  't  isgeloofFelij- 
kerdatweinigcnjdandat  veeldewaarheitdaarat  hebben  kon- 
nen  vinden.  Doch  fchoon  zy  alle  met  malkander  overeen  qua- 
men,  zo  zou  echter  hun*=lccring  of  onderwijs  niet  g^noech  Jj^^^'^J'^^^» 
zijn.  Want  wy  zouden, tot  een  voorbeelt,noitti  wiskunilenaars  tn,. 
worden,  fchoon  wy  alle  de  '^betogingen  der  anderen  in  -onfe^^^/,^"/'" 
^geheugenis  hadden  ,  zo  wy  ook  niet  bcquaam  van  vernuft  wa-  f  .Uf^Am-. 
ren  om  alderhande  werkflukken  op  te  loflen  :  noch  wijsbege- 
rigen ,  zo  wy  alle  de  bewijfen  van  Plato  en  Ariftoteles  gelefen 
hadden  ,  maar  van  de  voorgemelde  zaken  geen  beflandig  oor- 
deel konden  geven  :  want  in  defer  voegen  zou  fchijnen  dat  wy 
geen  wetenfchappen ,  maar  gefchiede dingen  geleert  hadden. 

Wy  worden  wijders  vermaant,dat  wy  gantïchelyk  geen  gii- 
(Ingcn  onder  onfe  oordeelen  van  de  waarheit  der  dingen  moe- 
ten mengenjdaar  af  het  bericht  van  geen  klein  belang  is.  Want 
daar  is  geen  krachtiger  reden,  om  de  welke  heden  in  de  gemene 
wijsbegeerte  niets  zo  zeker  en  klaarblijkelyk  word  gevonden  , 
dat  hetnietingefchil  gebragt  kan  worden  ,  dan  om  dat  de  ge- 
letterden ,  niet  vernoegt  met  de  klaarblijkelijke  en  zekere  din- 
gen te  kennen ,  duiftere  en  onbekende  zaken ,  die  zy  alleenly  k 
door  waarfchijnelijke  giflingen  hebben  bekomen ,  hebben  dar- 
ren verfekcren :  en  zy  zeiven,  daarna  allengs  volkome  geloof 
daaraan  gevende,  en  hen  zonder  onderfchcit  met  de  ware  en 
klaarblijkelyke zaken  te  zamen  mengende,  hebbende  einde- 
lijk niets  konnenbefluiten ,  'twelkniet  van  enige  diergelijke 
voortelling  fchecn  af  te  hangen,  en  datdicshalvcn  niet  onfe- 
k er  was. 

Maaropdat  wy  namaals  nietin  dezelfde  doling  zouden  val- 
len, zo  worden  hier  alle  de  werkingen  van  onz  verllant  opge- 
rclt ,  door  de  welken  wy ,  zonder  ecnigc  vrees  van  bedrog ,  toe 
de  kennis  der  dingen  zouden  geraken,  en  alleenlyk  twee,  te 
weten  §  d'inficninge  en  afleiding  aangenomen.  ^  intHitmi 

By  «infiening  vcrfta  ik  niet  een  vlot  en  wankelbaar  geloof 
der  k  finnen,  of  een  bedricgclyk  oordeel  van  een  qualyk  geftel-  ^  ^"'f'**- 
dc.*  inbeelding  i  maar  zulk  een  gcmakkclyken  ondcrfcheide*^'«''S'"'''»». 

Oog  2  *bc-. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  U 


4.7<J  R  E  G  U  L  E  N   va?^  Je 

iCinrtpmu  bevatting  vaneen  zuiver  en  opmerkig'' gemoed,  ^|at'cr  vaa 
b  geen  ,  't  welk  wy  verftaan  ,  gantfcfelyk  geen  twijfFcling  o- 

vciblijfc,  of,  't  welk  het  zelfde  is ,  een  ontwijfFelbare  bevat- 
ting vaneen  zuiver  en  opmerkig  gemoed,  diealleenlyk  van 
«Did:^a;».  't  li'clu  der  reden  voortkoomt,  endoor  «^d'afleiding  zelve  ze- 
kerder is,  om  dat  zy  enkelder  is  i  de  welke  echter ,  gelyk  wy 
hier  voren  aangewefcn  hebben,  van  geen  menfchqualyk  ge- 
df,v;^r..   daan  kan  worden»  Indefer  voegen  kan  yder  in  zijn  gemoed  in- 
tCo^irarc,  f^gn,  dat  hy  ^  wczently k  is,  dat  hy  ^  dcnkt, dat  ceii^  dnchock  al- 
l'gtl^l'^'  Icenly  k  in  drie  lijnen,  en  een  s  bol  in  een  enige   vlakte  beftaat , 
h^^i'crfi„t,.  en  diergelykc  dingen^  die  veel  meer  in  getal  zijn  ,  dan  veel  be- 
merken i  om  dat  zy  fich  niet  willen  vernederen  om  hun  geeft 
naar  zo  gemakkelijke  dingen  te  keren. 

Voorts,  op  dat  niet  enigen  millchien  door  het  nieu  gebruik 
van  't  woort  infiening,  en  van  d'andere,die  ikin't  volgende  ge- 
dwongen fal  zijn  van  de  gewone  betekenis  af  te  nemen ,  bewo- 
gen füuden  worden,,  zo  vermaan  ik  hier  in 't  algemeen  dat  ik 
gantfchelijk  niet  overweeg  hoe  in  defe  lefte  tijden  enige  bena- 
mingen in  de  Scholen  gebruikt  worden ,  om  dat  het  feer  fwaar 
füu  zijn  de  felfde  namen  te  gebruiken,  en  gehecllyk  verfcheide 
dingen  tegevoelenjmaar  dat  ik  alleenlyk  waarneem  watfekere 
woorden  in  de  Latijnfche  taal  betekenen;  dat  ik,  zo  dikwijls  als 
d'cige  woorden  aanmy  ontbreken »  degenen,  diemy  debe- 
quaamften  fchijnen,  tot  mijn  meening  fou  overvoeren. 

En  fcker ,  defe  klaarblijkelykheiten  fckerheit  der  infiening 
word  niet  tot  d'uitfprakcn  alleen  ,  maar  ook  tot  alderhande  rc- 
deneringcn  vereifcht.  Want,  tot  een  voorbcelt,  in  die  gevolg, 
2,  en  2  maken  even  het  felfde,  als  5  en.  i ,  moet  niet  alleenlijk  in- 
gelien  worden  dat  2  en  2,4,en  5  en  i  ook  4  maken^  maar  dat  ook 
uit  defe  twee  voortellingen  defe  darde nootzakelykbefloten 
jRoet  worden. 

Men  kan  dan  hier  uit  ook  tw ij fFclen  waarom  wy ,  behalvcn 
d'infiening,  noch  een  andere  wijze  van  kennen ,  die  door  aflei- 
ding gefchied,  hier  bygevoegt  hebben,  door  de  welke  wy  dit 
alles  verdaan,  't  welk  uit  enige  andere  dingen,  die  fekerlyk  ge- 
kent  zijn.  nootfiikelijk  word  beüoten.  Maar  men  heeft  dit  das 
moeten  doen,  om  dat  men  veele  dingen  fekerlyk  weet ,  fchoon 
zy  fel  ven  niet  klaarblijkelyk  zijn  ,  zo  zy  alleenlyk  van  ware  en 
bekende  beginfelen,  door  een  eenparige  en  onafgebroke  be- 
weging^  vaivdenking ,  de  befondere  dingeaklarelijk  inficnde , 


I» 


Bsftkring  des  Vcrjlantu  477 
afgeleid  worden :  niet  anders  dan  wy  kennen  dat  d'uitterftc 
fchalm  van  een  lange  keten  aand'cerfte  fchalm  verknocht  is^, 
fchoon  wy  niet  met  een  en  de  felfde  infiening  der  o^en  alle  dc 
fchalmen,  die  tuilchen  beiden  ,  en  daar  mee  zy  aan  malkander 
vaftzijn,  aanfchouwcn,  zo  wy  hen  alled'een  na  d'ander  wel  bc- 
fien  hebben,  en  gedenken  dat  yder  aan  fijn  naaflc ,  van  d'eerfte 
tot  dc  lefte  vafl:  is.  Wy  onderfcheiden  dan  hier  d'infiening  des 
geefts  van  de  fekere  afleiding  in  deler  voegen ,  dat  in  defe  lefte 
beweging,  of  feker  gevolg  bevat  word ,  en  in  d'eerfte  niet ;  eii 
wijders  om  dat  totdefeleltede  tegenwoordige  klaarblijkelyk- 
heit  niet  nootfakelijk  is.gelyk  tot  d'infiening.maar  eerder  haar 
fckerheit  enigfms  van  dc  geheugenis  ontleent.  Hier  uit  word 
verftaan  dat  men  fcggen  mag ,  dat  die  voorllellingen ,  de  wel- 
Is.en  uit  d'eerfte  beginfelen  onmiddelyk  beiloten  worden  ,  on- 
der een  verfcheide  aanmerking  nu  door  d'infiening  ,  en  daar 
door  d'afleiding  gekent  worden  :  maar  d'eerfte  beguifeltn  fel- 
ven  alleenlyk  door  infiening  en- in  tegendeel  d'afgjelcgc  bcüui- 
tingen  niet  dan  door  afleidingen. 

Dcfc  zijn  de  twee  zekerfte  wegen  tot  de  wetenfchap;  en  vai^ 
de  zijde  van't  vernuft  moet  men'er  geen  meer  aannemen:  maac 
alle  d'anderen  moeten,  als  verdacht, en  als  dolingen  onderwor- 
pen zijnde ,  verworpen  worpen.  Dit  belet  echter  niet  dat  wy 
lullen  geloven  dat  die  dingen,  de  welken  op  een  Goddelijke 
wij fc  geopenbaart  worden  ,  zekerder  dan  alle  kennis  zijn  :  de- 
wijl alle  hun  geloof,  dat  dc  duifterc  dingen,  niet  een  wcrkinp- 
van  't  vernuft ,  maar  van  de  wil  is :  hoewel  de  dingen,  die  hun 
grontvefc  in  *t  vcrftant  hebben ,  meeft  van  allen  door  een  vaa 
dc  twee  middelen,  die  nu  verhaalt  zijn ,  konnen  en  moeten  ge- 
vonden worden,gelijk  wy  millchien  noch  eens  brcdelijker  luU 
len.  vertonen. 

VIERDE  REGEL. 

Diifer  een  ^  onderwijs  middel ,  tot  d'opfpeuring  der  wa^-      ^  MMtit- 
heit  nootjakelyk  is, 

DE  menfchcn  zijn  van  zulk  een  blinde  u  nieusgierigheit  in- 
genomen, dat  zy  dikwijls  het  ^vernuft  door  onbekende  c^^'j^^,';!^^ 
wegen  afleiden, zonder  eenige  reden  van  te  hopen, maar  alleen- 
lyk om  te  beproeven  of  daar  het  geen  legt ,  dat  zy  zoeken  :  als 
oficmant  van  zulk  een  dwafe  begeerte  van  een  fchat  te  vindon 
O 00  3  brand- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


478  R  E  G  U  L  E  N  'V^;^ 

brandde  i  dat  hy  geduriglyk  overflraat  zworf,  om  tc  zoeken 
of  hy  miflchien  een  fchat ,  van  een  reifiger  verloren  ,  zou  vin- 
den.  Op  defewijfe^*  werken  by  na  alle  de'' Stoffcheiders»  zeer 
cS^«r<f.  ^^^^ ^  Meetkundigen ,  en  niet  weinig'^  Wijsbegerigcn.  En  ze- 
il A»/#>fi;"/.-ker,  ik  ontken  niet  dat  zy  fomtijts  zo  gelukkelyk  dolen,  datzy 
jcts  vinden,  't  welk  waar  is  ,  fchoonikniet  toeftadatzy  daar- 
om naarftiger,  maar  wel  dat  zy  gelukkiger  zijn.  Doch  het  is 
veel  beter  noit  te  denken  opdewaarhcic  van  enige  zaak  te  zoe- 
c  ^ifr/M«i.  ken ,  en  dit  zonder  ^  onderwijsmiddel  tc  doen  :  want  het  is  zeer 
zeker  dat  men  door  dusdanige  ongeregelde  f  ocffeningen,  en 
duiftere  s  overwegingen  het  naturelyk  licht  verwart,  en  het 
vernuft  verblind  ;  endegenen,  die  {ich  dus  gewennen  in  dui- 
flernistc  v.'andclcn  ,  vcrfwakkenhet  geficht  van  hun  ogen  in 
dier  voegen ,  dat  zy  daar  na  ook  het  openbaar  licht  niet  konnen 
A^erdragen.  Dit  word  ookd  oor  d'ervarentheit  bevcfligt;  dewijl 
\vy  zeeV  dikwijls  fien  dat  de  genen ,  die  fich  noit  tot  d'oeffening 
tier  boeken  hebben  begeven ,  veel  bondiglijkeren  klarelijker 
van  de  voorkomende  dmgenoordeelcn  ,  dan  de  genen  ,  die  ge- 
duriglyk in  de  Scholen  verkeert  hebben.  By  onderwijs-mid- 
del  verlla  ik  zekere  en  gemakkelijke  regelen,  dewelke  zodanig 
zijn ,  dat  de  geen  ,  die  hen  naaukeurigly  k  onderhoud,  noit  iets, 
dat  valfch  is\  voor  waar  fal  onderftellen ,  en ,  zonder  zijn  geefl 
in  onnutte  pogingen  af  te  {loven,  maar  met  zijn  wetenfchap  by 
trappen  te  vermeerderen  ,  tot  de  ware  kennis  van  alle  die  din- 
gen ,  tot  de  welken  hy  bcquaam  is ,  fal  geraken. 

Maar  hier  zijn  dcfe  twee  dingen  aan  te  merken;  namelyk 
niets  ,  dat  valfch  is  ,  voor  waar  t'onderftellen  ,  om  tot  de  ken- 
nis van  alles  te  komen  :  want  indien  wy  in  iets  van  alle  de  din- 
gen ,  die  wy  konnen  weten,  onkundig  zijn ,  zo  fpruit  dital- 
ieenlyk  hier  uit ,  dat  wy  noit  enige  weg ,  die  ons  tot  zodanige 
l^ennis  zou  brengen,  bemerkt  hebben, of  dat  wy  in  een  ftrijdige 
doling  zijn  gevallen.  Maar  indien  d'ondcrwijs  middel  recht  en 
wel  verklaart ,  hoe  wy  d'infiening  van  de  geell  moeten  gebrui- 
ken ,  om  niet  in  doling,  tegen  de  waarheit  ilrijdig  ,  te  vallen  , 
hoe  men  d'afleidingcn  moet  vinden  ,  om  tot  de  kennis  van  alle 
dingen  te  geraken  ,  zo  dunkt  my  dat 'er  niets  anders  vereifcht 
word,  op  dat  zy  volmaakt  zou  zijn;  dewijl  alrcc  te  voren  gcfegt 
is  dat  men  geen  wetenfchap  kan  hebben,  dan  door  inficning 
van  de  geell ,  of  door  aflcidmg.  Want  zy  kan  ook  niet  uitge- 
breid worden  tot  t'onderwijVcn  hoe  dele  werkingen  gedaan 

ri!0CtL-n 


BeJTtering  des  FcrJIants,  479 

moeten  worden,  om  datzy  d'enkclften  ,  en  d'ccrflcn  iijn  ;  in 
voef^en  dat,  zo  ons  vcrilant  hen  niet  alrcc  te  voren  kan  gcbrui- 
Icen^  het  geen  leerrcegels  van  defe  onderwijsmiddel,  hoe  licht 
engemakkelyk  zy  ook  zijn,  fal  begrijpen.  Maard'anderc^wer-a  o,-^r<,/.ao 
kingen  des  geelts ,  dewelke  de  i>  Redenkaveling  door  behulp 
der  Voorgaandenpoogttellieren,  zijn  hier  onnut ,  of  moeten^", 
echter  onder  de  beletfelen  getelt  worden  \  om  dat'cr  by  't  zui- 
ver licht  van  de  reden  niets  bygevoegt  kan  worden,  't  welk  dit 
licht  niet  enigfins  verduiftert. 

Dewijl  dan  de  nuttigheit  van  defe  '^onderwijs  middel  zo*  -"^i^^'^odH*,- 
groot  is ,  dat,  zonder  de  felfdc  fich  in  de  boeken  t'oeffcnen,ecr- 
derhinderlykdan  vorderlykfchijnt  ,zo  kan  ik  my  lichtclyk  o- 
vcrrceden  ,dat  hy  alreê  te  voren  van  de  fchranderc  vernuften, 
ten  minllendoor't  belcit  van  de  natuur  alleen,  enigfins  gekenr 
is.  Want  de  menfchelijke  geeft  heeft  ik  weet  niet  wat  goddc- 
lyks ,  in  't  welk  d'eerftc  zaden  der  nutte  gedachten  indicr  voe-- 
gen  zijn  geworpen  ,  dat  zy ,  fchoon  vcrwaarlooft  ,  en  door  ftrij- 
dige  «^oefeningen  als  verllikt,  fvry  willige  vruchten  voort- <^  • 
brengen ;  gelyk  wy  in  de  s  Rekenkunft ,  en  in  de Meetkunft,  /^frjJ/... 
de  lichtfte  en  gemakkclykftc  van  alle  i  wctcnfchappcn ,  bevin-^^ 
den :  want  wv  bemerken  klarclyk  gcnoech  dat  d'oudc^-  Meet 
Iwun'digen  zekere  1  ontknoping  hebben  gebruikt  ,  die  zy.  tot*/-^^^^ 
d'oplolHng  van  alle  "  werkftukken ,  uitftrekten ,  fchoon  zy  1  ^„a  yf,,, 
haar  den  nakomelingen  benijd  hebben.  Heden  bloeit  'er^eker rrlr/cX- 
llach  van  ^  Rekenkunft , p  Scclrcegel  gcnocmt,  om  dit  omtrent " .  " 
de  getallen  uit  te  werken,  't  welk  van  d'Ouden  omtrent  de  ge- 
ftalten  uitgewerkt  is.  Defe  twee  dingen  zijn  niets  anders  dan  p  J/if*r<. 
vrywillige  vruchten ,  uit  d'ingebore  beginfelen  van  defe  on- 
derwijsmiddel voortgekomen  i  cn  ik  ben  niet  hier  over  ver- 
Wondert  ,dat  zy  omtrent  d'enkelfte  defer  ku-nften  tot  noch  toe 
gelukkiglijkcrzijnaangcgrocit^  dan  ind'anderc  dingen  ,  daar 
in  de  grote  verhinderingen  hen  gemenclyk  verftikken.  Maar- 
als zy  echter  noch  met  zeer  grote  nacrftighcitgeocftent  wor- 
den ,  zo  konnen  zy  zonder  twijftel  tot  volmaakte  rijpheic  gera- 
ken. 

Ditisdanhet  voornaamftc  ,  't  welk  ik,  in  defe  handeling  te- 
doen  ondernomen  hebiwant  ik  foudefc  regulen  niet  hoog  ach- 
ten ;  zo  zy  nergens  toe  bequaam  waren,  dan  omdefeydele 
werkftukkenop  te  loflen,  metdewelken  de Redenkunftc- 
naars ,  of^  Meetkundigen  gewent  2.ijn  te  fpelen  : -want  in defer  r^:,,.,//-,,  * 

voe- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


c  MiithemA' 
tüa. 

i]  DtfciijltM. 
c  InieiHnicn- 

Ifi'V. 

f'i'artes. 


\ilateiHMeu- 


48o  R  E  G  U  L  E  N  i//ï»^(f 

voegen  fou  ik  geloven  dat  ik  niets  anders  gedaan  had,dan  dat  ik 
niUlchicnfcherpfinniglijker,  dand'anderen,beureldei  En  hoe- 
wei  Ik  hier  veel  dingen  van  de  ^geftaltenen  ^  getallen  falfeg- 
gen ,  om  dat  geen  zo  klare  en  fekere  voorbeelden  uit  enige  an- 
dere kunften  gehaalt  konnen  worden,  zo  fal  echter  de  geen,  die 
met  aandacht  op  mijn  zin  en  meeuing  merkt ,  lichtelijk  bevat- 
ten dat  ikhier  niets  minder,  dan  op  de  gcmeenc  ^  Wiskunde 
denk,  maar  dat  ik  enig  ander '^onderwijs  verklaar,  daaraf  zy 
eerder  een  dek{cl,  dan  ^  delen  zijn:  want  zy  moet  eerder  d'cer- 
Itcgbcginrclenvandcmenlchelijke  reden  begrijpen ,  enfich 
uitflrekken  totde  waarheden  uit  yder  'onderwerp  uit  te  ha- 
len. En  om  recht  uit  te  fprcken,  ik  overreed  my  dat  zy,  als  dc 
bron  van  alle  anderen,  machtiger  is  dan  alle  andere  kennis ,  die 
opeen  menfchelijkewijfc  aan  ons  is  gegeven.  Ikhebhaar  een 
deklel  gcnoemt,  niet  daar  mee  ik  dele  i  leering  wil  bedekken  , 
of  haar  daar  in  bcwinden,om  't  gemeen  volk  daar  van  af  te  hou- 
clcn,  maar  liever  haar  zo  kleden  en  vercieren,  dat  zy  gevoegge- 
lijkcr  voor  't  menfchclijk  vernuft  kan  wefen. 

Als  ik  mijn  geeft  eerll  tot  de  ^  wiskundige  oeffeningen  aan- 
gewend heb  i  zo  heb  ik  vervolgens  veel  van  die  dingen  deur- 
gelelcn,dewelkegemenclijk  van  hun  Schrijvers  verhaalt  wor- 
den, enmy  voornamelyk  in  de  Rekenkunrt: ,  enindeMeet- 
kunit  geoeffcnt,  om  dat  men  zeidedat  zy  d'enkelllen  ,  en  als 
wegen  tot  d'andere  dingen  waren.  Maar  in  geen  van  dcfe  beide 
vielen  my  Schrijversin  handen,  die  my  volkomentlijk  ver- 
noegden  :  want  ik  las  in  hen  wel  veel  dingen  omtrent  de  getal- 
icn,  dcwelkcn  ik ,  dc  rekeningen  uitgetrokken  hebbende ,  be- 
vond waar  te  welen:  maar  omtrent  dc  gcftaltcn  toonden  zy  veel 
dmgcn  aan  d'ogen  fel  ven,cn  beüoten  hen  uit  enige  volgenden: 
doch  waarom  dcfe  dingen  dusdanig  warcn,en  hoe  zy  gevonden 
wicrdcn,  fchencn  zy  niet  gcnocch  aan  de  geeft  te  tonen.  Ik  was 
dieshalven  met  verwondert  van  dat  veel  menfchen,  felfs  van  dc 
khranderflen  cn  gclcert  (Icn,  dcfe  kunllcn,  even  beproeft  heb- 
bende of  voort,  als  kmdcrlyk  en  ydel,veronachtfamen,  of,  in 
tegendeel,  van  ccrllen  af  affchrik  hebben  van  hen,als  fcer  fwaar 
cningewikkcltzijndcte  leren:  want  zeker,daar  is  niet  ydeldcr, 
dan  met  de  blote  getallen,  en  met  d'mbeeldigc  gcdalten  in  dier 
voegen bcfich  te  zijn,  dat  wy  willen  fchijnen  m  dekennis  van 
zodanige  dingen  geruft  te  wefen, en  op  dcfe  blote  en  van  elders 
Sclccndc  betogingen,  dewelke  meermaals  by  geval ,  dan  door 

kun  ft 


Jkftierhg  des  Verfimts,  4  8 1 

ktinft  gevonden  worden,  cn  meer  tot  d'ogcn,  en  tot-'»  d'inbeel-'J'"^'""*- 
ding ,  dan  tot  hct^  verftant  behoren,  dus  zijn  gevallen ,  dat  wy  ['"inu!ua»u 
cnigfins  afwennende  « reden  felve  te  gebruiken.  En  ookis'er*" 
niets  meer  ingewikkelt ,  dan  door  zodanige  middel  van  bevvij- 
fen,  nieuwe  zwarigheden,  met  verwarde  ingewikkelde  getal- 
len af  te  richten.  Maar  toen  ik  daar  na  overwoeg  van  waar  het 
quam  dat  certijts  d'eerfte  vinders  der  Wijsbegeerte  niemant ,  ^'^S^!;' 
in  de  ^  Wiskunll  onervaren ,  tot  ^  d'oefïening  der  wijsheit  wil- 
den  aannemen ;  als  of  defe  kunft  de  lichtfte  van  allen ,  en  meeft 
nootfakelyk  fcheen  om  de  s  vernuften  t'onderwijfen  en  te^'"^'""*- 
voorbereiden  tot  de  groter  ^  wetenfchappente  begrijpen  ;  zo  i»  Sctcu:u 
heb  i k  gant fc h el  y k  v e r m o ed  d at  zy  e c n '  VV i s k u  n  ft  had d  c n  ,  d i e  ï  ^Mhc,:,, 
zeer  veel  van  de  gemeene  van  onfe  tijt  verfchilde ,  niet  dat  ik 
achtte  dat  zy  haar  vol raaaktelykgekcnt  hebben:  want  hun  fpo- 
relofeuitfpattingen  tot  blijdfchap  ,  en  hun  ofFeringen  voor  ge- 
ringe vonden  tonen  opcntly  k  hoe  ruw  en  ongelecrt  zy  waren. 
Enigen  van  hun''  Konft-werken ,  die  by  de  Hilloric-fchrijvers  ^Muchi»,, 
geroemt  worden ,  trekken  my  niet  van  gevoelen  af :  v/ant  hoe- 
wel zy  miflchien  zeer  eenvoudig  geweeft  hebben,  zo  konden 
2y  echter  lichtelyk  van  d'onkundige  menigte,  die  tot  verwon- 
dering overgegeven  is ,  tot  het  gerucht  van  wonderdaden  ver- 
heven worden.  Maar  ik  overreed  mydat  zekere  eerftc  zaden 
der  waarheden,  van  de  natuurin  de  menfchclijke vernuften 
ingeplant  zijn ,  dewelke  wy,  mctdagelykszo  veel  verfcheide 
dolingen  te  lezen ,  en  te  horen,  in  ons  uitbluftchen  ,  zo  grote 
krachten  in  die  ruwe  en  blote  Aalouthcit  gehad  hebben, dat  zy 
door  het  felfde  licht  des  i  geefts ,  door  't  welk  zy  zagen  dat  de  i  -^(cni^ 
deucht  boven  de  welluft,  en  het  eerlijke  boven  het  nutte  gc- 
ftelt  moefte  worden, fchoonzy  niet  wiftcn  waarom  dit  dus  was, 
ookde ware    denkbeelden  van  de  Wijsbegeerte,  en  van  dc'"^'^''* 
Wiskunft  gekcnt  hebben,  hoewel  zy  de  wecenfchappcn  fclven 
noch  niet  volmaaktclyk  kon  verkrijgen.  En  my  dunktdat'er 
nogfpeuren  van  dcfc  ware  Wiskunli  in  Pappus>cn  inDiofantus 
blijken, de  welken  wel  niet  in  d'cerfte  tijden  ,  maar  echter  veel 
eeuwen  voor  onfe  tijt,gelceft  hebben. Maar  ik  zou  wel  geloven 
dat  zy  federt  van  de  Schrijvers  fclven  ,  door  fckcre  fchadelijkc 
quaatwilligheitjondergedrukt  is:want  gclyk  men  klarelyk  be- 
vind dat  veel  kunftenaars  met  hun  gcvonde  kunften  gedaan 
hebben,  zo  vrecfdcn  zy  ook  miflchien  dat  zy,  fccr  gemaklyk  en 
eenvoudig  zijnde  ia  klcinachtingzou  komciijZO  zy  gemeen  gc- 
P  p  p  maakt 


482  R  E  G  U  L  E  N    van  de 

maakt  \vierJ,cn  wilden  liever  in  der  felfder  plaats  zekere  magc-. 
re  waarheden, uitde  volgenden  fchalklyk  bet(x>gt,als  uit  werk- 
fclcn  van  kunft  ,  opdat  wy  daarover  verwondert  zouden  zijn, 
5ian  ons  vcrtonen,dan  de  kunft  felve,die  de  verwondering  gant- 
fchelyk  weggenomen  zou  hebben.  Eindelykzijn'er  enige  zeer 
vernuftige  mannen  geweeil ,  die  in  defe  eeuw  gepoogt  hebben 
de  felfdc  weêr  op  te  wekkeniwant  die  kunfi:,de  welke  men  met 
een  uitheemfche  naam  Algebra,  of  Stelregel  noemt,  fchijnt 
niets  anders  te  zijn,  indien  zy  alleenlyk  door  de  veelvoudige 
getallen  ,  en  d'onverklaarbare  geftalten ,  door  de  welken  zy  als 
bedolven  word,  in  dier  voegen  ontwart  kon  worden,  dat  dc 
groot  fte  klaarblijkelykheit  en  gemakkelykheit  niet  langer  aan 
haar  ontbrak  ,  hoedanige  wy  inde  waare  Wiskunft  te  moeten 
zijn  onder/lellen. En  toen  defe  gedachten  my  vandcbcfondere 
oefFeningen  der  Rekenkunft  enMeetkunlt  tot  zekere  algeme- 
»ir,vc{iiiu.     a  opfpeuring  van  de  ^>  VViskunH:  afriepenjonderfocht  ik  voor 
hlviuihsSi.  eerft  wat  alle  menfchcn  beltiptelyk  by  defe  naam  verilaan ,  en 
zmT"'"  waarom  niet  alleenlyk  de  voorgedachte  kunften ,  maar  ook  de 
ó^uHjica,  c  Starrekunde,  de  Zangkunde,  de  c  Gefichtkunde,  de  ^  Werk- 
VX'cZni.  d^at,  en  veel  anderen  delen  van  de  Wiskunftgenoemt  worden, 
't  Is  niet  genoech  dat  men  hier  opd'oorfprong  van'twoórtfiet: 
want  dewijl  denaam  van  Wiskunfl:  alleenlyk  het  felfde bete- 
kent, als  ondervvijfing ,  zo  zouden  zy  met  geen  minder  rcchr, 
dan  deMcetkunft  felve,  wiskundige  worden  genoemt.  En 
nochtans  fien  wy  dat  'er  by  na  nicmant  is  ,  indien  hy  flechts  op 
^  de  bencdenftc  trap  der  Scholen  is  geraakt ,  die  uit  de  dingen  , 

de  welken  voorkomen  ,  niet  lichtelyk  onderfcheid  wat  tot  de 
Wiskunft ,  en  wat  tot  d'andere  kunften  en  onderwijfingen  be- 
hoort :  't  welk  aan  de  genen  ,  die  naaukcuriglijker  opmerkt , 
cindely  k  bekent  maakt ,  dat  alle  die  dingen  in  de  welken  eni^e 
ordening ,  of  maat  onderfocht  word ,  tot  de  Wiskunft  toegc- 
paft  worden  ,  en  dat  'er  niet  aangelegen  is  of  zodanige  maat  in 
de  getallcn,of  in  de  geftalten,  of  in  de  ftarren ,  of  in  de  klanken, 
of  in  enig  ander  voorwerp  gefocht  moet  wordenden  dat'er  dies- 
halven  zekerealgemene  wetenfchap  moet  wefen  ,  diedit  alles 
verklaart,  't  welk  zonder  ordeningen  maat ,  tot  geen  befon- 
dere  ftoffe  toegepaft ,  gefocht  ka  n  worden ,  en  die  niet  met  een 
opgenome  naam,  maar  door  de  geen,  diealreê  ingewortelt, 
endoor't  gebruik  aangenomen  is,algemene  Wiskunft  genoemt 
word  i  om  dat  hier  in  alles  word  begrepen ,  om  't  welk  d'ande- 
re 


Beftiering  dei  Verflants.  j 
re  wctcnfchappen  ook  delen  van  de  Wiskunfl:  worden  gehe- 
ten. Doch  hoe  veel  defed'anderen,  die  haar  onderworpen  zijn, 
in  nuttigheit  en  gemakkelijkhcit  overtreft,  blijkt  hier  uit ,  dat 
zyfïch  tot  defe  allen ,  alszy,  en  daarenboven  tot  veel  anderen 
uitftrekt ,  en  dat  de  felfde  zwarigheden,  zo  zy  enigen  begrijpt , 
ook  in  hen  zijn,  daarin  noch  anderen  uit  de  befêndere  voor- 
werpen plaats  hebben ,  die  niet  in  defe  word  gevonden.  Maar 
dewijl  zy  alle  heden  haar  naam  kennen,  en  dewijl  ook  dege- 
nen, die  niet  opmerken ,  verftaan  waar  in  zy  befich  is  \  waar  uit 
fpruit  het  dan  dat  veel  d'andere  « kunften ,  die  van  haar  afhan-  ^  oifdtU'^M, 
gen, met  bekommering  zoeken,  en  dat  niemant  y  verig  is  in  defe 
te  Ieren  ?  Warelyk ,  ik  zou  verwondert  zijn ,  zo  ik  niet  wift  dat 
2y  van  alle  voor  zeer  licht  wierd  gehouden,  en  te  voren  aange-  ^ 
merkt  had,datdemenfchclijkei>  vernuften,  die  dingen  voorby 
gaande,  de  welken  zy  menen  dat  lichtelyk  te  bekomen  zijn  , 
fich  fpoediglyk  tot  de  nieuwe  en  groter  dingen  fpoeden. 

Maar  ik,  mijnzwakheit  kennende,  heb  voorgenomen  zoda- 
nig een  ordenmg  in 't  zoeken  van  de  kennis  der  dingen  hard- 
nekkiglyk  waar  te  nemen,  dat  ik,  altijtvan  ^d'enkclften  en  c  s.mpiicf^ 
lichtften  beginnende ,  noit  tot  d'anderen  voortga ,  tot  dat  my  ^'"'* 
dunkt  dat 'er  in  defen  niets  meer  voor  my  is  te  wenfchen  ;  cn 
dieshal  ven  heb  ik  tot  noch  toe,  zo  veel  als  in  my  was,  defe 

algemene  Wiskunfl;  geoelïent:  in  voegen  dat  ik  acht  datik<iAf,,  /„^, 
voortaan  de  wetenfchappen ,  die  een  weinig  hoger  zijn ,  met""'"''^''''' 
geen  ontijdige  naerfl:igheit  fal  konnen  verhandelen.  Maar 
eer  ik  van  hier  voortga  ,  fal  ik  pogen  alle  d'aanmerkenswaar- 
digfl:e  dingen ,  die  ik  in  mijn  voorgaande  oeffeningcn  bevat 
heb,  tezamen  te  vergaderen,  en  in  ordening  te  fchikken  , 
2o  op  dat  ik,  indien  het  gebruik  zulks  vereifcht,  defe  din- 
gen,  alsdegeheugenis  doord'aanwas  der  jaren  afneemt,  uit 
dit  boekje  zou  konnen  herhalen,  als  om  dat  ik,  mijngeheu- 
genis  daar  af  ontlafl:  hebbende  ,  mijn  geeft  zonder  bekom- 
mernis tot  d'andere  dingen  zou  overvoeren. 


Ppp  2 


VYF- 


4&4  R  E  G  U  L  E  N  vm  de 

VYFDE  REGEL. 

a  atcthodut.  De  gehde  onder'iv  ij  smiddel  beflmt  in  ""'d  ordening  cn  ^fchikkifig 
i'  %%fiun,  der  dingen ,  tot  de  iv eiken  men  de  ^  Jchranderheit  desgeejls  moet 
i/i^/T  keeren-y  op  dat  wy  enige  waarheit  ^:>ouden  vinden.  Mmr 'ivy 
e  Trvptfiti».  zMllen  deze  onder'^  ij  smiddel  naAukeurizhk  onderhouden ,  z.q 
fr  ohjiHrj.  •ivy  ^ d' ingewikkelde  en  duijtere  voorlfeLltngen  by  trappen  tot  f  efi" 
f  ƒ  ^cl^^y    eenvoudiger  voorfiellingen  breiigen  ,  en  daar  na  pogen 

s  inimuis^  g  ci'i^z.icning  der  allerenkelfte  voorjlellingen  langs  de  zelfde 

trappen  der  kennis  van  alle  d' anderen  op  te  klimmen, 

IN  dit  enige  is  de  fomme  van  alle  menfchelijke  fchranderheit 
begrepen.  De  geen,  die  tot  de  kennis  der  dingen  wil  toetre- 
den, moet  niet  minder  op  defe  regel merlcen  ,.  alsopdcdraat 
van  Thefcus  in't  Doolhof  zullende  ingaan  :  maar  veel  merken, 
niet  op 't  geen ,  dat  hy  aan  wij  ft ,  of  zij  n  ganfchelyk  daar  in  on- 
kundig, ofmcenendatzy  hem  niet  behoeven,  en  onderfoe- 
r  .5>.'.cy?K-  ken  dikwijls  in  zulk  een  wanording  de  zwaarfte*' vraagftuk- 
ken^  zodat  zy,  gelykmy  dunkt,  eveneens  doen  als  otzy  uit 
de  dicpfte  gront  tot  de  top  van  enig  gebou  met  een  eenige 
fprong  poogden  te  geraken,  met  de  trappen  van  de  ladder, 
die  tot  dit  gebruik  gefchikt  is » te  verwaarlofen ,  of  niet  op  hen 
\A^rMv.  merken.  Dus  doen  alle  '  Starrckijkers  ,  die  ,  zonder  dc 
natuur  der  hemelen  te  kennen  ,  ja  ook  zonder  hun  bewee- 
gingen vol maaktelyk waar  te  nemen,  verhopen  dat  zy  hun. 
k  EJ<-<7.M.  kuitwerkfelen  kennen  aanwijfen.  In  defer  voegen  maken 
nf/'^/?c^'**  -^^^^  veel,  die  ficliin  de  ^  Werkdaat  oeffencn  ,  zonder  de  m  Na* 
in^tumci'  tuurkundc  ,  ook  roekelofelyk  nieuwe  °  Werktuigen  ,  om  bc- 
wegingen  te  verwekken.  Dus  doen  ookdie  Wijsbegerigcn , 
de  weiken,  d'ervareniflen  verwaarlofende ,  meenen  dat  dc 
waarhcit,  als  Jupiters  Minerva,  uit  hun  eige  harllcnen  te  voor- 
Ichijn  Tal  komen.  Defe  alle  dan  zondigen  blijkclyk  tegen  defe 
Rcgek  Maar  dewijl  d'ordening,  die  hier  vereifcht  word  ,  dik- 
wijls zo  duifter  en  ingewikkelt  is ,  dat  zy  alle  niet  konncn  ken- 
nen hoedanig  zy  is,  zo  konncn  zy  fich naauwelyks  wachten 
van  niet  af  te  dwalen  ,  zozy  niet  het  geen,  dat  in  dc  volgen- 
de voorftelling  verklaart  fal  worden ,  naerftiglyk  fullen  waar- 
nee men. 


ZESTE 


Befliering  des  Verfiants, 
ZESTE  REGEL. 


4^5 


Vropofitit^ 


Om  ^ctenkeljie  dingen vm  ^ d'ïngemkkelflent'onderfcheide}^ ^  en^^ 
inordeïnngte  vervolgen,  moet  men  in  y  der  ^  reeks  van  zJken  r 
inde'n^elkwy  enige  wmrhedeny  d' een  uit  d' ander  ^  regelrechV^viMt. 
afgeleid  hebbende ,  wmrneemen ,  'ivat  meefl  enkelt  en  eenvott- 
dïgis,  en  hoe  alle  d' andere  dingen  meer  ^  of  min  y  of  even  vee  t 
afgefcheiden  wrden, 

HOeweldefe*=voorfteIliiig niets,  datzeer nieiiis ,  fchijntc 
ft'onderwijfen  ,  zo  begrijpt  zy  echter  de  voornaamlte^ 
y  erborgentheit  van  de  kunft ;  en  in  defe  gehele  g  verhandeling  s 
is 'er  geen  die  nutter  is :  want  xy  wij lUxin  dat  men  alledingcn 
in  zekere  reekfen  en  rijgen  kan  fchikken  j  doch  niet  voor  zo  h  '^'"'"' 
veel  zy  tot  enig  i  geflacht  van  weezcnd  toegepalt  worden ,  ge-  k'/^f 
ly  k  de  ^  Wijsbegerigcn  hen  in  hun  '  Zegwoorden  gedeclt  hcb-^  ^"""-^ 
ben  ;  maar  voor  zo  veel  men  d'een  uit  d'andcre  kan  kennen  :  in- 
voegen dat  wy,  als'er  enige  zwarigheit  voorkoomc,  terftont 
konnen  bemerken,  of  het  vorderlyk  l^al  zijn  enige  anderen  eer^ 
der,  cn  welken,  en  in  hoedanige  ordening  te  belichtigen. 

Maar  op  dat  dit  recht  en  behorelyk  zou  konnen  gerchieden, 
zo  Itaat  voor  eerft  aan  te  merken ,  dat  alle  dingen  oïvolftrekty  of 
opftchtig  gefegt  konnen  worden,  namelyk  in  die  zin,  voor  zo 
veel  zy  tot  ons  voornecmen  nut  konnen  wefcn  ,  als  wy  niet  op 
hun  naturen  n^lleenfien,  maar  hen  met  malkander  vergelijken , 
op  dat  men  hen,  't  een  uit  het  andcr,zou  konnen  onderkennerr! 

Ik  noem  hetgeen  Wy?yf^r ,  't  welk  in  fich  een  zuivere  en  en'1 
keldc  natuur ,  nade  welke  gevraagt  word ,  in  fich  begrijpt ,  gé- 
ly  k  dit  alles,  dat  als  onafhangende',als  oorHiakjCnkel, algemeen, 
een,  gelyk,  gelijkvormig,  recht ,  of  anders  diergelyk  aange- 
merkt wordicn  dit  eerffe  noem  ik  het  cnkelfte  cn  gcmakkclyk- 
ile,  gelyk  wy  dat  in  't  oploüen  der  vraagfhikkcngcbruikcn. 

M^^Yopfichtig  is  het  gecn,dat  wel  de  fclfde  natuur,  of  immers 
iets  daar  aan  deelachtig  is ,  volgens  't  welk  het  tot  het  volftrek"- 
te  toegepaft  ,  en  door  zekere  reeks  daar  van  afgeleid  kan  wor-  ^^^  xcfocfru.. 
den  j  maar  daarenboven  noch  enige  andere  dingen  in  zijn  be- "  ^'{"^dcm, 
vatting  influit,  die  ik  '"^apftcht  noeme.  Zodanig  is  al 't  geen  ,  °cot^o^: 
'twelk  »  afhangende,*^  uitgewerkte,?  ramengefet,befonder,veel, 
^1  ongelyk,  ''ongelijkvormig,  fcheef,  enz.  genoemt  word  ;  wel-?T)"ySrJ!L'; 
ke  'opfichtigen  zo  veel  te  meer  van  de  <  volftrckten  afce- ! '^'^''^'^''^ 
i  PP  3  zondert 


^1 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


A%6  K  E  G  IJ  t  E  'iü  varf^e 

ar^/j^^jw/.  zondert  zijn,  als  zy  meer  dusdanige  a  opfichten,  aan  malkander 
bSuMna.  onderling  f^onderfchikt,  begrijpen,  de  welken,  gelyk  wy  in  de- 
fe  Regel  vermaant  worden,  alle  ondcrfcheiden  moeten  wefen  > 
en  daaraf  wy  d'onderlinge  bant  onder  malkander,  en  de  na- 
tuurlijke ordening  in  dier  voegen  moeten  waarneemen,  dat  wy 
van  't  uitterfte  tot  dit,  dat  het  volftrckfle  is,  met  alle  d'anderen 
deur  te  gaan ,  konnen  geraken. 

Hier  in  beftaas  dc  verborgentheit  van  de  gehele  kunfl ,  dat 
c^ifi^tiitum'  wy  in  alle  dingen  dit,  dat  meeft  volftrekt  is,  naerftiglyk  waar- 
neemen :  want  enige  dingen  zijn  wel  onder  d'cen  aanmerking 
meer  volftrekt ,  dan  d'anderen ,  maar,  als  zy  op  een  andere  wij- 
\vtJ!ruu.  aangemerkt  worden  ,  zijn  zy  meer  ^  opfichtig ;  gelyk  het  <^ al- 
{iutiuuU-  gemeencwel  meer  voHlrekt  is  ,dan  het  ^"befonder ,  om  dat  het 
een  enkclder  natuur  heeft :  maar  het  kan  door  het  felfde  meer 
gindividm,  opfichtig gefcgt  worden,  dewijl  het  van  ed'ondeeligen  afliangt 
dat  het  IS,  enz.  Wijders  enige  dingen  zijn  fomtijts  warelyk 
meer  voHlrekt,  dan  andere  5  maar  echternoch  nictmeeft  van 
allen ;  gelyk ,  indien  wy  op  d'ondeeligen  fien ,  zo  is  de  gedaan- 
te iets  volftrekt ;  maar  zo  wy  op't  geflacht  den ,  zo  is  zy  iets  op- 
fichtig. Onder  de  meetbare  dingen  is  d'uitgellrektheit  iets 
volftrekt ;  maar  onder  d'uitgeftrektheden  is  de  langte  iets  vol- 
llrekt,  enz.  Eindelijk,  op  dat  men  te  beter  verllaan  zou  dat 
wy  hier  op  den  reeks  der  dmgen  fien,  die  te  kennen  zijn,  en 
niet  op  yders  natuur ,  zo  hebben  wy  met  voordacht  d'oorfaalc 
€n  't  gelijke  onder  de  voHlrekte  dingen  getelt ;  hoewel  hun 
natuur  warelyk  opfichtig  is:  wantby  de  Wijsbcgerigen  zijn 
d'oorfaaken 't  uitgewerkte  te  famenbetrekkig.  Maar  indien 
wy  hier  vragen  hoedanig  't  uitgewerkte  is  ,  zo  moet  men  eerfl 
d'oorfiiak  kennen ,  en  niet  het  tegended.  De  gelijken  komen 
ook  te  famen  overeen :  maar  wy  kennen  niet  dedingen ,  dieon- 
^elykzijn,  dan  door  dc  vergelijking  metdc  gelijken  i  doch 
niet  het  tegendeel ,  enz. 

Ten  twedcn  fiaat  aan  te  merken  dat 'er  alleenlyk  weinig  zui- 
vere en  enkelde  naturen  zijn ,  die  men  eerftelyk  endoorfich 
niet  van  enige  anderen  afhangende  ,  maar  in  d'ervareniflcn  fel- 
vcn  ,  of  door  zeker  licht ,  in  ons  ingeplant ,  kan  aanfchouwcn  ; 
cn  wy  zeggen  dat  men  op  de  zodanigen  naeriliglyk  moet  mer- 
ken: want  zy  zijn  degenen  ,  die  wymyder  reeks  d'enkc]llen 
noemen  ;  maaralle  d'andere  konnen  niet  anders  bevat  worden, 
■dan  of  zy  van  defc  afgeleid  werden  ,  en  dit  of  onmiddelyk ,  en 


Befitcrmg  dei  Verjlmts,  487 
naafl:,  of  niet  dan  door  twee,  of  drie,  of  meer  verfchcidebe- 
fluitingen,  welkers  getal  ook  aangemerkt  moet  worden ;  op 
dat  wy  konnen  weten ,  of  zy  door  meer  of  minder  trappen  van 
d'eerfte  en  enkelfle  voorftelling  afgefcheiden  zijn.  Enfoda- 
nig  is  deurgaans  de  fiimenhanging  der  gevolgen  ,  uit  de  welken 
defe  reekfen  der  dingen,  die  menzoeken  moet ,  voortkomen, 
tot  de  welken  yder  zaak  gebracht  moet  worden,  op  dat  men 
haar  naar  een  zekere  onderwijsmiddel  zou  konnen  onderfoe- 
ken.  Maar  dewijl  men  zwarelyk  hen  alle  kan  optellen,  en  wij- 
ders dewijl  men  hen  niet  zo  feer  inde  geheugenis  behoeft  tc 
houden ,  als  met  fekere  fchranderheit  van  't  vernuft  t'onder- 
kcnnen ,  zo  moet  men  iets  foeken ,  om  het  vernuft  in  dier  voe- 
gen te  vormen ,  dat  het  hen  teritonr,  t'elkens  als't  van  noden  is> 
bemerkt.  En  zeker  hier  toe,  gelyk  ik  felf  beproeft  heb,is  niets 
bcquamer,  dan  dat  wyons  gewennen  de  minftedingen ,  die 
wy  te  voren  bevat  hebben ,  met  enige  fchranderheit  vveér  t**©- 
verwegen. 

Eindelyk  ftaat  ten  darden  aan  te  merken,  dat  mengde  "»  begin-  a  uiü^^i». 
felen  der  oeffeningen  niet  van  de  nafpeuring  der  zware  dingen 
moet  aanvangen  ;  maar  dat  wy ,  eer  wy  ons  tot  enige  i,  bepaalde 
vraagftukken  toeruften»eerft  zonder  enige  verkiding  de  waar- 
heden ,  die  van  felfs  voorkomen ,  moeten  te  famcn  vergade- 
ren ,  endaar  na  allengs  befien  ofmen  van  defe  enige  anderen 
kan  afleiden  ,  cn  weer  anderen  van  dcfen ,  en  dus  vervolgens. 
Als  men  dan  dit  gedaan  heeft,  zo  heeft  men  aandachtelyk  de 
gevonde  waarheden  t'overwegen  ,  cn  naarftiglijk  te  beden- 
ken, waarom  wy  dc  fommigcn  eerder  en  lichtclijker ,  dan  d'an- 
deren,  hebben  konnen  vinden ,  en  welke  die  zijn,  opdat  wy 
ook  daar  uit,  als  wy  enige  bepaalde  vrage  aanvangen,  konnen 
oordeelen  tot  welke  anderen  te  vinden  wy  ons  te  voren  dienen 
te  begeven.  My  vak  in  ,  tot  een  voorbeelt ,  dat  het  zes  tal  hec 
dubbelt  van  het  drie  tal  is.  Ik  zoek  daar  na  het  dubbelt  van  hec 
zes  tal  te  weten  1 2.  ik  zoek  weer,  zo't  my  lult,  het  dubbelt  hier 
af,  te  weten  24.  en  weêr  h-et  dubbelt  van  dit ,  namelyk  48.  enz. 
Hier  uit  leid  ik  af,  gelyk  lichtelyk  kan  gefchieden  ,  dat'cr  tuf- 
fchen  5  en  6  de  felfde  reden  is ,  die  men  tuüchen  6  en  12,  hceft:- 
desgelyks  tufTchen  I2en24,enz.  cndat  dieshalven  de  getal- 
len 5,  6, 1 2,  ^4i  48,  enz.  gedurige  evenredige  zijn.  En  zeker  > 
hoewel  alle  defe  dingen  zo  klaar  zijn  ,  dat  zy  byna  kinderlylc 
fchijnen,  zo  verfta  ik  echter  davu'uit,  met  hen  aandachtelyk 

t'over* 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


a  prt.Hrtii 


c  jJ^S edm  l>ro. 
l'ortitiialH^ 


48.8  R  E  G  U  L  E  N  'VMde 

t't)vcrwegen ,  hoe  alle  vraagftukken ,  die  omtrent  d'evcnrc- 
dighedenjof  de  hebbelijkheden  der  dingen  voorgeflelt  konnen 
worden,  ingcwikkelc  zijn,  en  in  welke  ordening  zygefocht 
moeten  worden ;  't  welk  alleen  d'inhout  van  de  gehele  zuive- 
re Wiskundige  wetenfchap  behelfl:. 

Want  voor  eerft  bemerk  ik,dat  men  niet  zwarelijker  het  dub- 
belt van  't  zestal ,  als  't  dubbelt  van  't  drietal  heeft  gevonden , 
en  dat'er  desgelyks ,  als  men  d'cvcnredigheit  tuflchen  twee  al- 
derhande  grootheden  gevonden  heef  t, in  alle  dingen  ontellijke 
anderen  konnen  zijn,  die  de  fclfdc  reden  onder  malkander  heb- 
ben, en  dat  de  natuur  van  de  zwarigheit  niet  verandert,  zo  men 
drie ,  of  vier ,  of  meer  diergelijken  zoekt ;  om  dat  yder  belbn- 
dcrlyk,  en  zonder  opficht  op  d'anderen  te  hebben,  gevonden 
moeten  worden.  Ik  bemerk  wijders  dat  ik  alhoewel  de  groot- 
heden g  en  6  gegeven  zijn  ,  de  darde  in  een  ^  verknochte  reden 
lichtclyk,  te  weten  12,  heb  gevonden ;  dochdat  als  de  twee 
^  uittcrdcn  zijn  gegeven, namelyk  g  en  1 2 ,  echter  niet  zo  lich- 
^elyk  het  middel  evenredige ,  te  weten  6,  gevonden  kan  wor- 
den, en  de  geen,  die  wel  opmerkt ,  bevind  dat  de  reden  hier 
^  9'"'*''  af  is  dat  men  hier  een  ander  flach  van  zwarigheit  heeft,die  van 
de  voorgaande  verfcheiden  is :  Want  om  het  middel  evenredi- 
ge te  vinden,  moet  men  gefamentlyk  op  de  twee  uitterften , 
cn  op  de  reden ,  die  tuflchen  de  twee  felfden  is,  merken,  om  uit 
dele  dccling  zekere  nieuwe  reden  te  hebben ;  't  welk  zeer  ver- 
fcheiden van  dit  is,  dat,  als  men  twee  grootheden  gegeven 
heeft ,  vcreifcht  word  om  de  darde  in  een  verknochte  reden  te 
vinden.  Ik  ga  ook  voort,  en  onderfoek,  als  de  grootheden  5  cn 
24,  gegeven  zijn ,  of  men  even  lichtelyk  een  uit  de  twee  mid- 
del fle,  namelyk  6  en  12,  zou  konnen  vinden.  Hier  komt  noch 
ccn  ander  flach  van  zwarigheit  voor,  die  meer,  dan  de  voor- 
gaande ,  ingewikkelt  is ,  om  dat  men  hier  niet  allccnlyk  op  een 
of  twee,  maar  op  drie  verfcheide  dingen  te  gelyk  moet  mer- 
ken, om  het  vierde  te  vinden.  Men  kan  noch  verder  voort- 
gaan ,  en  befien  of  men  ,  als  men  alleenly k  :^  en  48  ,  gegeven 
heeft ,  noch  zwarelijker  een  uit  de  drie  middel  evenredige  ,  na- 
melyk 6,12,  en  48 ,  zou  konnen  vinden  ;  'c  welk  in't  eerfl  wel 
dusdanig  fchijnt :  maar  men  bevind  terflont  daarna  ,  dat  defc 
■zwarigheit  verdeelt  en  vermindert  kan  worden;  te  weten  zo 
men  eerflclykcen  enige  middel  evenredige  tuflchen  5  cn  48  , 
zoekt,  namelyk  iz.  en  daar  na  d'anjer'c  middelevenredige 

tuflchen 


Be/lier ing  des  Vtrftants,  489 
tu/Tchen  5  en  1 2,  te  weten  6 ,  en  d'ander  tuflchen  1 2  en  48 ,  en 
in  defer  voegen  komt  men  weer  tot  dc  tweede  flach  van  zwa- 
righeit,  die  tevoren  verklaart  is.  Uit  alle  welken  dingen  ik 
noch  daarenboven  aanmerk  hoe  men  door  verfcheide  middelen 
de  kennis  van  dc  zelfde  zaak  kan  zoeken  ,  van  dc  welken  d'een 
veel  zwaarder  en  duifterder  dan  d'ander  is.  Want  indien  men , 
omdcfe  vier  verknochte  evenredige,  3,6,12,24  te  vinden, 
vervolgens  twee  uit  hen  ondcrftelt,  namelyk  ;^  en  6 ,  of  6  en  12, 
of  12  en  24,  om  uit  hen  d'ahdcrcn  te  vinden  ,20  fal  dit  een  zeer 
lichte  en  gemakkelijke  zaak  zijn  ,  en  dan  zeggen  wy  dat  de  vin- 
ding van  de  voorftelling  recht  en  wel  onderiocht  word :  maar 
indien  men 'er  overhants  twee  onderdek,  te  weten  3  en  12, 
of  6  cn  24.  om  daaruit  d'overige  te  vinden ,  zo  zeggen  wy  dat 
de  zwarigheit  op  d'eerile  wijfe  verkeerdelyk  onderfocht  word: 
indien  men  dcsgelyks  twee  uitterfte  onderftelt,  namelyk  5' 
cn24,  om  daar  uit  de  tiiflchcnevenredigen,  6  en  iz,  te  vinden  , 
20  onderfoekt  men  verkeerdelyk  op  de  tweede  wijle.  Ik  zou  in 
defer  voegen  wijder  konncn  voortgaan ,  cn  veel  andere  uit  dit 
enig  voorbeelt  afleiden :  maar  dele  zullen  genoech  zijn ,  om 
aan  de  lezer  mijn  meening  gekent  te  maken ,  als  ik  zeg  dat  eni- 
ge voorftelling  wel  en  recht,  of  verkeerdelyk  afgeleid  word, en 
op  dat  hy  zou  achten  dat  de  genen  ,  die  naarftigly  k  overwegen, 
en  fchranderlyk  onderfoeken  uit  de  lichfte  en  eerfte  bekende 
zaken  veel  dingen  in  andere  kunften  konnen  vinden. 

ZEVENDE  REGEL. 

Tot  vervullmg  der  ^  Wetenjchaf  moet  men  alle ,  en  de  bezon-  *  ^'M*- 
derc  dtngen  ,  die  tot  ons  ooggemerk  en  voor  neem  en  beho- 
ren, geduriglyk-,  en  z^onder afgebroken  ^'beweging  dergedach-^'-^^'^'""" 
ten  befichtïgen^  en  hen  met  een  gemechz^ame  engejchikteof^' 
geregelde  oftelling  behelzen. 

DE  <=■  waarneming  der  dingen,  die  hier  voorgedelt  worden,  co*/<rrv4r/.. 
isnootfakelyktot  d'aanneraing  van  de  waarheden  onder 
de  genen  ,  die  zeker  zijn ,  dc  welken ,  gelyk  wy  hier  voren  ge- 
zegt  hebben,  van  d'eerile  co  door  fich  bekende   beginfelen  j  rrmdpu, 
niet^onmiddelyk  afgeleid  worden.  Want  dit  gcfchied  ^om-f 
tijts  door  zulk  een  lange  ^fiuiienfchakcling  van  g gevoelen  ,s  ^^«A^yrc». 
dat  wy  ,  als  wy  tot  hen  komen  ,  zwarelyk  aan  de  gehele 

Qj\  q  weg, 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


45)0  R  E  G  U  L  E  N  -z/^»  ^tf 

weg,  die  ons  daar  toe  gebracht  heeft,  gedenken ;  cn  dieshal  ven 
h  mZ'Z'  zeggenwy  dat  men  aan  de  zwakheit  van  de  ^geheugenis  gedu- 
g„at,<,„u.  riglyk  met  zekere  bbeweging  van  denking  te  hulp  moetko- 
men.  1  ndien  ik  dan,  tot  een  voorbeelt ,  door  verfcheidc  wer- 
d  waWfl.  kingen  beken ,  cerftelyk  hoedanige  ^hebbelijkheit  tuflchen  dc 
grootheden  A  en  B  ,  daar  na  tuflchen  B  en  C ,  voorts  tuflchen 
C  en  D  ,  en  eindelyk  tuflchen  D  en  E  is ,  zo  zie  ik  echter  niet 
hoedanig  zy  tuflxhen  A  en  E  is  j  en  ik  kan  dit  ook  niet  befl:ipte. 
lyk  uit  de  genen  ,  die  alreê  bekent  zijn  ,verftaan ,  zo  ik  niet  aaa 
hen  alle  gedenk.  Ik  fal  dieshalven  hen  met  zekere  verknochte 
beweging  van  denking,  die  de  befondre  dingen  infiet ,  en  te  ^e- 
lyk  tot  anderen  overgaat, fomtijts  deurlopen ,  tot  dat  ik  eeleerc 
lal  hebben  van  d'eerfle  tot  de  lelie  zo  gefvvindelyk  over  te 
gaan,  dat  my  dunkt  dat  ik ,  zonder  enige  delen  aandegeheu- 
gcnis  te  laten,  de  gehele  zaak  tegelyk  aanfchou:  want  door 
defe  middel  word  ook ,  terwijl  men  aan  de  geheugenis  te  hulp 
komt,  detraagheit  van  ^t  vernuft  verbetert,  en  des  felfsbe- 
quaamhcit  eniger  wijfe  uitgefl:rekt. 

Wy  voegen 'er  by  datdefe  bcv/eging  nergens  afgebroken 
moet  wefen :  want  de  genen ,  de  welken  pogen  al  te  gefwinde- 
lyk,  en  uit  afgelegene  beginfelen  iets  af  te  leiden,  deurlopea 
niet  zo  naaukeuriglyk  alle  famenfchakeling  van  tuflchenmid- 
deligebefluitingen,  ofzy  fpringen  roekelofelyk  veel  dingen 
over.  En  zeker,  daar felfs het mmfle  overgeflagen  word  5  is 
terfl:ont  de  keeten  gebroken  j  en  de  gehele  zekerheit  van't  'be- 
fluit  valt  onder  de  voeten. 

Wy  zeggen  ook  dat'er,  tot  vervulling  der  wetenfchap  ,  een. 
optelling  vereifchc  word,  om  dat  andere  onderwijfingen  wel 
dienftig  zijn  om  zeer  veel  vraagfl:ukken  op  teloflèn:  maar  door 
behulp vande  optelling  alleen  kan  gefchieden  dat,  tot  welk 
vraaglluk  wy  ons  gemoed  toepaflen  ,  nltijt  een  waar  en  zeker 
oordcel  daar  af  zullen  geven ;  en  dat  dieshalven  ons  niets  gant- 
fGhelykfalontfnappen,  maar  dat  wy  zullen  fchijnen  van  alles 
iets  te  weten. 

D'optelling  dan,  of  d'opnoeming  in  zulk  een  naarftig  en 
naaukeurig  onderfoek  van  alle  dingen  ,  die  tot  enig  voor- 
gefliek  vraagfluk  behoren,  datwy  daar  uit  zekerlyk^beflui- 
ten  dat  wy  niets  qualyk,.  voorby  gegaan  hebben:  in  voegen 
datwy,  zo  dikwijls  alswy  haar  gebruikt  hebben,  indien  de 
gcèifchtezaken  voor  ons  verborgen  zijn,  tcn.minfl;en  hier  ia 

geleer- 


I  mme<i'tat-t. 


Bejliering  des  Verflmts.  49 1 

geleerder  7jjn,  datwy  zekerlyk  bemerken  dat  men  haar  door 
geen  middel,  die  aan  ons  bekent  is ,  heeft  konnen  vinden ,  en 
dat  wy ,  zo  vvy  ,  gcly  k  dikwijls  gebeurt,  alle  de  wegen,  die  daar 
invoer  demenfchen  open  zijn,  hebben  konnen  beilchtigen , 
ftoutelyk  mogen  verfckercn ,  dat  de  kennis  daar  af  boven  alle 
bevatting  van  het  menfchelyk  vernuft  geftelt  is. 

Wijders  ftaat  aan  te  merken  datwy  by  genoechfame  optel- 
ling, of  opnoeming  alleenlyk  de  gene  verftaan  ,  uit  de  welke 
de  waarheid  zekerlijker  befloten  word,  dan  door  alle  ander 
llach  van  te  bewijfcn ,  wegens  de  blote  en  enkelde » infiening ,  a  luinitm: 
ofaanfchouwing ;  en  als  enige  kennis  niet  daar  toegebracht 
kan  worden,  zo  is  voor  ons,  alle  banden  van  ^'fluitreedcnen 
verworpen  hebbende,  niets  overig,  dan  defe  enige  weg ,  aan 
de  welk  wy  allegeloof  moeten  geven  :  want  indien  van  alle  de 
dingen, die  wy  ^  onmiddelyk"*t  ccn  van't  ander  afgeleid  hebben, 
het  befluit  klaar  is  ,  zo  zijn  zy  alrcê  tot  de  ware  infiening  ge-  "\ 
bracht.;  maarindien  wy, uit  veel  en  afgefcheide dingen,  een  e- 
nig befluit  maken,  zo  is  dikwijls  de  '  bevattelykheit  van  ons  f^-^/"*^''** 
§  verflant  niet  zo  groot ,  dat  het  die  alle  met  een  enige  infiening  ?  inteiienus^ 
kan  behelfen ;  in  welk  geval  de  zekerheit  van  defe  ^  werking  ^^opcr^uo^ 
aan  hem  genoech  behoort  te  wefen;  gelyk  wy  niet  met  een  eni- 
ge opflag  der  ogen  alle  de  fchalmen  van  een  lange  keten  kon- 
nen ondcrfcheiden :  maar  indien  wy  echter  de  'famenfchake-  '^C9nnexi$, 
ling  der  befondere  fchalmen  met  de  naaften  fien  ,  zofal  dit  ge- 
noech zijn  om  te  zeggen  dat  wy  ook  aangefchout  hebben  ^  hoe 
de  lelie  met  d'eerfte  tefamen  gcfchakclt  is. 

Ik  heb  gefcgtdatdefewerkinggenocch  moet  zijn,  om  dat 
ïy  dikwijls  gebrekkelyk  ,  en  by  gevolg  doling  onderworpen 
kan  wefen :  want  hoewel  wy  de  dingen,  die  zeer  klaarblijkelyk 
iijn,  met  naaukeurige optelling  belichtigen  ,  zo  fal  echter,  in- 
dien wy  flechs  het  mmfle  achterlaten  ,  de  keten  gebroken  zijn, 
cn  alle  de  zekerheit  van  de  befluiting  onder  de  voet  vallen.  Wy 
omhelfen  ook  fomtijts  met  optellinge  alles;  maar  wy  ondcr- 
fcheiden niet  de  befondere  dmgen  onder  malkander :  in  voe- 
gen dat  wy  alles  alleenlyk  verwardelyk  kennen. 

Voorts,  defe  optelling  moet  fomtijts  volkomen,  fomtijts  on- 
dcrfcheiden wefen  ,  en  fomtijts  heeft  men  geen  van  beide  van 
noden  :  en  dieshalven  is  alleenlyk  gefegt  dat  zy  genoechfaam 
moet  wefen.  Want  indien  ik  by  optelling  wil  bcwijfen,  hoe 
veel  geflachten  van  weefendcn  Iighan[)clyk  zijn,  of  op  enige 
Qiiq  2.  wijfe 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


49,2  R  E  G  U  L  E  N  v-m  de 

w  ijfc  onder  de  zinnen  vallen,zo  fal  ik  niet  feggen  dat 'er.  zo  vee!, 
en  niet  meer  zijn,  't  enzy  ik  te  voren  zekerlyk  weet,  dat  ik  hen 
alle  in  mijn  optelling  begrepen,  en  yderin'tbefonder  van  mal- 
kander onderfcheiden  heb.  Maar  indien  ik  door  de  felfde  mid- 
del wil  tonen  dat  de  redeljkeziel  niet  lighamelyk  is,  zo.fart 
niet  nodig  zijn  dat  d'optelling  volkomenis;  maar  het  fal  ge- 
noech  welenjdat  ik  alle  de  lighamen  te  gelyk  in  enige  vcrfame- 
lingenin  diervoegen  begrijp,  dat  ik  betoog  datdc  redelijke 
ziel  tot  geen  van  defen  toegepaft  kan  worden. 

Eindelyk,  indien  ik  by  optelling  wil  tonen  dat  d'inhout  van 
de  kring  groter  is,  dan  alle  inhouden  der  andere  geftalten,  wel- 
ker omtrek  gelyk  is  ,  zo  behoef  ik  niet  alle  geftalten  op  te  tel- 
len: maar  het  fal  genoech  zijn  dat  ik  dit  van  enigen  in  het  be- 
fondcr  betoog ,  ora  by  overreding  het  felfde  van  alle  d'anderen 
te  bcfluiten. 

Ik  heb  'er  ook  bygevoegt  dat  d'optelling  gefchikt  of  gere- 
gclt  moet  wefen,  zo  om  dat'er  tot  de  gebreken,  die  alreê  opge- 
telt  zijn ,  geen  vaardiger  hulpmiddel  is ,  dan  alles  by  ordening 
t'onderfocken ,  als  ook  om  dut  het  dikwijls  gebeurt  dat.,  indien 
de  befondere  dingen,  die  tot  de  voorgeileldezaak  behoren, 
befonderlyk  befichtigt  moeten  worden  ,  het  leven  van  geen 
menfch  genoech  is ,  ofomdatzy  te  veel  zijn  ,  of  om  dat  meer- 
maals zou  voorkomen  dat  de  felfde  dingen  herhaalt  zouden 
moeten  worden.  Maar,indien  wy  alle  dcfe  dingen  in  zeer  goe- 
de ordening  fchikken ,  zullen  zy  deurgaans  tot  zekere  benden 
gebracht  worden ,  uit  de  welken  een  enige  naaukeurig ,  of  iets 
uit  de  befonderen ,  of  liever  enigen  ,  dan  d'anderen ,  te.befich- 
tigen  ,  of  dat  wy  noit  iets  twee  malen  te  vergeefs  overlopen  ^ 
genoech  is,  zo  falditzodienfligwefen  ,  dat  dikwijls  veel  din- 
gen ,  uit  oorfaak  van  de  goede  ingeftelde  ordening,  in  korte 
tijt,  en  met  groot  gemak  uitgewerkt  zullen  worden,,  die  in 
d'cerfle  aanfchouwing  zeer  zwaar  fchenen. 

Maar  dcfe  ordening  van  dedingen  op  te  tellen  kan  fomtijts. 
verfcheidenzijn  ,  en  hangt  van  yders  believen  af.  Endieshal- 
vcn  ,  omdit  fcherpfinniglijker  uit  te  vinden,  moet  men  aan  de 
dingen  gedenken  ,  de  welken  in  de  vijfde  voorftelling  gefegt 
zijn.  Daar  zijn  ook  zeer  veel  van  de  geringe  kunften  der  men^ 
fchen ,  tot  welker  vinding  het  gehele  onderwijsmiddel ,  in  de 
fchikkingvan  defe  ordening  beflaat.  In  defer  voegen  behoeft 
men,  zo  men  een.goedc  letterfpr.euk ,  uit  de  verfettmgder 

letteren 


Be (l tering  Aes  Verfianty,  493. 
letteren  van  enige  naam  wil  maken, niet  van  het  lichtile  tot  het 
zwaarfle  over  te  gaan ,  noch  het  volflrckte  van  't  opfichtige  af 
tefcheiden;  want  defe  dingen  hebben  hier  geen  plaats:  maar 
'tis  genocchdat  menllch  tot  het  onderfock  der  verfettingeix 
van  de  letteren  zodanig  een  ordening  voordek,  dat  mende 
felfde  dingen  noit  twee  malen  deurloopt ,  en  dat ,  tot  een  voor- 
beelt ,  hun  getal  in  zekere  benden  in  dier  voegen  verdeelt  zy  ^ 
datterftont  blijkewaarin  degrootfte  hoop  is  van  het  geen  te 
vinden, 't  welk  gcfocht  word. In  defer  voeden  fal  dikwijls  d 'ar- 
beit  niet  lang  ,  maar  alleenlyk  kinderly k  wefen. 

Voorts,  defe  drie  lefte  voorftellingen  moeten  niet  van  mal- 
kander  gefcheiden  worden  \  om  dat  men  hen  deurgaans  tege- 
lyk  moet  overwegen  ,  en  zy  allegefamentlyk  totde  volmakin- 
ge  van.'t  onderwijsmiddel  dienen.  Daar  was  ook  niet  veel  aan- 
gelegen  welk  eeril.  onderwefcn  wierd  ,  en  wy  zullen  hen  hier^ 
met  weinig  woorden  verklaren  i  dewijl  wy  byna  niets  anders 
in't  overige  van  defe  verhandeling  te  doen  hebben  ,  daar  wy  de 
dingen ,  die  wy  hier  in't  algemeen  bevathebbcn,  in  't  befondei^ 
zullen  vertone  n. 

ACHSTE  REGEL. 

Indien  in  de  ^  reeks  der  dingen  die  te  zoeken  zijn ,  iets  voorkomt' ^  Smni 
't  welkvanons  ^  verft ant  niet  ovclgenoech   ingeften  kan-ivor'^'^"'''^'^^^*- 
den,  zo  moet  men  dmr  (lilhoudcn  ^  en  dc  oenen-,  die  volgen 
niet  onder fieken ,  rnaar  zich  van  overtollige  ar  beit  afhouden, 

DE  drie  voorgaande  regelen  wijfen  ^^d'ordening  aan,  cn^^^''''''*- 
geven  daar  af  verklaring :  maar  defe  toont  wanneer  zy 
gantfchclyk  nootlakclyk,  en  w^anner  zy  alleenlyk  nut  is :  want 
al'tgecn,  het  welk  in  die  reeks ,  daar  door  men  van^ 't  op- ^ , 
fichrige  tot  iets  dat  s  volftrekt  is  ,  of  weer  recht  anders  ,  moet  1  S??óSr«^ 
komen ,  een  volmaakte  trap  maakt,  moet  nootfakelyk  boven 
alle  de  dingen  ,  die  volgen,  onderfocht  worden  :  maar  indien., 
gelyk  dikwijls  gebeurt,  veel  dingen  tot  de  felfde  trap  behoren, 
zoisaltijt  nodig  hen  alle  in  ordening  te  befichtigen.  Wyzija 
echter  niet  gedwongen  zo  naaren  beftiptelyk  op  defe  trappen 
te  merken:  enfchoonwydcurgaans  niet  alle,  maar  alleenlyk 
enige  weinigen ,  of  een  alleen  daar  af  klarelyk  kennen ,  zo  mo- 
gen wy  echter  wyder  voortgaan. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


494  R  E  G  U  L  E  N   vm  de 

En  dcfe  regel  volgt  nootfakelyk  uit  de  redenen,tot  de  twee- 
de bj^gcbracht.  Men  moetechter  niet  achten  dat  hy  niet  nieus 
begrijpt  om  de  gcleertheit  voort  te  Tetten  ^  fchoon  het  fchijnt 
dathy  ons  allcenlyk  van  d'onderfoeking  van  enige  dingen  af- 
weert ,  en  geen  waarheit  verklaart :  dewijl  hy  aan  de  leerlingen 
niets  anders  leert ,  dan  dat  zy  geen  verloren  arbeit  zullen  doen, 
byna  op  gelijke  wijfe  ,  als  de  tweede.  Maarhy  toont  aan  de  ge- 
nen ,  die  de  zeven  voorgaande  regelen  volmaaktelyk  kennen , 
door  welke  middel  zy  in  alle  wetenfchappen  fich  in  dier  voegen 
voldoen  zullen  ,  dat  zy  niets  wijder  begeren  :  want  de  gene, 
die  de  voorgaande  regelen  naaukeurigly  k  omtrent  de  oploffing 
van  enige  Iwarigheic  onderhoud  ,  en  echter  van  defe  bevolen 
word  ergens  liaan  te  blijven  ,  fal  dan  zekerlyk  bekennen ,  dat 
hy  de  gefoch  te  vvctenfchnp  gantfchcly  k  door  geen  naeriligheit 
Jkan  vinden  i  cn  dit  niet  door 't  gebrek  van  vernuft ;  maar  om 
dat  de  natuur  van  dezwarighcit  fclve ,  of  de  menfchelijke  ftaat 
dit  belet.  En  defe  kennis  is  geen  minder  wetenfchap,  dan  de 
gene ,  die  de  natuur  van  de  zaak  felve  vertoont ,  en  de  geen,  die 
zijn  nieusgierigheit  wijder  uitflrektc,  zou  fchijnen  niet  wel 
by  zijn  finnen  te  wefcn. 

Alle  defe  dingen  zijn  met  een  of  twee  voorbeelden  tever- 
a^Tf klaren.  Indien,  tot  een  voorbeelt ,  iemant,  die  fich  in  de  Wis- 
i^'oftVi»  kunfl:  alleen  oeffent,  die  'Mijn  foekt,  de  welk  men  in  de  <^  Verre- 
t\^^nud4t.  gcfichtkunde  de  VVanfchaduwinge  noemt,  in  de  welk  de  ^  ge- 
*kadiir>n'  lijkwijdige  ftralen  in  dier  voegen  gebroken  worden  ,  dat  zy  al- 
4f4ua,,      Ic ,  nadat  zy  gebroken  zijn  ,  malkander  in  een  enig  punt  Inij- 
den  ,  zo  fal  hy  ,  volgens  de  vijfde  en  zefte  regelen,  lichtelyk  be- 
merken ,  dat  de  bepaling  van  defe  lijn  ,  van  die  reden  afhangt, 
dc  welk  de  hoeken  der  wanfchaduwing  tot  de  raakhoeken  hou- 
den. Doch  dewijl  hy  niet  bequaam  is  om  dit  op  te  fpeuren  ,  om 
dat  het  niet  tot  de  Wiskunfl,  maar  tot  de  Natuurkunde  be- 
hoort, zo  fal  hygcnootfaakt  zijn  hier  op  de  drempel  te  blijven 
flaan  ,  en  niets  uitrichten  ,  't  en  zy  hy  defe  kennis  van  de  Wijs- 
begerigen  wil  hooren  ,  of  van  de  ondervindinge  ontlenen  : 
Want  hy  fou  tegen  de  darde  regel  zondigen  ,  en  dcfe  voorllcl- 
ling  is  noch  te  lamen  gefet ,  en  opfichtig ;  en  in  zijn  plaats  fal 
gelegt  worden  dat  men  allcenlyk  van  dingen  ,  die  zuiver,  cn- 
kclten volürckt  zijn,  zekere  ervarenthcit  kan  hebben.  Hy 
ial  ook  te  vergeefs  enige  reden  tuflchcn  dusdanige  hoeken  ,  die 
hy  voor  de  zekerde  van  alle  fal  houden,ondcrfl:ellen:  want  dan 

zou 


O 


Beftkrtng  des  Ver Jl mits,  49 y 

zou  hy  niet  langer  de  wanfchaduwige  lijn  zoeken  ,  maar  alleen- 
lyk  de  gene ,  die  de  reden  van  zijn  onderftelling  zou  voh^cn. 

Doch  indien  iemant ,  niet  in  de  Wiskunfl  alleen  geoefïenr , 
maar  die,  volgens  d'eerfte  regeUvan  alle  de  dingen,die  voorko- 
men,de  waarheit  begeert  te  foeken,in  de  felfde  Iwarighcit  valt, 
20  fal  hy  wijders  bevinden  dat  de  a  reden  tullchcn  de  ^  raakhoe  ^  Tro^i^n»^ 
ken,  en  de  hoeken  der  *=wanfchaduwing  van  hun  verandering  ,  ^,^^^7:"'''  '' 
wegens  de  verfcheidcnheitder'ï  middelen,afhangt,cn  weer  dat  ^-^"-uUiU^ 
defe  verandering  van  de  middel  afhangt,  volgens  de  welk  de?ar.,/„r. 
flraal  deur  't  geheel  ^ deurfchijnige  deurdringt ,  en  dat  de  ken- 
nis  van  dele  sdeurdringingook  ^  onderftelt  de  natuur  van  » dc  numT"" 
verlichting  te  verftaan.  Eindelyk  datmen  om  de  verlichting  ."J  J/^';'/,^*^^^^^ 
te  verftaan  weten  moet  wat  in't  algemeen  ^  het  natuurlijk  ver-  i 
mogenis;  welk  lefte  indefe  gehele  reeks  mcell  WoHtrckt  is.  [^'"y,,^^^^,,^ 
Dicshalven,  nadat  hy,  door d'infieninge  van  zijn  gecH:  dit 
klarelyk  deurgcfien  heeft ,  fal  hy  langs  de  Iclfde  trappen  ,  vol-  InltmwIC' 
gens  de  vijfde  regel,  weerkeren  ;  en  nidien  hy  terltont  op  de 
tweede  trap  de  natuur  der  verlichtinge  niet  kan  kennen,  zo- 
lal  hy,  volgens  de  zevende  regel,  alle  d'andere  natuurlijke 
vermogens  optellen ,  om  te  fien  of  hy  ten  minilen  door  navol- 
ging ,  ^  van 't  welk  hier  na  gefproken  fal  worden  ,  ook  defe 
kan  verftaan.   En  na  dat  hy  dit  gedaan  heeft,  fal  hy  zoeken: 
hoe  de  ftraal  deur  't  geheel  deurfchijnige  dringt ,  en  dus  by  or- 
dening d'andere  dingen  vervolgen, tot  dat  hy  aan  de  „  wanlcha- "  ^nacUjii^ 
duwige  lijn  gekomen  zal  zijn ;  en  hoewel  de  felfde  tot  noch  toe 
te  vergeefs  van  velen  gefocht  is ,  zo  (ie  ik  echter  niets ,  dat  ie- 
mant ,  onfe onderwijsmiddel  volkomcntlyk  gebruikende,  van 
des  felfs  klare  kennis  kan  verhinderen. 

Maar  laat  ons  het  voortrcffelijkfte  van  alle  voorbeelden  by 
brengen.  Indien  iemant  iich  voorftelt  allede  waarheden  ,  toe 
welker  kennis  de  mcnfchelijkc  reden  bequaam  is ,  t'ondcrfoe- 
ken;  'twelk,  gelyk  my  dunkt ,  van  alle  degene  ,  die  ernftig- 
lyknaar  een  goed  oordeel  trachten,  eens  m't  leven  gedaaa 
moet  worden  :  zo  ial  hy  warelyk  ,  door  de  gcgevene  regelen, 
bevinden  dat  men  niets  eerder  kan  kennen,  dan 't  Verftant ; 
dewijl  hier  af  de  kennis  van  alle  d'andere  dingen  afhangt;  en 
niet  het  tegendeel.  Voorts ,  hy ,  alle  die  dingen  ,  die  naaft  aan 
de  kennis  van't  zuiver  verftant  volgen  ,  deuriien  hebbende ,  fal 
onder  d'andere  dingen  alle  d'andere  werktuigen  van  te  ken- 
nen, die  wybehalven.  het  verftant  hebben,  optellen  ;  dc  wei- 
ka 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


49^  R  E  G  U  L  E  N   van  de 

ke  niet  meer  dan  twee  zijn,  te  weten  d'Inbeelding,  en  de  Ge- 
voeling. Hy  fal  dan  alle  naarftigheit  aanwenden  in  de  drie 
middelen,  of  wijfen  om  te  kennen  t'onderlcheiden,en  t'onder- 
foekcn ,  en ,  fiendedat  eigentlykde  waarheit  of  valfcheitniet 
dan  in  't  verrtant  alleen  kan  welen ,  doch  dat  zy  alleenlyk  van 
de  twee  anderen  dikwijls  haar  oorfprong  heeft ,  naarftiglyk  op 
alle  die  dingen  merken, van  dewelke  hy  bedrogen  kan  worden, 
om  zich  daar  af  te  wachten  ,  en  naaukeuriglyk  alle  de  middelen 
op  tellen,die  aan  de  menfchcn  tot  dc  fckere  waarheit  open  zijn, 
om  haar  te  volgen.  Want  zy  zijn  niet  zo  veel ,  of  hy  fal  hen  al- 
le lichtelyk ,  en  door  genoechfame  optelling  vinden,  en't  welk 
aan  d 'onervarenen  wondcrlyk  en  ongclooffelyk  fal  fchijnen,zo 
haaftals  hy  ontrent  dc  bcfondere  voorwerpen  die  kennillen 
de  wclkcallcenlyk  de  gcheugenis  vervullen  of  vercieren ,  van 
degenen  heeft  ondcricheidcn,  om  de  welken  iemant  geleer- 
der gefcgt  moet  worden  ,  't  welk  hy  ook  lichtelyk  fal  verkrij- 
gen, en  hy  lal  gevoelen  by  zich  felven  dat  hy  voortaan  nergens 
in  onkundig  is  door  gebrek  van  vernuft ,  of  van  kunil ,  en  dat 
een  ander  niets  kan  v/cten ,  tot  het  welk  hy  ook  niet  bequaani 
is,zohy  flcchs,  gelyk  billyk  is ,  zijn  geeft  daar  op  toepait.  En 
hoewel  hem  dikwijls  vele  dingen  voorgeftelt  konnen  worden  , 
in  welker  zoeking  hy  door  defe  regel  belet  fal  worden,  zofil 
hyechtcr,  dewijl  hy  klarelyk  fal  bevatten  dat  defe  felfJe  din- 
gen alle  bevatting  van  menfchelyk  vernuft  overtreffen  ,  zich 
daarom  niet  onkundiger  achten  j  maar,  indien  hy  billyk  is,  dit 
fclfde,  dathy  wectdatdegcfochte  zaak  van  niemant  geweten 
lian  worden,  lal  zijn  nieusgierigheitovcrvlocdiglyk  voldoen. 

Doch  op  dat  wy  niet  altijt  onleker  zouden  wefen  wat  de  Geeft 
vermag,  en  niet  qualyk  en  te  vergeefs  arbeiden  ,  eer  wy  ons 
toeruiten  tot  de  dingen  int  bcfonder  te  kennen ,  zo  moeten  wy 
eens  in  't-lcven  neerlliglyk  onderfocht  hebben,  tot  welke  ken- 
nillen de  mcnfchelijke  reden  bequaara  is.  En  op  dat  dit  te  be- 
ier zou  gcfchieden  ,  zo  moet  men  uit  de  dingen,  die  even  licht 
zijn,  altijtdegene,  die  de  nutftegevondenVorden,  d'eerftcn 
zoeken  :  vermits  defe  onderwijsmiddel  de  genen  van  de  hant- 
werkskunftca  navolgt ,  de  welke  niet  dc  hulp  van  andere  be- 
hoeven ,  maar  fel  ve  leren  hoe  haar  Werktuigen  gemaakt  moe- 
ten worden.  Want  indien  iemant  van  hen  ,  tot  een  voorbeelt , 
het  fmits-ambacht ,  wilde  plegen .,  en  gantfchelyk  geen  gcrcct- 
ichap  had,  zo  zou  hy  in't  begin  gcnootiaakt  zijn  een  harde 

ileen, 


Befliering  des  Verflants.  ^^j 
Heen ,  of  enig  ruwe  klomp  yzer  tot  ambeelt  te  gebruiken ,  een 
ileen  in  plaats  van  een  hamer  te  nemen,  hout  tot  tangen  bc- 
quaam  te  maken,  en  andere  diergelijke  dingen  tot  de  noot  tc 
famen  te  halen  j  Cn  hy ,  defe  dingen  toegeftelt  hebbende ,  zou 
niet  terflont  pogen  zwaarden,  of  helmen,  of  iets  van  die  din- 
gen, dewelke  vanyzer  gemaakt  worden,  tot  gebruik  der  an- 
deren te  fmeden ;  maar  voor  eerft  en  voor  al  hamers  ,  ambeelt, 
tangen  en  d'andere  dingen ,  die  voor  hem  felf  nut  zijn ,  tema- 
ken. Door  dit  voorbeelt  worden  wygeleert,  datwy,  dewijl 
wy  in  defe  bcginfelen  niets  anders,  dan  enige  ruwe  en  onbe- 
fchaafde  onderwijfingen ,  en  die  eerder  in  onlegeeften  ingeko- 
men ,  dan  door  kunft  verkregen  fchijncn ,  konnen  vinden,  niet 
terftont  moeten  pogen  door  hun  behulp  de  gefchillen  der 
Wijsbegerigen  te  beilechten  ,  of  de  knopen  der  Wiskundigen 
op  te  lollen  :  maar  dat  wy  hen  eerfl:  moeten  gebruiken  tot  alle 
andere  dingen  ,  die  tot  het  ondcrlbek  der  waarheit  nootfakelij- 
ker  zijn,  met  de  grootde  vlijt  t'onderfoeken  5  voornamelyk 
dewijl  'er  geen  reden  is ,  om  de  welke  het  zwaarder  fchijnt  defe 
felfde dingen  te  vinden,  dan  enigen  van  die  vraagftukken  de 
welke  gemenelyk  in  dc''»  Meetkunft  ,  of  in  de  ''Natuurkunde, 
cn  ind'andere  ckunften  voorgeftelt  plegen  te  worden.  li'S^imM, 

Maar  hier  kan  niets  nutter  onderlbcht  worden  ,  dan  wat  de 
mcnfchelijke  kennis  zy,en  hoe  verre  zy  iïch  uitftrekt:  en  dies-^^  ^^i'»"'»» 
hal  ven  bevatten  wy  dit  felfde  nu  met  een  enige  vraag,  die  men, 
gelyk  wy  meinen,  volgens  de  regelen  ,  tc  voren  gegeven,  eerll 
van  alle  moet  onderfoeken ,  en  dat  van  een  yder ,  die  de  waar- 
heit  flechs  een  weinig  beminnen  ,  eens  in  't  leven  gedaan  moet 
worden :  om  dat  in  ^  d'opfpeuring  daar  af  de  ware  ^  werktuigen  e  invtii,i*. 
van  te  weten,en  de  gehele  g  onderwijsmiddel  is  begrepen. Maar  f"}^,y?^^„,,^ 
daar  is  ,  gelyk  my  dunkt ,  niet  wanfchikkelijker ,  dan  van  de  m. 
verborgenthcden  dernatuur  ,  van  de  kracht  der  hemelen  over^ 
defe  bencdenfte  delen ,  van  de  voorfcgging  der  toekomende 
dingen ,  en  van  diergelijken  ftoutelyk  tc    twillredcnen,  gelyk  h  Dinuuire, 
vele  doen,  fonder  egter  oit  onderfogt  te  hebben  of  de  mcnfche- 
lijke 'reden  bcquaam  is  om  defe  dingen  tc  vinden.  De  ^  palen '  ^^'^f'»* 
van  dat '  vernuft  te  bepalen ,  't  welk  wy  in  ons  felvegevoelenn /t^^mll. 
moet  ook  geen  zware  en  ongemakkelijke  zaak  fchijncn  ;  dewijl 
wy  dikwijls  nietfchrom  en  ook  van  die  dingen, de  welke  buiten 
ons ,  cn  zeer  vreemt  van  ons  zijn  ,  t'oordeelcn.  Alle  de  dingen  ^xwvmvfrfi. 
in  dit  n'  J^checlal  begrepen, met  de "  denkin tc  willen  bc vatten, 

O       ..  •    "  Co'itctH, 

Xvl  l  IS 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


49S  R  E  G  U  L  E  N  1/^;^ 

is  ook  geen  onmeetelyk  werk ;  op  dat  wy  bekennen  hoe  de  bc. 
Ibndcre  dingen  't  onderfoek  van  onfe  geefl  onderworpen  zijn : 
want  daar  kan  niets  zo  veelvoudig,  of  zoverftrooit  welen, 
'twelk  niet  door  defe  optelling,  vande  welke  wy  gehandelt 
hebben ,  in  zekere  palen  omfchreven ,  en  in  enige  hooftdeelcn 
gefchikt  kan  worden.  En  op  dat  dit  aan  ons  zou  blij  ken, zo  Tul- 
len wy  in  de  voorgeflelde  zaak  eerftelyk  het  geen ,  dat  daar  toe 
behoort,  intweeleeden  delen:  want  het  behoort  of  tot  ons, 
die  tot  kenniflen  bequaam  zijn,  of  tot  de  dingen  relven,die  men 
kennen  kan ,  toegepaft  te  worden  j  welke  twee  dingen  wy  af- 
fcheidelyk  onderfoeken. 

En  zeker ,  wy  bemerken  in  ons  dat  het  verftant  alleen  tot  de 
wetcnfchap  bequaam  is,  maar  defe  wetenfchapkan  van  drie  an- 
dere  vermogens,  namelyk  van d'Inbeelding ,  vandeGevoe- 
ling,  en  vande  Geheugenis  geholpen  of  belet  worden.  Wy 
moeten  dieshal  ven  in  ordening  befien ,  wat  fchade  yder  van  de- 
fe vermogens  kan  docn,om  ons  daar  af  te  wachten;  of  wat  voor- 
deel zy  konnen  aanbrengen ,  op  dat  wy  alle  hare  macht  daar 
toe  bededen.  In  defer  voegen  lal  dit  deel  door  een  genoechfa- 
me  optelling  onderfocht  zijn ,  gelyk  in  de  volgende  voorftel- 
linggetoont  fal  worden. 

Men  moet  daar  na  tot  de  zaken  felve  komen,  de  welke  al- 
leenlyk  aangemerkt  moet  worden  ,  naar  dat  zy  van 't  verftant 
geraakt  worden.  In  defe  zin  delen  wy  hen  in  naturen,  die  meeft 
enkclt  en  eenvoudig ,  en  die  te  zamen  gefet  zijn.  Onder  d'en- 
keldcn  konnen  geen  anderen  zijn ,  dan  de  genen ,  die  of  geellc- 
lyk  ,  oflighamclykzijn  ,  of  tot  beide  behoren.  Eindclyk,  on- 
der de  zamcngefetten  bevind  het  verftant  de  fommigen  zoda- 
nig re  zijn  ,  eer  het  oordeelt  iets  daar  af  te  bepalen ,  en  anderen 
zet  het  felf  te  zamen.  Doch  alle  dele  dingen  zullen  bredclijker 
inde  twaalfde  voorftelling  verklaart  worden ,  daar  men  beto- 
gen ial  dat'er  geen  vallchcit  kanvvcfen,  dan  indelelefte,  die 
van'tverilant  te  zamen  gefet  worden,  de  welke  wy  dieshal- 
vcn  noch  in  de  genen  onderfchciden ,  die  van  d'enkelfte  natu- 
ren,en  die  door  zich  bekent  zijn,  afgeleid  worden, van  de  welke 
wy  in'c  geheel  volgende  bock  zullen  handelen, en  inde  zodani- 
gcn ,  de  welke  ook  andere  voorondcrftellen  ,  die  wy  bevinden, 
Indcrdaatte  zamen  gelet  te  zijn:  enwy  Ichikkenhet  geheel 
darde  boek  tot  dcfcn  te  verklaren. 

Voorts,  in  defe  gehele  verhandeling  zullen  wy  pogen  alle  de 

wegen. 


Beftiering  des  Verjlmts,  ■  499 
wegen ,  die  voor  de  menfchen  tot  de  kennis  der  waarheit  open 
flaan ,  zo  naaukcurigly  k  te  volgen  ,  en  te  tonen  dat  zy  zo  licht 
zijn,  dat  de  geen,  die  defe  onderwijsmiddel  volmaaktelyk  ge- 
leert  heeft ,  hoewel  hy  flechs  middelmatig  van  vernuft  is ,  ech- 
ter zien  fld  dat'er  geen  meer  voor  hem,  dan  voor  d'andcren ,  af- 
floten zijn,  en  dat  hy  nergens  onkundig  is  door  gebrek  van  ver- 
nuft ,  of  van  kunft  j  maar  dat  hy ,  t'elkens  als  hy  zijn  geeft  tot 
de  kennis  van  enig  ding  fal  tocpallen,  hetfelfdegantfchelyk  llil 
vinden  ,  of  immers  bemerken  dat  het  van  enige  ervarenifle  af- 
hangt ,  die  niet  in  zijn  vermogen  is.  Hy  fal  dicshalven  zijn  ver- 
nuft niet  befchuldigen ,  hoewel  hy  gedwongen  word  daar  ftil 
te  blijven  ftaanj  ofhy  fal  eindelyk  betogen  dat  de  gefochtezaak 
alle  bevatting  van't  menfchelyk  vernuft  overtreft,  en  dics- 
halven fich  daarom  niet  onkundiger  achten  ;  omdat  hetgeen 
minder  wetenfchap  is  dit  felfdc ,  als  alle  andere  dingen .  te  ken- 
nen. 

NEGENDE  REGEL. 
Mén  met  de  (cherpheït  vm  het  vernuft  gantfchelijk  tot  dege- 
ringfle  en gemMeltjkfte  dingen  keren ^  en  daarin  zo  lange  blij- 
'ven ,  tot  dat  men  ge-went  word  de  waarheit  onder fcheidelyk  en 
klarelyk  t*aan [chowwen, 

NA  dat  wy  de  twee  « Werktuigen  van  ons  verftant ,  ^  d'in-  a  oi^^crath, 
fiening  en  afleiding ,  de  welke  men  alleen ,  gely k  wy  ge-  J*,'/;.,,-,,^ 
zegt  hebben ,  moet  gebruiken ,  om  de  ^  wetenlchappen  te'le.  c  oa-.'.nif,^ 
ren,  verklaart  hebben ,  zozullen  wy  indefe,  en  inde  volgen- 
de  evoorftelling  verklaren  door  welke  naarftigheit  wy  be- s '^'^''f"/'  '^. 
quaam  gemaakt  konnen  worden  tot  hen  te  gebruiken,  en  te 
gelyk  de  twee  voornaamfte  ^  vermogens  van  s't  vernuft ,  iQ^^-^cuhatet^ 
weten  de  klaarheit ,  met  de  •  bcfondcre  dingen  onderlcheide-  h  'vïr}faZ\- 
lyk  ^  in  te  zien  ,  en  de '  fchranderheit ,  met  het  een  van  het  an- 
der af  te  leiden ,  t'oeffenen.  k'/Srï 

En  ook  hoe  wy  "d'infiening  desgeefts  moeten  gebruiken  , 
kennen  wy  fclfs  uit  de  vergelijking  der  ogen :  want  de  geen, die  '^^lnti^^u^' 
met  eenfelfde  infiening  vele  "voorwerpen  te  gelyk  wil  aan- ^"'J^"!*^^ 
fchouwcn ,  ziet  geen  van  henondcrfcheidclyk.  Dcsgelyks  ,de  ° 
geen  ,  die  gewent  is  met  een  enig  p  bedrijf  van  denking  op  veel  s>^n-M  «. 
dingen  te  (rclvk  te  merken ,  is  verwart  van  m  vernuft :  maar  die  f";"'^""» 
werklieden ,  de  welke  ni  klcme  werkjes  bclich  zij  n ,  en  lich  ge- 
il r  r  2  wennen 


500  R  E  G  U  L  E  N  de 

i^dfi  of«- wennen  de  ^fcherpigheit  der  ogen  tot  de  befondere  punten 
naardiglyk  teftieren,  krijgen  door  gebruik  de  bequaamheic 
van  de  dingen ,  hoe  klein  en  hoe  fijn  zy  ook  zijn  ,  volmaakte- 
lyk  c'onderfcheidcn.  In  defer  voegen  worden  oak  de  gene 
LlT^^'*'"'' ^ ^t^wi'^ichtig,  die  noit  door  verfcheide  voorwerpen  tegelijk 
<  cij/ufia,  hun  ^  dcnkmg  afwenden ,  maar  haar  altijt  geheel  befich  houden 
'^""^'"'"'*  metd'enkelftcen  ookdegemakkelykfte  dingen  t'aanmcrken. 

Maar  't  is  nu  een  gemeen  gebrek  onder  de  menfchen ,  dat  de 
dingeii ,  die  zwaar  zijn ,  ook  de  fchoonfte  fchijnen :  en  daar  zijn 
vele,  die  achten  dat  zy  niets  weten,  als  zy  de  klare  en  eenvoudi- 
ge oorfaak  van  enig  ding  zien,  de  welke  ondertuflchen  over  fc- 
Icerehogeen  van  verre  gehaalde  redenen  der  Wijsbegerigen 
verwondert  zijn  ,  hoewel  defelfde  deurgaans  op  grontveftcn 
ftcuncn,  die  noit  genoech  van  iemant  deurgefien  zijn;  zeker 
zy  zijn  niet  al  te  wel  by  hun  finnen ,  die  de  duifternifiTen  liever 
hebben  dan  het  licht.  En  men  heeft  aan  te  merken  dat  de  ge- 
nen, die  warelyk  weten,  met  even  grote  lichtigheit  de  waar- 
heit  onderkennen,  het  zy  dat  zy  haar  uit  een  enkelt  en  eenvou- 
dig, of  uit  een  duifter  onderwerp  uitgehaalt  hebben:  want 
zy  begrijpen  yderdaar  af  meteen  gelijkvormige,  enige  en  on- 
dcrfcheide  bedrijf,  nadatzy  eens  tot  haar  zijn  gekomen.  Maar 
de  gehele  verfcheidenheit  bcftaat  in  de  weg ,  de  welk  zekerlyk 
langer  moet  wefen  ,  zozy  totde  waarheit  leid,  die  verder  van 
d'ecrile  en  volftrekftc  beginfeknafis. 

Zy  moeten  dieshal  ven  zich  alle  gewennen  zo  weinig  dingen 
tegelyk,  en  die  zo  enkelt  zijn ,  met  hun  denking  t'omhellen, 
datzy  noitmeincn  iets  te  weten, 't  welk  zy  niet  even  zo  onder- 
fchcidelyk  als  dit  infien,  't  welk  zy  op't  onderfeheidelijkftc  van 
alle  kennen.  Hier  toe  worden  enigen  veel  bcquamer,  dan  an- 
deren geboren  :  maarde  vernuften  konnen  ook  door  kunften 
ondervinding  hier  toe  veel  bequamer  gemaakt  worden  :  en 
daar  is  een  ding,  'twelk,  gclyk  my  duiikt ,  hier  voornamclyk 
vermaant  moet  worden,  te  weten,  dat  yderaan  fich  zelf  dient 
t'overrcden  ,  dat  men  de  wetenfchappen ,  hoe  duifter  zy  ook 
mogen  wefen,  niet  van  dcgrootfteen  duiftcredingcn ,  maar 
van  de  lichfte ,  en  van  de  gene ,  die  meer  voorkomen ,  moet  af- 
leiden. 

Want  indien  ik  ,  tot  een  voorbeelt ,  wil  onderfoeken  of  enig 
naturelyk  Vermogen  in  een  fclfdc  ogenblik  tot  een  afgelegen 
plaats,  en  deur 't  geheel  midden  zou  konnen  deur  gaan,  zo 

keer 


Be fl tering  des  Verjlants,  j^'f 
keer  ik  tcrftont  niet  mijn  geeft:  tot  de  kracht  vandc  xcilfteen, 
of  tot  d'invloejingen  der  Itarren,  ja  ook  niet  tot  de  gefwintheit 
der  Itralen  van 't  licht,  om  t'onderfocken  of  milFchien  zoda- 
nigedoeningenin  een  ogenblik  gcfchieden  ;  want  ik  zou  die 
zwarelijker,  dan 't  geen,  dat  men  zoekt,  konnen  bcwijfen: 
maar  ik  neem  eerder  mijn  toekeer  tot  de  plaatfelijke  bewegint^ 
derlighamen,  om  dat 'er  in  dit  geheel  geüacht  niets  gevoel, 
baarder  kan  wefen  ,  en  ik  aanmerk  dat  een  Heen  niet  in  een  o- 
genblik  uit  d'een  tot  d'ander  plaats  kan  geraken,om  dat  hy  een 
lighaam  isj  maar  dat  een  gelyk  vermogen  met  het  geen,  't  welk 
de  ft:een  beweegt ,  niet  anders ,  dan  in  een  ogenblik ,  mcêge- 
deeltword,  zo  het  bloot  van  het  een  tot  het  ander  onderwerp 
geraakt.  Tot  een  voorbeelt,  indien  ik't  einde  van  een  Hok, hoe 
lang  hy  ook  is,  beweeg,  zo  bevat  ik  lichtclyk  dat  het  vermo- 
gen, door't  welk  dat  deel  van  de  ft:ok  bewogen  word  ,  ook 
nootfakelijk  alle  zijn  andere  delen  moet  bewegen ;  om  dat  het 
dan  bloot  en  alleen  meêgedeelt  word ,  en  niet  in  enig  lighaam^ 
is,  gelyk  inde  fleen  ,  van  de  welk  het  ge  voert  wo-rd. 

Desgelyks,  indien  ik  op  gelijke  wijfe  bekenne  hoe  van  een 
en  de  zelfde  enkeldc  oorfaak  flrijdige  uitwerkingen  te  gelyk 
voortgebracht  konnen  worden ,  zo  lal  ik  niet  den  Geneesmee- 
flers  hun  geneesmiddel  afleenen,  die  enige  vochtigheden  uit- 
drijven »  en  d'andere  behouden  ;  ik  fal  niet  van  de  Maan  gifTea 
datzy  door  haar  licht  warm  maakt,  en  door  een  verborgen 
hoedanigheit  weer  kout  maakt,  maar  ik  fal  eerderde  fchaal 
aanfchouwen  in  de  welke  het  felfde  gewicht  in  een  en  de  felf- 
de  ogenblik  het  een  bekken  opheft ,  terwijl  het  d  ander  neen- 
drukt,  cn  diergelijke  dingen. 

TIENDE  REGEL.. 

Het  vernuft ,  om  fchrmder  te  -worden moet  ztch  oeffcnen  in  die 
dingen  te  zoeken^  die  air  eê  van  andere  z^ij?^  gevonden  ^  cnrnet 
ziekere  onderwijsmiddel^  ook  alle  de  lichjle' kunjlen  der  men- 
fchen  det^r lopen ,  maar  voornamelyk  de  genen ,  die  ordening 
verklaren  of  onder fiellen^ 

IK  beken  dat  ik  met  zodanigcnaart  ben  geboren,  dat  ik  altijt 
het  grootft:e  vermaak  der  ^oefFening  gelleltheb ,  niet  inde  ai'/w^»*; 
redenen  der  anderen  te  horen ,  maar  in  hen  door  eigen  fchran- 
Krr  3  derheit 


502  R  E  G  U  L  E  N  vm  de 

^  derheit  te  vinden.  En  toen  dit  enige  my ,  noch  een  Jongeling 
zijnde,  tot  de  wetenfchappen  te  leren  aangelokt  had ,  zobe- 

tiitdM.  proefde  ik ,  als  enig  boek  op  het  ^  voorhooft  een  nieuwe  vond 
beloofde,  ofik  millchien ,  door  zekere  ingeboren  ^fchrander- 
heit ,  eer  ik  voort  las ,  iets  diergelyk  zou  konnen  bekomen ; 
en  ik  wachtte  my  wel  dat  iemant  my  niet  van  dit  onfchadelyk 
vermaak  zou  beroven.  Dit  gelukte  zo  dikwijls ,  dat  ik  einde- 
lyk  bemerkte  dat  ik  voortaan  niet ,  gelyk  gemenelyk  veel  an- 
deren, door  onfckcrc  en  blinde  onderfoekingen  ,  eerder  door 
hulp  van'c  geval ,  dan  van  de  kunft  ,  tot  de  waarheit  der  dingen 
zou  geraken  ;  maar  dat  ik  zekere  regelen  ,  die  niet  weinig  hier 
tocbehulpfaam  zijn,  door  lange  ervarentheit  geleert  had ,  de 
welke  ik  daar  na  gebruikt  heb  om  meerder  uit  te  vinden.  Ia 

c  jiicihodui.  defer  voegen  heb  ik  dcfc  gehele  onderwijsmiddel  naarftiglyk 
geocfFent ,  en  aan  my  vrocdgcmaakt ,  dat  ik  van  't  begin  af  de 
nutlle  van  alle  middelen  in  't  oefFenen  gebruikt  heb. 

d  lugai^:  Maar  dewijl  de'*  vernuften  van  alle  menfchen  niet  van  natu- 
ren genegen  zijn  tot  de  dingen  door  hun  eigen  beleit  t'onder- 

tireföfitio.  foeken  ,  zo  wijlldefC^  voorltellingaan  ,dat  men  zich  niet  in  de 
zwaarflcen  kommerlijkfte  zaken  moet  befich  houden,  maar 
eerft  de  lichtfte  en  eenvoudigfte  kunften  onderfoeken  ,  en 
voornamclyk  degenen,  inde  welke d'ordening  meeft plaats 
heeft ,  gelyk  die  vand'ambachtslieden  zijn ,  de  welke  lijnwaat 
of  tapijten  weven  ,  of  die  van  de  vrouwen,  die  met  de  naait  bor- 
duren, of  draden  in't  gcweeffel,op  oneindige  vvijfcn  verandert, 
deurfchietcn  ,  gelyk  ook  alle  fpelcn  der  getallen ,  en  alles  ,  dat 
tot  de  Rekenkunll  behoort ,  en  diergelijke  dingen  ,  de  welke 
alle  het  vernuft  grotelyks  oeffenen,  zowy  hun  vinding  niet 
van  anderen,  maar  van  ons  zei  ven  ontlenen.  Want  dewijl  niets 
in  hen  verborgen  blijft,  enzy  alle  naar  de  bevattintr  van  de 
menfchelijke  kennis  gcfchikt  worden ,  zo  vertonen  zy  zeer  on- 
derfchcidclyk  aan  ons  ontelbare  ordeningen,  die  alle  onder 
malkander  verfcheiden  ,  en  echter  geregelt  zijn ,  en  in  defe  wel 
enbehoorlyk  waar  te  nemen bellaat de  menfchelijke  fchran- 
derheic. 

En  dicshalven  hebben  wy  vermaant  dat  men  hen  door  een 
onderwijsmiddel  moet  zoeken  ,  die  gcmcnclyk  in  defe  geringe 
dingen  niets  anders  is ,  dan  een  beltandigc  waarnemingVan  or- 
dening, dieofindezaakfelvcbefbaat,  of fcherpfinniglyk  be- 
dacht cn  uitgevonden  is  :  gelyk  ,  indien  wy  enig  gcfchrift ,  on- 


Bejlterbtg  des  Verfiants.  50 } 

der  onbekende  letteren  verborgen,  willen  lezen ,  zo  blijkt  hier 
wel  i^een  ordening^  maar  echter  flellcn  vvy  enige  toe,  zo  om  al- 
Ie  vooroordeclcn,  die  men  ontrent  de  befondere  merktekenen, 
of  woorden, of  zinfpreuken  kan  hebben, t^ondcrfoeken,als  ook 
ook  om  hen  in  dier  voegen  te  fchikken  ,  dat  wy  door  optelling 
kennen  alles  wat  van  hen  afgeleid  kan  worden.  Maar  men  moet 
voornamelyktoefiendat  wy  in  diergelijke  dingen  by  geval  en 
zonder  kunft  te  ramen  ,  de  tijt  niet  verflijten :  want  hoewel  zy 
dikwijls  zonder  kunft ,  en  van  de  gelukkigen  fomtijts  vaardig, 
lijker  by  geval ,  dan  door  onderwijsmiddel  en  beleit  gevonden 
konnen  worden,  zo  maken  zy  echter  het  licht  des  vernufts 
flomp  ,  en  gewennen  het  tot  zo  kinderlijke  en  nietige  dingen  , 
dat  het  daar  na  fich  altijt  aan  de  buitenvlakte  vergapen ,  en  niet 
naar  binnen  zou  konnen  deurdringen :  maar  wy  moten  onder- 
tuflchen  wel  toeficn  ,  dat  wy  niet  ni  de  doling  der  gencr  vallen, 
die  hun  denking  allccnlyk  in  d'crnfligc  cn  hoge  dingen  beiich 
houden ,  van  de  welke  zy  ,  na  langen  arbeit ,  niets  anders  ,  daii 
een  verwarde  wetenfchap  verkrijgen  ,  terwijl  zy  naar  een  die- 
pe trachten.  Wy  moeten  dan  eerdely k  in  defc  lichter  wcten- 
fchappen  geoeffent  worden,  maar  met  een  onderwijsmiddel 
en  beleit ,  op  dat  wy  ons  zouden  gewennen  altijt  langs  openba- 
re en  bekende  wegen  ,  alsfpeclende,  tot  d'innerlijkfle  waar- 
heit  der  dingen  deur  te  dringen  :  Want  op  defevvijfe  zullen  wy 
namaals,  en  met'er  tijt  allengs  gevoelen  dat  wy  ,  bovenalle 
hoop,  binnen  korte  njt,  ook  met  gelijke  gemakkelykheit , 
veel  voorllellingen  ,  die  zeer  zwaar  en  ingewikkelt  fchijncn , 
uit  klaarblijkelijke  bcginiclen  konnen  afleiden.. 

Eni^^en  zullen  fich  miflchicn  hier  over  verwonderen,  dat  wy 
in  defe  plaats ,  daar  wy  onderfoeken  door  welke  middel  wy  be- 
quamer  gemaakt  worden  tot  de  waarheden,  d'een  van  d'ander, 
af  te  leiden  ,  alle  leerregels  en  onderwijfingen  der  Redenkave- 
laars achterlaten  ,  doordewelkenzy  meinen  de  menfchelijkc 
reden  te  beiliercn,als  zy  zekere  vormen  omfc  t'ondcrfchciden, 
voorfchrijvcn ,  de  welken  zo  nootfiikelyk  bcfl uiten ,  dat  de  re- 
den, op  hen  fteunende,fchoon  zy  enigfins  van  de  klare  en  naau- 
keurige  aanmerking  van  haar  inbrenging  afwijkt,  echter  on- 
dertuüchen  iets  zeker ,  uit  kracht  van  de  vorm ,  kan  befluiten : 
Want  wy  bemerken  dat  de  waarheit  dikwijls  defe  banden  ont- 
fnapt  5  terwijl  de  genen  ,  die  hen  gebruikt  hebben ,  daar  in  ver- 
flrikt  en  verwart  blijven,'c  welk  niet  zo  dikv/ijls  aan  d'andereu 

gebeurt : 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5  04-  R  E  G  U  L  E  N  VAttdé 

gebeurt ;  en  wy  bevinden  dat  niemant  de  fcherpdnnigfte  vcr- 
Itrikkingenooit  fal  gebruiken,  maar  dat  de  tvviftgierige  ge- 
woon zijn  te  bedriegen. 

Laat  ons  dieshalven ,  ons  hier  voornamelyk  wachtende  dat 
wy  de  reden  niet  afzeggen  terwijl  wy  de  waarheit  van  enig 
ding  onderfocken,  defe  vormen,  als  tegen  ons  ooggemerk  ftrij- 
dig  ,  verwerpen ,  en  liever  alle  behiilpfelen  deurlbeken ,  door 
de  welke  onie  denking  aandachtig  word  gehouden  ^  gelykwy 
in 't  gevolg  zullen  tonen.  En  op  dat  noch  klarelijker  zou  blij- 
ken datdcle  kunft  van  te  redeneren  gantfchelyk  tot  dekennis 
der  waarheit  niet  vorderlyk  is  ,  zo  ftaat  aan  te  merken ,  dat  zy 
geen  fluitreden  van  de  redenkaveling ,  die  de  waarheit  befluit , 
door  kun-fl:  konncn  vormen  ,  zo  zy  niet  te  voren  de  ftofFe  daar 
afgehad  hebben  ,  dat  is ,  zo  zy  de  Iclfdc  waarheit ,  die  daar  van 
afgeleid  word ,  niet  alrec  te  voren  gckcnt  hebben.  Hier  uit 
blijkt  dan  dat  zy  fel  ven  uit  zodanigeVorm  niets,  dat  nieu  is,  be- 
vatten,cn  dat  dieshalven  de  gemene  redenkaveling  voor  dege- 
nen, die  de  waarheit  der  dingen  willen  opfpeuren,  gantfchelyk 
onnut  is,  en  dat  zy  alleenlyk  fomtijts  vorderlyk  kan  wefen,  om 
de  redenen,  die  alrec  bekent  zijn  ,  aan  anderen  lichtelijker  te 
verklaren,  cndat  men  om  defe  oorfaak  haar  van  de  Wijsbe- 
geerte tot  de  Redcnrijkkunft  moet  overvoeren. 

ELFDE  REGEL. 

leJfi4'i"c^^  ^^^>/W^^^7^  eenvoudige  voor  ft  ellingert  h  ingezien 

c  hebben ,  zo  is  het  nut,  indien  wy  uit  hen  iets  anders  befluit  en  ^  hen 

Ittnn»^!''  geduriglyky  en  zonder  afgebroke beiveging  van  denking  te  deur- 

tS.'''**  /ö/'f hun  ^  d' onderlinge  opzichten  fovenvegen ,  en  veel  dingen 

{ jn'lmHm  ^^g^h^  >      '^^^^       wogclyk  is ,  onderjcheidelyk  te  bevatten: 

'v*'*^*  5^^^/  in  dezer  voegen  word  onze  kermis  veel  zekerder,  en  de  ^  be^ 
vatteljkheit  van  ons  ^  vernuft  veel  groter, 

Hier  is  gelcgenthcit  van  klarelijker  het  geen  te  verklaren, 
't  welk  te  voren,  in  de  darde  en  zevende  Regel,  van  d'in- 
fiening  des  gcclh  gefcgt  is ,  om  dat  wy  haar  in  d'een  plaats  te- 
gen d'aflciding  geilek  hebben ,  cn  in  d'andcrc  alleenlyk  tegen 
d'optclling  ,  de  welken  wy  bepaalt  hebben  een  invoering , 'uit 
veel  en  afgcfchcide  dingen  te  zamcn  gebracht ,  te  wefen  :  maar 
wy  hebben  daar  gefegt  datd'cnkeldc  afleiding  van  een  enige 
zaak  uit  d'anderc  doorinficninggcfchied. 

Men 


Beftierhig  des  Verft ants,  505 
Men  heeft  dit  dus  moeten  doen  5  om  dat  tot  d'infiening  van 
de  geelt  twee  dingen  vercifcht  worden  \  te  weten ,  dat  de  voor- 
telling klarclyk  en  onderfcheidelyk ,  en  daar  na  ook,  datzy 
te  gelyk ,  en  niet  achtervolgclyk  verftaan  word.  Maar  d'aflei- 
dingjzo  wy  daar  mee  willen  doen,  gelyk  in  de  darde  Regel  ver- 
toont word  ,  fchijnt  niet  geheel  te  gelyk  te  gclchicden ,  maar 
wikkelt  zekere  beweging  van  ons  vernuft  in  ,  't  welk  het  cen# 
uit  het  ander  befluit.  Wy  hebben  dieshalvcn  haar  in  die  plaats 
met  recht  van  d'infiening  onderfcheiden.  Maar  indien  wy  ,  ge- 
lyk alreê  gcfchied  is ,  op  de  felfde  merken,  gelyk  in  het  gefeidc 
op  de  Regel,  zo  wijfl:  zy  niet  langer  enige  beweging  aan  ,  maar 
een  uiteinde  van  beweging  j  en  dieshal  ven  onderftcllen  wy  dat 
zy  door  infiening  gelicn  word  ,  als  zy  enkclt  en  klaarblijkelyk 
is:  maar  niet  als  zy  veelvoudig  en  ingcwikkelt  is ,  aan  de  wel- 
ken wy  de  naam  van  optelling,  of  opnoeming  hebben  gegeven, 
om  dat  zy  dan  niet  te  zamcn  ,  en  te  gelyk  van't  verdant  begre- 
pen kan  worden  ,  maar  haar  zeckerheit  cniglins  van  de  geheu- 
genis  afhangt ,  in  de  welke  men  d'oordeelen  van  de  befondere 
opgetelde  delen  moet  onthouden  5  op  dat  uit  alle  defe  een  eni- 
ge befloten  zou  worden. 

Alle  defe  dingen  moeften  tot  verklaring  van  defe  Regel  on- 
derfcheiden worden.  Want  na  dat  de  negende  Regel  alleen- 
lyk  van  d'infiening  des  geefts  heeft  gehandelt ,  en  de  tiende 
van  a  d'opnoeming  alleen  defe  dingen  verklaart ,  hoe  defe  twee  ^'«'>»mi- 
b  werkingen  malkander  helpen  ,  en  in  dier  voegen  volkomen  b  op^rari.. 
maken  ,  dat  zy  tot  een  enige  werking  zaraen  groejcn ,  te  weten 
door  zekere  ^  beweging  van  denking ,  die  de  befondere  dingen  c  mouu  :ogi. 
*^aandachtelyk  infiet ,  en  te  selyk  tot  d'andercn  overvoert. 

Wywijfenvan  defe  zaak  een  tweevoudige  nuttigheit  aan, 
namclyk  tot  het  befluit ,  omtrent  het  welk  wy  befich  zijn  ,  zc- 
kerlyker  te  kennen  ,  en  tot  het  vernuft  van  d'andere  dingen  te 
vinden  bequamcrte  maken:  om  dat  de  gcheugcnis,  van  de 
welke  ,  gelyk  gefegt  is  ,  de  zekerheit  der  bclluiten  afhangen  , 
die  meer  dingen  behelfcn ,  dan  wy  met  een  infiening  kennen 
bevatten,  door  defe  verknochte  en  herhaalde  beweging  van 
denking  herroepen  en  verllerkt  moet  worden  ,  dewijl  zy  mif- 
fcn  kan ,  en  zwak  is :  gelyk ,  indien  ik  door  veel  werkingen  be- 
ken ,  ecrftclyk  hoedanig  de  hebbelijkhcit  tuüchen  d'ecrfle  en 
tweede  grootheden  ,  daar  na  tuflchen  de  tweede  en  darde ,  wij- 
ders tullchcn  dc  darde  en  vierde ,  cn  cindclyk  tullchen  de  vier- 

S  ff  dc 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5o>  R  E  G  U  L  E  N  de 

de  cn  vijfde  is,  ik  echter  daarom  niet  hoedanig  zy  tuflchcn 
d'eerfte  cn  vijfde  is ,  en  haar  niet  van  het  geen,  dat  alreê  bekent 
is,  kan  afleiden,  zo  ik  niet  aan  hen  alle  gedenk.  Dieshal  ven  is 
aan  my  nootfakelyk  dat  ik  hen  door  een  herhaalde  denking 
deurloop,  tot  dat  ik  van  d'eerfte  tot  de  leflezo  gefwindelyk 
deurga ,  dat  ik ,  byna  zonder  enige  deelen  van  de  gehcugenis  o- 
rer  te  behouden ,  de  gehele  zaak  te  gelyk  fchijn  in  te  zien. 

Yder  ziet  wel  dat  door  defe  middelde  traagheitvan  't  ver- 
nuft word  verbetert ,  en  dat  ook  des  felfs  bevatting  vergroot 
word.  Maar  hier  en  boven  ftaat  t'aanmerken ,  dat  degrootfte 
nuttigheit  van  defe  regel  hier  in  beftaat ,  dat  wy ,  met  d'onder- 
lingcafhangelijkheitderenkelde  voorftellingen  t'overwegen, 
de  gewoonte  en  't  gebruik  krijgen  van  't  fchichtiglyk  t'onder- 
fcheidcn  wat  meer  of  min  opfichtig  is ,  en  met  hoe  veel  trappen 
het  tot  het  volftrekte  gebracht  word.  Tot  een  voorbeelt ,  in- 
dien ik  enige  grootheden,  die  geduriglyk  evenredig  zijn,deur- 
loop,  zo  overweeg  ik  alle  dele  dingen ;  te  weten ,  ik  erken  met 
gelijke  bevatting,  en  niet  met  meer  of  min  gemak,  de  heb- 
belijkheit  tuflchen  d'eerfte  en  tweede,  de  tweede  en  darde, 
de  darde  en  vierde,  enz.  Maar  ik  kan  niet  zo  lichtelyk  be- 
grijpen hoedanig  d'afhangelykheit  der  tweede  vand'eerfteen 
darde  te  gelyk  is,  en  noch  veel  fwarclijker  der  tweede  van 
d'eerfte  en  vierden, en  zo  voorts. Uit  defe  dingen  beken  ik  daar 
na ,  om  welke oorfaak ik,  als allecniyk d'eerfteen  tweedege- 
geven  is ,  lichtelyk  de  darde  en  vierde,  enz.  kan  vinden  ;  te  we- 
ten om  dat  dit  door  befondere  en  onderfcheide  bevattingen  ge- 
fchied.  Maar  indien  alleenlyk  d'eerfte  cn  darde  gegeven  zijn , 
zo  lal  ik  niet  zo  lichtelyk  de  middelfte  kennen  ,  om  dat  dit  niet 
kan  gefchiedcn  dan  door  een  bevatting,  die  twee  der  ecrftcn 
gelijkelyk  influit.  Indien  d'eerfte  en  vierde  alleen  zijn  ge- 
geven ,  fal  ik  noch  zwarelijker  de  twee  middelften  konnen 
infien ,  om  dat  defe  drie  bevattingen  hier  in  dier  voegen  te  ge- 
lyk ingewikkelt  zijn,  dat  het  vervolgens  noch  zwaarder  zou 
fchijncn  uit  d'eerfte  en  vijfde  de  drie  middelften  te  vinden. 
Maar  daar  is  een  andere  reden,  waarom  het  anders  gebeurt :  om 
dat,  fchoon  hier  vier  bevattingen  te  zamen  gevoegt  zijn,  zy 
echter  gefchtiden  konnen  worden  ;  dewijl  vier  door  een  ander 
getal  gedeelt  word  :  in  voegen  dat  ik  de  darde  alleen  uit  d'cer- 
itc  en  vijfde ,  enda:\rnade  tweede  uit  d'eerfte  en  darde,  enz. 
kan  zoeken.  De  geen  dan  ,  die  zich  gewent  heeft  defe  en  dier- 


Befiier'mg  des  Ver fl mts,  yo/ 
gelijke  dingen't  overwegen,  Tal  tcrftont,  als  hy  een  nicu  vraag- 
flukonderlbekt,  bekennen  wat  daar  in  de  zwarigheit  maakt, 
en  welke  d'eenvoudigfte  middel  van  alle  is  j  't  welk  het  groot- 
fle  behulp  tot  de  kennis  der  waarheit  geeft. 

TWAALFDE  REGEL. 

Wy  moeten  dm  die  de  *  behulpfaamheden  vm  ^  V  verbant ,  van  J  j?^ 
c  d' inbeelding ,  vm  de  ^  gcvocling^  en  van  de  ^  geheugenisge-  '=i^*'*gi"*' 
kruiken ,  zoom^  denkelde  voor  jie  Hingen  onder  fcheidel^k  tn  te  Senfu^^ 
zien ,  als  om  het  gezochte  met  het  geen ,  dat  bekent  is ,  behoor-  \  rrl'^ul* 
lijk  te  vergelijken  i  op  datze  bekent  zouden  voorden  ^  en  ook  om""''^'"*^'*'" 
die  dingen  te  vhiden  ,  de  welken  in  dier  voegen  te  zamcn  ver^ 
geleken  moeten  worden ,  dat  'cr  niets  van  de  me?2'fchelijke 
fcbr ander  heit  nagelaten  worde. 

DEfe  Regel  maakt  een  befluit  van  alle  de  dingen ,  die  hier 
voren  gefcgt  zijn  ,  en  onderwijfl  in't  algemeen  die  za- 
ken ,  de  welke  in't  befonder  op  defe  wijfe  verklaart  zullen 
moeten  worden. 
Tot  de  kennis  der  dingen  moeten  alleenlyk  twee  dingen  aan- 

femerkt  worden;  te  weten  wy  felven  ,  die  kennen,  enüeza- 
en  zelve  die  te  kennen  zijn.In  ons  zijn  niet  meer  dan  vier  Ver- 
mogens, de  welken  wy  hier  toe  konncn  gebruiken,  namelylc 
het  Verftant ,  d'Inbeelding,  de  Gevocling,  de  Geheugenis. 
Het  verftant  alleen  is  bequaam  om  de  waarheden  te  bevatten  ; 
'twelk  echter  van  d'inbeelding,  gevocling,  en  geheugenis 
geholpen  moet  worden  ,  om  miftchien  niets ,  dat  in  onfe  naar- 
lligheit  beftaat ,  achter  te  laten.  Wat  de  zaken  aangaat,  't  is 
genoech  dat  wydrie  dingen  daar  af  onderfoeken  ,  te  weten, 
eerftclyk  hetgeen,  dat  van  zelfs  voorkomt ,  daar  na  hoe't  een 
uit  het  ander  gekent  word ,  en  cindely  k  welke  d'een  van  d'an- 
der  afgeleid  worden.  Defe  opnoeming  fchijntmy  volkomen 
tezijn,  en  gantichclyk  niets  achter  te  laten  ,  totdcwelkede 
menfchelijke  fchranderheit  uitgcftrekt  kan  worden. 

Ik  dan,  my  tot  het  eerfte  keerende,  zou  gaarne  in  defe  plaats 
willen  verklaren  wat  de  geeft  van  de  menich  is ,  wat  het  lig- 
haam  is ,  hoe  het  lefte  van  d'eerfte  ingevormt  word,  welke  ver- 
mogens in  het  geheel  famcngezctte  zijn ,  dienende  om  de  din- 

S  ff  2  gen 


5o8  R  E  G  U  L  E  N   -Jm  de 

gen  tc  kennen  ,  cn  wat  de  befondere  dingen  doen ,  zo  defc  geeft 
my  niet  al  t'cng ,  en  te  bepaalt  fcheen ,  tot  alle  de  dingen  te  be- 
vatten ,  die  voor  af  moeten  gaan ,  eerde  waarheit  defer  dingen 
allen  zou  konnen  blijken:  want  ik  begeer  altijt  in  diervoegen 
tefchrijvenjdatiknietsvandedingen  verfekcr,  dewelke  ge- 
menelyk  in  gefchil  bygebracht  worden,  't  en  zy  ik  de  felfde  re- 
den voor  af  laat  gaan,  diemy  daartoe  gebracht  hebben,  en 
door  de  welken  ik,  gelykik  acht,  ook  d'andcren  kan  over- 
reden. 

Maar  dewijl  dit  niet  kan  wefen  ,  zo  fal  ik  my  vernoegen  met 
20  kort,als  my  mogelyk  fiil  zijn,te  verklaren  welke  middel  van 
dit  alles ,  dat  in  ons  is  ,  tc  bevatten  ,  tot  mijn  ooggemerk  meefl 
nut  is  tot  de  dingen  te  kennen  :  en  geloof  niet,zo  't  u  belieft,dat 
de  zaak  dus  is.  Maar  wat  belet  ons  dat  wy  niet  de  felfde  onder- 
flcllingen  zouden  volgen ,  indien  blijkt  dat  zy  niets  van  de 
waarheit  der  dingen  verminderen ,  maar  dat  zy  alles  veel  klaar- 
der maken ;  niet  anders  dan  men  in  de  Meetkunfl:  enige  din- 
gen van  de  hoegrootheit  onderflelt,  door  de  welke  geenfins 
de  kracht  der  betogingen  verfwakt  word :  hoewel  men  in  de 
N  a t  u  u  r  k  u  n d  e  d  i  k  w ij  Is  and ers  van  haar  nat u u r  ge  v  oei  t. 

Menheeftdan  voor  eerfl  te  bevatten,  dat  alle  d'uitterlijke 
zinnen  ,  voor  zo  veel  zy  delen  van  't  lighaam  zijn ,  hoewel  wy 
hen,  doordoening,  te  weten  door  plaatfelijke  beweging ,  tot 
de  voorwerpen  toepafien  ,  echter  eigcntlyk  door  lijding  alleen 
gevoelen  ,  even  gelyk  het  was  het  beek  van  de  zegel  ontfangt. 
Men  moet  niet  achten  dat  dit  nagelijkvormigheit  gefegt  werd, 
maar  hen  op  de  felfde  wijfc  bevatten  dat  d'uittcrfijke  gcftalte 
van  't  gevoelent  lighaam  zakelyk  door  't  voorwerp  veran- 
dert, gelyk  die  geftalte,  de  welke  in  de  vlakte  van 't  was  is, 
door  de  zegel  verandert.  Dit  moet  niet  allcenlyk  tocgeftaan 
worden  als  wy  enig  lighaam  als  geftalte  hebbende  ,  of  als 
hard,  of  als  ruw,  enz.  aanraken  j  maar  ook  als  wy  door  dc 
aanraking  hitte,  koude,  en  diergelijke  dingen  gewaarwor- 
den. Desgelijks  moet  men  in  d'andere  zinnen  achten  ,  te 
weten  dat  het  ecrftednifter,  't  welk  in 't  oog  is ,  indefervoe- 
gen  de  geftalte  ontfangt  ,  die  van  d'infchijning  ,  met  ver- 
icheide  verwen  aangedaan ,  daar  in  gedrukt  word  ,  cn  voor 
eerft ,  dat  de  huit  der  oren  ,  neusgaten  ,  en  tong ,  van  't  voor- 
werp ondeurgankelyk ,  dus  een  nieuwe  geftalte  van  de  klank 
reuken  fmaak  ontleent. 

Alle 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


\ 


Beftiermg  des  Vcrfimtts, 
Alle  defc  dingen  dus  te  bevatten  is  zeer  dienflig;  dewijl 
niets  lichter  onder  de  finnen  valt,  dan  de  gcflalte;  wantzy 
word  geraakt  en  gefien :  en  dat  uit  defe  onderftelling  niets 
meer,  datvalfchis,  dan  uit  alle  d'anderen  volgt ,  word  hier 
uit  betoogt,  dat  de  bevatting  van  de  gcftalte  zo  gemeen  en 
eenvoudig  is ,  dat  zy  in  alle  gevoelbare  ingewikkelt  word  :  tot 
een  voorbeelt ,  onderftelt liet  geen ,  dat  gy  begeert,  verwc 
tewefen;  gy  zult  echter  niet  ontkennen  dat  zy  uitgeftrckt  is, 
en  by  gevolg  gellalte  heeft.  Wat  ongemak  zou 'er  dan  vol- 
gen, zowy,  ons  wachtende  van  enig  nieu  wefend  onnut'te- 
lyk  toe  te  laten,  en  lichtvaardiglyk  te  verdichten,  wel  niet 
alles,  dat  aan  d'anderen  behaagt  heeft ,  van  de  verwe  ontken- 
den, maar  alleenlyk  van  al 'tander,  dan  van't  geen,  dat  de 
natuur  van  geftalte  Iieeft ,  aftrokken,  en  dc  vericheidenheic 
begrepen  ,  die  tuflchen  hec  wit ,  blaau  ,  root ,  enz.  is ,  gclyk  de- 
fe ,  die  tuüchendefe,  of  diergelijke  gcflalten  ||  |  |  |  enz.  is? 

Men  kan  het  zelfde  van  alle 
d'anderen  zeggen  j  dewijl  zeker 
is  dat  d'oncindigc  menigte  van 
gcftaltcn  genocch  is  om  alle  dc 
verfcheidcnhedcn  der  zinnelijlce 
dingen  uit  te  drukken. 

1'cn  tweeden  moet  men  be- 
vatten dat,  terwijl  d*uitterlijke  zin  door  het  voorwerp  word 
bewogen  ,  de  gellalte ,  die  hy  ontfuigt  ,  naar  zeker  ander 
deel  des  lighaams ,  dat  gemeenc  Zin  word  genoemt,  in  de 
felfde  ogenblik  ,  en  zonder  enige  zakelijke  overgang  van  enig 
wefend  van't  een  tot  het  ander  gcvocrt  word:  gantfchelyk 
op  de  felfde  wijfedaar  door  ik,  terwijl  ik  fchrijf,  vcriladat 
in  de  zelve  ogenblik,  daarin  yder  letter  op 't  papier  uitge- 
drukt word  ,  niet  alleenlyk  het  bcncdcnfte  deel  van  de  pen 
word  bewogen ,  maar  dat 'er  in  defc  pen  niet  de  minde  bewe- 
ging kan  zijn,  zy  moet  ook  in  de  gehele  pen  plaats  hebben  ,, 
en  dat  alle  defe  verfcheidenheden  van  bewegingen  ook  vn^ 
zijn  bovendeel  in  de  lucht  aangewefen  word ,  hoewel  ik  niet 
bevat  dat  'er  iets  zakelyk  van't  een  tot  aan't  ander uitterflc 
deurgaat.  Want  wie  fal  achten  dat 'er  minder  famenknoping 
tuflchen  de  delen  van't  menfchelyk  lighaam  is,  dan  tuflchen 
die  van  de  pen  ?  en  wat  kan  'er  eenvoudiger  bedacht  wor- 
den,  om  dit  uitte  drukken? 

S  ff  3  Ten. 


AA 

^/ 

A 
71 

/ 
/ 

AL 

/ 

/I/ 

/ 

Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5 1 0  R  E  G  U  L  E  N 

Ten  darden  moet  men  bevatten ,  dat  de  gemeene  Zin  ook 
de  plaats  van  het  zegel  bediend, om  de  felfde  geftalten,  of  denk- 
beelden, zuiveren  zonder lighamen  van  d'uitterlijke zinnen 
koQiende,  ind'Inbeelding,  gelykinwas,  te  vormen:  en  dat 
dcfe  Inbeelding  een  ware  deel  des  lighaams ,  en  zo  groot  is ,  dat 
vcrfcheidc  van  haar  deelen  veel  geftalten  ,  van  malkander  on- 
dcrfcheiden ,  konnen  aandoen ,  en  hen  langer  plegen  tebehou- 
iMcr;orit.        .  en  dan  is  zy  de  zclfdc  ,  die  Gcheugenisgenoemt  word. 
c^ZT''^'     "^^^  vierden  moet  men  bevatten  dat  de  b  bewegende  kracht, 
dTWiA".ofdc  c  zenuwen  felven  hun  oorfprong  van  de  harllenen  aflei- 
cSenf^     den,  daarin^'d'inbceldineis ,  van  de  welken  zy  verfcheidelyk 
iS0>!:i>cx'  bewogen  worden,  gelyk  de  c  gemene  zni  van  ^d'uitterlijke  zin, 
g/tXc'«"-      S^^ü^^     gehele  pen  doorzijn  beneden  deel :  welk  voorbeelt 
ook  toont  hoe  d'inbcelding  d'oorfaak  van  veel  bewegingen  in 
dezen  uwen  kan  wcfen ,  welkersbeeldenzy  echter  niet  infich 
hMom,    uitgedrukt  heeft,  maar  enige  anderen  ,  uit  de  welken  defeh  be- 
wegingen zouden  konnen  volgen :  want  de  gehele  pen  word 
niet  in  dier  voegen ,  als  het  beneden  deel ,  bewogen:  ja  hy 
fchijnt ,  zo  veel  zijn  grootfte  deel  aangaat ,  gantfchelyk  door 
een  verfcheide  en  ftrijdigc  beweging  voort  te  gaan.  Uit  defe 
dingen  kan  men  verftaan  hoe  alle  de  bewegingen  der  andere 
dieren  konnen  gefchieden,  hoewel  men  in  hen  gantfchelyk 
geen  kennis  der  dingen  ,  maar  alleenlyk  een  inbeelding ,  die  al- 
iecnlyklighamelyk  is,  toelaat  j  gelijk  ook  hoe  in  ons  felven  al- 
le die  werkingen  gefchieden,  de  welke  wy,  zonder  enige  bedie- 
ning van  reden ,  volbrengen. 

Ten  vijfden  moet  men  eindelyk  bevatten  dat  die  kracht, 
door  de  welke  wy  eigcntlyk  de  dingen  kennen  ,  zuiver  geelle- 
lykis,  en  niet  minder  van 't  geheel  lighaam  verfcheiden  ,  dan 
het  bloet  van 't  been  ,  of  de  hant  van 't  oog ,  en  datzy  d'enige 
is,  die  of  de  geftalten  van  degemencn  zin  ,  gefamentlyk  met 
d'inbeclding  ,  ontfangt,  of  zich  tot  de  genen  ,  die  indegeheu- 
genis  bewaart  worden  ,  toepafl:,  of  nieuwe  geftalten  vormt, 
vandc  welken  d'inbeclding  in  dier  voegen  ingenomen  word, 
datzy  dikwijlsgczamcntlyk  niet  genoech  isomde  denkbeel- 
den van  de  gemene  zin  t'ontfangen  ,  ofhentotde  bewegende 
kracht,  naardc  fchikking  van 't  bloot  lighaam,  over  te  voe- 
ren. In  alle  welke  dingen  defe  kennende  kracht  fomtijts  lijd , 
en  fomtijts  werkt ,  en  nu  de  zegclftempel ,  en  dan  het  was  na- 
volgt j  hetwelk  echter  hier  alleenlyk  door  gelykvormigheit 

genomen 


Bejlteringdes  Vcrjlants. 
genomen  moet  wordeniwant  in  de  lighamelijke  dingen  word 
niet ,  dat  gantfchelyk  hier  meê  gelyk  is ,  gevonden  \  en't  is  een 
endefelfde  kracht,  die,  alszy,  met d'inbeelding ,  zich  by  de 
gemenezin  voegt,  te  zien,  te  raken,  enz.  gefegtword,  en  zo 
zyzichby  d'inbeelding  alleen,als  met  vcrfcheide  geftalten  aan- 
gedaan ,  te  zamenvoegt,  denaam  van  de  herdenking  draagt. 
Maar  indien  zy  fich  by  de  felve  fchikt ,  om  nieuwe  gcftalccn  tc 
verdichten,  zo  heeft  zy  denaam  van  Inbeelden,  of  bevatten. 
Eindelyk,  indien  zy  alleen  werkt,  zo  word  zy  Verdaan  gc- 
noemt:  doch  hoe  dit  leflegcfchicd,  fal  ik  brcdelijkerin  zijn 
plaats  verklaren.  Zy  word  dieshalven  ook  ,  volgens  defc  ver- 
fcheide  bedieningen ,  of  zuiver  Verllant,  of  Inbeelding,  of  Gc- 
heugenis,  of  Gevoeling  genoemt :  maarzy  voert  eigentlyk  de 
naam  van  Vernuft ,  als  zy  nieuwe  denkbeelden  vormt ,  en  dan 
met  degenen  ,  die alreê gemaakt  zijn,  befich  is  ,  en  wy  aanmer- 
ken haar  als  tot  defe  verfcheide  werkingen  bequaam  \  cn  op 
d'onderfcheiding  defer  namen  fal  men  in  't  volgende  moeten 
merken.  Doch  de  naarftige  Lezer ,  alle  defe  dingen  dus  begre- 
pen hebbende,  fallichtelykbeiluiten  welkeabchulpfclen  van  ^^^^'^i'»^». 
yder^  Vermogen  gehaalt  moeten  worden,cn  hoe  verre  de  naar-  •*  ^'»^*/"^- 
lligheit  der  menfchcn  iich  kan  uittrekken  om  de  gebreken  van 
c  het  vernuft  te  vullen.  t  , 

Want  dewijl  hef*  verftant  door « d  mbccldmg  bewogen  kan  \  .'^^111? 
worden  ,  of  in  tegendeel  op  haar  ^  werken  \  cn  nadien  ook  d'in- 
beelding  op  de  finnen  kan  werken,  met  hen,  door  de  bewegen- ^^^""^ 
de  kracht ,  op  de  voorwerpen  toe  te  paücn ,  of  in  tegendeel  zy 
op  d'inbeelding,  namclyk  in  de  welke  de  beelden  derlighamen 
gefchildert  wordenj  cn  nadien  de  gehcugenis,immers  de  gene, 
die  lighamelyk  is,  en  gelykvormig  met  de  herdenking  der  wil- 
de becflen  is,niets  is,dat  van  d'inbeelding  is  verfcheidenizo  be- 
fluit  men  zekerly  k  dat  het  vcrftant ,  zo  het  van  die  dingen  han* 
dek,  in  dewelke  niets  lighamelyk,  of  met  het  lighamclijkegc- 
lijkvormig  is,  niet  van  defe  Vermogens  geholpen  kan  worden; 
maar  in  tegendeel,  op  dat  het  niet  van  hen  verhindert  zou  wor- 
den ,  zo  moet  men  de  zinnen  bedwingen  ,  en  de  inbeelding ,  zo 
veel  als  't  mogelyk  is,  van  alle  ondericheide  indrukking  afhou- 
den. Dog  indien't  verftant  aan  fich  iets  tot  onderfoek  voorftelt, 
't  welk  tot  het  lighaam  toegepafl:  zou  konnen  worden, zo  moet 
menhetdenkbeeltdaarafzoonderfchddelyk,  als  mogelyk  is, 
in  d'inbeelding  vormen  j  en  om  dit  bcquamelyk  te  voltrekt 

ken. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199  D  14 


5;  12  K  E  G  U  L  E  1^   vm  de 

ken ,  'ZO  moet  men  de  zaak  felve ,  die  dit  denkbeelt  vertoonen 
ful,  aan  d'uitterlijke  zinnen  voorhouden ;  en  geen  dingen  kon- 
nen  aan'c  verftant  behulpfamer  zijn  om  de  belondere  zaken  on- 
dcrfcheidelyk  in  te  zien.  Maar  op  dat  het  uit  veel  dingen  ,  te 
2 amen  vergadert ,  een  enig  ding  zou  afleiden  ,  't  welk  men  dik- 
wijls doen  moet  zo  moet  men  al  't  geen ,  dat  met  tot  de  tegen- 
woordige opmerking  behoort  ,  uit  de  denkbeelden  der  dingen 
verwerpen  ;  opdat  hetoverigezo  veel  te  lichtelijker  indege- 
heugenis  zou  worden  behouden.  En  op  de  felfde  wijfe  lal  men 
dan  de  dingen  felven  niet  voor  d'uitterlijke  zinnen  moeten 
voorftcllen  ;  maar  cerderallccnlyk  enige  beknopte  geftalten 
daar  af,  die  llechs  gcnocch  zijn  om  de  ftruikeling  van  de  gehcu- 
gcnis  te  voorkomen  :  hocfe  korter  hoefe  bequamer  zullen  zijn. 
My  dunkt  dan  dat  de  geen  ,  die  dit  alles  wel  waargenomen  fal 
hebben ,  niets  van  Iict  geen  achtergelaten  heeft ,  het  welk  tot 
dit  gedeelte  behoort. 

Om  nu  ook  tot  het  tweede  te  komen  ,  en  naaukeuriglykde 
f,^f der enkelde  dingen  van  defen  t'onderfcheiden,  die 
^>K''M> "        yjj.  c  Je  famengefet  worden  ,  en  in  beiden  te  befien  waar  de 
cccw/>amrf«  valfcheitkan  wefcn,  om  ons  daar  af  te  wachten,  en  welke  ze- 
kerlyk  gekent  konnen  worden,  om  op  defen  alleen  te  fteunen; 
zo  moet  men  hier ,  gel  y  kin  't  voorgaande ,  enige  dingen aan- 
(1  ^/«wtrr,  nemen  ,  de  welke  miOchien  niet  by  alle  erkent  zijn.  Maar  daar 
is  weinig  aangelegen  ,  fchoon  men  gelooft  dat  zy  niet  waarach- 
dan  die  ^  inbceldelijke  kringen  ,  door  de  welkede 
f  Star  re  kundige  n  hun  s  Vcrfchijnfelen  befchrijvcn  ,  zo  men 

liy"""  flcchs  door  hun  behulp  onderfcheid ,  hoedanigc  '^^ennis  van 
h  Loinitia.   van  yder  zaak  waar  of  valfch  kan  wcfcn. 

VVy  zeggen  dan  voor  eerd  dat  men  de  befondere  dingen  an- 
ders in  ordening  tot  onfc  kennis  m.oct  aanfchouwen,  dan  ofwy 
daaraf fprakcn  gelykzywaarlyk  zijn.  Want  indien  wy ,  tot 
W^rt?'       voorbcelt,  enig  ^  uitgeflrekt  en  geftaltigt  lighaam  aanmer- 
/.«r-ufcw.  ken,  ZO  zullen  wy  ,  zo  wel  de  zaak  fclve aangaat ,  wel  zeggen 
dat  dit  een  enig  en  enkel  is :  want  in  defe  zin'kon  men  niet  zeg- 
gen dat  het  uit  de  natuur  van 't  lighaam  ,  uittrekkingen  ge- 
Halte  te  zamcn  gefet  is ;  om  dat  defe  delen  noit  van  malkander 
onderfcheidcn  wefentlyk  zijn.  Maar  ten  opficht  van  ons  ver- 
bant noemen  wy  het  iets  uit  defe  drie  naturen  te  zamen  gefet ; 
om  dat  wy  eerder  d'enkekien  verdaan  hebben  ,  dan  wy  hebben 
konnen  oordelen  dai  die  drietegelyk  in  een  en  het  zelfde  on- 
derwerp 


Beftiering  des  V^rflmts.  515 
derwerp  gevonden  worden.  Waarom  wy  hier,  niet  vandc 
dingen  handelende ,  dan  voor  zo  veel  zy  van  't  verftant  begre- 
pen worden,  hen  alleenlyk  enkele  noemen,  welker  kennis  zo 
klaar  en  onderfcheiden  is ,  dat  zy  met  de  geeft  niet  in  meer ,  on- 
derfcheidclijkergekent zijnde,  gcdeelt konnen worden.  Zo- 
danigen  zijn  de  geftalte,  d'uitftrekking ,  de  beweging,  enz. 
Wat  alle  d'anderen  aangaat ,  wy  bevatten  enigfins  dat  zyuic 
defentc  famen  gefet  zijn  :  'c  welk  zo  algemenelyk  genomen 
moet  worden,  dat  felfsde  genen  niet  uitgcfondert  v^'orden, 
die  wy  fomtijts  uit  d'enkelften  ielven  aftrekkcn;gelyk  dan  ge- 
fchied ,  als  wy  zeggen  dat  de  gcftalte  d'eindpaal  van  een  uitge-' 
lirekt  ding  is,  met  by  eindpaal  iets  algemccndcr ,  dan  by  geflal- 
cc,  te  bevatten  ,  te  weten  om  dat  men  ook  eindpaal  van  during, 
einpaal  van  beweging ,  enz.  kan  feggen :  want  hoewel  dan  de 
betekenis  van  eindpaal  van  de  geftaUe  afgetrokken  word  ,  zo 
moet  zy  echter  daarom  niet  enkclder  fchijncn,  danalsdcge- 
llalte  van  d'eindpaaU  maar  eerder  nadien  fy  ook  aan  andere  dui- 
gen word  toegeëigent  ,  gclykaan't  uiteinde  van  de  during,  of 
of  van  de  beweging ,  enz.  welke  dingen  gantfchelyk  van  de  ge- 
flalte  verfchillen  ,  envandefen  behoort  afgetrokken  te  wor- 
den ;  en  dieshalven  is  het  iets  uit  veel  naturen ,  die  gantfchelyk 
verfcheiden  zijn ,  te  famengezet ,  en  tot  de  welke  het  niet ,  dan 
gelyknamiglyk ,  toegepaft  word. 

Ten  tweeden  feggen  wy,  dat  de  dingen,  die  ten  ^  opficht  van  ff/ilJ^^^J^ 
ons  ^verftant « enkelt gefegt  worden,  of  zuiver  verftande-  IsZ^lus! 
lyk,  of  zuiver  MlofFelyk,  ofgemeen  zijn.  Degenen  zijnzui- 
ververftandelyk,  de  welke  door  zeker  ingeboren  licht,  en  Ibn-  c  Mu{wIi, 
der  behulp  van  enig  lighamelijk  beek  van 't  verftant  gckent 
worden:  want  het  is  fekerdat'er  enige  zodanig  zijn;  endaar 
kan  geen  lighamelyk  denkbeelt  verdicht  worden  ,  't  welk  aan 
ons  vertoont  wat  kennis  ,  wat  twijffcling  ,  wat  onkunde  is; 
desgelyks  wat  doening  van  de  wil  is ,  die  men  willing  fou  kon- 
nen noemen  ,  cn  diergelijke  dingen  ,  dewelke  alle  wy  echter 
warelykenzo  lichtelyk  kennen,  dat  hiertoe  genocch  is  dat 
wy  aan  de  reden  deelachtig  zijn.  Dedingen  zijn  fuiver  lloife- 
lyk ,  die  niet ,  dan  in  lighamcn ,  gekent  worden  ;  gely k  de  gc- 
üalte,  d'uitbreiding,  beweging,  enz.  Eindelyk,  de  genen 
moeten  gemeen  gefegt  worden,  de  welke  nu  aan  de  lighamelij- 
kc,  en  dan  aan  de  geellelijke  dingen,  zonder  onderfchcit  toege- 
pail  worden  i  gelykde  wefently  kheit,d'ccnhcit ,  deduring  en 

T  1 1  dier- 


514  R  E  G  Ü  L  E  N 

diergelijken.  Hiertoe  moeten  ook  die  gemene  kenniflen  be- 
trokken worden ,  de  welke  als  zekere  banden  zijn ,  om  andere 
enkelde  naturen  tezamen  te  voegen,  op  welker  klaarblijke- 
Jykbeit  alles  fteunt,  dat  wy  met  redeneren  befluiten,  gelyk  de- 
fen,  dedingen,  de  welke  de  felfde  met  een  darde  zijn ,  zijnde 
felfden  onder  malkander ,  desgelyks,  de  dingen,  die  niet  op  een 
felfde  wijfe  tot  een  felfde  betrokken  konnen  worden ,  hebben 
ook  iets  verfcheiden  onder  fich ,  enz.  En  defe  gemene  konnen 
ofvan  het  zuiver  verftant  gekent  worden  ,  of  van  het  zelfde, 
terwijl  het  de  beelden  der  {loffelijke  dingen  infiet. 

Wyders  onder  defe  enkelde  naturen  mach  men  ook  der  felf- 
der  dervingen  en  ontkenningen  tellen ,  voor  zo  veel  zy  van  ons 
verftaan  worden  j  om  dat  het  niet  minder  een  ware  kennis  is , 
door  de  welke  ik  infie  wat  niets,  aanftaande,  of  ruft  is ,  dan  die, 
door  de  welke  ik  verfta  wat  wefentlykheic,  ofduring,  ofbe- 
weging  is :  en  defe  wijfe  van  bevatten  fil  dicnftig  zijn ,  om  daar 
na  van  alle  d'andere  dingen  te  zeggen ,  die  wy  kennen  uit  defe 
enkelde  naturen  te  zamen  gefet  te  wefen  :  gelyk,  indien  ik  oor- 
deel, dat  enige  geftalte  niet  bewogen  word,  zo  fal  ik  zeggen  dat 
mijn  denking  enigfins  uit  geftalte  en  ruft  te  zamen  gefet  is ,  en 
dus  metd'anderen. 

Ten  darden  zeggen  wy  dat  alle  die  enkelde  naturen  door 
{ich  bekent  zijn,  en  noit  enige  valfcheit  begrijpen,  't  welk  lich- 
telyk  getoont  kan  worden, zo  my  dit  vermogen  van't  verftant, 
door  het  welk  het  de  zaak  infiet  en  kent,  van  dat ,  daar  door  het 
beveftigende  ,  of  ontkennende  oordeelt ,  onderfcheidcn  :  want 
het  kan  gefchieden  dat  wy  die  dingen,  dewelke  wy  warclyk 
kennen,  meinen  niet  te  kennen  ;  te  weten  zo  wy  vermoeden 
dat 'er  in  defe  dingen ,  behal  ven  dit  geen  ,  dat  wy 'er  infien ,  of 
dat  wy  met  denken  bereiken,  iets  is,  't  welk  duifter  voor  ons  is, 
en  defe  onfe  denking  valfch  is:  door  welke  wijfe  klarelyk  blijkt 
dat  wy  bedrogen  worden  ,  zo  wy  oordeclen  dat  wy  een  van  de- 
fe enkelde  dingen  niet  geheej  kennen.  Want  indien  wy  daar  af 
fclfs  het  minfte ,  dat  warelyk  nootfakelyk  is ,  met  de  geeft  be- 
vatten ,  als  onderftclt  word  dat  wy  iets  daar  af  oordeelen ,  zo 
heeft  men  hier  uitfelfte  befluiten  dat  wydit  geheel  kennen  ; 
vermits  het  anders  niet  enkelt,  maar  te  zamen  gefet  genoemt 
mag  worden,  te  weten  uit  hetgeen,  dat  wy  daar  in  bevatten  , 
en  uit  het  gcen  ,  het  welk  wy  oordcelen  niet  te  weten. 

Ten  vierden  zeggen  wy ,  dat  de  famenvocging  der  enkelde 

dingen 


Befliering  des  Verflemts.  j  i  ^ 

dingen  onder  malkander  of  nootfakelyk ,  of  gcbeurelyk  is.  Zy 
is  nootfakelyk ,  als  een  daar  af  op  zekere  gemengde  wijfe  in  des 
anders  bevatting  in  dier  voegen  ingewikkelt  is,  dat  wy  een  van 
beide  niet  onderfcheidelyk  konnen  bevatten  ,  zo  wy  oordeelen 
dat  zy  van  malkander  zijn  gcfchciden.  Op  defe  wijfe  is  de  ge- 
ilalte  aan  d'uitgeftrektheit ,  de  beweging  aan  de  during  of  tijt, 
-enz.  te  zamen  gevoegt  \  om  dat  men  geen  geftaltc  zonder  uit- 

feftrektheit ,  noch  beweging  zonder  durmg  kan  bevatten. 
)esgelyks,indienikzcg4en  ^zijn/.  zo  isdefe  famenzetting 
nootfakelyk  :  want  wy  bevatten  het  zevental  niet  onderfchei- 
delyk, zo  wy  niet ,  op  zekere  gemengde  wijfe,  het  drietal  en 
viertal  daar  in  fluiten.  Opdefclfdewijfe  moet  het  geen,  dat 
omtrent  de  geftaltcn  ,  of  getallen  betoogt  word ,  nootfakelyk 
met  het  geen,  daaraf  het  beveiligt  word,  verknocht  wefen. 
Defe  nootfakclykheit  word  niet  alleenlyk  in  de  gevoelbare 
dingen  gevonden  :  maar  ook,  tot  een  voorbeelt ,  indien  Sokra- 
tes  zegt  dat  hy  van  alle  dingen  twijlFelt ,  zo  volgt  hier  uit  noot- 
fakelyk ,  dat  hy  dan  ten  mmden  verftaat  dat  hy  twijffclt,  en  dat 
dieshalveniemant  kent  dat'er  iets  waar,  of  valfch  kan  wefen  , 
enz.  Want  defe  dingen  zijn  nootfakelyk  aan  de  natuur  van  de 
atwijffeling  vaft.  Maar  de  vereeniging  van  de  dingen  ,  de f 
welke  door  geen  onafzonderlijke  betrekking  te  zamenge- c  7?X''o  in- 
voegt worden,  isJgebeurlyk;  gelykdan,  als  wy  zeggen  dat 
een  lighaam^  bezielt ,  een  menfch  gekleed ,  enz.  is.  Ja  veel  din- e  JimmT'* 
gen  zijn  dikwijls  nootfakelyk  onder  malkander  te  zamen  ge- 
voegt ,  de  welken  van  veel ,  die  hun  f  betrekking  niet  bemer-  f  r,»'*f/<». 
ken ,  onder  des gebeurlijken  getelt  worden :  gelyk  defe  voor-yj*"""^'"" 
ftelling :  Jk  hen ;  dieshalven  God  is :  desgelyks ,  i\  verfta  ;  dies- 
halvenhebik^eengeefl  ,  dtevan't  Ughaam  onderfcheidenis  ^  enz.  Ein- 
delyk  ftaat  van  zeer  veel  Voortellingen  ,  die  nootfakelyk  zijn: 
gelyk  ,  fchoon  ik  hier  uit,  dat  ik  ben  ,  zekerlyk  befluit  dat  God 
is,  zo  kan  ik  echter  hier  uit,  dat  God  is,  niet  verfckercn  dat 
ik  wefentlykben. 

Ten  vijfden  zeggen  wy ,  dat  wy  noit  iets  konnen  verdaan , 
dan  defe  enkelde  naturen ,  en  enige  fainenmengfel ,  of  famen- 
fetting  van  haar  onder  malkander :  en  men  kan  dikwijls  lichte- 
lijkermecr  onder  malkander  tezamen  gevoegt,  in  een  maal 
aanmerken  ,  dan  een  enige  van  d'andcren  affcheiden :  want  ik  • 
kan,  tot  voorbeelt,  de  driehoek  kennen ,  fchoon  ik  noit  be- 
docht  heb  dat  in  die  kennis  ook  de  kennis  van  de  hoek,  lijn, 
T 1 1  2  drietal, 


R  E  G  U  L  E  N  -t^/r^ 
drietal,  gcflnlte,  uitgcftrekthek,  en^:.  is begrepenj  't  welk  ech- 
ter niet  'belet  om  te  mogen  zeggen  dat  de  natuur  van  de  drie- 
hoek  uitalledefe  naturen  te  üimen gefet  is ,  en  ^datzy  zelve 
kundigheden  van  de  driehoek  zijn;  dewijlzy  defe  felvczijn, 
die  daar  in  verftaan  worden.  En  milTchien  zijn  in  defe  driehoek 
noch  veel  andere  kundigheden  ingefloten,  die  voor  ons  ver- 
hMuguitH.  borgen  zijn ;  gelyk  de  ^  grootheitder*^  hoeken  ,  die  met  twee 
tii.z^ii.  a rechte  hoeken egclijk zijn,  en ontellijke  f betrekkingen  ,  de 
i^!'^"''    welke  tuflchen  ede  zijden  en  de  hoeken  zijn,  endegrote,  van 
e  ,^ijnaies»  d^inhout ,  of  gront ,  enz. 

^  uurT'"'  Ten  zeften  feggen  wy  dat  wy  die  naturen ,  de  welke  wy  te 
*  famengczct  noemen  ,  kennen;  of  om  dat  wy  bevinden  hoeda- 

nig zy  zijn ,  of  om  dat  wy  felven  hen  te  famenfetten.  Wy  be- 
vinden alles,  dat  wy  door  de  finnen  bevatten,  dat  wy  van  an- 
deren horen ,  en  in  't  algemeen  alles ,  dat  of  van  elders  tot  ons 
verftant  of  uitdesfelfs  weerkerige  aanfchouwing  voorkomt. 
Hier  (laat  aan  te  merken,dat  het  verftant  niet  van  enige  onder- 
vinding bedrogen  kan  worden  ,  indien  het  belliptclykdezaak 
aan  fich  voorgehouden,  gelykhet  haar  heeft,  ofinfich  felf, 
of  in  verbeelding  infiet.  Het  oordeelt  ook  niet  datd'inbeel- 
dingdevoorwerpenderfinnen  getrouwelyk vertoont ,  endac 
deünnende  ware geftalten der  dingen  aandoen,  en  eindelyk 
dat  d'uitterlijke  dingen  altijt  zodanig  zijn,als  zy  fchijnen:  want 
in alledefedingenzijnwy dolingonderworpen;  gelyk  indien 
iemant  aan  ons  een  fabel  verhaalde ,  en  wy  meenden  dat  de  faak 
gcfchiedwas,  indien  een  geelfuchtige  oordeelt  dat  alles  geel 
IS.  omdat  zijn  ogen  met  geele  verwe  geverfc  zijn,  eindelyk 
indien  wy  ,  door  een  gequetfte  inbeelding  ,  gelyk  aan  de  droef- 
aardigen  gebeurt,  menen  dat  des  felfs  ontroerde  verbeeldin- 
gen ware  dingen  vertonen.  Maar  defe  felfde  dingen  bedriegen 
niet  het  verftant  der  Wijfen ,  om  dat  hy  wel  fal  oordeclen  dat 
al 't  geen,  't  welk  hy  van  d'inbeclding  fal  ontfmgen,  warclyk 
daaringefchildertis,  maar  echter  noitfal  verfeekeren  dat  dit 
felfde  volkomen,  en  zonder  enige  verandering  van  d'uitter- 
lijke dingen  tot  definnen,  en  van  de  finnen  tot  d'inbcelding 
afgevloeit  zijn,  zo  hy  dit  felfde  niet  te  voren  door  enige  ande- 
re reden  gekent  heeft.  Maar  wy  felven  zetten  de  dingen ,  die 
wy  verdaan,  te  famen,  zo  dikwijls  als  wy  geloven  dat  daar 
iets  in  is ,  't  welk  onmiddelyk  van  onfe  geeft  , ^zonder  enige  be- 
vinding, bevat  is:  gelyk,  indien  een  geelluchtige  fich  over- 
reed. 


Beftiertng  des  Ferjiants.  f  1 7 

reed,  dat  de  gefiene  dingen  geel  zijn,  zofaldefe  zijn  denking 
hieruit,  dat  zijn  inbeelding  aan  hem  vertoont,  cnhier  uit, 
dat  hy 'er  van  zijne  byneemt,  te  famengezet  zijnj  te  weten 
dat  dcverwe  geel  fchijnt,  niet  door 't  gebrek  der  ogen  ,  maar 
om  dat  de  dingen,  die  hy  fiet,\varelyk  geel  zijn.  Hieruit  dan 
word  befloten ,  dat  wy  alleenlyk  konnen  bedrogen  worden 
terwijl  als  de  dingen,  die  wy  geloven,  enigfins  vanonsfelven 
te  famen  gefct  worden. 

Ten  fevenden  feggen  wy  dat  defe  famentetting  op  drie 
wijfen  kan  gefchieden,  te  weten  door  aandrijving  ,  doorgif- 
ling ,  en  door  afleiding.  De  genen  ,  die  uit  hun  eige  ver- 
nuft bewogen  worden,  zetten  door  aandrijving  hunoordee- 
len  van  de  dingen  te  zamen,  zonder  door  enige  reden  over- 
reed te  zijn  ,  maar  alleenlyk  of  van  eniger  hoger  macht,  af 
van  enige  vryheit,  of  van  de  gefteltheit  der  inbeelding  be- 
paalt te  wefen.  Het  eerfte  bedriegt  noit ,  het  tweede  felden, 
en  het  darde  byna  altijt.  Doch  het  eerfte  behoort  niet  tat 
dcfe  plaats,  omdat  het  niet  onder  de  kunft  valt.  Door  gif. 
finggefchied  defe  zamenftelling  j  gelyk,  indien  wy,  hieruit^ 
dat  het  water  veerder  van 't  middelpunt,  dan  d'aarde,  ook 
fijnder  vanftofFeis,  desgelijks  dat  de  lucht,  hoger  dan 't  wa- 
ter ,  ookdunderis,  giflen  dat 'er  boven  de  lucht  niets  is,  dan 
cenige  zeer  zuivere  helderheit  ,  veel  fijnder  dan  de  lucht. 
Doch  alles,  dat  wy  door  defe  middel  te  famenzetten,  bedriegt 
ons  niet  ,  zo  wy  't  alleenlyk  waarfchijnelyk  oordelen  ,  ea 
noit  beveiligen  dat  het  waar  is:  maar  het  maakt  ons  ook  niet 
geleerder. 

Daar  is  dieshalvcn  niets  over ,  dand'aflciding,  door  dewel- 
ke wy  de  dingen  in  dier  voegen  konnen  te  zamen  zetten,  dat 
wy  van  hun  waarheit  zeker  zijn.  Hier  in  konnen  echter  veel 
gebreken  wefen:  gclyk  indien  wy  hieruit,  dat  wy  in  defe 
*  ruimten,  vol  van  lucht  zijnde,  niets  bemerken, 'c  wclkgefien,«'^/*'"'«'"^* 
getaft,  of  door  enige  fin  geraakt  kan  worden,  befluitendat 
zv  ^lecffis,  qualyk  de  natuur  van  "^'t  ydcl  met  die  van  deü^' 
plaats  te  zamen  voegende:  en  dit  gebeurt  zo  dikwijls,  alswy 
oordeelen  dat  van  enig  befonder  of  ^  gebcurly  k  ding  iets  alge-  d  cmtt^^ 
meen  en  nootfakelyk  afgeleid  kan  worden.  Maar't  is  in  on-  'i''"« 
fc  macht  geftelt  defe  doling  te  mijden  ,  namelyk,  zo  wy  geen 
dintTcnoit  tezamen  voegen ,  'tenzy  wyinficndat  de  famen- 
voesinffvan't  een  met  het  nndergantfchelyk  nootfakelyk  is: 
^  ■      Ttt  3  gelyk 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


$is  R  E  G  U  L  E  N 

aF,>«r4.  gelyk  indien  wy  hier  uit ,  dat  de^  geftalte  een  nootfakelijke  fa- 
cF,^«rfr«»».  men  voeging  met  ^  de  uitgeftrektheit  heeft,  enz.  afleiden  dat'er 
d  Esu,>fto.   niet  c geSaltigt  kan  wefen ,  't  welk  niet  uitgeftrekt  is. 

Uit  alle  defe  dingen  dan  word  befloten ,  voor  eerft ,  dat  wy 
fS;K^'«M*.  ^o^^^lcrfchcidelyk ,  en  ,  gelijk  ik  acht ,  door  genoechfame  ^  op- 
t,»""'"'  *  telling  het  geen  verklaart  hebben ,  't  welk  in  't  begin  alleenly  k 
vcrwardelyk,  en  in 't  ruwe  hebben  konnen  tonen,  namelyk 
dat'er  voor  de  menfchen  geen  wegen  toe  de  zekere  kennis  der 
waarheit  open  zijn,  dan  de  klaarblijkelijke  infiening,  en  de 
nootfakelijke  afleiding;  gelyk  ook  wat  defe  enkelde  naturen 
zijn,  van  de  welke  ind'achfte  Voorllelling  isgefproken.  'tis 
ook  klaarblijkelyk  dat  d'infiening  van  de  geeft  fich  zo  tot  die 
alleuitftrekt ,  als  ook  tot  hun  nootfakelijke  famenknopingen 
onder  malkander  te  kennen  ,  en  eindelyk  tot  alle  d'andere  din- 
gen, de  welke  het  verftant  bevind  beftiptelykof  in  fich  zelf,  of 
jn  d'inbcclding  te  wefen.  Van  d'afleiding  fal  in't  volgende 
meergefproken  worden. 

Ten  tweeden  word  daar  uit  befloten,  dat  men  in  defe  enkel- 
de  naturen  te  kennen  geen  naerftighcit  moet  aanwenden  5  om 
dat zy door fichgenoech  bekent  zijn:  maar  alleenly k  in  hen 
van  malkander  te  fcheiden ,  en  de  befonderen  befonderlyk,met 
een  aandachtige  geeft, in  te  fien;  want  daar  is  niemant  zo  plomp 
van  vernuft ,  die  niet  bemerkt  dat  hy ,  terwijl  hy  zit ,  enigfins 
vanfich  felf  verfchilt,dan  als  hy  ftaat. Maar  alle  menfchen  Ichei- 
dcn  niet  even  onderfcheidelyk  de  natuur  des  ftants  van 't  ove- 
rige, om  dat  die  in  die  denking  is  begrepen,en  konnen  niet  ver- 
fcckcrcn  dat'er  dan  niets  verandert ,  dan  de  ftant.  Wy  berich- 
ten dit  hier  niet  te  vergeefs ,  om  dat  de  geletterden  dikwijls  zo 
zo  vernuftig  zijn ,  dat  zy  middel  van  blind  te  zijn  vinden  ,  felfs 
in  die  dingen,  de  welke  uit  fich  zei  vei"v  klaar  zijn,  en  van  de  boe- 
ren fel  ven  geweten  worden  j  het  welk  aan  hen  gebeurt  zo  dik- 
wijls als  zy  defe  dingen ,  door  fich  felven  bekent ,  door  iets,  dat 
klaarder  is,  pogen  uit  te  leggen :  want  zy  leggen  of  iets  anders, 
ofgantlchclyk  niets  uit.  Want  wie  bevat  niet  dat  dit  alles,  wat 
het  ook  is ,  enigfins  verandert ,  terwijl  wy  van  plaats  verande- 
ren ?  En  wie  is'er  of  hy  bevat  de  felfde  zaak,  als  tot  hem  gcfcgt 
word  ,  dat  de  plaats  de  vlakje  van  omringend  lighaat»  is  ?  de  wij  1  de- 
fe vlakte  kan  veranderen  ,  terwijl  ik  onbewogen  blijf,  en  niet 
van  plaats  verandere ;  of,  in  tegendeel ,  in  dier  voegen  met  my 
20  bewogen  kan  worden ,  dat ,  fchoon  de  felfde  vlakte  my  om- 
ringt, 


Beftieringcles  Vcrftants,  ^19 

ri  ngt ,  ik  echter  niet  meer  in  de  felfde  plaats  ben.  Maar  fchij- 
nen  zy  geen  Tovenaars  woorden,  die  een  verborgene  kracht 
hebben,  en  de  bevatting  van 't  menfchelijk  vernuft  overtref- 
fen, voort  te  brengen,  de  welke  zeggen  dat  de  ^tfwv^/«a,een  zeer 
bekende  zaak  aan  yder,  het  bednjfvan  een  mfendm  vermogenis,  naar 
dat  het  m  vermogen  ts?  Want  wie  verflaat  defe  woorden?  Wie 
weet  niet  wat  beweging  is  ?  en  wie  belijd  niet  dat  zy  het  geen  , 
dat  alreê  genoech  bekent  is ,  gefocht  hebben  ?  Men  moet  dies- 
halven  zeggen ,  dat  men  dusdanige  zaken  met  geen  bepalingen 
moet  verklaren  j  op  dat  wy,in  plaats  der  enkelde,geen  famen-  « 
gezette  zouden  bevatten :  maar  dat  zy,  alleenly  k  van  alle  d'an- 
deren  afgefchciden ,  ^  aandachtelyk  van  ydcr  naar  het  licht  van  ^'-^^'^"^'^ 
zijn  vernuft , « ingeiien  moeten  worden.  ^ 

Ten  darden  word  daar  uitbeflotcn,  dat  alle  mcnfchelijke 
wetenfchap  in  dit  enige  beftaat ,  dat  wy  onderfcheidclyk  {ien  •y"'"^"'* 
hoe  defe  cenkelde  naturen  tot  dc  ^famenzetting  der  andere 
dingen  te  zamen  lopen^  daar  af  d'aanmerking  zeet  nut  is.  Want  t  comp4'i< 
20 dikwijls,  als d'onderfoeking  van  enige  zwarighcit  voorge- 
fieltword,  blijven  zy  bynaalleop  dc  drempel  liaan,  zonder  te 
weten  tot  welke s  denkingen  zy  dc  geeft  zullen  begeven,  met  s^^'^.?''"'»'- 
te  meinen  dat  zy  enig  nieu '  geflacht  van  wcfcnd  ,  te  voren  aan  Tl\uru. 
hen  onbekent ,  moeten  zoeken :  gelyk  zy  ,  indien  men  vraagt 
wat  de  natuur  van  dc  zeilfteen  is ,  tcrilont ,  om  dat  zy  vermoe- 
den dat  het  een  duiftere  en  zware  zaak  is ,  van  alle  die  dingen  y 
de  welke  klarelijk  blijken  ,  hun  gemoed  afwenden  ,  en  dat  tot 
het  zwaarfte  keren ,  en  al  zwevende  verwachten ,  of  zy  in  de  le- 
ge ruimte  van  veel  oorf\ken  omdolende ,  iets ,  dat  nieu  is ,  zou- 
den vinden.  Maar  de  geen ,  die  bedenkt  dat  'er  in  de  zeilfteea 
niets  gekentkan  worden 't  welk  niet  uit  enige  enkelde  natu- 
ren ,  en  die  uit  fich  felvcn  bekent  zijn ,  bcftaat ,  fil ,  niet  onfe- 
kerzijndc  wat  men  doen  moet,  vooreerft  naarftiglyk  alle  die 
ondervindingen  ,  die  hy  van  defe  fteen  kan  bekomen  ,  te  zamen 
vergaderen  ,  uit  de  welke  hy  daar  na  fal  pogen  af  te  leiden  hoe- 
danige  vermenging  van  enkelde  naturen  nootfakelyk  is ,  om 
alle  die  uitwerkfelen ,  de  welke  hy  in  de  zeililccn  bevonden 
heeft ,  voort  te  brengen  :  de  welke  eens  gevonden  zijnde ,  kan 
hy  onbefchroomdely  k  verfekcren ,  dat  hy  dc  ware  natuur  van 
de  zeilfteen  heeft  begrepen,  zo  veel  zy  van  de  menfch,  en  uit 
de  gec^eve  ondervindingen  gevonden  kan  worden. 

Voorts  word  ten  vierden ,  uit  het  geen ,  dat  gefcgt  is ,  beflo- 

ten. 


520  R  E  G  U  L  E  N 

ten  ,  dat  geen  kennificn  van  zaken  d'een  duiflerder  dan  d'ande- 
rcn  geacht  moeten  worden ;  dewijl  zy  alle  van  een  felfde  na- 
tuur zijn ,  en  in  de  enige  famenzetting  der  dingen ,  die  door 
lich  felvcn  bekent  zijn,  beftaan.  Dit  word  byna  van  geen  men- 
fchen  bemerkt :  maarzy,  van  een  ftrijdig  gevoelen  ingeno- 
tconjunün'  Hicn ,  latcn  aan  fich  zeiven  toe  hun  *  giflingen  ,  op  de  welke  zy 
b  Demon,    vallelijk  vertrouwen ,  als  ware^  betogingen  te  verfekeren ,  en 
jtrutmei»       voorfeggen  dat  zy  in  dingen ,  daar  af  zy  gantfchelijk  onkun- 
dig zijn  ,  dikwijls  duidere  waarheden  ,  als  deur  een  wolk  fien  , 
de  welke  zy  niet  Ichromen  voor  te  ftellen ,  met  hun  bevattin- 
gen aan  zekere  woorden  te  binden ,  door  welker  behulp  zy  ge- 
menelyk  van  veel  dingen  redeneren ,  en  vervolgens  fpreken  $ 
maar  die  noch  zy, noch  de  toehoorders  warelyk  verftaan.Doch 
de  genen,  die  zediger  zijn,  onthouden  fich  dikwijl  van  veel  din- 
gen te  ondcrfoekcn  ,  hoewel  zy  gemakkelyk  ,  en  voornamelyk 
nodig  tot  het  leven  zijn ,  alleenlyk  om  dat  zy  fich  niet  machtig 
daar  toe  houden  :  en  dewijl  zy  achten  het  van  andere ,  met  gro- 
c  Sententij,  ^qj^  vcmufc  bcgaaft  5  te  konnen  leren ,  zo  fullen  zy  de^  gevoe- 
Jw^*"'"""  ^^^^  der  gener  omhellen  ,  op  welker  "^gefach  zy  meer  vertrou- 
wen. 

Ten  vijfden  zeggen  wy ,  dat  of  de  zaken  uit  de  woorden ,  of 
{fiM»u   '     oorfaak  van  t  't  gewrocht ,  of 't  gewrocht  van  d'oorfaakjof 
gsnmu,'    het  s  gelijke  van 't  gelijke,  of  de  delen,  of  het  geheel  zelf  uit  de 
delen  afgeleid  konnen  worden. 

D'oorlaken  worden  uit  de  gewrochten  gefocht ,  als  wy  van 
'ombTccKl  ^"'SC  ^itaak  ondcrfoeken  of  zy ,  en  wat  zy  is.   *  *  ^  * 

Voorts  ,  op  dat  de  fiimcnfchakeling  onfer  leerregels  niet  aan 
iemant  verborgen  fou  zijn  ,  zo  delen  wy  alles ,  dat  men  kennen 
kan,  in  Voorftellingen  en  VraaglUikken.  Tot  d'enkelde  voor- 
ilellingen  geven  wy  andere  leerregels,  dandiede  kracht  van 
re  kennen  voorbereiden,  om  alle  voorwerpen  ondcrfcheide- 
lijk  in  rellen  ,  en  fchrandcrlijkcr  te  deurgronden ;  om  dat  defe 
van  felfs  moeten  voorkomen ,  en  niet  gelocht  konnen  worden: 
'twelkwy  inde  twaalf  voorgaande  Leerregels  behelfl  heb- 
ben ,  cnin  de  welke,  gciyk  wy  achten  ,  wy  alle  die  dingen  heb- 
ben vertoont,  die  enigfins  het  gebruik  der  reden,  naar'ons  oor- 
deel, gemakkelijker  konnen  maken.  Wat  de  Vraagftukken 
aangaat ,  enige  van  hen  worden  voimaaktelyk  verflaan,  fchoon 
men  hun  oplofilng  niet  weet  5  cn  van  dele  alleen  zullen  wyin 
de  twaalf  naait  volgende  regelen  handelen :  maar  anderen  wor- 


Beftiering  des  Ferftants,  ^  z  i 

den  niet  volmaaktelijk  verdaan ,  de  welke  wy  tot  dc  twaalf  le- 
fle  regels  bewaren.  Wy  hebben  defe  verdeling  niet  zonder 
overweging  ingegaan ,  zo  omdat  wy  niet  gedwongen  zouden 
worden  enige  dmgen  te  zeggen ,  die  kennis  der  volgende  din- 
gen vooronderflellen ,  als  ook  op  dat  wy  die  voorgaande ,  eerft 
zouden  leren  tot  de  welke ,  gelyk  wy  gevoelen ,  wy  ons  te  vo- 
ren moeten  begeven  ,  om  't  vernuft  t'oeffenen.  Vooris  ilaac 
aan  te  merken ,  dat  wy  onder  de  vraagftukken ,  die  volmaakte- 
lykverftaan worden,  alleenlyk  degene  (lellen,  in  dewelke 
wy  onderfcheidelyk  drie  dingen  begrijpen  ;  te  weten  aan  wel- 
ke teekenen  dit ,  dat  gcvraagt  word ,  gekent  kan  worden ,  als 
het  voorkomt:  wat  belliptelyk  het  geen  is  van 't  welk  wy  dit 
moeten  afleiden  ,  en  hoe  men  moet  bcwijfen  dat  zy  in  dier  voe- 
gen van  malkander  aHiangen ,  dat  het  een  geenfins ,  het  andere 
cnverandert  blijvende ,  verandert  kan  worden  •  in  voegen  dat 
Wy  alle  de  voorafgaande  hebben  ,  en  dat'er  niets  overig  is  t'on- 
derwijfen,  dan  hoe 'c  befluit  gevonden  fiil  worden  :  niet  met 
iets  alleen  van  een  enige  zaak  af  te  leiden:  want  dit  kan,  gelyk 
alreê  gefegt  is ,  zonder  leerregels  gefchieden  :  maar  met  een 
enige,  van  veel  afhangende,  die  gefamentlyk  ingewikkelt  zijn, 
20  kunftiglyk  t'ontwarren  ,  dat  nergens  groter  bevatting  van 
vernuft  vereifcht  word,  dan  om 't  enkelde  befluit  te  maken. 
En  dewijl  defe  vraagfl:ukken  deurgaans  afgetrokken  zijn  ,  en 
by  na  alleenlyk  inde  Rekenkunfligeen  Meetkundige  dingen 
voorkomen,  zo  zullen  zy  onervarenen  weinig  nut  fchijnen.'  Ik 
vermaan  echter  dat  de  gene  langer  in  dcfc  kunft  te  leren  befich 
moeten  zijn  ,  en  fich  daar  in  oeft'enen  ,  die  het  lefle  deel  van  de- 
fe onderwijsmiddel,  daar  in  wy  van  alle  d'andcrc  dingen  han- 
delen ,  volmaaktelyk  begeren  te  befitten. 

DARTIENDE  REGEL. 

Jndien  vjy  hei  ^njyaagftuk  'volmaakteljk  verjlam    zomoet  men* 

V  va7i  alle  overtollige  ^  bevatting  aj trekkas ,  weer  tot  het  ^  en-  c  siL'^uafi- 
kelfie  brengen ,  en  met  '^  optelling  in  de  min(le  dcelen  declen,  TÈnnm,. 

E'  N  in  dit  enige  volgen  wy  de  ^  Reden  kavelaars  na ;  dat,  ge-  jx^i^^ta^ 
J^lijkzy  ,  om  de  ^vormen  van  hun   fluitreedencn  te  lee-g^X')/- 
ren  ,    onder  (lellen  dat  hun  '  merktcekcns ,  of  hun  floflc  be-,^'^-, ' 
kent  is  j  wy  hier  ook  vooraf eiilchcn  ,  d.u  men  het'  vraagfluki  ^^rnJH"^'' 
wel  moet  vcrflaan.  Doch  wy  onder  fcheiden  hier  niet ,  gelyk  f 

Uuu  zy 


5  22  R  E  G  U  L  E  N  de 

bMÜIrn.  '  twee=»uitterfl:e  ,  en  een  t  middelde :  maar  in  defer  voegen 
aanmerken  wy  de  gehele  zaak.  Voor  eerd  dat  in  yder  vraagftuk 
iets  onbckent  moet  zijn ;  want  anders  fou  men  te  vergeefs  vra- 
gen. Ten  tweden  dat  dit  felfde  enigfins  aangewefen  moet  wor- 

c  vettrmi.  den:  want  anders  fouden  wy  niet  bepaalt  fijn  tot  dit  eerdendaii 
tot  iets  anders  te  vinden.  Ten  darden  kan  het  niet  in  dier  voe- 
gen aangewefen  worden, dan  door  iets  anders,  het  welk  bekent 
is.  Alle  defe  dingen  worden  ook  in  d'onvolmaakte  vraagftuk- 
ken  gevonden:  gelyk,  indien  men  vraagt  hoedanig  de  natuur 
van  de  zeilftecn  is ,  het  geen ,  't  welk  wy  verftaan  by  defe  twee 
benamingen ,  Zeilfteen  en  Natuur ,  aangewefen  te  worden ,  is 
bekent ,  door  't  welk  wy  bepaalt  worden  eerder  dit ,  dan  dat  te 
fockcn,enz.Dog  indien  wy  daar  en  boven,op  dat  het  vraagftuk 
volmaakt  fou  zijn  ,  willen  dat  het  gantfchelyk  bepaalt  word  : 
in  voegen  men  niets  anders  foekt ,  dan  dat  men  van  de  gege- 
venen  kan  afleiden :  gelijk  indien  iemant  vraagt,  wat  van  de  na- 
tuur der  zeilfteen  is  te  befluiten,  beftiptelyk  volgens  die  on- 
dervindingen ,  de  welke  van  Gilbertus ,  gelyk  hy  fegt ,  gedaaa 
^ijn  ,  het  zy  dat  zy  waar  of  valfch  zijn :  desgelyks  zo  men  vraagt 
wat  ik  van  de  natuur  des  klanks  oordcel,beftiptelyk  alleen  vol- 
gens het  geen ,  dat  drie  fnaren,  ABC,  een  gelyk  geluit  geven» 
onder  de  welke ,  volgens  onderftelling  ,  B  tweemaal  zo  dik  is , 
als  A  maar  niet  langer ,  en  van  een  twee  maal  fwaarder  gewichc 
gefpannen  j  en  C  wel  niet  dikker  is ,  dan  A ,  maar  alleen  twee- 
maal langer ,  en  echter  van  een  viermaal  fv^^aardcr  gewicht  ge- 
fpannen, enz.  Men  kan  hier  uit  lichtclyk  begrijpen  hoe  men 
alle  onvolmaakte  Vraagftukken  tot  volmaakte  kan  brengen  ; 
gelyk  op  zijn  plaats  breder  verklaart  fal  worden.  Het  blijkt 
ook  hoe  men  defe  regel  fou  konnen  waarnemen  ,  om  de  fwarig- 
hcit  wel  verftaan  zijnde  van  alle  overtollige  bevatting  af 'te 
trekken,  en  zoverre  te  brengen,  dat  wy  niet  denken  dat  wy 
omtrent  dit  of  dat  onderwerp  befich  zijn;  maar  allcenlykin 
^t  algemeen  omtrent  enige  grootheden  met  elkander  te  verge- 
lijken. Want  na  dat  wy  tot  een  voorbeelt ,  bepaalt  zijn  alleen- 
lijk op  dele  of  die  ondervindingen  van  de  Zeilfteen  te  merken  , 
70  is'er  geen  fwarigheit  over  om  onfe  denking  van  alle  d'ande- 
ren  af  te  weren. 

Men  voegt 'er  wyderby ,  dat  de  fwarigheit,  tot 't  enkel fte 
gebracht  moet  worden  te  weten  volgens  de  vijfde  en  zesde  Re- 
gelen ,  en  te  delen  volgens  de  zevende  regel :  gelyk,  indien  ik 

de 


Befiiering  des  Verjlants.  ^25 
dc  zeil  (leen  volgens  veel  ondervindingen  ondenock ,  zo  deur- 
loop ik  d'ecn  na d'ander yder in't  befonder.  Desgelijks ,  indien 
ik  dc  klank  nafpeur ,  gelyk  gefegt  is ,  20  vergelylt  ik  befonder- 
lykde  fnarcn  Aen  B,  daar  na  A  en  C,  enz.  om  namaals  alles  te 
gelyk  met  een  genoechfame  optelling  t'omhelfen.  Defe  drie 
dingen  komen  alieenlyk  voor  omtrent  de  merktekens  van  eni- 
ge voorftellingjdie  van  het  zuiver  verftant  waargenomen  moe- 
ten worden,  eer  wy  tot  dc  leftcoplofling  toetreden  ,  zozyhet 
gebruik  der  elf  volgende  regelen  behoeft :  en  hoe  men  defe  fal 
maken,  fal  uit  het  darde  deel  van  defe  handeling  klarelijker 
blijken.  Maar  by  Vraagft ukken  verlhan  wy  alle  die  dingen,  in 
de  welke  men  vvaarheit  of  valfcheid  vind, welker  vcrfcheide  ge- 
flachten  opgetelt  moeten  worden  ,  om  te  bepalen  wat  wy  om- 
trent yder  vraagftuk  doen  konnen. 

Wy  hebben  alreê  gefegt  dat  in  d*infiening  der  dingen  alleen, 
het  zy  datzy  enkelt  of  gekoppelt  zijn  ,  geen  valfcheit  kan  we- 
fen.  Zy  worden  in  defe  fin  ook  geen  vraagftukken  genoemti 
maar  zy  krijgen  defe  naam  ,  zo  haafl;  als  wy  ons  beraden  om  e- 
nig  bepaalt  oordeel  daar  af  te  geven  :  want  wy  tellen  niet  al- 
ieenlyk die  vrage,  de  welke  van  anderen  gedaan  worden, onder 
de  vraagftukkcn  i  maar  men  heeft  ook  gevraagt  van  Sokrates  - 
onkunde ,  of  liever  twijffclinge  5  dewijl  Sokrates ,  fich  daar  toe 
gekent  hebbende,  bcgonteonderfoekenofhet  waar  was,  dat 
hy  van  alles  twijfFelde ;  en  hy  heeft  dit  felfde  vaft  geftelt. 

Wy  zoekende  faken  uit  de  woorden ,  of  M'oorfaken  uit  de  ^  caufd 
^  gewrochten,  ofde  gewrochten  uit  d'oorfaken,  of  uit  de  de- ^^i^'^""* 
len  het  geheel ,  of  andere  delen  ,  of  eindelyk  veel  te  gelyk  uit 
die  dingen. 

Wy  zeggen  dat  de  zaken  uit  de  woorden  gefocht  worden,als  <i  Di(jicuiuu. 
de  c  fwarighcit  in  de  duiftcrheit  van  de  reden  bellaar.  Hier  toe^  ^mt^M- 
worden  niet  alieenlyk  alle    raadfelcn  gebracht ,  gelyk  dat  van 
Sphinx  heeft  gewecft  i  van  een  dier,  dat  in  het  begin  viervoe- 
tig is  ,  daar  na  tweevoetig  ,  en  eindelyk  drievoetig  word  ;  ge- 
lyk ook  dat  van  de  Villchers,  de  welke  ,  op't  flrant ,  en  in't  net 
flaande ,  en  toegeruft  om  Viflchen  te  vangen ,  zeiden  dat  zy  de 
gene,  die  zy  hadden  gevangen ,  niet  meer  hadden :  maar  dat 
zy,  integendeel,  degene  noch  hadden,  die  zy  noch  niet  had- 
den konnen  vangen, enz.  Doch  in  het  grootfte  deel  der  dingen, 
van  de  welke  de  ^  geletterde  ^  twillredenen ,  is  het  verfchil  by-^  ^iterari.  . 
na  altijc  over  denaam.  Men  moet  ook  van  dc  grote  vernuften 
Uuu  2  niet 


3  Snl>tr 
tur^orti 


524  R  E  G  U  L  E  N  'Vét^  de 

niet  zo  qualyk  gevoelen,  dat  wy  menen  dat  zydc  zaken  fclvcn 
qualijk bevatten  ,  als zy  hen  niet  met  woorden,  diebequaam 
i^cnocch  zijn,  verklaren;  gelykzydoen,  als  zydc  plaats  een 
,  ^  vlakte  van 't  omringend  lighaam  noemen,  warelyk geen  val- 
fchc  zaak  bevatten  i  maar  alleenlyk  de  naam  van  de  plaats  mis- 
bruiken ,  de  welke ,  volgens  het  gemeen  gebruik ,  die  enkeldc 
natuur ,  en  die  door  fich  bekent  is ,  betcekent ,  ten  opficht  van 
de  welke  iets  gefegt  word  hier  of  daar  te  zijn  ,  die  geheel  m  ze- 
kere betrekking  van  een  zaak  beftaat ,  de  welke  gelegt  word  in 
een  plaats  te  zijn  ,  tot  de  delen  der  uitgeftrekte  rumite ,  en  eni- 
ge ,  ziende ,  dat  de  naam  der  plaats  van  d'omnngde  vlakte  be- 
let te  zijn  aldaar  d'innerlijke  te  zijn  oneigentlyk  gefegt  heb- 
ben; endusmetd'andcre.  Defe  vraagftukken  over  de  naam 
komen  zo  dikwijls  voor,  dat ,  indien  de  Wijsbegerige  in  de  be- 
tekenis der  woorden  altijt  met  malkander  over  een  quamen,by 
na  alle  hun  gcfchillen  wechgenomen  zouden  wefen. 

Voorts,  dewijl  wy,  als  ons  d'oplofTing  van  enig  yraagftuk 
voorgeflelt  word,  dikwijls  niet  terftont  bemerken  van  welks 
gcHachtditvrangftukis,  noch  of  de  zaken  uit  de  woorden ,  of 
d'oorfaak  uit  de  gewrochten,  enz.  gefocht  worden ,  zo  dunkt 
my  dat  het  overtollig  fou  zijn  hier  af  meer  int  befonder  te  fpre- 
ken ;  want  het  flü  korter  en  gemakkelijker  zijn,  dat  wy  te  gelyk 
alle  de  dingen  ,  die  gedaan  moeten  worden  ,  naar  d'oploffing 
van  yder  zwarigheit  in  ordening  vcrvolgen;en  dieshalven  moet 
men,  als  enig  vraagftuk  gegeven  is,  voornamelyk  hiernaar 
trachten, dat  wy  onderfcheidelyk  verll:aan,wat  gevraagt  word. 

Want  het  gebeurt  gcmenelyk  dat  enige  ,  inde  Voorflcllin- 
gen  t'onderfoeken  ,  zich  in  dier  voegen  verhaaften  ,  dat  zy  tot 
der  felfdcr  oploffingen  een  zwervend  vernuft  toebrengen ,  eer 
ly  waarneemen  door  welke  teekenen  zy,  de  gefochte  zaak  , 
zo  zy  miflchien  voorkomt ,  zullen  onderkennen.  En  zeker,  zy 
zijn  hier  in  niet  minder  ongerijmt ,  dan  de  jonge ,  van  zijn  mee- 
Itcr  ergens  heen  gefonden  ,  die  zo  begerig  was  om  te  gehoorfa- 
mcn,  dat  hy  fich  tot  lopen  fpoede  eer  hy  de  bevelen  had  ontfan- 
gen,en  zonder  te  weten  werwaarts  hy  gefonden  fou  worden. 

En  zeker,  hoewel  in  yder  vraagtluk  iets  onbekent  moet  we- 
fen ,  ( want  anders  zou  men  te  vergeefs  daar  naar  vragen  )  zo 
moet  dit  echter  onder  zekere  voorwaarden  in  dier  voegen  aan- 
gewefcn  worden ,  dat  wy  gantfchclyk  bepaalt  zijn  tot  eerder 
liet  een,  dan  't  ander ,  te  onderfoeken.  Dit  zijn  de  voorwaar- 
den. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkliike  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Bejliermg  des  Verjlants,  52^ 
den,inweIkerondcrrock  wy  tcrftont  van't  begin  af  befig  moe- 
ten wcfcn  :  't  welk  gefchieden  fèil  zo  wy  dc  ^  fchranderheic  van 
onfe  Ingeeft  aanwendende  tot  de  befondere  dingen  onderfchei- 1> 
delyk<:intezien,  met  ncerftiglijk  te  vernemen  hoe  verre  diicimuerU 
onbekende,  't  welk  wy  zoeken ,  van  yder  bepaalt  is :  want  de 
menfchelijke  vernuften  worden  hier  gemenely k  op  een  twe-  ^  ^"S'"'"* 
voiidigewijfe  bedrogen  i  te  weten  of  metiers  meer,  ^^i'^gcge-^ 
ven  is ,  daar  by  te  nemen,  om  het  ^  vraagfluk  te  ^bepalen ,  of  in  ^iflurm- 
tegendeel  met  iets  na  te  laten.  ^ 

Men  moet  wel  toefien  ,  dat  wy  niet  meer  en  nauwer  dingen , 
dan  s  gegeven  zijn ,  ondcrllellen ;  voornamelijk  in '  raad  fels ,  \ 
en  andere  vragen, die  vernuftiglyk  gevonden  zijn, om  het  '^vcr- «  «^«/i^^-*- 
inift  te  vcrftrikkcn  ;  en  fomtijts  ook  in  andere  1  vraagftukkcn ,  k%,„,«;„^ 
als'er,  om  hen op  te  lollen  ,  iets  als  zeker  fchijnt  onderllelt  te ' 
worden  ,  het  welk  geen  zekere  reden ,  maar  een  ingewortelde 
waan,  ons  overreed  heeft.  Tot  een  voorbccit ,  in  't  raadfel  van 
Sphinx  moet  men  niet  achten  ,  dat  by  denaam  vanvoctcnal- 
leenlyk  dc  ware  voeten  der  dieren  aangewefen  worden  ;  maar 
men  moet  ook  beden  ofhy  tot  enige  anderc  dingen  overge- 
voert  kan  worden ,  gelyk  gebeurt ,  te  weten  tot  de  handen 
vanecnkint,  en  tot  de  ftok  der  oude  lieden;  om  datzy  beide 
hen  als  voeten,  om  te  gaan,  gebruiken.  Wyders,  in't  raad- 
fel der  viflchers  moet  men  wel  toefien  dat  dc  denking  op  de 
Viilchers  onfe  geeft  niet  in  dier  voegen  moet  innecmen,  dat 
zy  hem  van  de  kennis  van  die  dieren  afwent  j  de  welke  van 
d'Armen,  hoewel  tegen  hun  dank,  dikwijls  met  hun  omge- 
dragen, en,  gevangen  zijnde,  wcchgeworpen  worden.  Des- 
gelyks,  indien  men  vraagt  hoe  het  vat,  't  welk  wy  wel  eer 
gefien  hebben,  toegcftclt  was,  in  welks  midden  een  pijler 
Hond,  daar  opmen  Tantalus beelt ,  als  fich  in  fchrapfetten- 
de  om  te  drinken  ,  geftclthad.  Hcc  ingeftort  water  bleef  feer 
wel  in  dit  vat ,  als  het  niet  hoog  gcnoech  was  om  in  Tantalus 
montte  vloejen  :  maar  zo  haaft  als  het  tot  zijn  rampialige  lip- 
pen was  gekomen,  vloeide  het  terftont  gantfch  wcch.  Voor 
eerft  fchijnt  het ,  dat  de  gehele  kunft  beftaan  heeft  in  't  beelte- 
nis van  Tantalus  toe  ftellen ,  die  echter  warclyk  geenlins  het 
vraagftuk  bepaalt ,  maar  alleenlyk  haar  vergefelfchapt.  Want 
de  gehele  zwarigheit  beftaat  in  dit  enige,  dat  wyonderfoc- 
ken,hoe  men  een  vat  in  dier  voegen  kan  maken,dat  alle  het  wa- 
ter daar  uit  vloeit  >  zo  haaft  het  tot  zekere  hoogt e  is  gekomen ; 

Uuu  5  maar 


èüMiriiti 


i1 ' 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


R  E  G  U  L  E  N   va^  de 

maar  het  voorgaande  geenfins  niet.  Desgelyks,  indien  men  uit 
alle  de  waarnemingen  ,  die  wy  omtrent  de  ftarren  hebben, 
vraagt  wat  wy  zekerlyk  van  hun  bewegingen  konnen  verfeke- 
ren,  zo  moet  men  zonder  reden  niet  aannemen  dat  d'aardeon- 
bewcgelyk ,  en  in't  midden  der  dingen  geftett  is ,  gelijk  d'Ou- 
den  gedaan  hebben  5  om  dat  wy  het  van  onfe  kintsheit  af  dus 
gemeent  hebben :  maar  dit  moet  ook  in  twijffel  getrokken 
worden  ,  op  dat  wy  daar  na  zouden  onderfoeken  ,  wat  men  van 
defe  zaak  zekerlijk  kan  oordelen  ;  en  dus  met  d'andere  dingen, 
Wy  zondigen  door  nalating,  zo  dikwijls  als 'er  enige  voor- 
waarde, tot  bepaling  van  het  vraagftuk  vereifcht,daar  in  of  uit- 
gedrukt is  ,  ofopcnigcwijfeverftaan  moet  worden,  op  de  wel- 
ke wy  geen  acht  geven:  gelyk  indien  men  d'eeuwigc  beweging 
zoekt ,  niet  de  naairelijke ,  gelijk  die  van  de  ftarren ,  en  van  de 
fpringbronnen  is ,  maar  door  de  menfchelijke  fchranderheit 
gemaakt ;  gelyk  enige  gelooft  hebben  dat  gefchieden  kon ,  ter- 
wijl zy  oordeclendat  d'aarde  eeuwiglyk  kringswijfe  rontom 
haar  as  word  bewogen,  dat  de  Zeilfteen  alle  d'eigenfchapgen 
van  d'aarde  in  heeft,  en  achten  dat  zy  d'eeuwige  beweging  Tul- 
len vinden ,  zo  zy  defe  fteen  in  dier  voegen  be(^uaam  konden 
maken,  dat  hy  in't  ronde  draaide ,  of  immers  zijn  beweging, 
met  zijn  andere  krachten  aan  't  yzer  meedeelde.  En  fchoon  dit 
gcbeurde,zo  fou  hy  echter  geen  eeuwige  beweging  door  kunfl: 
maken ;  maar  alleenly k  de  gene ,  die  naturelyk  is ,  gebruiken  ; 
niet  anders,  dan  of  hy  aan  het  vallen  van  een  vloed  een  rad  in 
dier  voegen  zette,  dat  het  akijt  wierd  bewogen.  Hy  zou  dan 
dc  voorwaarde ,  tot  de  bepaling  van  't  vraagftuk  vereifcht ,  na- 
laten, enz. 

Nadat  men  het  vraagflnk  klarelykgenoech  verftaan heeft, 
%o  moet  men  beftiptcly k  bcfien  waar  in  de  zwarigheit  beftaat , 
opdat  zy,  van  alle  andere  dingen  afgetrokken,  lichtelijker 
opgelofi  zou  worden. 

Het  vraagihikte  vcrftaan  is  nietaltijt  genoech  om  te  ken- 
nen waarin  des fclfs  zwarigheit  is  gelegen;  maar  men  moet 
daar  en  hovende  bcfondcrc  dingen  die  daarin  vereifcht  wor- 
den, overwegen  ,  op  dat  wy,  zo  ons  enige  voorkomen,  die  licht 
te  vinden  zijn  ,  hen  zouden  achterlaten ,  en  op  dat'er ,  als  defen 
uit  de  vooritellingwech  genomen  zijn  ,  het  gene  alleen  over- 
blijft, dat  wy  niet  weten  :  gelyk  wy  in  het  vraagftuk  van't  vat, 
een  weinig  tc  voren  befchrcvcn  ,  lichtelyk  hebben  konnen  be- 
merken 


Befltering  des  Ver ^ mts,  j  2  7 

merken  hoe ,  men  het  vat  moeft  maken ,  de  pijler  in  't  midden 
ftellcn ,  een  vogel  fchilderen,  enz.  En  als  men  alle  defe  zwarig- 
heit,  als  niets  ter  zaak  doende,  verworpen  heeft,  zo  blijft  de 
blote  zwarigheit  hier  in  over,dat  het  water,te  voren  in't  vat  be- 
grepen, gantfchelyk  wechvloeit ,  nadat  het  tot  zekere  hoog- 
te is  gekomen  j  en  hier  Haat  te  zoeken  waar  uit  dit  voorkomt. 

Wy  zeggen  dan  dat  het  hier  de  moeite  waardig  is,alle  de  din- 
gen ,  dieinde  voorftellinggefleltzijn,  by  ordening  te bcfich- 
tigen,  met  de  dingen,  de  welke,  gely k  wy  klarclyk  zien  zullen, 
niet  ter  zaak  te  dienen ,  te  verwerpen ,  de  nodige  te  beho  uden, 
en  de  twijfFelachtige  tot  naerlliger  onderfoek  over  te  laten. 

VEERTIENDE  REGEL. 

Men  moet  deze  regel  tot  de  a  zakelijke  uitgc^rektheit  der  lighamen  1 ^ 
overvoeren ,  en  door  '*  bloot  e  geïi  alt  en  geheel  aan  ^  d*  inbeelding 
voor  (lellen:  Want  dta  zal  hy  veel    onderjcheiddijker  van'J!'"*^'"''' 

f  Intelleittu,. 


*  't  verflant  begrepen  vjordeu. 


DOch  om  ook  het  behulp  van  s  d'inbeelding  te  gebruiken,  «/^^^^«r»»- 
zo  ftaat  aan  te  merken  ,  dat ,  als  wy  enig  onbekcnt  ding 
van  enig  ander,  dat  alrec  bekent  is ,  afleiden, daarom  niet  enig  '> 
nieu '  gcllacht  van  wefend  word  gevonden  ;  maar  dat  men  defe '  ^'"«^  cnu*^ 
gehele  kennis  alleenlyk  hier  tot  uitftrckt,  dat  wy  begrijpen  dat 
de  gefochte  zaak  op  defe  of  die  wijfe  aan  de  natuur  der  dingen  , 
die  m  de  ^  voorftelling  gegeven  zijn ,  deelachtig  is.  Tot  een  ^'"M^"'^'* 
voorbeclt,  indien  iemant  van  zijn  geboorte  af  blind  is,  wy  heb- 
ben niet  te  verhopen  dat  wy  door  enige  'bewijsredenen  zullen^  ^r^wm^y 
uitwerken,  dat  hy  de  ware  denkbeelden  der  verwen  ,  gelyk'"' 
Wy  hen  uit  de  finnen  hebben  gehaalt ,  fal  begrijpen.  Doch  in  -  D't  voor- 
dien iemant  t'enigertijt  de  voornaamfte  verwen,  en  noit  de[^';fj^."^'j«^ 
gemengde  ,  en  de  gene ,  die  tuflchen  beiden  zijn  ,  gefien  heeft,  iVik  wau:* 
zo  kan  't  gebeuren ,  dat  hy  ook  de  beelden  der  verwen ,  die  hy  "^'^'[i',*; 
niet  gefien  heeft ,  uit  de  gelijkheit  der  andere  ,  door  zekere  af-  om"  «có?, 
leiding  verdicht.  Desgelijks ,  indien  de  zeilfteen enig  gefl.achc;|.''^",J^^^^^^^ 
van  wezcnd  is ,  welks  gelijk  ons  verlVant  tot  noch  toe  niet  be- 
arepen  heeft,  zo  heeft  men  niet  te  verhopen  datwy  dit  door 
redeneren  zullen  kennen  :  maar  dat  wy  met  enige  nieuwe  zin  > 
of  met  een  goddelijke  geelt  verfien  zouden  moeten  wefea. 
Doch  wy  zullen  geloven  datwy  alles,  'twclk  van  het  men- 

fchelyk 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


528  R  E  G  U  L  E  N  w;^^^ 

fchelijk  vernuft  in  dcfezaak  gedaan  kan  worden,  verkregen 
hebben,  zo  wy  dat  mengfel  der  alrcê  bekende  vvefenden,  ofna- 
turen,  't  welk  de  felfde  uitwerkfelen  voortbrengt ,  die  in  de 
zciifteen  blijken  ,  zeer  onderfcheidelyk  begrijpen. 

En  zeker,  alledefewcfenden,  die  alreê  bekent  zijn ,  gelyk 
a  Ftgura,    dc  uitgeftrektheit,  de  ^  geftalte,de  ^  bewceging,  en  diergelijke, 
bJiht4».    dewelke  wy  hier  niet  zullen  optellen,  vermits  dit  hun  plaats 
c  idea,      niet  isjworden  door  het  felfde  c  denkbeelt  in  verfcheidene  on- 
d  Subjcffa.  derwerpen  gekent.  Wy  beelden  ons  een  kroon ,  zo  hy  van  zil- 
ver is,niet  anders  in, dan  of  hy  van  gout  is:  en  dit  gemeen  denk- 
beelt word  van't  een  tot  het  ander  onderwerp  niet  anders  o- 
cComfar.P.  vcrgcvocrt ,  dun  dooT  cnkcldc « vcrgclijkin^  ,  door'twelkwy 
{\,sfi,Hm  beveiligen,  dat  het  ^  gelbchte ,  volgens  dit  oï  dat  gelijkvormig, 
ofhetlclfde,  of  gclyk  met  zeker  gegeven  is :  in  voegen  dat  wy 
in  alle  de  redenering  de  waarheft  allcenlykdoor  vergelijking 
beftiptclyk  kennen.  Tot  een  voorbeelt',  alle  A  is  B ,  alle  B  is 
C,  dieshal  ven  alle  Ais  C  j  hier  worden  hetgelbchte  en  gegeve- 
nc  met  malkander  vergeleken,  volgens  dit,  dat  zy  beide  B  zijn, 
enz.  Maar  dewijl,  gelijk  wy  dikwijls  vermaant  hebben,  de 
vormen  der  Sluitredenen  niet  bchulpfaam  zijn  om  de  waarheit 
der  dingen  te  begrijpen  ,  zo  fal  aan  de  Lefer  dienftig  zijn  ,  zo 
hy  ,  hen  gantfchelyk  verwerpende  ,  bevat  dat  men  t'eenemaal 
alle  kennis ,  die  men  niet  door  cnkeldc  en  bloote  infiening  van 
enig  ding  heeft ,  door  de  vergelijking  van  twee  of  meer  dingen 
met  malkander  verkrijgt.  En  zeker  ,  byna  alle  de  naarftigheit 
vandc  menfchelijkc  ichranderheit  beftaat  in  defe  werking  tc 
voorbereiden:  want  als  zy  enkele  en  openbaar  is,  zo  behoeft 
men  geen  behulp  van  kunlt ,  maar  het  licht  der  natuur  alleen  , 
om  de  waarheit ,  die  men  daar  door  heeft ,  in  te  fien.  Hier  ftaat 
aan  te  merken  dat  de  Vergelijkingen  alleenlyk  enkeldecno- 
pcnbare  gelcgt  worden ,  als  hctgeiochte  cn'r  gcgcvcne  aan  fc- 
kere  natuur  gclijkelyk  deelachtig  zijnj  doch  dat  alle  d'anderen 
om  geen  andere  oorlaak  voorbereiding  behoeven  ,  dan  om  dat 
die  gemene  natuur  niet  gelijkelyk  in  beide  is,  maar  na  enige  an- 
dere hebbelijkheden,  of  evenredigheden,  in  dewelke  zy  in 
gefloten  word ,  en  dat  het  voornaamlte  deel  van  de  menfchelij- 
kc fchranderheit  nergens  anders  in  beilaat  is ,  dan  in  defe  even- 
redigheden daar  toe  te  brengen ,  dat  'er  klarely  k  gelijkheit  tul- 
fchen  het  gefochtc ,  en  iets ,  dat  bekent  is ,  gcficn  word. 
Wijders  itaat  aan  tc  merken  ,  dat  niets  tot  Uefc  gelykheit  ge- 
bracht 


Befiiering  des  Verjlants,  j  2  9 

bragtkaiiworden,  dan  dat  meer  en  min  ontfangt ,  en  dat  dit 
alles  door  de  benaming  van  Grootheit  word  begrepen  :  invoc- 
gen  dat  VVV,  nadat  volgens  de  voorgaande  regel ,  demerktec- 
kcnsdcrzwarigheit  van  alle  onderwerp  afgetrokken  zijn  ver. 
flaan .  dat  wy  hier  voortaan  allecnlyk  met  de  Grootheden  in't 
algemeen  bcfich  zijn. 

Maar  op  datwy  ook  dan  ons  in  iets  zouden  inbeelden,  en 
niet  het  verftant  alleen  ,  maar  door  de  gedaante  geholpen  ,  die 
in  de  inbeelding  gcfchildcrt  zijn,  gebruiken,  zo  llaat  eindelyk 
aan  te  merken ,  dat'er  niets  van  de  grootheden  in  't  algemeen 
gefegt  word ,  't  welk  ook  niet  tot  yder  in't  beibnder  toegepaft 
kan  worden. 

^  Uit  welke  dingen  lichtclykbciloten  word  ,  dat  dit  niet  wei- 
nig vorderly  k  lal  welen ,  zo  wy  die  dingen  ,  de  welke  wy  ver- 
ftaan ,  van  de  grootheden  in  't  algemeen  gefegt  te  worden  ,  tot 
die  ^  zoorte  van  grootheit  overvoeren,  de  welke  gemakkely kfi  3  Sfec-.ts 
en  onderfcheidelykll  in  onfe  'Mnbeeldmg  gefchildert  word.  En 
dat  dit  de  zakelijke  uitgebreidheid  des  lighaams  is ,  van  al't  an-  hlnagin*. 
ander  afgetrokken, behalvcn  van't  geen, dat  gellaltigt  is,  volgt  é'^/.^.^yj, 
uit  het  geen ,  dat  in  de  twaalfde  regel  gefegt  is ;  daar  wy  bevat  r^X""* 
hebben,  dat  d'inbeelding  fel  ve,  met  de  denkbeelden  ,  die  daar 
in  zijn ,  niets  anders  is ,  dan  het  zakelyk  ware  lighaam  ,  uitge- 
flrekt  en  geftaltigt :  't  welk  ook  door  fich  klarely  k  blijkt ;  de- 
wijl in  geen  ander  onderwerp  alle  verfcheidenhedcn  der  even- 
ledigheden  onderfcheidelijker  vertoont  cnaangewefen  wor- 
den. Want  hoewel  een  ding  meer  of  min  wit ,  dan  't  ander ,  en 
ookd'een  klank  meer  of  min  fcherp,cn  dus  metd'andcrcn  ,  ge- 
fegt mogen  worden ,  zo  konncn  wy  echter  niet  naaukcurigly  k 
zeggen, of  fodanige  overmaat  in  een  dubbelde,  of  drievoudige, 
enz.  cvenredigheit  bellaat ,  dan  door  zekere  overecnkominge 
tot  d'uitgcftrekthcit  van  het    geftaltigc  lighaam.  Dicshal  ven  d  Carctu  fi. 
blijft  valtcnbondiïTjdatdee  vraaffftukkcn  >  die  volmaaktcliik^n*''T' 
bepaalt  zijn ,  naauwcly ks  enige  zwarigheit  begrijpen ,  dan  de  f  fropomo^ 
gene,  die 'er  bellaat  in  ^d'evenredighedender  s  ongel  ijk  heit  "7,^ 
t'ontvouwen,  en  te  verklaren  ;  en  dat  dit  alle,  in't  welk  bcltip-ï^-^^r*'*'' 
telyk  zodanige  zwarigheit  gevonden  word  ,  lichtelyk  kan  ,  en 
ook  moet  van  alle  ander  h  onderwerp  afgefcheiden ,  en  daar  na  ^'^^^'^'^ 
tot  'd'uirgcbreidheit,  en  tot  de  '^geftaltenovergevoert  wor- i  ^^rr../», 
den.  Van  welke  alleen  wy  dicshalvcn,  van  nu  af  tot  aan  de  vijf-  ^ 
entwintigfte regel ,  met  nalating  van  alle  andere  Menkinge  ^^Coi^tutiê, 
:^ullen  handden.  X  x  x  ik 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Ik  zou  hier  wel  wenfchen ,  dat  de  Lezer,  tot  de  «befighcdei"5 
van  de  b  Rekenkunfl:  en  Meetkunll  gencgcn,alhoewel  daar  in 
ongeocfFent,  dan  volgens  de  gemene  wijfe  geleert  was :  wanc 
het  gebruik  der  regelen,  die  ik  hier  geven  fal,  om  die  dingen  te 
leren ,  tot  't  welk  zy  genoechfaam  zijn ,  is  veel  gemakkelijker 
dan  in  enig  ander  geflacht  van  vraagftukken  ,  en  de  nuttigheit 
daar  af  is  zo  groot,  om  hoger  wijsheit  te  verkrijgen,  dat  ik  nie: 
fchroorae  te  leggen,  dat  dit  deel  des  onderwijsmiddels  niet  om 
de  Wiskundige  werkftukken  is  gevonden ,  maar  eerder  dat 
men  defe  byna  alleenlijk  moet  leren  om  die  t'oeffenen.  Ik  fal 
van  defekunften  niets  onderftellcn,  dan  mifichien  enige  din- 
gen, die  door  fich  bekent  zijn,  en  aan  yder  voorkomen.  Doch 
de  kennis  hier  af,  gelijk  men  haar  gemenelijk  van  anderen 
heeft ,  word  echter ,  fchoon  zy  door  geen  openbare  dolingen 
verdorven  is,  door  veel  dwarflcheen  qualijk  bevatte  begin- 
iclen  verduiflert ,  die  wy  in  't  volgende  Tullen  trachten  te  ver- 
beteren. 

By  uitgeftrektheit  verftaan  wy  al  'tgeen,  't  welklangte, 
breette  en  diepte  heeft,  fondcr  t'onderfoeken  ofhet  een  waar 
Jighaam,  of  alleenlijk  ruimte  is.  Hier  toe  fchijnt  men  geen  bre- 
der verklaring  te  behoeven;  dewijl'er  van  onfe  inbeelding 
niets  lichtelijkcr  word  begrepen.  Maar  om  dat  de  Geletterde 
echter  dikwijls  zo  fcherpfinnige  onderfchcidingen  gebruiken  ^ 
dat  zy  het  naturelijk  licht  verdrijven,  en  duifterheden  vinden, 
felfs  in  die  dingen,  die  by  de  boeren  felven  noit  onbekent  zijn  , 
zo  moet  men  hieraan  hen  berichten  ,  dat  men  hier  by  uitge- 
flrcktheit  niet  iets  aanwijft  ,  dat  onderfchciden ,  en  van  't  on>- 
dcrvvcrp  felf  afgefcheidcn  is ,  en  dat  wy  in  't  algemeen  niet  zo- 
danige Wijsbcgerigc  Wezenden  kennen,  die  warelijk  niet  on- 
der d'inbeelding  komen.  Want  fchoon  icmant  aan  fich  felf  kan 
vroed  maken,  tor  een  voorbcelt,  dat,  indien  al  't  geen,  dat  in  de 
ijatuurdcrdingcn  uitgcftrckt  is,  tot  niets  gebragt  wierd ,  dit 
echter ,  dat  de  uitgeltrektheit  fel  vc  door  fich  alleen  wefentlijk 
is,  niet  ftrijdigzou  wefcn, zo  zou  hy  niet  het  lighamelijk  denk- 
bcclt  tot  dele  bevatting,  maar  het  verftant  alleen,  qualijk  oor- 
delende, gebruiken:  't  welk  hy  felf  fal  belijden,,zo  hy  aandnch- 
telyk  op  het  beek  der  uitgeftrektheit  fel  ver  merkt,  't  welk  hy 
dan  fal  pogen  in  zijn  inbeelding  te  fchilderen  :  want  hy  fal  be- 
vinden dat  hy  't  bevat ,  niet  van  alle  onderwerp  afgefcheidcn  ; 
maar  dat  hy  het  fich  gantfchelijk  anders  inbeeld  ,  dan  hy  oor- 
deelt. 


Bejliering  dei  Verflants.  5  j  r 

deelt.  Invoegen  dat  defe  afgetrokkene  Wezenden  (wat het 
verftant  ook  van  de  waarheit  der  faak  gelooft )  noit  van  d'on- 
derwerpen  afgefcheiden,  in  d'Inbeelding  gevormt  worden. 

Maar  dewijl  wy  voortaan  niets  fonder  behulp  van  d'inbeei- 
ding  fullen  werken»  20  fal  't  de  moejte  wel  waardig  zijn  dat  wy 
voorfichtiglijk  onderfcheiden  door  welke  denkbeelden  de  be- 
fondere  bctekeniflen  der  woorden  aan't  verltant  voorgeftek 
moeten  worden.  En  om  defe  oorfaak  {lellen  wy  defe  drie  vor- 
men van  rpreken  omze  t'overwegen:  'D''  mtgeflrekthett  beflaat 
plaatJ  ;  Itghaam  heeft  mtgeflrektheit ;  en  d'Hitgeflrektheit  ü  een  hg-- 
haam.  D'cerite  vertoont ,  hoe  uitgeilrektheit  voor  het  geen  , 
dat  uitgeftrekt  is  word  genomen  :  "want  ik  bevat  even  het  felf- 
dc ,  zo  als  ik  zeg,  d'^mtgeftrekth^tt  beflaat  plaats ,  dan  of  ik  zeg ,  het 
fiitgeftrekte  beflaat  plaats  :  en  echter  is  het,  om  de  twijffelachtig- 
hcit  t 'ontgaan  ,  niet  beter  dat  men  de  benaming  van  HitgeflrekS' 
gebruikt;  want  het  zou  niet  zo  onderfcheidelijk  hetgeen  , 
dat  wy  bevatten,aanwijren,namelykdat  enig  onderwerp  plaats 
beflaatjom  dat  het  uitgeftrekt  is.  lemant  zou  het  ook  alleenlijk 
dus  konnen  verklaren ,  dat  het  uitgeftrekte  een  onderwerp  is ,  '/  well^ 
plaats  beflaat'^  mctTindcYSyd'XWo^'xk  zeide,  dat  het  bezielde  plaats 
beflaat.  Defe  reden  dan  verklaart  waarom  wygefegt  hebben 
datwy  hier  eerder  van  d'mgeflrekjheit ,  dan  van  het  uitgefirekje 
fullen  handelen ,  fchoonwy  achten  dat  d'uitgeftrektheit  niet 
anders,  dan  het  uitgeftrekte,  bevat  moet  worden.  Laat  ons  nu 
tot  defe  woorden  voortgaan,  het  Itghaam  heeft  mtgeflrekthen ,  daar 
wy  verftaan,  dat  d'uitgeftrektheit  iets  anders,  dan  lighaam, 
betekent.  Wy  vormen  echter  niet  in  onfe  inbeelding  twee  on- 
derfcheidene  denkbeelden,  't  een  van 't  lighaam  ,  en 'tander 
van  d'uitgeftrektheit  \  maar  alleenlijk  een  enige  van  't  uitge- 
ftrekt lighaam.  Dit  is,  zo  veel  de  zaak  aangaat,  niet  anders,  dan 
of  ik  zeide,  het  lighaam  is  uitgeflrekt^  of  beter  het  uitgeftrekte  ts  uttge- 
jirekj  ;  't  welk  bcfondcr  in  die  Wcfenden  is,  dewelke  alleenlijk 
in  een  ander  zijn, en  noit  fonder  onderwerp  bevat  konnen  wor- 
den. Doch  in  de  genen  is  't  anders  geftelt ,  die  zakelijk  van  't 
Onderwerp  onderfcheiden  zijn.  Want  indien  ik,  tot  een  voor- 
beelt, zeide:  ^l^  iet  er  heeft  rijkdommen^  zo  is  Pieters  denkbceltgant- 
fchclijk  van  dut  der  rijkdommen  a  verfcheiden.  Desgelijks,  in-  a7),WA. 
dien  ik  zeide,  PuhIus  is  njk^j  zo  zou  ik  my  gantfchelijk  iets  anders 
inbeelden,  dan  of  ik  zeide, n^k^is  nji^.  Veie  defe  verfcheiden- 
hcit  niet  ondcrfchcidcndc,  waanen  t'onrccht  dat  uitgeftrekt-  b^.vr/«/;o, 
Xxx  z  heit 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5  3  2  K  E  G  U  L  E'ï^   var^  de 

lilpI'naZoM'it  iets  begrijpt ,  *t  welk  van  ^'t  uitgeftrekte  ^  oiidciTcheidcn 
'isi  gelijk  Paul  LIS  rijkdommen  iets  anders  zijn,  dan  Paulus.  Ein- 
dilMurr^^^h'^^  indien  men  zegt  dat  d'mtgeflrekthéit  geen  <=hghaami$,  zo 
*  word  de  ^benaming  van  uitgeftrektheit  veel  anders,  dan  hier 
tjdtayup.'  tevoren,  genomen:  en  in  defe  betekenis  komt  daar  mee  geca 
iEnHnn.iio.  *befonder  denkbeelt  overeen  j  maar  defe  gehele  ^  uitfpraak 
^imcUuim  word  van  s't zuiver  vcrltant  volkomen  gemaakt,  dat  alleen 
]Tn:uim   ^vermogen  heeft  van  dusdanige  i  afgetrokkene  wefenden  te 
^En•.aal.  fcheiden.  Ditgecftaan  vele  menfchcn  gclegentheit  van  tedo- 
Icn,  die,  niet  bemerkende  dat  d'uitgellrektheit,  dus  genomen, 
niet  van  d'inbeclding  begrepen  kan  worden,haar  door  een  waar 
denkbeelt  aan  fïch  vertonen.  En  dewijl  dusdanig  denkbeelt 
nootfakelijk  de  bevatting  van  lighaam  influit,zo  worden  zy,als 
zy  feggen  dat  d'uitgeftrcktheit,  dus  bevat,  geen  lighaam  is,on- 
verfichtigly  k  hier  in  bedraait ,  dat  een  [elfde  dmg  te  geltjk^lighaam  en 
geen  Ito  haam  is.  't  Is  ook  vangroot  belang  ,  dat  men  d'uitfpraak 
onderfchcid,  in  dewelke  dusdanige  namen,  mgeftrektheitygejial' 
te^ getal,  vlalite,  lijn, punt,  eenheit ,  en  diergelijke,  fuik  een  onder- 
fchcidene  betekenis  hebben,  dat  zy  iets  buiten  fluiten  van't 
welk  zy  warelijk  niet  onder  fcheiden  zijn  :  gelijk  dan  ,  als  men 
fegt ,  d'mtgejlrektheit ,  of  degeftalte  tsgeen  ligha/im  ,  het  getal  ts  niet  da 
getelde  faak,,  de  vlakje  ts  hst  mterfte  van  't  lighaam ,  de  lijn  dat  van  de 
vlakte,  het  punt  dat  van  de  lijn,d'eenhett  is  geen  Groothcit,tm.  alle  wel- 
ke en  diergelijke  voorftellingen  gantfchelyk,als  of  fy  waar  wa- 
ren, uit  d'inbeeldinggeweert  moet  worden;  en  dieshal  ven  ful- 
len  wy  in't  volgende  niet  daar  afhandelen.  Ook  fbaat  naarfbig- 
lijk  aan  te  merken  ,  dat  wy  in  alle  d'anderc  voorftellingen  ,  in 
dewelke  defe  namen  zijn, hoewel  zy  de  felfde  betekenis  behou- 
denden op  een  fclfde  wijfe  van  d'onderwcrpen  afgetrokken  gc- 
iegt  worden,  zy  echter  niets  uitfluiten  of  ontkennen,  waar  vai-i 
zy  niet  fakelyk  ondcrfcheiden  zijn  ,  het  behulp  der  inbeelding 
mogen  en  moeten  gebruiken,  om  dat  dan,  hoewel  het  verflanc 
alleen  befliptclyk  op  het  geen  merkt,  'twelk  methetwoord 
word  aangewefen  ,  zo  echter  d'inbeclding  het  waar  denkbeelt 
van  de  faak  moet  verdichten,  op  dat  het  felfde  verllant ,  als  dc 
faak  fulx  vereifl:,fich  tot  des  felfs  andere  voorwaarden,  niet  met 
dc  benaming  uitgedrukt,  fou  konnen'keren,  en  niet  oordeelen 
dat  zy  onvoorfichtiglijk  uitgefloten  waren:  gelyk  wy,  zo  men 
na  een  getal  vraagt,  ons  enig  onderwerp,  door  veele  eenheden 
meetbaar,  inbeelden  j  cnhoewel  hctvcrfl:ant  nu  op  des  felfs 

menigte 


I)  S'upponerf, 


Bepering  des  Verflants.  yjj 
menigte  alleen  gemcrk  neemt ,  7,0  lullen  wy  echter  wel  tocfien 
dat  het  danr  na  hier  uit  niet  iets  belluit ,  in  't  welk  de  ^  getelde , 
faak''ondcrftek  word  van  onfc  ^  bevatting  uitgellotcn  gewecll 
te  hebben  :  gelyk  degene  doen, die  wonderlijke  ^  verborgent- 
heden,  en  loutere  beulelingen  den  getallen  toeèigencn,aan  de-  ^\tjltlrli 
welke  zy  zekerlyk  niet  zo  groot  geloof  fouden  geven ,  zo  zy 
niet  bevatten ,  dat  het  getal  van  de  getelde  dingen  onderfchei- 
den  is.  Desgclyks,  als  wy  van  de « geftalte  handelen,  zo  laat  ons vi.Hr». 
ügten  dat  wy  van  een^  uitgeftrekt  onderwerp  handelen, alleen-  ^  ^^^^^[^^i^rn 
lyk  op  defe  wijle  bevat ,  dat  hets  geflaltigt  is.  Indien  wy  van  ^V^^rlm»^ 
^  't  lighaam  fpreken ,  zo  laat  ons  denken  dat  Vv^y  van  het  Telfde ,  'Yj'""* 
als  ^  langjbreet  en  diep  handelen.Tndien  wy  van  de  '^vlakte  han-  'iJnm^' 
delen,  zo  laat  ons  de  felfde  als  lanc;  en  breet  bevatten,  de  diepte  f 
overüaande,  maar  niet  ontkennende.  Indien  van  een  i  lijn,  alsi^/«*4* 
alleenlyk  m  lang.  Indien  van  het  punt ,  het  felFde,  al  het  ander  ""Jl'"^*' 
achterlatende,  behal  ven  dat  het  een  "  wefcnd  is.   En  hoewel  ik  o  oXcer^, 
alle  defe  dingen  hier  dus  bredelyk  oafleide,  zo  zijn  echter  de'' n'^'"""* 
V  vernuften  der  menichen  in  diervoegen  'i  vooringenomen,  dat 
ik  vrees  dat  noch  feer  weinige  in  dele  faak  van  alle  gevaar  van 
te  dooien  veilig  genoech  fullen  wefen,  en  dat  zy,  de  verklaring 
van  mijn  meening  al  te  kort  in  een  lange  reden  fullen  vinden. 
Want  de  '  Rekenkundige  en  Meetkundige  kunilen  felve,r.^r/a4m/i 
hoewel  de  fekerfte  van  allen,  bedriegen  echter  ons  hier.  Want  ' 
wat  ^Rekenaar  is 'er,  dicniet  acht  dat  zijn  getallen,  nietaUsZ^ÏC* 
leenlijkdoor 't  verftant  van  alle  Onderwerp  afgetrokken  zijn, 
maar  ook  door  inbeelding  warelyk  daar  van  ondcrfcheiden 
moeten  worden  ?  Welk  Meetkundige  is  'er,  die  niet  de  klaar- 
blijkely  kheit  van  zijn  voorwerp  door  ftrijdige  bcginfelen  ver- 
wart, terwijl  hy  oordeelt  dat  de  lijnen  geen  bVeetheit,.  eii 
de  vlakte  geen  diepte  hebben,  dewelke  hy  echter  daar  na 
d'een  uit  d'andcren  te  zamen  zet,  zonder  te  bemerken  dat 
de  lijn,  uit  welks  vloejing  hy  bevat  dat  de  vlakte  gemaakt 
word,  een  waar  lighaam  is,  en  dat  de  gene  die  breette  derft, 
niets  is,  dan  een  wijfe  van  lighaam  ,  enz.  Maar  om  in  d'optel- 
ling  vandefe  dingen  niet  langer  te  blijven  j  zo  fal  men  korter 
konnen  verklaren,  op  welke  wijfe  wy  onderflellen  ,  dat  ons 
voorwerp  bevat  moet  worden,  om  daaruit  feer  gemakkelyk 
te  betogen  wat  waarheit  in  de  Rckenkunllige  en  Meetkunlli- 
ge  kunilen  is. 

Wy  zijn  hier  daii  omtrent  het  uitgcftrekt  voorwerp  befieh> 
Xxx  5  foiider 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


^34  R  E  G  U  L  E  N  i^/?;^^^' 

zonder  gantfchelyk  daar  in  iets  anders  aan  te  merken,dati  d'uit- 
gcftrektheit  fel ve,  en  met  ons  voordachtclyk  van  debenaming 
van  hoegrootheitt'onthoudeni  om  dat  fommige  Wijsbegerige 
20  fcherpfinnig  zijn  ,  dat  zy  haar  ook  van  d'uitgeflrektheit  on- 
derfcheiden  hebben.  Maar  wy  onderftellen  dat  alle  Vraagftuk- 
ken  zo  verre  gebracht  zijn ,  dat  'er  niets  anders  gefocht  word , 
dan  zekere  uitgeftrektheit  hier  uit  te  kennen  ,  dat  zy  met  enige 
andere  bekende  uitgeftrektheit  word  vergeleken.  Want  de- 
wijl wy  hier  geen  kennis  van  enig  nieu  wefend  verwachten; 
maaralleenlykd'evcnredigheden  ,  hoe  zeer  ook  mgewikkelt , 
daartoe  willen  brengen  ,  dat  het  geen,  *t  welk  onbekent  is , 
met  iets  ,  di\t  bekent  is ,  gclyk  gevonden  word ,  zo  is  het  zeker 
dat  alle  ondcrfchcidenheden  van  evenredigheden  ,  de  welke  in 
andere  onderwerpen  zijn  ,  ook  tuflchcn  twee ,  of  meer  uitge- 
llrekthedcn  gevonden  konnen  wordenjen  dieshalven  is  tot  ons 
oogmerk  gcnocch,  dat  wyin  d'uitgeftrektlieit  felve  alle  die 
dingen  aanmerken,  dewelke  tot  de  onderfcheidcnheden  der 
evenredigheden  te  verklaren  dienftig  konnen  wefen,  van  de 
welke  niet  meer  dan  drie  voorkomen  j  te  weten  d' Afmeeting , 
Eenheit  en  GeÜaltc.  ... 

By  afmeeting  verftaan  wy  niet  anders ,  dan  de  wijfe  en  mid- 
del,volgens  de  welke  men  aanmerkt, dat  enig  onderwerp  meet- 
baar is :  invoegen  dat  niet  alleenlyk  de  langte  ,  en  breette  en 
diepte  afmetingen  des  lighaams  zijn;  maar  dat  de  zwaarheit  ook 
een  afmeting  is,  en  andere  diergelijke  oneindige  dingen,  Want 
de  deel  ing  fel  vc  in  vele  gelijke  delen  ,  het  zy  dat  zy  zakelyk  is , 
of  alleenlyk  vcrftandclyk  ,  iseigentlyk  afmeting,  volgens  de 
welkewyde  dingen  tellen  ;  cn  die  wijfe,  de  welke  het  getal 
maakt ,  word  eigentlijk  gcfegt  een  zoort  van  afmeting  te  we- 
fen j  fchoon'cr  enige  verfchcidenheit  in  de  betekenis  van  de 
naam  is:  want  indien  wy  de  delen  in  ordening  tot  het  geheel 
aanmerken  ,  zo  zegt  men  dat  wy  tellen ,  in  tegendeel ,  indien 
wy't geheel,  als  in  delen  verfpreid  aanfchouwen,  zonieten 
wy't.  Tot  een  voorbcelt,  wy  meten  d^eewen  met  jaren,dagen, 
uren  en  ogenblikken  ;  maar  indien  wy  d'ogenblikken  ,  uren , 
dagen  en  jaren  meten,  zo  fullen  wy  eindeiyk  d'ecuwen  vol 
niaken. 

Uit  defc dingen  blijkt  dat'er  in  een  felFde  onderwerp  oneindi- 
ge verfcheidcne  afmetingen  konnen  wefen,  en  dat  zy  gantfche- 
lyk niets  by  d'afgemetcne  dingen  by  voegen  ,  maar  op  de  felf- 


Be/ïiering  des  Verjiants.  5-  j  ^ 

de  wijfc  verftaan  worden  ,  'c  zy  dat  zy  een  zakelijke  grontvcft 
in  d'onderwerpen  felve  hebben,of  naar  believen  van  onfe  gecfl 
bedacht  zijn.  Wantde  zwaarheit  des  ligbaams ,  ofde  fnelheit 
der  beweging,  ofde  deling  vaneen  eeuw  in  jaren  en  dagen  is 
iets  zakely  ks  3  doch  niet  de  deling  van  een  dag  in  uren  en  ogen- 
blikken,enz.  Alle  welke  dingen  echter  op  een  felfde  wijfe  zijn, 
20  men  hen  allcenlyk  onder  de  reden  van  afmeting  aanmerkt , 
gelyk  men  hier ,  en  in  de  dingen,  die  tot  de  Wiskunft  behoren, 
doen  moet :  want  't  onderfoekcn  of  hun  grontveft  zakely  k  is , 
behoort  meer  tot  de  genen ,  die  in  de  Natuurkunde  bcfich  zijn. 

D'aanmerking  van  defe  zaak  brengt  aan  de  Mectkunft  groot 
licht:  omdatby  na  alle  de  drie  z^oorten  van  hoegrootheit,  dc 
lijn ,  de  vlakte  ,  en't  lighaam  qualyk  begrijpen :  want  wy  heb- 
ben alreê  te  voren  aangemerkt,  dat  de  lijn  en  vlakte  niet ,  als 
warclyk  van  't  lighaam  of  van  malkander  vcrfcheiden  onder  de 
bevatting  komen  :  maar  indien  zy  enkelyk  als  door 't  verltant 
afgetrokken  aangemerkt  worden  ,  zo  zijn  zy  niet  meer  zoorten 
van  hoegrootheit ,  als  een  Mer  en  levende  verfcheide  zoorten  der 
felfilandigheit  in  de  menfchzijn.  En  men  heeft  in'tvoorby 
gaan  aan  te  merken ,  dat  de  drie  afmetingen  der  lighamcn,lang.- 
te,  breette  en  diepte ,  alleen  met  de  naam ,  van  malkander  ver- 
fchillen.  Want  daar  is  niets,  't  welk  belet ,  dat  men  in  enig  ge- 
o-even  vaft  lighaam  die  uitgcftrektheit ,  de  welke  men  begeert, 
tot  langte  verkieft,  een  ander  tot  breette ,  enz.  En  hoewel  defe 
drie  alleenlyk  in  alle  uitgellrekte  faak,als  enkelyk  uitgcllrekt, 
een  zakelijke  grontveft  hebben ,  zo  aanfchouwen  wy  hen  ech- 
ter hier  niet  meer,  dan  andere  oneindige,  de  welke  of  van't  ver- 
ftant  verdicht  worden ,  of  in  andere  dmgcn  een  grontveft  heb- 
ben. Gelijk  indien  wy  ccndrichock  volmaaktelyk  willen  af- 
meeten  ,  zo  moet  men ,  ten  opGcht  van  de  zaak  ,  drie  dingen 
kennen  ,  te  weten  drie  zijden  ,  of  twee  zijden  ,  en  een  hoek  ,  of 
twee  hoeken ,  en  d'inhout,  enz.  gelyk  in  een  ongcfchikte  vier- 
hoek vijf,  in  een  viergrondig  lighaam  zes,  enz.  die  alle  afmetin- 
gen genoemt  konnen  worden.  Maar  om  hier  die  te  verkiefen , 
door  de  welke  onfe  ^  inbeelding  meell  word  geholpen,  zo  moe-»^'**2'«^"'«* 
ten  wy  noit  op  meer,  dan  op  een  of  twee, in  onfe  inbeelding  ge- 
fchildert,  te  gelyk  merken,  fchoonwy  verftaandat 'cr  ui  de 
^  voorftcUing ,  in  de  welke  wy  befig  zijn  ,  enige  anderen  zijn  ; ^^^H^ti^, 
wanttot  de  kunft  behoort, hen  in  zeer  veel  t'onderlcheiden5op 
dat  wy,  hoewel  opzeer  weinig  te  gelyk, echter  op  alle,d'een  na 
d'andere,  zouden  merken..  « D'een- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


53^  R  E  G  U  L  E  N  -r/ï/^  //^ 

a  voiM,       *  D'ecniieit  is  die  gemene  natuur ,  de  welke ,  gelyk  wy  hier 
voor  gcfegt  hebben ,  gelijkelyk  aan  die  alle,  de  welke  te  zamen 
vergeleken  worden ,  deelachtig  moet  wefen.  En  indien  men 
b  ^w^yjio.   j^^j^j.  j^jg^  alreê  enigfins,  in 't  Vraagftuk  bepaalt  heeft ,  zo  mo- 
dtiily""  S^^"^      »  ""^       plaats  ,  een  uit  de   grootheden  ,  die  alreé  ge- 
geven zijn  ,  of  enige  andere  nemen  ;  en  zy  fal  een  gemene  maat 
té^J"""^'''  van  alle  d'andere  zijn.  Wy  verftaan  ook  datdaarin  zo  vceH  af- 
eextrena.  mctingcn  zijn,  als  in^  d'uitterftefclve,dietc  famen  vergeleken 
moeten  worden  :  en  wy  zullen  haar  bevatten  of  fenkclyk  als 
^^EKunCum  g -^^^  uitgcft  rckt ,  iRCt  haar  van  al't  ander  af  te  trekken  ;  en  dan 
h(jr'orrrtrx,  fal  Zy  het  fclfdc  zijn  als  een  punt  der  Mcetkundigen,  als  zy  uit 
ifiHXM,         ^^^^^  i  vioejing  een  lijn  cc  zamen  zetten ;  of  als  zekere  lijn  , 
of  als  zeker  vierkant. 

Wat  de  gcftalten  aangaat :  hier  voren  is  alreê  getoont ,  hoe 
men  door  hen  alleen  de  denkbeelden  aller  dingen  kan  verdich- 
ten ;  en  nu  heeft  men  in  defc  plaats  noch  te  vermanen ,  dat  wy 
uit  hen  ontellijke  verfchcidenc  foorten  hieralleenlyk  degene 
zullen  gebruiken,door  de  welke  feer  lichtelyk  alle  onderfchei- 
denheden  der  hebbelijkheden ,  of  evenredigheden  uitgedrukt 
worden.  En  daar  zijn  niet  meer  dan  twee  geflachten  van  din- 
gen ,  die  men  te  zamen  vergelijkt ,  de  Menigten  ,  en  de  Groot- 
heden. Wy  hebben  ook  twee  geflachten  van  geftaltcn,  om  hen 
aan  onfe  bevatting  voor  te  Hellen.  Want ,  tot  een  voorbeelt , 
N^ril'?*'  de^Itippen  ,.  door  de  welke  de  driehoek  aangewefen 
(Hu""'^*'  .      .     word,  of  de  boom, 

Soofj,  Doehter^  enz.  die  eniggcflacht  verklaart,zijnge{lalten, 
tnMHititü.  om dc  Menigte  te  vertonen.  Maar  degcftalten,  die n  ver- 
ucutinut.  knocht  en  "ongedcclt  zijn,  gclyk  a,  n  enz.  verklaren  de 
oi..d;v,}x.  Grootheden. 

Om  nu  te  verklaren  welke  uit  hen  allcwy  hier  fullen  ge- 
bruiken ,  zo  moet  men  weten  dat  alle  de  hcbbelykheden  ,  die 
tuflchcn  wefcndcn  van  een  fclfde  geflacht  konnen  zijn,  tot 
twee  hooftdeclcn  gebracht  moeten  worden  »  te  weten  tot  Or- 
dening, of  tot  Maat.  Wijders  moet  men  weten  ,  dat 'er  niet 
weinig  naarlligheit  vcreifcht  is  in  d'Ordening  uit  te  vinden  ^ 
gelyk  mcndoorgaans  in defe onderwijsmiddel  ziet,  dicbyna 
niets  anders  onderwijil :  doch  dat  in  d'or  Jening  te  kennen  ,  na 


Be  ft  lering  des  Ver fi mts. 
dat  men  haar  gevonden  heeft ,  gantfchely k  geen  zwarigheit  is 
begrepen;  niaar  dat  wy ,  volgens  dc  zevende  regel ,  de  befon- 
dere  gefchikte  delen  lichtelyk  met  de  geeft  konnen  deurlopen, 
om  dat  in  dit  gedacht  van  hebbelijkheden't  een  tot't  ander,  uit 
fich  alleen,  toegepaft  word ,  zondcrbemiddeling  van  een  dar- 
de, gelyk  in  de  getallen  gcfcheid,  van  welker  verklaring  wy 
dieshalven  hier  alleenlyk  handelen.  Wantik  erken  welke  or- 
dening tuftchen  A  B  is ,  zonder  op  enige  andere  te  merken,  als 
op  beide  de  uitterften:  maar  ik  weet  niet  wat  evcnrcdigheit 
van  grootheit  tuflchen  twee  en  drie  is,  zonder  zeker  darde 
aan  te  merken ,  te  weten  d'cenheit ,  die  de  gemene  maat  van 
beide  is. 

Men  moet  ook  weten  ,  dat  alle  de  verknochte  hocgroothe- 
den,  door  middel  van  de  aangcnomeeenheit,  fomtijts  totde 
veelheitgebnigt  konnen  worden ,  indien  niet  altijt ,  ten  min-  ^  ^ 
ften  tpn  delen  ;  en  dat  de « vcclhcit  der  eenheden  daar  na  in  zo-  ^  *^^*  *♦ 
danige  ^  ordening  gcfchikt  kan  worden  ,  dat  de  zwangheit ,  die 
tot  de  ^kennis  van  de  maat  behoort ,  eindelyk  van  dc^  belchou- 
wing  van  d'ordening  alleen  afliangt,  en  in  defec  voortgang  het  Ti'/iTcfF'o, 
grootfte  behulp  van  de  kunft  is.  Vih^Uni^* 

Eindelyk  heeft  men  te  weten  dat  uit  ^'afmetingen  vande^f. 
s  verknochte  grootheit  gene  klarelijkcr  bevat  word ,  dan  de 
J»langtecn  ibreette,  en  dat  men  niet  in  een  felfde  '^geftulteop  h 
meer  te  gelijk  heeft  te  merken  ,  om  twee  verfcheidene  te  ver-  IcF^ör!" 
gelijkenjom  dat  het  tot  de  kunft  behoort,  hen,  zo  wy  meer  dan 
twee  tegelykmet  malkander  hebben  te  vergelijken  achter- 
volgens te  deurlopen,en  alleenlyk  op  twee  te  gelyk  te  merken. 

Als  men  defe  dingen  aangemerkt  heeft,  zo  kan  men  lichtelyk 
befluiten,  dat  men  hier  de  voorftellingen  niet  minder  van  dc 
geftalten ,  van  de  welke  de  Mectkundigen  handelen ,  moet  af- 
trekken, zo  daarafgehandclt  word ,  dan  van  alle  andere  ftof- 
fe  ;  en  dat  men  tot  dit  gebruik  geen  andere  heeft  te  behouden  , 
dan  de  rechtlijnige  en  rechthoekige  vlakten,  of  de  regte  lijnen, 
die  wy  ook  geftalten  noemen  s  om  dat  wy  door  hen  het  onder- 
werp ons  niet  minder  uitgeftrekt  inbeelden ,  dan  door  de  vlak- 
ten ,  gelyk  hier  voren  gelegt  is,  cn  cindelykdat  men  door  dc 
fjlfde  geftalten  nudc  verknochte  grootheden ,  en  dan  ook  de 
vcelheit ,  of  het  getal  moet  vertonen  ;  en  dat  dc  menfchclijkc 
naarftigheit  niets  enkclder ,  of  eenvoudiger  kan  vinden,  om 
alle  de  vcrfcheidenhcdcn  der  hebbelijkheden  te  verklaren. 

Yyy  VYF- 


R  E  G  U  L  E  N  vmde 


VYFTIENDE  REGEL. 

*t  Is  dikmjls  ookdienjligdefe  gefldten  te  hefchr^ven^  en  voor 
d*uitterltfke  üumn  te  "vertonen ;  op  dat  door  deze  dingen 
onje  denking  lichtelijker  in  amdacht  gehouden  zot*  wor* 
den. 

MAar  hoe  zy  te  teikenen  zijn ,  op  dat ,  terwijl  zy  voor  dro- 
gen ten  toon  geftelt  worden  ,  hun  gedaanten  in  onfe  in- 
beelding gevormt  iouden  worden ,  blijkt  uit  fich  zelf.  Want 
vooreerft  ,  wy  teikenen  d'eenheit  op  drie  wijfen ,  of  als  B  vier- 
kant, zo  wy  haar  als  lang  en  breet  aanmerken,  of  als  een 

lijn,  ,  zo  wy  haar  alleenlyk  als  lang  aanfchouwen,  ofein- 

delyk  als  een  punt .  ,  zo  wy  nergens  anders  op  fien ,  dandatde 
veelheit  daar  uit  te  zamen  gefet  word.  Doch  op  welke  wijfc 
2y  ook  gefchildcrt ,  en  bevat  word ,  wy  verflaan  altijt  dat  zy 
een  onderwerp  is ,  gantfchelyk  uitgeflrekt ,  en  tot  oneindige 
afmetingen  bequaam.  Dusftellenwy  ook  de  merktekens  van 
een  voorflelling,  zo  men  op  twee  van  hun  verfcheide  groot- 
heden te  gelyk  moet  merken ,  door  een  rechthoek  voor  ogen , 
in  welks  plaats  twee  zijden  twee  voorgeftelde  grootheden  zul- 
len zijn,  op  defewijfe  O.  i  vermits  zymct  d'eenheit  famcn 
meetbaar  zijn:  of  op  defe  wijfe,  1  I  I  1  ;  of  .  .  . 
indien  zy  zamen  meetbaar  zijn  ;  j  I  [  J  dus  '  / 
en  niet  van  de  veelheit  der  eenheden  ipreekt.  Eindelyk,  in- 
dien wy  alleenlyk  op  een  van  hun  grootheden  letten  ,  zo  fchil- 
dercn  wy  haar  als  een  driehoek  ,  welks  een  zijde  de  voorgeftel- 
de  grootheit,  en  d'andere  d'eenheit  fal  wefen,  op  defe  wiy 
{^r^',  't  welk  zo  dikwijls  gefchied,  als  de  felfde  lijn  met  eni- 
ge vlakte  vergeleken  moet  worden ;  of  alle  de  langte  alleen, 

op  defe  wijfc  ,  zo  men  haar  alleenlyk  alsfamen  onmcet^ 

bare  langte  aanfchoLit  i  of  op  defewijfe.  .  ,  ,  indien  zy  veel- 
heit is. 


Beftiering  des  Ver Jl mts,  ^  j  9 

ZESTIENDE  REGEL. 


^eter  dat  men  de  dingen  ,  die  niet  de  tegenwoordige  ^  opmerking « -^'f"»^»». 
des  ^geefts  vereijjchen^fchoon  zj  tot  het  ^hejlait  motfakelyk  z>ijn,  ^ 
met  zeer  korte  ^  tekenen ,  dm  met  gehele  ^  gehalten ,  amwijjl'^  d 
^vmt  dus  kan  de  ^geheugenis  niet  bedrogen  worden  5  en  onder- 
injjchen  Tiwdde  "  denking  ook  niet  afgckeert  vandefedi?igente^^'"^'''""' 
behouden ,  terwijl     befich  is  met  andere  ^  af  te  leiden,         ^»  Dcduccre, 

VOorts,  dewijl  wy  gefcgt  hebben,  dat'er  uit  ontellijke  iaf-i  ö/W-yr»- 
metingen,  die  in  onfc  'inbeelding  gefchildert  konnenk%^^in.-t- 
vvorden  ,  niet  meer  dan  twee  verfchciden  ineen  en  de  felfde""- 
|infieningofderogen  ,  of  des  geefts  aan  te  fchouwen  zijn  ,  zo'^""*'"^' 
is't  de  moeite  waardig  alle  d'andere  in  dier  voegen  te  behou- 
den, datzy,  alsdezaak  vereifcht,  lichtelyk  voorkomen  ,  tot 
welk  einde ,  de   geheugenis  door  de  natuur  fchijnt  ingeftelt  te  '^^"">^'** 
wefen.  Maar  dewijl  dele  geheugenis  lichtelyk  kan  miHen  ,  en 
opdatwy  niet  gedwongen  zouden  worden  enig  deel  van  onfe 
opmerking  te  befteden  ui  de  felfde  te  vernieuwen ,  terwijl  wy 
met  andere  denkingen  befich  zijn,  zo  heeftde  kunil  zeerbe- 
quamelyk  het  gebruik  van  fchrijven  gevonden :  en  wy,op  defc 
hulp  vertrouwende,zullen  hier  gantlchelyk  niet  aan  de  geheu- 
genis bevelen ,  maar  d'inbeelding  vry  en  onbelemmert ,  en  ge- 
heel voorde  tegenwoordige  denkbeelden  behoudende ,  alles , 
datwy  t'onthoudcn  hebben,  op't  papier  fchilderen ;  en  die 
door  zeer  korte  merktekens;  opdatwy,  volgens  de  negende 
regel,  yderin't  befonder  onderfcheidelyk  aangefchout  heb- 
bende ,  alles ,  volgens  d'elfde  regel ,  met  een  zeer  gefwinde  be- 
weging van  denking,  zouden  konnen  deurlopen ,  en  zeer  ve- 
le dingen  te  gelyk  infien. 

Al  't  geen  dan  ,  dat  men  als  enig  en  alleen  tot  d'oplofling  van 
zwarigheit  ü\\  moeten  aanfchouwen ,  zullen  wy  met  een  enig 
merk  ,  dat  men  naar  believen  kan  verdichten,  aanwijfen.  Maar 
wy  zullen,  om  de  gemakkelijkheit,  de  letteren^^c ,  enz.  tot 
d'uitdrukking  der  grootheden,  die  alreê  bekent  zijn,en  A  B  C, 
en.  rot  d'uitdrukking  der  grootheden  ,  die  onbekenc  zijn  ,  ge- 
bruiken ;  voorde  welke  wy  dikwijls  de  getalletters  2  :>  4  enz. 
lullen  zetten.,  om  hun  veelheit  te  verklaren.  En  ook  tot  het 
getal  der  betrekkingen  te  voegen,  dewelke  daar  in  verdaan 

Yyy  1  zullen 


540  K  E  G  \J  L  E'ï^  'va^J  de 

zullen  moeten  worden  :  in  voegen  dat,  zoika  ?  rchnjf ,  dit 
het  fclfde  is ,  als  of  ik  zeide  ,  het  dubbelt  van  de  grootheit,  dooi- 
de lettere  aangetekent ,  die  drie  betrekkingen  begrijpt.  Door 
defc  naarftigheit  zullen  wy  nietalleenlyk  een  verkortmgvan 
veel  woorden  maken ;  maar ,  dat  het  voornaamfte  is ,  de  merk- 
teken, zo  zuiver  en  bloot  vertonen ,  dat,  fchoon men  mets na- 
laat,dat  nut  is,men  echter  daar  in  niets  fal  vinden,  't  welk  over- 
tollig is ,  en  dat  te  vergeefs  de  bequaamheit  van  t  vernuft  ül 
innemen,  als  men  veel  tegelyk  met  de  geeft  fal  moeten  be- 

^^*En"op  dat  alle  defe  dingen  te  klarelijker  verftaan  zouden 
worden  ,  zo  ftaat  aan  te  merken  ,  dat  de  Rekenaars  gewent  zijn 
d'enkelde  grootheden  door  vele  eenheden ,  ofdoor  enig  getal 
aantewijfen:  maar  dat  wy  hen  in  defe  plaats  niet  minder  van 
de  getallen  fel  ve  aftrekken,dan  wy  hun  een  weinig  te  voren  van 
de  Meetkundige  geftalten ,  of  van  alle  andere  dingen  afgetrok- 
ken hebben :  't  welk  wy  doen ,  zo  om  de  walging  van  een  lange 
en  overtollige  rekening  te  mijden  ,  als  voornamelyk  op  dat  de 
delen  van 't  onderwerp,  die  tot  de  natuur  der  zwarighei.t  be- 
horen, altijtonderfcheiden  zouden  blijven,  en  met  in  onnut- 
te getallen  bedraait  worden :  gelyk,  indien  men  naar  de  gront 
van  de  rechthoekige  driehoek  zoekt ,  welks  gegevcne  zijden  9 
en  1 2  zijn ,  de  Rekenaar  fal  zeggen  dat  zy  ^  225 ,  of  1 5  is.  Maar 
wy  zullen,  in  plaats  van  9  en  1 24  en  Aftellen,  en  bevinden  dat 
de  grontYT »  4-1 » ;  en  die  twee  delen  4  s  ^  ^  >  die  in't  getal  ver- 
wart zijn ,  zullen  onderfchcidcn  blijven. 

Men  heeft  ook  aan  te  merken ,  dat  men  by  getal  van  betrek- 
kingen verftaan  moet  die  evenredigheden ,  die  in  een  gedurige 
reeks  malkander  volgen ,  de  welke  andere  in  de  gemene  Stel- 
kunil  door  veel  afmetingen  en  geftaken  pogen  uit  te  drukken; 
a'R-t'A^.    en  van  de  welke  zy  d'eerfte '  Wortel ,  de  tweede Vierkant,  de 
b^^«.<ir4.  jjarde  ^Teerling,  de  vierde '^Vierkants  vierkant,  enz.  noe- 
« iHi,uu     men ;  en  ik  beken ,  dat  ik  lange  tijt  door  defc  namen  ben  be- 
cj^;^Wm.  j         geweeft.  Want  my  docht  dateer ,  na  de  Mij  n  ,  en  na  het 
,unej.     Vierkant  niets  klarelijker  aan  mijn  f inbeelding  voorgeftelt 
VF:^r;r  kon  worden,  dan  de  Teerling,  end'anderc  ggeftalten,  naar 
ïis,m,t,iu-       h  gelijkenis  van  defe  verdicht;  en  ik'lofte,  door  hunbe- 
ti\/wr,.    hulp  niet  weinig  zwarigheden  op.  Maar  eindelyk  heb  ik  ,  na 
vele  ondervindingen,  bevonden  dat  ik  door  deie  middel  van 
bevatten  noit  iets  had  ge vonden,'t  welk  ik  met  fonder  hen  veel 

Uch- 


Beft  ter  ïng  des  Verft mtu  J41 
lichtelijker  en  onderfcheidelijker  zou  hebben  konnen  kennen: 
en  dat  men  zodanige  namen  gantfchely  k  moeft  verwerpen ,  op 
datzyde  ^  bevatting  niet  zouden  verwarren:  want  defelfdea  fö«rf/>t»* 
^grootheit,  hoewel  zy  ^Teerling,  of  Vierkants  vierkant  ge- Jj/'^'*-""** 
noemt  word,  moet  echter  noit  anders ,  volgens  de  voorgaan- cc«tw. 
deregel,  dan  een  lijn  ,  of  vlakte  aan  d'inbeelding  voorgeftelt 
worden.  Men  heeft  dieshalven  voornamelijk  aan  te  merken , 
dat  de  vierkant  wortel ,  de  teerling ,  enz.  niets  anders  zijn  ,dau 
verknochte  evenredige  grootheden ,  voorde  welke  menon- 
derftelt,  dat  altijtdeaangenomeneeenheit,  van  de  welke  wy 
hier  voren  alreê  gefproken  hebben ,  geftelt :  tot  welke  eenheit 
d'eerfte  evenredige  grootheit  onmiddelyk  ,  en  door  de  betrek- 
king alleen  toegcpari  word  \  maar  de  tweede  door  middel  van 
d'eerfte,  en  dieshalven  door  twee  betrekkingen :  de  darde  door 
middel  van  d'eerfte  cn  tweede,  en  door  drie  bctrekkingen,enz. 
Wy  zullen  dan  voortaan  die  grootheit ,  de.  welke  in  de  Stelre- 
gel Wortel  genoemt  word  ,  d'eerfte  evenredige  noemen ,  en 
degene,  die  de  naam  van  Vierkant  heeft,  tweede  Evenredi- 
ge ,  en  dus  met  d'andere. 

Eindelyk  ftaat  aan  te  merken ,  dat ,  fchoon  wy  hier  van  eni- 
ge  getallen  de  merktekenen  der  zwarigheit  af  trekken, om  haar 
natuur  te  onderfoeken  ,  echter  dikwijls  gebeurt ,  dat  zy  op  een 
enkelde  wijfc  in  getallen  opgelolt  kan  worden,  dan  of  men 
haar  van  hen  had  afgetrokken.  Ditgefchied  dooreen  dubbelt 
gebruik  van  getallen,  'twclk  wy  alrêe  te  voren  aangeroert 
hebben;  te  weten  om  dat  zy  nu  d'ordening,  cn  dan  dc  maat 
verklaren.  Dieshalven ,  nadat  wy  haar ,  in  algemene  bewoor- 
dingen uitgedrukt ,  gefocht  hebben  ,  moet  men  haar  tot  de  ge- 
geven getallen  weérbrengen  ,  om  te  fien  of  zy  mi-HcJiien  enige 
enkelder  oplofling  aan  ons  zullen  verfchaffen.  Tot  een  voor- 
beelt,na  dat  wy  gcfien  hebben ,  dat  de  gront  van  een  rechthoe- 
kige driehoek  uitdezijden^en^is'VTz  +TT»  moet  men  voor  4* 
flelIenSi  ,  envoor^*i44.  dewelkezamen  gevoegt  zijn22jr^ 
welks  wortel ,  of  middel  evenredige  tuflchen  d'eenheit  cn  225* 
is  15;  daaruit  wy  bekennen  dat  de  gront  1 5  famenmeetbaar 
is  met  dc  zijden  9  en  12;  niet  in't  algemeen  hier  uit,  dathydc 
gront  van  een  rechthoekige  driehoek ,  van  de  welk  d'een  zijde 
tot  d'ander  is  gelyk  5  tot  4.  Alle  welke  dingen  wy  onderfchei- 
den ,  die  dc  klare  cn  ondcrfchcide  kennis  der  dingen  zoeken : 
maar  niet  de  Rekenaars,  die  te  vreden  zijn,  zo  de  gefochte  fom- 

Y  y  y  5  mc 


542  R  E  G  U  L  E  N  *vm  de 

me  hen  voorkomt,  fchoonzy  niet  bemerken,  hoe  zy  van  de 
gegevens  afhangen;  in't  weikalleen  echter  de  wetenfchap  ei- 
gen tl  yk  beftaat. 

Maar  in't  algemeen  heeft  men  aan  te  merken ,  dat  men  noit 
enige  van  die  dingen ,  de  welke  geen  gedurige  opmerking  ver- 
ciflchen  aan  de  geheugenis  moet  beveelen ,  zo  wy  hen  op  't  pa- 
pier konnen  nederfetten  ;  op  dat  niet  een  overtollige  herden- 
king voor  dekennis  van  het  tegenwoordige  onderwerp  enig 
deel  van  ons  vernuft  zou  wechrukken.  Men  moet  ook  een  ta- 
fel maken,  daar  in  wy  de  merktekens  van 'tvraagftuk,  gelyk 
%y  voor  d'ecrftc  maal  voorgeftelt  waren, fchrijven:  daar  na  hoe 
zy  afgetrokken  ,  en  door  welke  merken  aangewefen  worden ; 
op  dat  wy ,  na  dat  men  in  de  merken  felve  d'oploffing  gevon- 
den heeft ,  haar  lichtelyk ,  zonder  enige  behulp  van  de  geheu- 
genis ,  tot  het  bcfondcr  onderwerp ,  van't  welk  gefproken  fal 
worden ,  zouden  toepaflen :  want  daar  is  noit  iets  afgetrokken, 
dan  uit  enig  min  algemeen.  Ik  fchrijf  dan  op  defc  wijfe.  Men 
zoekt  de  gront  B  C  in  de  rechthoekige  driehoek  A  B  C ,  en  ik 
trek  de  zwarigheit  af,  om  in't  algemeen  de 
grootheit  vande  gront  uit  de  grootheit  der 
zijden  te  zoeken:  daarna  ftelik,  in  plaats 
van  A  B  ,  die  9  is ,  <i ;  voor  B  C  ,  die  ix  is,  ftel 

 ^  .  ik^  ,en  dus  metd'andere. 

12*  ^  Hier  ftaat  noch  aan  te  merken,  dat  wy  de- 
fc vier  Regelen  ook  in  het  darde  deel  van  defe  Handeling  zul- 
len gebruiken  ,  en  noch  een  weinig  bredelijker  genomen  ,  dan 
zy  hier  verklaart  zijn  ;  gelijk  in  zijn  plaats  gefegt  fal  worden. 

ZEVENTIENDE  REGEL, 

b  f  r./l'*  ^^^^  voorg^ftelde  zv^angheif  ^  regelresht  deurlopen ,  met 
«  Lxi'Jun.  ^^^y  qj^n  aftc  trekken  dat  enige  vm  hmr  merktekenen  be- 
TliUmfsti.    kent ,  en  d andere  onhekcnt  zïjn ,  en  d onderlinge  ^  afhmge^ 

lijkhek  der  hejondere  dingen  vm  malkander  door  -ware  ^  rede" 

neringen  in  ji  en. 

lE  vier  voorgaande  Regelen  hebben  aangcwcfen,  hoe 
men  de  bepaalde  zwarigheden ,  en  die  volmaaktelyk  ver- 
SHh)cii^,  flaan  zijn ,  van  de  befondercc  voorwerpen  moet  aftrekken  ,  en 
daar  toe  brcni^en ,  dat  men  daar  na  niets  anders  fockt ,  danze- 

kcre 


Be  ft  lering  des  Vcrjï^mts,  5*43 
^ere  a  grootheden  hier  uit  te  kennen  ,  dat  zy  door  dcfc ,  of  door  3  ^\uirMii* 
die  bgVootheit  totenige,  die   gegeven  zijn  ,  toegepaft  wor- b7fli)i,.«- 
den.  Maar  nu  zullen  wy  in  defe  vijf  volgende  Regelen  verkla-  f; 
ren ,  hoe  defe  zwarigheden  in  dier  voegen  zijn  onder  te  bren-  ^ 
gen ,  dat  zy ,  hoe  veel  onbekende  grootheden  in  een  d  Voor-  ^^'H^*** 
flelling  zullen  wefen,  alle  onder  malkander  gcfchikt  zullen 
worden ,  en  dat  gelijk  d'eerfle  tot « d'eenheit  fal  zijn  >  de  twee-  ^ 
deookzo  is  totd'eerfle,  de  darde  tot  de  tweede,  de  vierde  tot 
de  darde ;  en  dus  vervolgens ,  indien  'er  zo  veel  zijn ,  zullen  zy 
een  gelijke  fomme  met  zekere  bekende  grootheit  maken:  en 
dit  alles  volgens  een  zekere  ^ onderwijsmiddel ,  dat  wy  in  defe 
zullen  verfekeren ,  dat  zy ,  zonder  enige  naarlligheit ,  tot  s  en- 
kelder  merktekenen  gebragt  konnen  worden. 

Wat  de  tegenwoordige  aangaat ,  men  heeft  aan  te  merken  , 
dat  in  yder  vraagfluk  ,  't  welk  door  afleiding  geloft  moet  wor- 
den ,  zekere  effe  en  rechte  weg  is  ,  langs  de  welke  wy  zeer  ge- 
makkclyk  van  d'een  merktekenen  tot  d'anderea  konnen  over- 
gaan ;  maar  dat  alle  d'andere  zwaarder ,  en  niet  regel  recht  zijn. 
Om  dit  te  verftaan,  moet  men  aan  de  dingen ,  oie  opd'clfde 
Regel  gefcgt  zijn,  gedenken,  daar  wy  verklaart  hebben  hoeda- 
nig de  fchakelingder  voor  (tellingen  ,  is  waar  van  de  bcfondere» 
zoenen  haar  met  de  naburige  vergelijkt,  zo  zullen  wy  lichte- 
lyk  begrijpen  ,  hoe  d'ecrfte  en  lelie  op  malkander  (ien,  fchooii 
wy  tulkhen  middelige,  niet  zo  lichtclyk  van  d'uitterften  aflei- 
den.Indien  wy  nu  dand'afhangelijkheit  der  befanderc  van  mal- 
kander ,  zonder  enige  afgcbrokc  ordening  infien  ,  om  dviar  uit  h 
tc  befluitcn  hoe  de  lefte  van  d'cerile  afhangt ,  zo  zullen  wy  de 
zwaarheit  ^  regelrecht  deurlopen.  In  tegendeel,  indien  wy  hier  \Tyirta<i^ 
uitjdat  wy  kenncndat  d'eerfte  en  lede  op  zekere  wijfe  te  famen 
verknocht  zijn  ,  willen  afleiden  hoedanig  de  ^  middelllen  zijn  ^^^Mdu^ 
die  hen  te  famen  voegen, zo  fullcn  wy  een  onrechte  en  verkeer- 
de ordre  volgen.  Maar  dewijl  wy  hier  allccnlyk  omtrent '  d'in-  '  ^■-'■'tftiousi 
gewikkelde  vraag  ft  ukken  befich  zijn,  te  weten  in  de  welke  van  "'^*'''"''* 
de  bekende  muitterften  zekere  middcHlen  ineen  verwarde  or- ««  £A-mw». 
dening  gekent  moeten  worden,  zo  beilaat  alle  de  kunll  van  de- 
fe plaats  hier  in,  dat  wy  met  d'onbekenden  voor  bekenden 
n  x'onderftellen,aan  ons  een  lichte  en  rechte  weg  van  te  zoeken  «  %rw*, 
konnen  bereiden ,  felfs  in  de  zwarigheden ,  die  meeft  ingewik- 
kelt  zijn.  Daar  is  niets ,  't  welk  belet  dat  dit  niet  altijt  kan  ge- 
fchiedciii  dewijl  wy  in't  begin  van  dit  deel  onderflclt  hebben, 

dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


I 


h  Determi- 

c  Dctcrrrü' 
nati» 

d  Qradatim 

C  ütjiurfm, 


i  Suhjtru(f,C. 
ttitio. 

re* 

n  Ptrficere. 


^44.  R  E  G  U  L  E  N  -T/f^^^ 

dat  wy  kennen  dat  de  dingen  die  in  «'t  vraagftuk  onbckent 
zijn,  in  dier  voegen  van  de  bekende  afhangen,  dat  zy  gantiche- 
lykvanhen  bepaalt  zijn ,  in  voegen  dat  wy ,  zo  wy  de  dingen 
fel ve,  die  eerfl  voorkomen,  als  wy  die  <^  bepaling  kennen,  over- 
wegen,en  hcn,fchoon  onbekent,onder  de  bekenden  tellen,  om 
van  hen  «'by  trappen,  en  door  ware  ^  redeneringen  ook  alle 
'  d'andere  bekenden  ,  als  of  zy  onbekent  waren  ,f  af  te  leiden  ,  al 
hetgeen,  't welk defe  Regel onderwijft  ,  zullen  uitwerken: 
daar  afwy  de  voorbeelden  ,  gelykook  van  veel  dergener  ,  die 
wynarnaals  zullen  feggen,  tot  de  vierentwintigfte  Regel  be- 
Wareni  om  dat  zy  daar  bequamelijkcr  verklaart  fuUen  worden. 

ACHTIENDE  REGEL. 
Hier  toe  werden  alleenlijk  vier  g  werkingen  verei/cht, optelling, 
'  aftrekking,^  vermenigvuldiging  en '  verdeeling:  uit  de  welke  de 
l'    twee  leften  dikw^ls  hier  niet    bewerkt  moeten  worden ,  zo  om 
dat  men  ?7iets  te  vergeefs  zoi4  inwikkelen ,  als  m  dat  men  hen 
daar  na  lichtelijker  kan "  voltrekken, 

DE  menigte  der  Regelen  fpruit  dikwijls  uit  d'onervarent- 
heit  vandeMeefter;  en  de  dingen,  die  tot  een  enige  al- 
gemene leerregel  gebragt  konnen  worden,  zijn  niet  zo  klaar , 
indien  men  hen  in  veel  befondere  verdeelt.  Wy  zullen  dan  hier 
alle  de  werkingen,die  men  gebruiken  moet  in  de  vraagftukken 
dcurlopen,datisinenige  grootheden  van  d'andercn  af  te  lei- 
den, allcenlyk  tot  vier  Hooftdeelen brengen  ,  en  uit  hun  ver- 
klaring fal  men  bekennen  hoe  en  op  welke  wijfe  zy  genoeg  zijn. 

Namelyk  ,  indien  wy  tot  de  kennis  van  een  enige  grootheit 
geraken,  te  weten  hier  uit,  dat  wy  delen  hebben ,  uit  de  welke 
zy  te  fa  men  gcfet  word ,  zo  gefchied  dit  door  optelling.  Indien 
wy  het  geheel  kennen ,  namelyk  hier  uit ,  dat  wy  't  geheel ,  en 
d'overmaat  van  't  geheel  boven  dat  felfde  deel  hebben  \  zo  ge- 
fchied dit  door  aftrekking :  en  men  kan  niet  enige  grootheit  op 
veel  wijfc  uit  d'andercn,  voHlrektclyk  genomen,  en  in  de  wel- 
ke zy  gantfchclyk  verfchcidcn  is ,  en  in  de  welke  zy  gccnfins  is 
begrepen  ,  moet  vinden  ;  zo  is  nootfakclyk  dat  zy  door  enige 
reden  daar  toe  tocgcpaÜ  word  :  en  indien  men  defe  toepaiTing  , 
betrekking, of  hebbclijkhcit  regelrecht  fal  vervolgen, zo  moet 
mende  vermenigvuldiging,  en  zo  niet  regelrecht ,  de  verde- 
ling daar  toe  eebruiken.  _ 
^  ^  En 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

1 99  D  1 4 


Bejlkring  des  Verflmts.  ^ 
En  om  defe  dingen  klarclyk  tc  verklaren ,  xo  moet  men  we- 
ten dat  d'cenheit,van  dewelke  wy  alreê  gefproken  hebben,hier 
degronten  grontveft  van  alle  betrekkingen  is ,  en  in  de  reeks 
der  grootheden ,  die  verknochtclyk  evenredig  zijn ,  d'eerfte 
trap  bekleed,  maar  de  gegeve  grootheden  in  de  tweede  trap, 
en  de  gefochtc  in  dc  darde,vierde,en  in  d'andere  begrepen  zijn, 
indien  de  voortelling  regelrecht  is :  maar  dat ,  indien  zy  niet 
regelrecht  is ,  de  gefochte  in  de  tweede ,  en  in  d'andere  trap- 
pen tuflchen  beide,  endc  gegeve  grootheitin  deiefte  trap  is 
begrepen.  Want  indien  men  zegt,  gelyk  de  eenheit  tot  4,  of 
tot  de  gegeve  5-,  zo  ^  of  de  gegeve  tot  7  de  gefochte,  die  4^,  of 
55" is,  dan  zijn  ^en^in  de  tweede  trap,  zw^ab)  die  uit  hen 
voortgcbragt  word  ,  indcdarde.  Desgelyks,  indien  men 'er 
by  voegt,  gelyk  d'eenhcit  tot  <r,  of  tot  9,  zo  ook  4  i^,  of  :^5'toc 
degefochte^^f ,  of^^if;  dan  is  einde  vierde  trap,  en  fpriiit 
uit  twee  vermenigvuldigingen,  uit/i,  ^enc,  die  inde  twee- 
de trap  zijn,  en  dus  met  d'andere.  Desgelyks,  gclykd'een- 
heit  tot  4  of  f ,  zo  ^  of  5  tot  4» ,  of  tot  25.  Wijders,  gely  k  d 'een- 
heit  tot  <«alfo^  4  tot  of  125 ,  en  eindelyk  gelyk  i  tot 4,  alfo 
rt3tot44,  'twelk  is  óiy,  enz.  Want  de  vermenigvuldiginge 
gefchied  niet  anders ,  zo  de  felfde  grootheit  door  fich  zelf  word 
genomen,  dan  of  zy  door  een  andere,  diegantfchelyk  vcr- 
icheidenis,  vermenigvuldigt  wicrd. 

Maar  indien  men  zegt ,  gely  k  d'eenheit  tot  a. ,  of  tot  5-,  de  ge- 
geve ndeelder^,  alfo  de  gefochte/^  of  7  tot4^,  of  ^5-,  gegeven 
om  tc  delen,  dan  isd'ordening  verwart,  en  niet  regelrecht. 
Men  heeft  dan  niet  dc  gefochte  b ,  als  met  de  gegeve  a  b  door  a  \ 
die  ook  gegeven  is ,  te  delen.  Desgelyks ,  indien  men  zegt,  ge- 
lyk d'eenheit  tot  de  gefochte  4,  zo  is  4  de  gefochte  tot  ^2  ^  ofdc 
gegeven  25  of ,  gelyk  d'eenheit  tot  a ,  de  gefochte  is ,  zo  ook  de 
gefochte  tot  4  3 ,  of  de  gegeven  1 25- ,  en  dus  met  d'andere. 

Wy  bevatten  dit  alles  onder  de  naam  van  deling,  hoewel  men 
aan  te  merken  heeft  datdelefte  van  defe  gedaante  mcerzwa- 
righeit  begrijpen,  dand'eerften,  om  dat  meermaals  in  hen  de 
gefochte  grootheit  gevonden  word,  dewelke  dieshal  ven  meer 
betrekkingen  influit:  wantdcfin,  of  meening  van  defe  voor- 
beelden is  even  de  zelfde,  als  of  men  zeide ,  dat  men  de  vierkan- 
te wortel  uit  4»,  of  uit  25,  ofdeteerlingfch  wortel  uit  4?,  of 
uit  125  zou  trekken,  en  dus  met  d'andere.  Defe  wijfe  van  fpre- 
kcn  word  by  dc  Rekenaars  gebruikt,  of,  om  hen  ook  met 


O 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


54<^  R  E  G  U  L  E  N  njm  de 

de  bewoordingen  der  Meetkundige ,  te  verklaren,  is  als  of  men 
zeide ,  dat  men  een  middele  evenredig  moeft  vinden  tuflchcn 
die  aangenomene  grootheit ,  de  welke  wy  eenheit  noemen ,  en 
die ,  dewelke  door  4  *  aangewefen  word ,  of  twee  middele  cveti- 
jedigc  tiiflchen  d'eenheit  cn  <i  ? ,  en  dus  met  d'andere. 

Uit  welke  dingen  lichtelyk  begrepen  word  hoe  defe  twee 
werkingen  genoech  zijn  om  alle  grootheden  te  vinden,  die  , 
wegens  enige  betrekking ,  uit  andere  afgeleid  moeten  worden. 
Als  men  defe  dingen  wel  verftaat,  zo  volgt  dat  wy  verklaren, 
hoe  defe  werkingen  tot  het  onderfoekder  mbeeldmggebragt 
moet  worden ,  en  hoe  men  hen  ook  voor  d'ogen  felven  moet 
brengen,  om  eindelyk  daar  na  hun  gebruik  en  ocfFening  te  ver- 
klaren. 

Indien  men  deling,  of  aftrekking  moet  maken ,  zo  bevatten 
wy  het  onderwerp  onder  de  reden  van  een  lijn,  of  onder  de  re- 
den van  uitgeHrekte  grootheit .  daar  in  men  alleenlyk  op  de 

a  h 

langte  moet  zien :  want  indien  men  de  lijn  tot  de  lijn 

fal  by  voegen,zo  voegen  wy  hen  d'een  by  d'ander ,  op  defe  wij- 
a  b  c 

fe  en  men  krijgt  .  Maar  indien  men  kleindervan 

b  a 

de  groter  fal  afnemen,  te  weten  van       ,  zo  voegen  wy 

a  b 

d'een  by  d'ander  op  defe  wijfe   ;  en  dus  heeft  men  dat  deel 

van  de  groter  lijnen ,  't  welk  niet  van  het  kleinder  gedekt  kan 
c 

worden,  te  weten  .  In  de  vermenigvuldiging  bevatten 

wy  ook  de  gegeve  grootheden  onder  de  reden  van  lijnen  :  maar 
wy  beelden  ons  in  dat  daar  uit  rechthoeken  worden  :  want  in- 
a  b 

dien  wy "    ' '  door  vermcnigvuldigr,  zo  fchikken  wy 

 L_  a  b 


hen  d'een  aan 
d'ander  met 
rechtehoeken^ 
op  defe  wijze 


en  dus  word 
de  rechthoek 


J_l 


Des- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninkli|ke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


/  I  I  I  I  I 
'  \  \  \  II 


Ml  I 


t 


Bejliermg  de^  Verflants.  ^  i^j 

c 

Desgelyks ,  indien  wy  door  —  willen  vermenigvuldigen, zo 

ah 

moet  men  de  rechtehoek  a  h  als  een  lijn  bevatten,namelijk-— ; 

in  voegen  dat'er  voor  a  h  cwofd.Eindelykjin 
de  deling,  in  dewelke  de  deelder  gegeven  is, 
,  beelden  wy  ons  in  dat  de  grootheit ,  die  ge^ 
deelt  ful  worden, een  regthoek  is, welker  ce- 
ne  zijde  de  deelder, d'andere  hoeveelde  is;  in 
a 

voegen  dat  me?n,zo  de  rechthoek  door — gedeelt  moet 
a  h 

worden  ,  debrcctte  daaraf  neemt;  en  blijft 

voor 't  hoe  veelde;  of  in  tegendeel,  indien  de  felfde 

h 

rechthoek  door  ^gedeelt  word, zo  neemt  men  debreette  

wech ,  en  het  hoeveelde  fal  '  wefen. 

Doch  in  die  delingen ,  in  de  welke  de  deelder  niet  is  gege- 
ven, maar  alleenlyk  door  enige  betrekking  aangewefen  ;  g^, 
lykdan,  als  men  zegt,  dat  de  vierkante,  of  teerlingfche  wor- 
tel,enz.  uitgetrokken  moet  worden  ;  zo  heeft  men  aan  te  mer- 
ken ,  dat  men  het  merkteken,  dat  gedeelt  moet  worden,  en 
alle  andere  altijt  als  lijnen  moet  bevatten ,  die  in  reeks  der  ver- 
knochte evenredige  beftaande,  van  de  welke  d'eerlte  d'een- 
heit  is,en  de  leftc  de grootheit,die  gedeelt  moet  worden.  Doch 
op  welke  wijfetuflchendefe  end'eenheit  alle  de  middel  even- 
redigen  te  vinden  zijn ,  flü  op  zijn  plaats  gefegt  worden,  't  Is 
nu  genoech  dat  wy  vermaant  hebben ,  dat  wy  ondcrflellen  dat 
men  hier  dusdanige  werkingen  noch  niet  voltrekt ;  vermits  zy 
door  de  bewegingen  van  d'inbeelding ,  die  niet  recht,  maar 
weérgebogcnzijn,  gedaan  moeten  worden ;  en  nu  handelen 
wy  alleenlyk  van  de  vraagftukken  regelrecht  deur  te  lopen. 

Wat  d'andere  werkingen  aangaat,men  kan  hen  zo  lichte'lyk 
op  die  wijfe  voltrekken,  daar  in  zy,  gelyk  wy  gefegt  hebben , 
bevat  moeten  worden.  Nu  is  echter  noch  overig  te  verklaren, 
hoe  hun  merktekenen  voorbereid  moeten  worden.  Want  hoel 
welhct,  als  wyccrll  in  enige zwarighcitbefich geraken  ,  aan 
ons  vry  ftaat  haar  merktekenen  als  lijnen ,  of  als"  rechthoeken 

Zzz  2  te 


J48  R  E  G  U  L  E  N   'vm  dc  &c, 

te  bevatten ,  en  noit  andere  geilalten  aan  hen  toefchrij ven ,  gc- 
lykopde  veertiende  Regel  gefegt  is ,  zo  kan  men  echter  in'c 
vervolg  de  rechthoek,  na  dat  hy  uit  de  vermenigvuldiging  van 
twee  lijnen  voortgebragt  is ,  voort  als  een  lijn  bevatten,  om 
een  andere  werking  te  maken:  of  men  moet  de  zelfde  recht- 
hoek, of  lijn,  daar  enige  byvoeging  of  aftrekking  voortge- 
bragt ,  als  enige  andererechthoek  op  d'aangewefe  lijn ,  dewel- 
ke  hy  gedeelt  moet  worden  ,  bevatten. 

't  Is  dan  de  moeite  waardig  dat  wy  hier  verklaren  hoe  men 
yder  rechthoek  ineen  lijn  kan  veranderen,  en  weer  een  lijn, 
of  ook  een  rechthoek  ineen  andere  rechthoek,  welks  zijde 
aangewefen  is.  Dit  is  zeer  gemakkely  k  voor  de  Meetkundige  , 
zo  zy  aanmerken  dat  wy  by  lijnen ,  als  wy  hen  met  enige  recht- 
hoek gelijken ,  gclyk  in  defe  plaats ,  akijt  rechthoeken  begrij- 
pen ,  vandewelkcd'ecn  zijdedielangtcis ,  dewelke  wy  voor 
ti'eenhcit  aangenomen  hebben  :  want  dus  word  defc  gehele 
zaak  wcêrtot  dusdanige  voorftelling  gebragt.  Als  men  een 
rechthoek  heeft  gegeven  ,  een  andere  gelijke  op  de  gegeve  zij- 
de te  bewerken.  En  hoewel  dit  zo  gemeen  i^,dat  het  ook  aan  de 
jongens  der  Meetkunftenaars  bekent  is,  zo  fal  ik  het  egter  ver- 
klaren ;  op  dat  het  niet  zou  fchijnen ,  dat  ik  iets  heb  nagelaten-. 

Overige  onhreekt, 

NEGENTIENDE  REGEL. 

Voer  dc:{e  onder iv ij smiddel  van  te-  redeneren  moet  meti  :^ovcel  ^^roothedeti  op 
twee  verfcheide  wij:(cn  uitacdruks  ,  :{ocl{in  3  nis  wy  ,  om  de  x^warigheit  re- 
gelrecht deur  te  lopen  »  onheksndc  merktekenen  voor  bcksndc  onderfiellen 
ivmt  dus  fal  men     veel  ver^^elijkjngcn  tujfchen  twee  gelijks  dino^en  hebben  • 

TWINTIGSTE  REGEL. 

Jls  mende  Vergelijkingen  gevonden  heeft ,  moet  men  de  wcrkjn^'n  ,  die  men 
7}a^clatcn  heeft ,  voltrekken  >  met  noit  icrmcnigvuldigingte  gebruiken »  :(o 
lang  als' er  een  plaats  voor  de  deling  is. 

EENENTWINTIGSTE  REGEL. 

ladien^er  veel  dusdajiige  Vcrgclijki^igen  :(ijn,  moeten  :(y  alle  tct  een  enige  j^r- 
bra^t  worden  >  te  weten  tat  die  »  welkers  merkjekencn  weiniger  trappen  >  in 
reeks  dergrootheden  ,  die  verkjiochtclijk  evenredig  ^ijn^  bejlaan  ,  naar  de- 
welf;e     in  ordcninggefchik^  moeten  worden. 

E  Y  N  D  E. 


f43 


Onderzoek  der 

W  A  A  R  H  E  I  T, 

Door't  naturelijk 

LICHT. 

^tWelky  geheel  zuiver  y  en  zonder  ionderjlant  der  Gods- 
dienfl  y  en  der 'ni'ijshegeerte  y  de  gevoelens  bepaalt  y  die 
een  eerlijk  Man  moet  hehhen ,  zo  veel  alle  de  dingen  aan'- 
gaat  y  die  z^yn  gedachten  kpnnen  hezich  houden ,  en  dat 
tot  in  de  verhorgentheden  der  7iaaukeurigfle  vfetenfchap^ 
pen  deur  dringt.. 

,  En  eerlijk  Man  is  niet  gehouden  alle  boeken  gc- 
!  fien,  noch al'c geen,  dat  in  de  Scholen  onder vvelea 
word,  zorgvuldiglyk  geleert  te  hebben  :  ja 't  zou 
zeker  llach  van  gebrek  in  zijn  opvoeding  wefen ,  zo 
J3  hy  alte  veel  tijtsin  d'oefFcning  der  Letteren  had 
verfleten.Hy  heefc,terwijl  hy  leeft, veel  andere  dingen  tedoenw 
De  loop  van  zijn  leven  moet  zo  wel  geregelt  wezen ,  dat  hy  het 
befte  deel  daar  af  overhoud  ,  om  goede  werken  te  plegen  ,  die 
door  zijn  eige  reden  ,  zo  hy  niets,  dan  van  haar  leerde ,  aan  hem 
behoorden  onderwcfen  tc  worden.  Maar  hy  onkundig  inde 
werrelt  gekomen  ,  en  dewijl  de  kennis  van  zijn  cerfte  jaren  al- 
leenlyk  op  de  zwakheit  der  zinnen,  en  op  het  gelag  ,  en  d'acht- 
baarheit  derLeermcefters  fteunt,zo  kan't  byna  niet  anders  zijn^, 
of  zijn  inbeelding  moet  met  oneindige  vallche  gedachten  ,  eer 
defe  reden  het  beleit  daar  afkan  aannemen  vervult  wefen.  Hy 
behoeft  dieshalven  daarna  een  zeer  goede  natuur,  of  anders 
d'ondcrwijfingen  van  enig  wijs  Man ,  om  fich  van  de  quade  le- 
rin<Ten  ,  daar  af  hy  vooringenomen  is  , 't  ontflaan  ,  om  de  cer- 
fte grontveftcn  vaivvafteen  bondige  wctenfchap  te  leggen:, 

Zzz  3  ea 


5  5  O  Onderzoek  der  Waar  heit , 

en  alle  de  middelen  t'ontdekken ,  daar  door  hy  zijn  kennis  tot 

op  de  hoogde  trap  ,  die  zy  bereiken  kan ,  mag  verheften. 

Daar  fiet  gy  de  dingen,  die  ik  my  voorgeftelt  heb  in  dit  werk 
t'onderwijfcn  ;  gelyk  ook  de  ware  rijkdommen  onfer  Zielen 
ten  toon  tc  ftellen  ,  met  aan  yder  de  middelen  aan  te  wijfen,  om 
fichzelf,  en  zonder  iets  van  andere  t'ontlenen,  alle  deweten- 
fchap  te  vinden,  die  aan  hem,  tot  het  beleit  van  zijn  leven, 
nootfakelijk  is ,  en  om  daar  na  door  zijn  ocffening alle  de  naau- 
kcurigfte  kenniflcn ,  die  van  de  menfchchjke  reden  beleten 
konnen  worden,  tc  verkrijgen. 

Maar  op  dat  de  grootheic  van  mijn  voornemen  niet  voort  u 
gceftcn  met  zo  veel  verwondering  zou  vervullen,  dat  het  ge- 
loof  daar  in  geen  plaats  zou  konnen  vinden  ,  zo  bericht  ik  hier 
aan  u,  dat  het  geen,  't  welk  ik  hier  aanvang,  niet  zo  zwaar  en 
ongemakkelyk  is,  als  men  fich  zou  konnen  inbeelden  :  want  de 
kennillen  en  wctenfchappcn,  die  de  bevatting  van  de  menfche- 
lijkc  gectl  niet  overtreffen ,  zijn  alle  met  zulk  een  wonderlijke 
verbinding  te  zamen  gefchakelt ,  en  konnen  met  zo  nootfake- 
lijke  gevolgen  uit  malkander  getrokken  en  afgeleid  worden, 
dat  men  niet  veel  bequaamheit  en  fchranderheit  behoeft  om 
hen  te  vinden  ;  dewijl  van  d'enkelfte  begonnen  hebbende ,  fich 
van  trap  tot  trap  tot  op  de  hoogfte  weet  te  geleiden :  't  welk  ik 
hier  fal  trachten  aan  u  door  een  gevolg  van  zo  klare,  en  zo  ge- 
mene redenen  te  tonen  ,  dat  yder  fal  oordelen ,  dat  het  alleen- 
]y  k  by  gebrek  is  van  d'ogen  naar  een  goede  zijde  te  wenden,  en 
de  gedachten  op  de  felfde  aanmerkingen,  als  ik  gedaan  heb, 
te  vcftcn  ,  zo  hy  niet  de  felfde  dingen  bemerkte  ;  en  dat  ik  niet 
meer  lof  verdiene  van  dat  ik  hen  gevonden  heb,  dan  een  Lant- 
manvan  by  geval  een  kollelijke  fchat,die  van  veel  andere  lange 
tijt  te  voren,  met  grote  naarlligheit ,  vergeefs  gefocht  is ,  ge- 
vonden te  hebben. 

En  zekcr,ik  ben  verwondert  van  dat*er,onder2o  veel  fchran- 
dere  vcrihindcn  ,  die  dit  veel  beter,  danik,  uitgewerkt  zou- 
den hebben, niemant  gewecil  is, die  het  gcdult  van  hen  te  fchif- 
ten  en  te  fcheiden  heeft  willen  nemen ,  en  dat  zy  bynaalle  de 
reifigers  zijn  gcvolgt ,  die ,  dc  gemene  weg  verlatende  ,  om  een 
dwarspad  te  nemen,  tuflchen  de  doornen  en  afgronden  ver- 
wart  blijven. 

Ik  wil  niet  onderfoeken  wat  andere  geweten  hebben,  of  waar 
iftzy  onkundig  gewecfl:  zijn.  'thmv  genocch  dat  ik  aanmerk 
^  dat, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

1 99  D  1 4 


Voor V  mturelifk  LICHT. 
dat,  fchoonalledewetenfchap,  die  men  begeren  kan ,  inde 
boeken  was  begrepen  ,  echter  alle  het  goet ,  't  welk  zy  hebben, 
onderzo  veel  onnutte  dingen  vermengt ,  en  in  een  ophoping 
van  zo  grote  boeken  verwardelyk  gezaait  is,  dat  men  meer  tijts 
zou  behoeven  om  hen  te  lezen ,  dan  wy  hebben  om  in  drt  leven 
te  blijven,  endat 'er  meer  verftant  van  noden  is  om  de  nutte^ 
dingen  uit  te  kiefen ,  dan  om  hen  uitfich  zeiven  te  vinden. 

Dit  doet  my  hopen  dat  gy  blijde  zult  zijn  van  dat  gy  hier  een 
gemakkelijker  weg  vind  ,  en  dat  de  waarheden  ,  die  ik  fal  ver- 
halen ,  wel  ontfangen  en  aangenomen  zullen  worden ,  fchoon 
ik  hen  niet  van  Plato  ,  noch  van  Ariftotelcs  leene ,  maar  dat  zy 
inde  werrelt  gangbaar  zullen  zijn,  even  gelyk  de  munt,  die 
van  geen  minder  waarde  is ,  als  hy  uit  de  beurs  van  een  lantman^ 
dan  als  hy  uit  de  fchatkift  van  't  gemeen  komt.  Ik  heb  ook  ge- 
tracht hen  aan  alle  menfchen  even  nut  te  maken,  en  hier  toe 
geen  gevoeghclyker  ftijl  gevonden,dan  die  van  d'eerlijke  gefel- 
Ichappen  ,  daarinyder  gemeenflimelyk  aan  zijn  vrienden  het 
befte,  dat  hy  in zijngedaehten  heeft ,  en  onder  de  namen  vark 
£(idoxe,  'VoUander  en  Epijiemon^  voordraagt.  Ik  onderftel  dat  een 
Man  van  middelmatig  verftant ,  maar  diens  oordeel  niet  door 
enig  vallch  geloof  is  verdorven  ,  en  die ,  volgens  de  zuiverhein 
van  zijn  natuur ,  de  reden  volkomentlyk  bcfit ,  in  een  lanthuis, 
daar  hy  woont ,  van  twee  der  fchranderfte  verllanden  ,  en  der 
naaukeurigften  van  dcfe  eeuw  bcfocht  word,  van  de  welke 
d'een  fich  noit  in  de  geleertheit  heeft  geoefïcnt ,  en  d'ander ,  iii 
tegendeel ,  naaukeuriglyk  al  't  geen  weet ,  dat  men  in  de  Scho- 
len  kan  Iceren  \  cn  dat  zy  daar ,  onder  andere  redeneringen ,  die 
ik  aan  u  te  bedenken  geef,  gelijk  ook  d'omftandigheden  van 
plaats ,  en  alle  de  befonderheden,  die  zy  *er  vinden ,  van  dc  wel- 
ke ik  hen  dikwijls  voorbeelden  ixX  doen  ontkenen ,  om  hun  be- 
vattingen gemakkelijker  te  maken  ;  en  dat  zy  daar,  zeg  ik  ,  dus 
d'inhout,  van 't  geen  voorftellen,  het  welk  zy  daar  na,  tot 
aan  het  einde  defer  twee  boeken ,  zullen  zeggen. 

POLIANDER  ,  EPISTEMON  en  EUDOXE. 
Poliander,  Ik  acht  u  hier  in  zo  gelukkig,  dat  gy  alle  defe  tref- 
felijke dingen  inde  Griekfcheen  Latijnfche  boeken  fiet,  dat 
my  dunkt  dat  ik,  zo  ik  zo  geleert  was, als  gy,zo  veel  van't  geen,, 
dat  ik  ben ,  zou  verfchillcn  ,  als  d'Engelen  van  't  geen ,  dat  gy 
iijt :  en  ik  zoude  doling  mijner  Ouders  niet  konncn  verlcho- 


^  PhiUft- 


5J2  K  E  G  U  L  E]<1  vaji  de 

nen ,  dewelke ,  fich  vroedgemaakt  hebben ,  dat  d'oeffening  der 
letteren  het  gemoed  flaauhartiger  maakt,  my,  zo  jong  naar 
't  hof  en  naardeheiren  hebben  gefonden ,  dat  het  berou  van 
ongeleert  en  onkundig  te  zijn  my  alle  mijn  leven  lang  talby 
blijven  ,  zo  ik  in  u  gefelfchap  en  ommegang  niets  iets  leere. 

Eptftemon,  Al  't  geen,  dat  men,  dele  zaak  aangaande,aan  u  kan 
leren,  isdacde  begeerte  van  te  weten,  die  aan  alle  menfchen 
gemeen  fchijnt,  een  ziekte  is  ,  die  niet  genefen  kan  worden  : 
want  de  nicusgierighcit  vvaft  met  het  onderwijs  aan.  En  dewijl 
decebreken,  die  in  de  ziel  zijn,  ons  niet  pijnigen  en  quellen, 
dan  voor  zo  veel ,  als  wy 'er  kennis  af  hebben  ,  zo  hebt  gy  enig 
voordeel  boven  ons ,  te  weten  hier  in ,  dat  gy  niet  fiet ,  gelyk 
wy,dataanuzove  ledingen  ontbreken. 

Budoxe.  Is't  mogelyk,  Epiftcmon,  dat  gy,  gelcert  zijnde  ge- 
lykgyzijt,  aan  u  kont  vroedmal^cn  dat 'er  inde  natuur  zulk 
een  algemene  iickte  is ,  zonder  dat  'er  ook  enig  geneesmiddel , 
om  haar  tc  genefen  ,  gevonden  word?  wat  my  aangaat,  my 
dunkt  dat'er,  gelijk'er  in  yder  lantgenoech  vruchten  en  bee- 
ken  zijn  om  de  honger  en  dorft  van  de  gehele  werrelt  te  verza- 
den ,  ook  waarheden  genoech  zijn ,  die  men  in  yder  zaak  kan 
kennen  ,  om  volkomentlyk  de  nieusgierigheit  der  geregelde 
zielen  te  voldoen,  en  dat  het  lighaamvan  een  waterfuchtige 
niet  wijder  van  zijn  rechte  tempering  af  is,  dan  de  geeft  der 
gener ,  dicgcduriglyk  van  eenonverfadelijke  nieusgierigheit 
gepijnigt  worden. 

Eptflcmon,  Ik  heb  eertijts  wel  geleert  dat  onfe  begeerte  vol- 
gens de  loop  der  natuur ,  fich  allccnlyk  tot  die  dingen  kan  uit- 
ilrckken,  die  aan  ons  mogelyk  fchijnen  ,  en  dat  zy  niet  tot  de 
gene  ,  die  gebrekkig  ,  of  onnut  zijn  ,  moet  reiken.  Maar  daar 
zijn  zo  veel  dingen  te  weten  ^  die  aan  ons  mogelyk  fchijnen ,  en 
die  niet  alleen  eerlyk  en  aangenaam,  maar  ook  zeer  nootfake- 
lyk  tot  het  beleit  onfcr  werken  zijn,  dat  ik  niet  zou  konnen  ge- 
looven, dat'er  oit  enig  menkh  zo  veel  af  weet ,  dat  hy  niet  altijt 
zeergerechtige  oorfaken  heeftom  meer  daar  af  te  begeren. 

Endoxe.  \Vat  zoud  gy  dan  van  my  zeggen ,  zo  ik  tot  u  zeidc 
dat  ik  nier  langer  begerig  ben  om  iets  te  leren  ,  en  dat  ik  met  dc 
weinige  wete'nftfhap  ,  die  ik  heb,  zo  vernocgt  ben  ,  alsDioge- 
jies  oit  met  zijn  Ton  was ,  zonder  dat  ik  echterzijn  ^  Wijsbc-. 
geertc  behoef.  Want  de  wetcnfchap  mijner  gebuei  en  bepaal: 
aiet  dc  mijne  op  gelijke  wijfe,  gelyk  hun  landen  rontom  hc*: 

weinige, 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

1 99  D  1 4 


Door  V  nnturel^k  LICHT. 
weinige,  datikbcfit:  en  mijn  geeft  alle  de  waarheden,  diehy 
vind  ,  naar  zijn  believen  fchikkende  droomt  niet  dat'er  andere 
te  vinden  zijn.  Hy  geniet  de  felfde  rufl:,die  dc  Koning  van  eniff 
lantfou  genieten,  't  welk  ter  zijden  aflegt ,  en  in  dier  voegen 
van  alled'andere  afgefcheiden  is,  dat  hy  fig  inbeeld  dat'er  vcKJr- 
by  zijn  landen  niet  is,  dan  onvruchtbare  landen,  en  onbewoon- 
de bergen. 

Eptjtemon.  Ik  fou  een  ander,  dan  gy,  wie  't  ook  was ,  die  dus 
tot  my  van  defe  faak  fprak,  feer  verwaant,  of  feer  weinig  naau- 
keurig  achten ;  maar  't  vertrek ,  't  welk  gy  in  defe  zo  eenfame 
plaats  verkofen  hebt ,  en  dc  weinige  vlijt,  die  gy  aanwend, 
om  bekent  te  zijn ,  befchutten  u  voor  d'achting  van  verwaant- 
heit  j  en  de  tijt ,  die  gy  certijts  met  reilen  deurgebracht  hebt, 
gelijk  ook  in  d'oramegang  met  dc  geleerden,  en  in  al  het  rvv.tar- 
ftc,  dat  in  de  wetenlchuppen  gevonden  is,  t'onderfbekcn  , 
verlekert  ons  van  dat  aan  u  geen  nieusgierigheit  ontbreekt :  in 
voegen  dat  ik  niets  anders  fou  konnen  leggen  ,  dan  dat  ik  u  feer 
vernoegtacht,  en  dat  ik  my  overreed ,  dat  gy  een  wetenfchap 
moet  hebben ,  dewelke  veel  volmaakter  ,  dan  die  van  d'ande- 
re  is. 

Endoxe.  Ik  bedank  u  van  't  goed  gevoelen, 't  welkgy  van  my 
hebt.  Maar  ik  wil  u  heusheit  niet  zo  feer  misbruiken  ,  dat  ik 
haar  wil  verplichten  het  geen  te  geloven,  't  welk  ik  op  mijn 
woort  alleen  gcfegt  heb.  Men  moet  noit  voorftellingen  voort- 
brengen, die  zo  wijt  van 't  gemeen  geloof  af  zijn,  zo  men  niet 
ter  felfde  tijt  enige  uitwerkfelen  kan  tonen.  Ik  nodig  u  dieshal- 
ven  alle  beide  hier  defe  fchone  tijt  over  te  blijven;  op  dat  ik  o- 
penhartiglijk  een  deel  van't  geen,  dat  ik  weet  aan  u  bekent  kan 
maken:  want  ikdar  aan  my  felf  beloven  dat  gy  niet  alleenlyk 
fult  bekennen,  dat  ik  enige  reden  heb  om  my  daar  mee  tover- 
noegen ;  maar  dat  gy  ook  in  de  dingen,  die  gy  geleert  fult  heb- 
ben, ten  vollen  vernoegc  fult  wcfen. 

Epijlemon.  Ik  wileengunft,  daar  ik  zo  vieriglyk  nahaake, 
niet  weigeren. 

Poliander,  En  ik,  ik  lal  blijde  zijn  van  by  dit  gefprek  te  wcfen, 
fchoon  ik  my  niet  bequaam  vind  om  enige  vrucht  daar  uit  te 
trekken. 

Eudoxe.  Denk  eerder,  Poliander,  dat  gy  hier  voordeel  fult 
hebben;  dcwyl  gy  niet  vooringenomen  zijt,  en  dat  iklich- 
tclijkcr  een  man  ,  die  geen  zyde  gekofcn  heeft ,  naar  de  goede 

Aaaa  zijde 


3  54  Onderzoek  der  Waarheit , 

zijde  fal  konnen  overhalen ,  dan  Epiftemon  ,  die  dikwijls  in  de 
ilrijdige  aanhang  belemmert  gcweeft  heeft.  Maar  op  datgy 
onderfcheidelijker  zoud  bevatten  van  welke  hoedanigheic 
d'onderwijfing,  die  ik  aan  u  beloof,  falwefen,  zo  bid  ik  u  dat 
gy't  onderfcheit aanmerkt't  welk  tuflchen de wetenfchappen, 
en  d'cnkelde  kennifle  is ,  die  men  zonder  enige  redenering  ver- 
f/S"'""    krijgti  gelykdetalen,  deHiftorie,  ad'Aardbefchrijving,  en 
in't'^algemeenal'tgeen,  'twelk  alleenlyk  van  d'enige  erva- 
rentheit  afhangt :  want  ik  ftem  wel  toe  dat  het  leven  van  een 
menfch  niet  genoech  zou  zijn  om  d'ervarentheit  van  alle  dc 
dingen  ,dic  in  de  werrelt  zijn,  te  verkrijgen  j  maar  ik  overreed 
my  ook  dat  het  zotheitzou  zijn  zulks  te  begeren,  en  dat  een 
cerlyk  man  niet  meer  verplicht  is  het  Grieks  of  Latijn  te  we- 
ten ,  dan  de  taal  der  Zwitfers ,  of  de  neder  Bretonnen ,  en  niet 
meerde  Hillorie  van't  Kaiferrijk,dan  die  van  de  minfte  Staat, 
welke  in  Europa  is,  endathy  alleenlyk  acht  moet  nemen  in 
zijn  tijt  in  eerlijke  en  nutte  dingen  te  bededen ,  en  zijn  geheu- 
genis  niet ,  dan  met  de  nootllikelijkfte  zaken ,  te  belaften.  Wat 
de  wetenfchappen  aangaat ,  die  niets  anders  zijn ,  dan  de  zekere 
oordeelen ,  die  wy  op  enige  kennis ,  dewelke  voorgaat ,  veften, 
fommige  worden  uit  gemene  dingen,  en  van  dewelke  alle  de 
werrelt  heeft  horen  fpreken,  end'andere  uit  zeldfameenge- 
oefFende  ervarentheden  getrokken.  En  ik  beken  dat  het  on- 
mogelyk  zou  zijn  in  't  befonder  van  alle  defe  lefte  te  fpreken  : 
want  men  zou  voor  eerft  alle  de  kruiden  en  gefteenten  ,  die  uit 
d'Indien  komen ,  onderfocht  moeten  hebben  ;  men  fou  de  vo- 
gel Fenix  gefien  moeten  hebben ;  kort,  nergens  in  onkun- 
dig van  al  't  vreemtfte  zijn  ,  dat  in  de  natuur  is.    Maar  ik 
fal  geloven  dat  ik  mijn  beloften  rijkelyk  genoech  voldaan  fal 
hebben  ,zoik,  aan  u  de  waarheden  verklarende ,  dewelke  men 
van  de  gemene  dingen ,  en  die  aan  een  yder  bekent  zijn,  kan  af- 
leiden ,  u  bequaam  kan  maken  om  uit  u  felven  alle  d'andere  te 
vinden,  die  gy  als 't  u  belieft,  zult  willen  zoeken. 

Toluinder.  Ik  geloof  dat  dit  ook  al  't  geen  is  ,  't  welk  men  kan 
wenfchen  :  en  ik  zou  wel  te  vreden  zijn  zo  gy  alleen  een  zeker 
i  PrtpcCtuo-  getal  van  ^  voorftellingen ,  die  zo  bekent  zijn,  dat  niemant  daar 
l"hivnnu  onkundig  is ,  aan  my  had  bcwefen  ;  te  weten  de  <=  Godheit , 
,1  ^'«-w^^r^'. de redelijke  Ziel,  de  Deuchden,  hun  Vergelding ,  enz.  dewel- 
iwr'.  ^^^^  Huifcn  gelijke  ,  die  by  yder  voor  deurluchtig 

bekent  zijn,fchoon  alle  de  namen  van  hun  Edeldom  in  de  puin- 
hopen 


Door  't  mturelijk  LICHT. 


hopen  van  '  d  aaloutheit  z  jn  bedolven.  Want  ik  twijfFel  nict .  ^«.,.0 
of  d'eerfte ,  die  't  menfchelijk  gedacht  verplicht  hebben  alle'"* 
defe  dingen  te  geloven,  zullen  zeer  krachtige  redenen,  om  hen 
te  bewijlen ,  gehad  hebben :  maar  zy  zijn  fcdert  zo  weinig  ma- 
len herhaaltjdat'er  voortaan  niemant  is,  die  hen  weet.  En  echl 
ter  zijn  defe  waarheden  van  zo  groot  belang,  dat  de  voorfich- 
tigheit  ons  verplicht  tot  hen  eerder  blindelings,  en  met  gevaar 
van  bedrogen  te  worden,  tegeloven,  dan  te  wachten  totdat 
men  ,  als  wy  in  d'andere  werrelt  zullen  zijn ,  verklaring  daar  af 
aan  ons  geeft. 

Epiftemon.  Wat  my  aangaat,  ik  ben  een  weinig  nieusgicriger, 
en  zou,  behalvendat,  wel  willen  dat  gyenigeWondere  zwa- 
righeden aan  my  verklaarde,  die  ik  inyderwetcnfchapheb.  en 
voornamelyk  zo  veel  de  Kunftwerken  der  menfchcn ,  de  Ver- 
schijningen en  Spoken  aangaat ;  kort  alle  de  wonderlij ke  uit-  b  sff.au*, 
werkfelen  die  aan  de  ;  Toverkunde  toegecigent  worden  :  c.u.,... 
want  ik  acht  dat  het  nut  is  hen  te  weten ,  niet  om  hen  te  o-ebrui- 
ken ,  maar  op  dat  ons  oordeel  niet  door  de  verwondermfr  van 
enig  ding ,  daar  af  het  onkundig  is,  verrafcht  en  overvallen  fou 
worden. 

Endoxe.  Ik  fïxl  trachten  u  alle  beide  te  vernoegen  ;  en  om  een 
ordening  op  te  rechten,  diewy  tot  aan 't  einde  zullen  konnen 
bewaren  ,  zo  begeer  ik  voor  eerrt: ,  Poliander,  dat  wy,  o-y  en  ik  , 
gefamentlyk  van  alle  de  dingen  fpreken ,  die  in  de  werrelt  zijn ' 
met  hen  in  henfelven  aan  te  merken,  zonder  dat  Epiftemoii 
ons  zo  weinig ,  als  hem  mogelyk  fil  zijn  ,  ftcure  en  ufbrekci  om 
dat  zijn  J  tegenwerpingen  ons  dikwijls  zouden  dwingen  \m\of,un,ones 
ons  ^onderwep  af  te  treden.  Daar  na  nullen  wy  alle  drie  w^crc5«^.^«.;* 
alle  de  dingen  overwegen;  maaronder  een  andere  zin ,  te  we- 
ten voor  zo  veel  zy  op  ons  paflen ,  ofwaarofvalfch,  en  f^octof 
quaat  genoemt  mogen  worden.  Hier  fal  Epiftcmon  gelcrrcnt- 
heit  hebben  om  alle  de  zwarigheden  voor  te  ftellen,die  hem  uit 
de  voorgaande  fredeneruigen  by  gebleven  zullen  wcfcn.         t  ^,/.«rr«/. 

Poltander.  Zeg  dan  aan  ons  ook  d'ordening,  die  <Ty  houden 
zult ,  om  yder  zaak  te  verklaren.  ^ 

Efidoxe.  Men  fal  van  de  =  redelijke  Ziel  moeten  beginnen  •  «^«^^'"Wr^. 
om  dat  alle  onfe  kennis  daar  in  haar  plaats  heeft ,  en  om  dat  wy! 
de  natuur  en  haar  '»uitwerlcfelen  aangemerkt  hebbende,  lot'^sfea.u, 
haar  ^Stichter  zullen  komen.  Na,  dat  wy  hem  zodanig  als  hy 
is ,  dat  hy  aPt  geen  ,  dat  in  de  wcrrck  is ,  gcfchapcn  heeft , 


Aaaa  x 


kent 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 
Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  C 


Onderzoek  der  Wmrheiè , 
kent  hebben,zo  zullen  wy  het  geen  aanmerken, 't  welk  nog  fe- 
l i^TT**  ^^^^^^*    ?  aangaande  d'andere  ^  fchepfelen ,  en  onderfoeken  op 
\oïllt!l.    welke  vvijfe  onfe^ linnen  de  ^  voorwerpen  ontfangen  ,  en  hoe 
onfe  gedachten  waar  of  vals  worden.  Ik  fal  de  werken  der  meii- 
fchen.,  2:0  veel  de  lighamelijke  dingen  aangaat,ten  toon  ftclien, 
a  Ainchm*.  om  11  tot  verwondering  over  de  magtigfte  ^  kunftwerken,  over 
{y,f!JZT'     vremdftc  « zelfbeweegfelen ,  en  fchijnbaarfte  f  verfchijnin- 
gen ,  en  de  fcherpdnniglle  bedriegeryen  die  van  de  kunll  be- 
dacht konnen  worden,  gebragt  hebbcnde,de  verborgenthcden 
daar  af  aan  u  ontdekken,  die  zo  eenvoudig  zullen  weien,  dat  gy 
voortaan  gantzelyk  niet  over  de  werken  onfcr  handen  verwon- 
dert Tuk  vvefen.Daar  nafal  ik  tot  de  werken  der  natuur  komen, 
cn  d'oorfaak  harcr  veranderingen ,  de  verfcheidenheit  van  haar 
^^uaiitatti.  g  hoedanigheden, en  hoe  de  ziel  der  planten,en  dieren  van  d'on- 
fe  verfchilt,getoont  hcbbcnde,u  de  gehele  boukunft  der  ige- 
^'^f voelbare  dingen  doen  aanmerken.  Voorts ,  na  dat  ik  het  geen , 
\  \i/fenfjn.  't  wclk  iu  dc  Hemclcn  waargenomen  word,  en't  geen,  dat  men 
met  zekerheit  daar  afkan  oordeelcn ,  aan  u  verhaalt  heb ,  fal  ik 
tot  de  gefontfte  giffingen  voortgaan, voor  zo  veel  'et  geen  aan- 
gaat,'t  welk  niet  van  de  menfchen  bepaalt  kan  wordenjom  d'o- 
\Tc        vereenkomingder  gevoclbare met  de''  verftandelijke dingen, 
f  ÉwIIsr.    en  defc  beide  met  de  ^  Schepper  te  verklaren  j  zo  ook  d'onllerf- 
felijkheit  der  fchepfelen,eD  hoedanig  de  ftaat  van  hun  wefenna 
de  voleindiging  der  eeuwen  fal  zijn.  Wy  zullen  vervolgens  tot 
het  tweede  deel  van  dit  gefprek  komen ,  daar  in  wy  van  alle  de 
wetenfchappen  in  't  befonder  fullen  handtien  ,  cn  het  bondig- 
flc,  dat  in  ydcr  is ,  uitkiefcn  ,  en  dc  middel  voorftcllcn  om  hen 
veel  wijder  voort  te  ftuwen,dan  zy  geweed  hebben,en  met  een 
rni^dclmatig  vcrftant ,  uitfich  fcU  al'tgeen  te  vinden  ,  't  wclk 
de  fcherpfinniglle  konnea  bedenken.  Wy  dan,  ons  verftant 
voorbereid  hebbcn.de,om  volmaaktclyk  van  dc  waarheit  t'oor- 
deelcn,  zullen  ook  onfe  Wil  regelen,  met  de  goede  van  de  qua- 
de dingen  t'onderfcheiden,  en 't  vcrfchil,  'twelk  tuflchcndc 
deuchden  en  zonden  is ,  aan  te  merken.  Ik  verhoop  ,  als  dit  ge- 
daan is ,  de  drift  van  te  weten  ,  die  gy  hebt,  voortaan  niet  zo  ge- 
weldig fal  zijn, en  dat  al't  geen,  't  welk  ik  gefcgt  fal  hcbben,aan 
u  zo  wel  bewefenfal  fchijnen,  da:  gy  oordcelen  fult  dat  een 
goed  vcrftant ,  dat  noit  ander  licht ,  dan  dat  van  de  natuur ,  ge- 
ilen had, geen  andere  gevoelens, dan  d'onfcn,na  rijp  overleg, lou 
komienhebben.Om  dan  een  nigang  aan  onfe  redenering  te  ge- 
ven, 


Door 't  naturel^k  LICHT,  557 
ven,  moet  men  onderfoeken,\vat  d'ecrfte  kennis  der  mcnfehen 
is,  in  welk  deel  der  ziel  zy  haar  verblijf  heeft ,  en  waar  uit  het 
fpruit ,  dat  zy  in  't  begin  zo  onvolmaakt  i-s. 

Epiftemon.  My  dunkt  dat  dit  alles  klarelyk  u-itgekgt  ward  , 
zomende  ^verbeelding  der  kinderen  by  een  tafel  van teikc-*'^*'^'^''-^'*» 
ning  gelijkt,  daar  op  men  onfe'^  denkbeelden  moet  ftellen  ,  die  ^^'^"** 
alsafbeeltfels  zijn  na't  naturelijke,  uit  yder ding  getrokken. 
De  finnen  ,  de  neiging,  de  Leermeefters ,  en 'tverltant  zijnde 
fchildcrs,dieaan  dit  werk  arbeiden,onder  dewelke  de  gcne,dic 
't  minfte  bequaam  daar  toe  zijn ,  fich  d'eerftcdaar  mc£  bcmoe- 
jen,  te  weten  onvolmaaktefinnen ,  een  blinde  drift,  en  wan- 
voeghelijke  voedftcrs.  De  befte  komt  de  lelie,  te  weten  het 
^  verftant ,  't  welk  noch  veel  jaren  moet  leren  ,  en  lange  tijt  het  cintciicfTMi 
voorbeelt  zijner  Meeftcrs  volgen,  eerdat  het  dart  aanvangen 
enige  van  hun  gebreken  te  verbeteren  ;  'twclk  eender  voor- 
naamfte  oorfaken,  is  ,  waarom  wy  zo  veel  moeiten  om  te  ken- 
nen hebben.  Want  onfe  *^ finnen  fien  niet  voorby  de  groffte  en '^"'/^''» 
gemene  dingen  heen,  en  onfe  naturelijkegenegenthc-it  is  gant- 
ichelyk  verdorven.  Wat  de  Leermecfters  aangaat,  fehoon 
men'er,  kan  vinden,  die  zeer  volmaakt  zijn,  zo  konnen  zy  ech* 
ter  ons  geloof  niet  dwingen  hun  redenen  aan  te  nemen ,  tot  dat 
ons  verllant  hen  onderfocht  heeft,  op  welke  wijfe  dit  werk  vol- 
tooit behoort  te  worden.  Maar 't  is  gelyk  een  voortrefFelyk 
Schilder  ,  die  men  gebruikt  om  de  belle  verwen  op  een  flechte 
fchildery,  van  jonge  Leerlingen  ,  te  leggen.  Hy  wend  te  ver- 
geefs alle  de  regulen  van  zijn  kunft  aan  ,  om  daar  in  nu  d'een  ea 
dan  d'ander  trek  te  verbeteren ,  en  al  't  geen ,  dat'er  van  't  zijne 
aan  ontbreekt ,  daar  by  te  voegen.  Zeker  hy  fal  noit  zo  veel 
konnen  uitwerken, of  daar  zullen  groote  gebreken  blijven;de- 
wijldetoeftel  van 'tbcginaf  qualyk  is  begrepen,  de  beelden 
quahjk  gcplaatft ,  en^  de  reden  niet  wel  waargenomen  zijn.  c  i^rofojhio^ 
EitdoxeX]  gelijkenis  vertoont  fcer  wel't  cerftc  belctfel,'t  welk 
ons  overkomt:  maar  gy  voegt'er  geen  middel  by,  om  fichdaar 
afte  wachten  j  dewelk  my  dunkt  defe  te  zijn ,  dat,  gelyk  onfe 
Schilder  veel  beter  zou  doen  defe  fchildery  van  voren  afweer 
te  beginnen  ,  nadat  hy  met  zijn  fpons  daar  over geft reken  had, 
om  alle  de  trekken,  die'er  op  waren  ,  uit  te  wifichen ,  dan  tij  c 
te  quiften  met  hen  te  verbeteren  ;  dat ,  zeg  ik  ,  yder  menfcb  , 
als  hy  zekere  tijt.  die  men  d'ouderdom  van  kennis  noemt, 
bekomen  heeft  ,  zou  moeten  tot  een  rechtfchapen  belluit 


komca 


IM 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


5  5  S  Onder toek  der  Wmrhett , 

1  Uté*  komen  van  alle  d'on vol  maakte  ^  denkbeelden,  dewelke  t  ot  aan 
b  f/uNu/tf.  die  tijtin  zijn  ''verbeelding  getrokken  waren,  daar  uit  te  ne- 
men ,  en  in  ernft  nieuwe  denkbeelden  te  vormen ,  met  alle  dc 
naarftigheit  van  zijn  verflant  daar  toe  zo  wel  te  befteden ,  dat 
hy,  zohy  hen  niet  tot  volmaaktheit  bragt ,  ten  minften  het 
gebrek,  op  de  zwakheit der  finnen  ,  en  opd'ongcregeltheden 
der  natuur  fteunende ,  niet  weer  op  zou  trekken, 

Epiftemon,  Defe  hulpmiddel  fou  zeer  goet  zijn,  zo  hy  gemak, 
kelyk  gebruikt  kon  worden.  Maar  gy  weet  wel ,  datd'eerlle 
indruklelen,  die  in  onfe  verbeelding  ingedrukt  zijn,  daarin 
dier  voegen  ingedrukt  blijven,  dat  onfe  wil  alleen  niet genoech 
is  om  hen  uit  te  fchnibben ,  zo  hy  niet  d'ondcrftant  van  enige 
krachtige  redenen  ontleent. 

Endoxe.  Ik  wil  ook  trachten  enige  daar  af  aan  u  te  leren  :  en 
indien  gy  uit  dit  gefprek  voordeel  begeert  te  trekken :  zo  moet 
gy  hier  met  grote  aandacht  naar  my  luifteren,  en  my  een  wei- 
nig met  Poliander  laten  fpreken  ;  op  dat  ik  van  eerllcn  af  alle 
de  kennis ,  tot  aan  defe  tijt  verkregen ,  mag  om  verre  werpen : 
Want  dewijl  zy  niet  genoech  is  om  hem  te  voldoen ,  zo  kon 
zy  niet  anders,  dan  quaat  wefen.  Ik  neem  haar  ook  voor 
zeker  huis ,  dat  qualy  k  gebout,  en  daar  af  de  grontveft  niet  wel 
gelegt  is.  Ik  weet  geen  beter  middel  om  daar  in  te  verforgen , 
dan  het  geheel  neder  te  werpen  ,  en  een  nieu  daar  af  te  bouwen: 
Wantik  wil  niet  van  de  kreupele  Timmerlieden  wefen,  die 
fich  alleenlyk  tot  het  verlappen  der  oude  werken  begeven;  om 
dat  zy  fich  onbequaam  vinden  tot  niewe  te  maken.  Maar ,  Po- 
liander ,  terwijl  wy  met  defe  nederwerping  befich  zijn  ,  kon- 
nenwymet  cenen  degrontveften  graven,  die  tot  ons  oogge- 
merk  zullen  dienen ,  en  dc  befte  en  bertandiglte  bouftofFen,  die 
nootfakelijk  zijn  om  hen  in  dcfegrontveftcn  teplaatfen,  be- 
reiden ,  indien  't  u  belieft  met  my  t'overwegen  welke  van  alle 
de  waarheden  ,  daaraf  de  mcnfchen  kennis  konnen  hebben ,  dc 
zekerfte,endegcmakkclijkfl:com  te  kennen  zijn. 
•  \tt  fcnCii»:.  I^ohander.  Is  'er  iemant ,  die  twijffclt  dat  de  «^gevoelbare  din- 
gen  ,  ( ik  meen  de  gene,  die  men  fiet  cn  tall: )  niet  veel  zekerder 
zijn,  dan  alle  d'andcrc  ?  Wat  my  aangaat ,  ik  fou  zeer  verwon- 
dert zijn  ,  indien  gy  iets  van  't  geen  ,  't  welk  men  van  God  ,  en 
'van  onfe  ziele  zegt ,  zo  klarelykaan  my  toonde. 

Eudoxe.  Dit  is  echter  het  geen,  dat  ik  verhoop;  en  het  dunkt 
my  vremt  dat  de  mcnfchen  zo  lichtgelovig  zijn,  dat  zy  hun 

weten- 


Door  V  natureltfk  LICHT.  yjp 
wetenfchap  op  de  zekerheit  der  a  finnen  veftcn  :  dewijl  yder  ««^'"M 
wel  weet  dat  zy  fomtijts  bedriegen,  en  dat  wy  gerechtigc  re- 
den hebben  om  de  gene ,  van  dewelke  wy  eens  bedrogen^zijn , 
te  wantrouwen. 

Poliander,  Ik  weet  wel  dat  de  finnen  fomtijts  bedriegen  ,  zo 
zyqualykgefchikten  gefteltzijn:  gelykdan,  als  alle  defpij. 
fen  aan  een  fieke  bitter  fchijnen  ,  of  ook  als  de  dingen  te  verre 
van  ons  af  zijn  \  gelyk  dan ,  als  wy  de  Starren  aanfchouwen,  die 
noit  aan  ons  zo  groot  fchijnen,  alszy  warelyk  zijn:  ofin'tal- 
gemecn  als  zy ,  naar  de  gefteltheit  van  hun  natuur ,  niet  in  vry- 
heit  werken.  Maar  alle  hun  gebreken  zijn  feer  lichtclyk  te  ken- 
nen; en  zy  beletten  niet  dat  ik  nu  wel  verfekert  ben  dat  ik  u  fie, 
dat  wy  in  dcfe  tuin  wandelen,  dat  de  Zon  ons  verlicht ,  kort, 
dat  al  't  geen ,  't  welk  gcmenelyk  voor  mijn  finnen  verfchijnt , 
waarachtig  is. 

Eptdoxe,  Dewijl  het  niet  genoech  is  dat  men  u  zegt, dat  de  fin- 
nen ons  in  zekere  gelegentheden,  daarin  gy't  bemerkt,  be- 
driegen ,  om  u  te  doen  vrefen  dat  zy*t  ook  in  andere  voorvallen 
doen ,  zonder  dat  gy  't  zult  konnen  bemerken  ,  zo  fal  ik  wijder 
voorttredenv ,  om  te  weten  of  gy  noit  van  dcfe  i>  zwaarmoedige  ^'  ^^<^UncUt. 
hebtgcfien,  dewelke  menen  dat  zy  kruiken  zijn,  ofdatenicr 
deel  van  hun  lighaam  wanfchikkelyk  groot  is»  Zy  fullen  fwe^ 
ren  dat  zy  breken  ,  en  dat  zy't  raken  en  voelen  gelyk  zy'tfich 
inbeelden,  't  Is  wel  waar  dat  men  een  eerlijk  man  fou  vcron<Te- 
jijkcn,  zomen  tot  hem  feide,  dat  hy  niet  meer  reden  kan  heb- 
ben, om  verfekcring  van  zijn  geloof  te  geven,  dan defe be- 
dwelmde van  harÜenen    dewijl  hy  fich  daar  in ,  gelyk  zy ,  op 
het  gene  beroept ,  't  welk  zijn  finnen ,  en  zijn  ^  inbeelding  aan  c  ScnCu^. 
hem  vertonen.  Maar  gy  fulc  niet  quaat  konnen  vinden  ,  dat  ik ^"'''i^»'^ 
u  vraag  of  gy  niet  de  flaap  onderworpen  zijt ,  gelyk  alle  d'an-""* 
deremenfchen,  enofgy,  al  dromende  ,  niet  kont  denken  dat 
gygaat,  dat  gy  in  defc  tuin  wandelt,  dat  de  Zon  u  bcfchijnt , 
kort,  dat  alle  de  dingen,  daar  af  gy  unu  verfekert  gelooft, 
ook  fodanig  zijn  ?  Hebt  gy  noit  defe  woorden  van  verwonde- 
ring in  d'oude  fchoufpelcn  gehoortj  oï mdiemk^flaap  ?  Hoe  kont 
gy  feker  wefen  van  dat  u  leven  niet  een  gedurige  droom  is  ?  En 
dat  al  't  geen ,  't  welk  gy  door  u  finnen  meent  tc  leren ,  nu  ook 
nietzo  wel  valfchis ,  dan  als  gyflaapt?  Voornamelyk  dewijl 
gy  verftaan  hebt  dat  gy  van  een  opperfte  *^  Wefen  gefchapen  effn^^" 
2:ijt,dat,  almachtig  zijnde,  gelijk  het  is,  ons  met  geen  groter 

zwa- 


$'6o  Onderzoek  der  Waarhcir, 

zwarigheiE  Zodanig,  als  ik  feg,  dan  zodanig,  als  hy  meent  dat  gy 

zijt,  gclchapen  kon  hebben. 

"J'oliander,  Zie  daar  redenen,  die  warelyk  machtig  Tullen  zijn 

t'Doaritiu.  om  dc  gehele  lering  van  Epiftemonom  te  werpen ,  indien  hy 
naarlliggenoech  is  om  zijn  gedachten  daar  op  te  veften.  Maar 
wat  my  aangaat,  ik  vreefe  dat  ik  voor  een  man,die  niet  naar  ge- 
kerthcit  getracht  heeft,  en  die  niet  gewent  is  fijn  geeft  dus  van 

b7^ij/f»iïi/-<lc  ge  voelbare  dingen  te  vcrwyderen,  al  te  mymerig  fou  wor- 
dcn,'indien  ik  in  fodanigc  aanmerkingen,  die  een  weinig  te  veel 
voormy  opgcfloten  zyn,  wilde  treden. 

Eptjhmon.  Ik  oordcel  ook  dat  het  fecr  gcvarelyk  is  fich  diep 

cDubiWtf  ^^^^        bcdrayen,  Defe  zo  algemene  ^  twijfïelingen  fouden 

nc,  ons  regelrecht  ni  Sokratcs  onkunde  ,  of  in  d'onfekerheit  der 
Pyrrhonicrs  leiden;  en  dit  is  een  diep  water,  daar  in  men,  gclyk 
my  dunkt,  geen  voet  vaft  fou  konnen  fetten. 

Eudoxe»  Ik  beken  dat 'er  voorde  gene,  diededcurwaading 
niet  weten,  groot  gevaar  in  fou  zijn ,  zo  zy  fich  fonder  geleide 
daar  in  begaf,  om  dat'er  veel  in  gcfneuveltzijn.  Maar  gy  hebt 
niet  tefchromen  om  ,  my  volgende ,  daar  deur  te  gaan.  Want 
een  gelyke  blodigheit  heeft  de  geleerde  liedenten  mecften- 

A  Dofima,  deel  belet  een  onderwyfing  en  geleertheit  te  verkrygen  ,  die 
bondig  enfekergenoech  was  om  de  naam  van  wetenfchap  te 
verdienen,  alsfy,  fich  inbeeldende  dat'er ,  buiten  dcgevoel- 
barc  dingen ,  niets  bcflandiger  was,  daar  op  fy  hun  vertrouwen 
loonden  veften,  op  dit  zant  gebout  hebben ,  in  plaats  van  dieper 
le  graven,  om  vaftcgront  te  vinden.  Men  moet  het  dan  hier 
niet  by  laten:  ja  fchoongy  deredenen  ,  die  ik  gcfegt  heb,  niet 
wydcr  wilde  aanmerken  ,  zo  hebben  zy ,  in  hun  voorname  uit- 

ff/«*?waf<*.  werking  het  geen  gedaan,  't  welk  ik  begeerde,  zo  zy  u  ^  inbeel- 
ding genoech  hebben  geraakt,  om  te  maken  dat  gy  hen  vrceft: 
want  dit  geeft  te  kennen  dat  u  wetenfchap  niet  zo  onfailbaar 
is,  dat  gy  niet  vrceft  dat  zy  de  grontvcftcn  daar  af  fullcn  onder- 
graven, met  u  van  alle  dingen  te  doen  twijfFclcn,  en  by  gevolg 

£/jar  fi    <^^tF^y ^wijffelt ,  en  dat  mijn  ooggcmerk  vervult 
fjo  ufiit,  welk  was  alle  u  ^"ondcrwys  en  geleertheit  om  verre  te 

werpen,  met  aan  u  te  tonen  dat  zy  niet  fcker  is.  Maar  op  dat  gy 
niet  fiilt  weigeren  met  meer  moed  deur  te  treden  ,  zo  bericht 
ik  aan  u,  dat  defc  geleerde,  dix;  voort  in  u  vrees  oncllccken  heb- 
ben ,  als.fchimmcn^  en  ydcle  beelden  zijn,  die  by  nacht,  onder 
.behulp  van  een  fiaau  en  onfckcr  liclu  ,  verfchijncn.  Indien  gy 

van 


Tfoor  V  naturcl^k  LICHT.  r 
van  hen  vlied,  u  vrees  fal  u  volgen:  maar  indien  ay  hen  nadert 
als  om  hen  te  vatten,  gy  fult  bevinden  dat  het  ni?cs ,  dan  lucht 
en  fchaduw  is,  en  fuk  in  toekomende  tijden,i.n  gelijke  voorval 
len,  veel  meer  daar  af  verfekert  wcfcn. 

Poitander,  Ik  wil  dan,  op  u  aanrading ,  defefwarigheden  zo 
krachtig  ,  als  my  mogelykfal  zijn ,  my  vertonen  ,  en  mijn  op- 
nierkmg  m  te  twijfFelen  aanv;enden ,  of  ik  niet  mijn  geheel  le- 
ven heb  gemymert,  en ofalle de a denkbeelden,  die,  gelykika/, 
meende,  geen  ingang  in  mijn  geelt  konden  hebben ,  van  deur 
de  deur  der  finnen,  daar  niet  van  felfs  zijn  gevormt ,  gelijker 
diergelijke gevormt  worden  terwijl  ik  flaap  ,  en  als  ik  fekcrlyk 
Aveet  dat  mijn  oogcn  gefloten ,  en  mijn  oren  gedopt  zijn,  kort, 
dat  geen  van  mijn  linnen  iets  daar  toe  doet.  Indeler  voesenfal 
niet  alleenlyk  hier  in  onfckcr  zijn,  of  gy  in  de  werrelt  zijt,  of 
cr  een  aardry  k,  en  of 'er  een  Zon  is;  maar  ook  of  ik  oon-cn  of 
oren,  en  of  ik  een  Iighaam  heb ;  ja  ook  of  ik  tot  u,  cn  n^toz  m  v 
Ipreekt,  ik  fhl  van  alles  onfckcr  wefen.  ^ 
rtff^^^'ï^-  ^\c^^^^*>gy^Ut beter,  dan  iemant ter  werrdt ,  ae- 
Ichikc.  Dit  IS  het  punt,  en  de  flaat,  daar  toe  ik  u  wilde  brencrcn 
Maar  neem  nu  acht  op  dc  b  gevolgen,  die  ik  'er  uit  wil  trecken 'i,  c^nr^u 
Oy  liet  dan  dat  gy  met  reden  van  alle  de  dingen,  daar  af  dc  ken- 
nis  alleenlyk  door  de  <^finnen  tot  u  is  gekomen, kont  twijffelen  c 
maar  fuk  gy  ook  van  u   twijffcling  konnen  twijffelen  ,  eninfo:!::.. 
twijftel  konnen  trekken  of  gy  twijffelt,  of  niet 

PoUander.  Ik  beken  dat  dit  my  verrafcht.  Het  weinig  licht 
t  wc  k  een  weinig  verftantaan  my  geeft,  maakt  datik  ver! 
\vondert  ben  van  dat  ik  my  verplicht  lie  te  belijden  dat  'cr  niets 
IS,  i  welk  ik  met  fekerheit  weet,  behalven  dat  ik  van  alle  din- 
gen  twijftel,  en  dat  ik  nergens  af  verfekert  ben.  Maar  wat  wik 
gy  daar  uit  inbrengen?  Ik  fie  niet  waar  toe  fuik  een  a" 

rVU  n  TTfl  1  n  rr    l.'-rt.-.    .-J ^   *  t         ■  ,  . 


r\.,;\a^  r      1       V-^   ^AK.  Aiiv.L  vv.iai  LUC  lujK  eenai(^cmenc 

twi  ffeling  kan  dienen  ,  ja  ook  niet  dat  de  twijffelincr  c?a  '^be..p  ■ 
ginichs,  om  ons  verre  te  leiden.  In  tegendeel ,  zy'^  niets  ail^  '^^^ 
ders    dan  om  ons  uit  de  twijffeling  te  trekken ,  cn^om  aan  o  s 
waarheden  te  doen  kennen,van  dewelke  Epiftemon,zo  i^elee  t 
als  hy  ook  IS,  onkundig  lou  konnen  geweeit  hebben,  zo  cv  dk 
gefprek  met  had  aangevangen. 

Endoxc.  Leen  alleenlyk  u  aandacht  aan  my ,  en  ik  fd  u  wvder 
brengen  uan  gy  denkt :  Want  uit  defc  '  algemene  twijffelincr  f 
wii  ik,  als  een  vait  en  onbewegelyk  punt  ,  de  kennis  van  God"^"'"''''^*''^' 
van  u  icif ,  cn  vun  al  't  geen,  dat  in  de  wcrrck  is,  trekken  * 

Bbbb       •  '  cp 


j  ^  2  Onderzoek  der  Waarheit , 

Poliander,  Zie  daar,  grote  beloften.  Indien  dit  dus  is,  zo  is  dc 
faak  welde  moeite  waardig  dat  wy  u  verfoek  aan  u  toeftaan. 
Hou  dan  uw  woort  aan  ons ,  en  wy  fuUen  het  onfe  aan  u  na- 
komen. 

Etidoxe.  Dewijl  gy  dan  niet  kont  lochenen  dat  gy  twijffelt  i 
maar  dat,  in  tegendeel ,  d  it  feker  is,  en  zo  feker ,  dat  gy  'er  niet 
aan  foud  konnen  twijfFelen :  zo  is  't  ook  waar  dat  gy  zijt,  gy,  die 
twijfFelt :  en  dit  is  zo  waarachtig,  dat  gy  'er  niet  meer  aan  foud 
konnen  twijiïelen.  .    ^    ,  -r 

Poliander.  Ik  ftem  'tu  toe  5  dewyl  ik  nicc  lou  konnen  twijt- 
felen,zo  ik  niet  was. 

Eudffxe.  Gyzytdan,engyweetdatgyzyt,  en  gy  weet  het, 
om  dat  gy  twijffelt. 

Poltander,  Dit  alles  is  waar. 

Endoxe.  Verhaaft  u  niet.  Laatons  voet  voor  voet  gaan,  en 
gyfultfien,  gelykiktotugefegtheb,datdit  wydergaat,  dan 
gy  denkt.  Laat  ons  weêr  ter  faak  komen.  Gyzijt,  en  gy  weet 
dat  gy  zijt,  en  gy  weet  het  om  dat  gy  twijffelt.  Maar  wat  zijt 
gy  ?  Gy  die  van  alle  dingen  twijffelt,  en  die  niet  van  u  felf  kont 
twijffelen. 

Poliander,  d' Antwoort  is  niet  fwaar ,  en  ik  fie  dat  gy  my  eer- 
der,dan  Epifl:emon,verkolen  hebt  om  op  u  vragen  te  voldoen, 
om  dat  u  voornemen  niet  was  enige  vraag  voor  te  ftellen ,  op 
dewelke  men  niet  lichtelyk  fou  konnen  antwoorden.  Ik  fal  dan 
tot  u  feggen ,  dat  ik  een  menfch  ben. 

Eudoxe,  Gy  neemt  geen  acht  op  het  geen,  daar  ik  u  na  vraag, 
d' Antwoort,  die  gy  aan  my  geeft ,  hoe  enkel  cn  eenvoudig  zy 
ook  aan  u  fchijnt ,  fou  u  in  fcer  fware  cn  belemmerde  ^  onder- 
vragingen  werpen,  zo  ik  hen  flechsenigfins  wilde  vervolgen. 
Want  tot  een  voorbeelt ,  indien  ik  aan  Epiftemon  felf  vraagde 
wat  een  menfch  is,  en  indien hy  aan  my  antwoorde,  gclyk 
men  gemenelyk  in  de  Scholen  doet ,  dat  de  menfch  een  ^'  rede- 

riiflTiM.  lykdieris,  en  indien  hy,  om  defe  twee  lelie  woorden,  die  niet 
minder  duilter  zijn ,  dan  d'cerfte ,  te  verklaren ,  ons  langs  alle 
de  trappen  S  die  men'i  overnatuurkundig  noemt,  omleide;  zo 

d  ..Mru/>.;-  hy  ons  in  een  doolhof  brengen,  daar  iiitwy  noit  fouden 
konnen  geraken.  Want  uit  defe  vraag  fpruiten  twee  andere , 
te  weten  wat  een  dier,  en  wat  redely  k  is.  Indien  hy,  om  aan  my 
te  verklaren  wat  een  dier  is,aan  my  tot  antwoort  gaf  dat  het  een 

c  >  vivm  e eevoelbaar  levend  is,en  dat  een  levend  een  bezielt  lighaam,en 


Voor  V  nnturel^k  LICHT.  y^j 
dat  een  » lighamelijke  felfftandigheit  is ;  20  fiet  gy  alreê  dat  de  a  s.ii^u, 
vragen  toenemen  en  vermeerderen  louden ,  geJyk  de  tacken  ^"''/"''^^«^ 
van  een  geflachtboom;  kort,  dat  alle  defe  fchone  vragen  alleen- 
lyktot  eenwoordenftrijt  fouden  komen,  dieniet  lou  verkla- 
ren, en  die  ons  in  onfe  eerfte  onkunde  fou  laten. 

Eptjlemon,  Ik  kan  niet  lijden  dat  gy  dus  defe  boom  van  Por- 
phyrius  veracht,  die  tot  een  vervordering  by  alle  de  geleerden 
verftrekt ,  en  dat  gy  voorwend  dat  gy  Poliander  in  't  geen,  dat 

is ,  door  een  andere  middel  kont  onderwijfen ,  dan  door  dc 
geen ,  die  federt  zo  lange  tijt  in  alle  de  Scholen  is  aangenomen, 
daar  men  tot  noch  toe  geen  beter  en  fckerder  middel  heeft 
konnen  vinden  om  ons  t'onderwijfen  wat  wy  zijn,  dat  met  ons 
alle  de  Intrappen  d'een  na  d'ander,  dieinonfc  Mamenzetting 
komen,  te  doen  aanmerken  s  op  dat  wy,  langs  alle  defe  trappen  ^ 
dus  opklimmende  en  afdalende  ,  leren  fouden  wat  wy  met  alle 
d'andere  dingen,  die  in  de  natuur  zijn  ,  gemeen  hebben,  cn 
waar  in  wy  van  hen  verfchillen  j  't  welk  het  hoogde  punt  is 
daar  toe  onfe  kennis  kan  opklimmen.  ' 

Endoxe,  Mijn  voornemen  is  noit  geweeft ,  en  fal  noit  zijn  dc 
gemene  wijfe  van  t'onderwijfen,  die  in  de  Scholen  gebruikt 
word,  te  verachten.  Ik  ben  het  weinige,  dat  ik  weet ,  daar  aan 
fchuldig,  cnzyzijn  d'eige  lichten,  die  ik  gebruikt  heb,  om 
d'onfekerheit  van  al  't  geen,  dat  ik  'er  geleert  heb ,  te  kennen. 
Dieshalven,  hoewel  mijn  Meefters  niets ,  datfekeris,  aan  my 
geleert  hebben ,  zo  ben  ik  echter  dit  aan  hen  verplicht ,  dat  zy 
't  my  hebben  geleert  te  kennen:  ja  ik  acht  datik  noch  heden 
te  meer  aan  hen  verplicht  ben ,  om  dat  zy  aan  ray  geleert  heb- 
ben,  dat  al  \  geen,  dat  zy  aan  my  leerden,  dus  de  t  wij  ffdina  on- 
derworpen  was,  dan  of  het  bondiger  had  geweelb  Want  indien 
zy  dit  gedaan  hadden,  zofouik  millchicn  met  dc  weinige  re- 
den, die  ik 'er  gefpeurt  fou  hebben,  te  vreden gcwecft  zijn  • 
t  welk  my  onachtfaam  gemaakt  fou  hebbcn,om  my  beter  in  dc 
waarheitt  onderwijfen.  Hec  bericht  dan,'t  welk  ik  nu  aan  Po- 
liander geefjis  niet  zo  feer  om  aan  hem  dc  duifterheit  en  belem- 
mering, daar  gy  zijn  antwoort  in  werpt,  bekent  te  maken,  als 
om  hem  daar  door  te  verplichten  voortaan  veel  opmerkelijker 
op  mijn  vragen  te  wefen.  Ik  keer  my  dan  tot  hem  ;  en  om  niet 
wyder  van  onfe  weg  af  te  wy  ken,  vraag  aan  hem  voor  de  twede 
maal  war  hy  is,  die  van  alle  dingen  twijiielt,en  die  niet  van  hem 
(elf  zou  konnen  twijffelcn. 

B  b  b  b  2  75^. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


jé4  Ondergmh  der  Waa/helf , 

Poliander.  Ik  meende  dat  ik  aan  u  voldaan  had ,  met  daar  op- 
aan  u  t'antwoorden ,  dat  ik  een  Mcnfch  ben.  Maar  ik  bevuid 
iny  verre  van  mijn  rekening  af  tewefen:  want  ik  fiedatdefc 
antwoort  geen  voldoening  aan  u  geeft.  Enomdewaarheit  te 
feggen,     voldoet  ook  heden  niet  my  felf,  als  ik  overweeg  dat 
gydc  belemmering  en  duifterheit  aan  my  hebtgetoont ,  daar 
in  hyons  fou  konnen  werpen,  zo  men  hem  wilde  verklaren, 
cn  bevatten.  En  zeker,  wat  Epiftemon  ook  daar  wil  feggen  , 
t^qraduémc^'ik  vinde  vcel  duillerheit  in^ d'overnatuurkundige  trappen. 
tueujjut,     ^yant-  indien^men ,  tot  een  voorbeelt ,  zegt ,  dat  het  Iighaam 
b  suhiUntin  een  ^  lighamelijke  felfftandigheit  is,  fonder aan  ons  te  doen  ver- 
iori'orMi-..    ^.^^^^  ^^^^  fclfftandigheit ,  en  wat  lighamely  k  is ;  zo  fullen  defe 
twee  woorden,  lighamelijks  Mlfliandigheit  ows  niet  geleerder, 
dan  dat  van  lighamen,  maken.  Dcsgelyks,  indien  men  zegt  dat 
^viver,»,    het  levende  een  ^  bezielt  lighaam  is,  fonder  te  voren  verklaart 
^'^XïT*""tc  hebben  wat  lighaam,  wat  bezielt  is,  en  dus  met  alle  d'an- 
TaT2'Mwt  d^vQ  eovernatuurkundige  trappen  j  zeker  dit  is  niets  anders , 
uifi^yjuu    ^.^j^  woorden,  en  de  felfde  met  ordening  tefpreken.  Maar 
men  fegt  warelyk  niets :  want  dit  betekent  niets ,  daar  af  men 
icor,cepm.  een  ^bevatting  heeft,  en  't  welk  een  klaar  cn  onderfcheide 
sdenkbcelt  in  onfegeefl; in  brengt.  Desgelyks,  alsik,  om  op 
u  vraag  t'antwoorden  ,  totu  gefegtheb,.  dat  ik  eenmenfch 
h  w/ck«ben ,  zo  heb  ik  niet  van  alle  de  Schoolfchc  wefens  willen  fpre- 
i^gj^  ^  ^jj.    j^iej,  i^cn  ,  en  daar  af  ik  noit  had  horen  fprcken ,  cn 
.r/;.«uK         gelyk  ik  geloof,  alleenlyk  in  de  *  verbeelding  der  gener 
beftaan  ,  dewelke  hen  gevonden  hebben.  Maar  ik  heb  gelooft 
dat  ik  tot  u  van  't  geen  Iprak ,  't  welk  wy  fien ,  't  welk  wy  ra- 
ken ,  't  welk  wy  gevoelen  ,  en  in  ons  fclven  bevinden  i  kort , 
van  't  "een ,  't  welk  d'eenvoudigftc  van  alle  menfchen  zo  wel 
3tTib.V"ffc,.  weet,a1s  de  grootfte  ^  Wijsbegerige  van  de  Werrelt :  te  v/eten 
dat  ik  een  geheel  ben,  van  twee  armen ,  van  twee  benen  ,  van 
een  hooft  T  en  van  alle  d'andere  delen  te  zamen  gefet ,  dewelke 
het  geen  uitmaken  ,  dat  men  een  menfchelyk  lighaam  noemt , 
en'twelk,  datmecris,  gaat ,  gevoed  word ,  gevoelt,  merkt 
en  denkt. 

Eudoxe.  Ik  fag  wel  uit  u  antwoord  ,  dat  gy  mijn  vraag  met 
wel  begrecpt,  eadat  gy  op  meer,  dan  ik  begeerde,  antwoorde. 
Maar  dewijl  gy  dit  alrec  in  de  rijg  der  dingen  had  geftelt,  van 
dewelke  gy  tvvijflFclt,  te  weten  dat  gy  armen  ,  benen,  hooit, 
en  alle  de  andere  delen  had,,  dic'c  gcbou  van  'tmenlchcl-yk 

lighuam 


t)oor  V  nafureltfk  LICHT.  j  tf  J» 

IigBaam  maken  ,  zo  wilde  ik  u  niet  naar  alle  dingen  vragen-, van 
welker  nvcfcntlijkheit  gy  niet  verfekert  zijt.  Zeg  my  dan  be-a  Exijieviisi 
ftiptelyk  wat  gy  zijt ,  voor  zo  veel  gy  twijfFelt :  want  hier  op 
alleen  valt  mijn  vraag  j  dewijl  'er  niets  anders  is ,  dat  gy  met  ze- 
Icerheit  kent. 

Poliander»  Ikfie  heden  wel  dat  ik  my  in  d'antwoort,  die  ifc 
aan  u  deê  ,  misgrepen  heb ,  en  dat  ik  ,  by  gebrek  van  u  vraag 
wel  tc  begrijpen ,  vee!  veerder ,  dan  ik  behoorde ,  gegaan  ben. 
Ditfalaanmy  leren  voortaan  van  nader  by  daar  op  tc  letten  ; 
en  dit  maakt  my  ter  zelfde  tijt  over  de  naaukcurigheit  vanu 
^onderwijsmiddel  verwondert ,  daardoor  gy  ons  allengs,  cnhj.icthtd^ 
door  enkele  en  gemakkelijke  wegen  tot  de  kennis  der  dingen 
geleid,  diegy aan  ons  wflt onderwij fen.  Men  magondertuf- 
fchen  zeggen  dat  ik  een  gelukkige^  misgreep  heb  begaan;  der- 
^vijl  ik  door  dcfe  middel  zeer  wel  ken  dar  het  geen, welk  ik  ben', 
voor  zo  veel  ik  twijffel,niet  gantfchelyk  het  geen  is,dat  ik  mijn- 
lighaam  noem  ;  ja  ik  weet  niet  of  ik  een  lighaam  heb  ;  dewijl  gy  ^ 
aan  my  getoont  hebt  dat  ik  'er  aan  kon  twijfïelen.  Ik  voeg  hicr 
by ,  dat  ik  ook  niet  volkomentlyk  kan  loghenen,  dat  ik  een  lig- 
haam heb,  en  ondertuilchen  belet  dit  niet,  zonder  alledeVe 
^  onderflellingen  te  veranderen ,  dat  ik  zeker  weet  dat  ik  ben.  c  Sunfoftis* 
ïn  tegendeel  zy  dienen  niet,  dan  om  my  te  meer  in  de  zeker- 
heit,  die  ik  heb  van  dat  ik  ben,  te  beveiligen ,  gclyk  ook  hier 
in ,  dat  ik  geen  lighaam  ben  ;  anderfins  zou  ik ,  van  't  lighaarn 
twijffelende ,  van  my  zelf  twijffelen  ,  't  welk  ik  niet  zou  kon- 
nendoen;  dewijl  ik  volkomentlyk  overtuigt  ben  dat  ik  ben , 
cn  zo  overtuigt ,  dat  ik'er  niet  af  zou  konncn  twijffelen, 

Efidoxc.  Gy  fpreekt  wonderlyk  wel ,  en  gy  hebt  het  zo  wel' 
gevat ,  dat  ik  felf  het  niet  beter  zou  konncn  zeggen,  f  k  fie  wel 
dat  ik  niet  anders  te  doen  heb  ,  dan  u  te  laten  begaan ,  om  dat  ik 
alleenlyk  behoef  vlijt  aan  te  wenden  om  u  flcchs  op  de  weg  te 
helpen.  Ik  geef  ook  voor ,  dat  men  niet  anders  dan  een  gemeen 
verftant  behoeft ,  om  de  zwaarfte  waarheden  t'ontdekken ,  al's 
menv/el  geleid  word,  en  dewijl  ik  dit  in  u  naar  mijn  hoogüe 
wenfch  bevind  ,  zo  fal  ik  voortaan  byna  niet  anders  doen  ,  'dun 
voor  u  de  weg  aftrekken  ,  langs  de  welk  gy  te  gaan  hebt ,  Vaar 
nu  voort  om  uit  u  felf  de  d  gevolgen,  tc  trekken ,  die  uit  dir.i  c<»,fiqticn^ 
cerfte  c  beginfel  volgen.  J'**^  ^ . 

Poliander.  Dit  beginfel  fchijnt  my  zo  vruchtbaar ,  cn  ik  zic/'<^?»» 
Qiidcrtuflcheazo  vele  dingen ,  die  fich  te  gelijk  voor  my  ver- 
Bbbb  3  tonen.. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


$66  Onderzoek  der  Wmrheit  \ 

tonen,  dat  mijn  grootfte  arbeit  fal  zijn  hen  in  ordening  te  bren- 
gen. Het  bericht  alleen,  't  welk  gy  zo  terftont  aan  my  geeft,tc 
weten  wel  hier  acht  op  te  nemen  dat  ik  ben ,  voor  zo  veel  ik 
twijffel ,  en  het  niet  met  het  geen  ,  dat  ik  eertijts  gelooft  heb  te 
wefenjte  verwarren,heeft  in  mijn  geeft  zo  veel  licht  ingebragt, 
cn  eensklaps  zo  veel  duifternis  verdreven ,  dat  my  dunkt  dat  ik, 
met  behulp  van  defc  fakkel ,  in  my  beter  het  geen  fie ,  't  welk 
men  daar  niet  fiet ;  en  ik  ben  meer  verfekert  van  het  geënte 
hebben  dat  men  niet  kan  raken ,  dan  ik  ooit  verfekert  ben  ge- 
weeft  van  dat  ik  een  lighaam  heb.  .  „  ,  .  . 

Eudoxe.  Dcfe  vervoering  behaagt  my  :  maar  miüchien  is  zy 
aan  Epiftcmon  niet  aangenaam  ,  diealtijt,  tot  dat  gy  hem  uit 
zijn  doling  gered  ,  en  aan  hem  zelf  cgü  deel  der  dingen  ,  diegy 
,  frxnct.  zegt  dat  in  dit  ^  beginfel  befloten  zijn  ,  getoont  zult  hebben , 
reden  fal  vinden  om  te  geloven ,  of  ten  minften  om  te  vrefcn , 
dat  alle  dcfe  treffelijke  lichten,die  aan  u  verfchijnen  ,  de  dwaal- 
lichten gelijken ,  die ,  zo  haaft  als  men  daar  by  komt ,  uitgaan 
cn  verdwijnen ,  en  dat  gy  dieshal  ven  wel  haaft  weer  in  u  eerfte 
duifterniflc,  dat  is  in  u  oude  onkunde  zult  vallen,  en  zeker 
'tzou  een  wonderlijke  zaak  zijn,  zo  een  man,  gelykgy  ,  die 
^'^^'W'Tichnoit  in  de  letteren  geoeffent,  noch  de  boeken  der  ^  Wijs- 
begerigendeurgeblaad  heeft,  meteenflag,  en  met  zo  weinig 
koften  geleern  zou  konnen  worden.  Dieshalven ,  men  zou  fich 
niet  behoeven  te  verwonderen,  fchoon  Epiftemon  in  dit  ge- 
voelen was. 

Epiftemon.  Ik  beken  dat  ik  dit  voor  een  loffigheit  heb  geno- 
men ,  en  dat  ik  gelooft  heb  dat  Poliander ,  die  zijn  geeft  noit  ia 

llti!'^''  de  grote  waarheden  geoeffent  heeft,  dewelke  de  Wijsbegeer- 
tc  aan  ons  leert,  zo  veel  vrucht  over  d'aanmerking  vandege- 
ringfte  onder  dcfe  waarheden  gevoelde,  dat  hy  fich  niet  kon 
onthouden  van  hen  aan  u ,  door  zijn  vervoering ,  te  betuigen. 
Maarervarelieden.gelyk  wy,  diclange  tijt  in 't  fpcl  zijn  ge- 
weeft  ,  en  veeloliemctdegcfchriftender  Ouden  te  lefen ,  cn 
te  herlefcn ,  en  met  de  verwarde  zaken,  die  in  de  Wijsbegeerte 
zijn ,  t'ontwarren ,  hefteed  hebben  ,  verwonderen  fich  zo  wei- 
nig over  dcfe  loflighcden  ,  cn  maken'cr  zo  weinig  werks  af,  als 

tKWxj^»4wvandefeydelc  verhopingen  van  zekere  jonge  ^  Wiskundigen, 
dien  men  niet  zo  haaft  de  lijn  en  palier  in  de  handen  heeft  gcge- 
veji,  en  bekent  gemaakt  wat  een  rechte,  cn  wat  een  kromme 

c  s^uadrA'  jijj^  isjof  zy  maken  aan  fig  fciven  vroed,  dat  zy  de  e  vierkannng 


mor  V  naturelijk  L  I  C  H  T.  5  6*7 

van  de^kring  en  de  ^  verdubbeling  van  de  teerling  Tullen  vin-  ^^^*^rAiiu 
den.  Maar  wy ,  dat  meer  is ,  hebben  het  gevoelen  der  Py  rrhc-  hhrctUu,- 
niers  zo  dikwijls  bedreden ,  en  zy  felvcn  hebben  uit  dele  v^ijfe/'^"^'"*"'» 
vanfichinde  Wijsbegeerte  t'oefïenen  ,  zo  weinig  vrucht  gc- 
haalt,  dat  zy  alle  hun  leven  lang  verdoolt  zijn  gebleven,  en 
dat  zy  niet  uit  de  doling ,  die  zy  in  de  Wijsbegeerte  inge voert 
hebben,  konden  komen, dan  om  tc  leren  twijffelcn.  Ik  verfoek 
dan  dat  Poliander  aan  my  toelaat  op  mijn  beurt  te  twijfFelen,en 
te  vermoeden  dat  hy'cr  niets ,  het  welk  beter  is,  fal  uit  halen. 

£fi(ioxe.  Ik  zie  wel  dat  gy  my  wilt  fparen  ,  met  u  tot  Polian- 
der te  keren :  maar  ik  bemerk  echter  wel  dat  u  fpottery  op  my 
gemunt  is.  Doch  laat  ons  Poliander  fpreken,  en  wy  zullen  daar 
na  fien  wie  van  ons  beide  de  lefte  fal  lachen. 

^Poliander.  Ik  ben'er  zeer  wel  mee  te  vreden.  Ik  zou  ook  vrc- 
Ten  dat  het  verfchil  tuflchen  u  beide  heftig  zou  worden  ,  cn  dac 
ik,  als  gy  de  zaken  te  hoog  naamt ,  niets  daar  af  verflaan  zou* 
Dit  zou  my  de  vrucht  doen  verlicfen  ,  die  ik  my  fclf  beloof,  zo- 
ik  op  mijn  voorgaande  voetftappen  voortga.  Ik  verfoek  dan 
van  Epiftemon,dat  hy  goetvind  dat  ik  my  met  defc  hoop  vleid, 
terwijl  Eudoxe  iiil  believen  my  by  de  hant  op  dc  weg  ,  daar  op 
hy  felf  my  gebragt  heeft ,  te  leiden. 

Eudoxe.  Gy  hebt  alreê  zeerwel  befpeurt  dat  gy,u  fclf  allecn- 
]yk  voor  zo  veel,  alsgy  twijffelt ,  aanmerkende  ,  geen  lighaany 
zijt,  en  dat  gy,  als  zodanig,  niet  in  u  enige  van  defé  delen  vind  r 
die  't  gebou  van't  menfchely  k  lighaam  uitmaken,  dat  is,  dat  gy 
geen  armen,  geen  benen,  geen  hooft ,  en  by  gevolg  geen  ogen, 
geen  oren ,  noch  enig  ander « werktuig  hebt ,  't  welk  aan  cni-e^'^^'V^/"'"*/»; 
gen  der  f  finnen  dienftig  kan  wefen.  Maar  bcfie  ofgy  desgelyks  ^^J^^T"" 
alled'andei^e  dingen  kont  verwerpen  ,  die  gy  hier  te  voren  in  ^  *" 
de  befchrijving  hebt  beüoten,  dewelke  gy  van  de  c  kundigheir» 
die  gy  eertijts  van  dc  mcnfch  had  ,  gemaakt  hebt»  Wantgelyk 
gy  alrec  zeer  verftandiglyk  aangemerkt  hebt  de  misgreep  ,  die 
gy  gedaan  hebt ,  met  de  palen  van  mijn  vraag  door  u  untwoorc 
te  buiten  te  gaan ,  hebt  gelukkig  geweefl: ;  dewijl  gy  door  die 
middel  lichtelyk  tot  de  kennis  van't  geen,  dat  gy  zijt,  kont  ko- 
men, met  al't  geen ,  van't  welk  gy  klarelyk  bemerkt  en  bevat 
dat  het  niet  tot  u  behoort ,  van  u  te  verwijderen,  en  te  verwer- 
pen ,  om  niets  anders  toe  te  laten, dan  dit  enigc,van  het  welk  gy 
weet  dat  het  zo  nootfakelyk  aan  u  behoort ,  dat  gy'er  zo  zeker 
af  zijt ,  alsgy  zekcrlyk  weet  dat  gy  zijt ,  en  dat  ^y  twijffelt. 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


5 (SS  Onderzoek  der  Wa^heit ^ 

PoHand<^Y,  Gy  doet  my  vermaak  aan,  datgy  my  dus  weêr  op 
de  gimg  helpt :  want  ik  wifl:  niet  waar  ik't  gelaten  had.  Ik  heb 
hier  voren  gefegt  dat  ik  een  geheel  was ,  van  armen ,  benen , 
hooft,  en  van  alle  d'andere  delen  tezamen  gefet,  die'tgeen 
maken,  't  welk  men  een  mcnfchely  k  lighaam  noemt  j  wijders, 
dat  ik  gevoed  wierd,  dat  ik  ging,  dat  ik  gevoelde,  en  dat  ik 
dacht.  Ik  heb  voordcfen  alreê,  met  my  zelf cnkelijk  zodanig 
aan  te  merken,  als  ik  my  kende  te  wcfcn ,  verplicht  gcweeft 
alle  defe  delen,  of  alledefe  (lukken,  die  tot  de  famenzcttmg 
van  't  gcbou  van't  menfchelyk  lighaam  te  zamen  komen ,  van 
my  af  te  werpen  ,  dat  is ,  my  felf  zonder  armen  ,  zonder  benen , 
zonder  hooft,  kort ,  zonder  lighaam  ,  aan  te  merken.  Maar  't  is 
waar  dat  het  geen,  't  welk  in  my  twijffelt,  niet  het  gene  is ,  dat 
wy  ons  lighaam  noemen :  't  is  dan  ook  waar,  dat  ik  voor  zo  veel 
ik  twijffel  niet  gevoed  word ,  en  ga ;  want  geen  van  beide  kon- 
nen  zonder  lighaam  gedaan  worden.  Ja  ik  kan  niet  yerfekeren 
dat  ik  bcquaam  ben  om  te  gevoelen ,  voor  zo  veel  ik  twijffel. 
Want  geljjk  men  voeten  behoeft  om  te  gaan ,  zo  behoeft  men 
ook  ogen  om  te  fien,  en  oren  om  te  horen.  Maar  dewijl  ik  geen 
van  beide  heb,  om  dat  ik  zonder  lighaam  ben,  zo  kan  ik  niet 
zeggen  dat  ik  bequaam  ben  om  te  gevoelen :  behalven  dat  my 
noch  heugt  dat  ik  eertijts  gelooft  heb,  datikin  mijndromen 
veel  dingen  gevoelde,  die  ikwaarlyk  niet  gevoelt  heb  ,  en  de- 
wijl ik  hier  niets  wil  toelaten ,  't  welk  niet  in  dier  voegen  waar 
is ,  dat  ik'er  geenfins  aan  kan  twijffelen  ,  zo  kan  ik  niet  zeggen 
dat  ik  iets  ben,  'twelk  gevoelt^  dat  is ,  'twelk  doord'ogen 
iict ,  en  door  d'orcn  hoort  i  dewijl  het  zou  konnen  wcfcn  dat 
ik  in  dier  voegen  meende  te  gevoelen,  zonder  dat 'cr  iets  aan 
zou  wcfcn. 

Endoxe,  Ik  kan  my  niet  onthouden  van  u  hier  te  doen  (laan  , 
niet  om  u  af  te  wenden  \  maar  om  aan  u  moed  te  geven  ,  en  om 
,11  te  doen  acht  nemen  wat  het  verllant  vermag ,  als  het  eenmaal 
wel  beleid  word.  Want  is 'er  in  dit  alles  iets ,  dat  niet  welen 
recht  5  dat  niet  wel  belloten  ,  en  dat  van  zijn  voorgaande  niet 
wel  afgeleid  IS  ?  Pit  alles  word  echter  zonder  aRcdenkuafl: 
;iondcr regel ,  zonder  vorm  van  bev/ijien  gefegt  cn  befloten , 
te  weten  alleenlyk  door 't  licht  der  reden ,  en  van  't  verllant, 
't  welk  minder  onderworpen  is  te  miflen ,  en  iich  te  bedriegen, 
als  het  alleen  werkt ,  dan  als  het  lich  aanhecht  in  duifent  ver- 
icheidc  Grontrcgels te wjllc.n  waiir  nemen,  dewelke,  gelyk 

het 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


Door  't  nAturelijk  LICHT.  5  6*  9 

hctfchijnt,  doorde liften  ledigheit  der  menfchcn  rrevonden 
zijn  ,  eerder  om  het  te  verderven ,  danom  het  volmaakt  te  ma- 
ken. Epiflemon  felffchijnt  hier  in  over  een  te  komen  :  want 
dewijl  hy  niet  een  woort  fpreekt,zois't  een  tck^n  dat  h y*t  o-een 
't  welk  gygefegt  hebt,  goetkeurt.  Vaar  dan  voort ,  Poliander,' 
met  aan  hem  te  tonen  hoe  verre  het  *  verfl:ant,en  de^gevoleen'  ^  int-juau^. 
die  men  uit  ons  c  beginfel  kan  trekken,  gaan  kan.  '  b  ƒ 

Poliander,  Van  alic  dcfe  *^  toevoegingen ,  dieikeertijts  aan  ^ 
rny  had  gegeven ,  is  my  niet  meer  dan  een  overig ,  om  t'onder- d!^^.,^*,., 
loeken ,  te  weten  de  «denking,  en  ik  bevind  dat  de  felfde  alleen  ^o-m^^,.  " 
zodanig  is ,  dat  ik  haar  niet  van  ray  kan  los  maken.    Want  in- 
dien het  waar  is  dat  ik  twijffel ,  gelijk  ik  niet  &xxv  aan  kan  twijf- 
felen,  20  is  dit  ook  niet  minder  waar ,  dat  ik  denk  •  dewijl  twijf- 
lelen  niet  anders  is ,  dan  op  zekere  v/ijfc  te  denken.  En  zeker, 
indien  ik  gantfchelyk  niet  dacht ,  zo  zou  ik  niet  konnen  we- 
ten, noch  of  ik  twijffel ,  noch  ofik  ben.  Ik  ben  ondertuflchcn, 
en  ik  weet  wat  ik  ben,  en  weet  het  om  dat  ik  twijffel:  men 
moet  dan  ook  zeggen  ,  om  dat  ik  denk :  want  het  zou  milich  ien 
konnen  gebeuren  dat  ik  gantfchelyk  zou  ophouden  te  wefcn  , 
20  ik  een  ogenblik  van  denken  ophield.  Dieshalven,  het  eni- 
ge ,  dat  ik  niet  van  my  kan  wech  doen  ,  dat  ik  zekcrly  k  weet  dat 
ikben,  en  het  welk  ik  nu  met  zckerheit  kan  beveftirren  ,  met 
verfekcring  van  my  niet  te  bedriegen ,  is ,  dat  ik  een  f  dinjr  ben  f  ^•5'' 
het  welk  denkt. 

Efidoxe.  Wat  dunkt  u  ,  Epiff  emon  ,  van't  geen ,  dat  Polian- 
der daar  zo  aanftonts  gefegt  heeft?  Is 'er  in  zijn  gehele  ^  rede- oT^/f^rrio. 
nermgiets,  dat  kreupel  gaat,  en  dat  niet  wel  op  zijn  bcnen^^ 
llaat  ?  Zond  gy  wel  gelooft  hebben  dat  een  man,dic  zonder  let- 
teren en  gelcertheitis,  zo  recht  en  wel  zou  hebben  konnen  re- 
deneren,en  zo  wel  flant  houden  ?  Gy  zult,  gel  ij  k  ik  geloof,  hier 
uit  bcgmnentcficndatmen,  als  men  de  j,  twijffelinjz  wel  kanHD-^/W, 
gebrmken,fecr  fckerc  kcnniffen  kan  trckkcn,jadiefekcrjeren 
nutter  zijn  ,  dan  alle  de  gene,  die  men  gemcnclyk  op  dit  rrroot 
I  begmfcl  acunt,'t  welk  men  als  de  voet  van  alle  d  an.jcrc,cn  als  ^ Tn>... 
het middelpunt  aanfchout,  daar  alle  naar  toeffrekken,en  naar  T'^* 
reiken;  te  weten,  't  ts  onmegeljl^dM  een  z.dfdedmgtn  een  z^elfde  üjt  is, 
eu  niets  IS.  Ik  fal  miffchien  eensd'onnuttigheit  daar  af  aan  u  kon! 
ncn  doen  bekennen.  Laat  ons  ondertuflchcn  niet  van  ons  ^  on- 1 
dcrwcrp  afwijken ,  op  dat  Poliander  niet  de  draat  van  zijn re-  m 
dencnng  zou  vcrlieicn  ,  en  bcficn  of  gy  iets  hebt  tc  zeggen  ,  of'"* 
enige  tegenwerping  tc  doen.  C  c  c  c  Epjj}^,  n  o'/ya... 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


570-  Onaerzoek  der  Wmrhcit , 

•  Epiftemon.  Dewijl gy  my in 't  fpelbrcngt,  engy  mynijpt, 
xLogic^.    zo  fal  ik  aan  u  tonen  wat  een  getergde  a  Redenkunft  vermag.. 
Ik  fal  u  in  zo  \^eel  belemmeringen  brengen ,  dat  niet  alleenlyk 
Poliander  ,  maar  gy  zelf  moeite  genoech  zult  hebbenom  u  uit 
dele  zaak  te  redden.  Laat  ons  dan  niet  verde  gaan.  Laat  ons< 
hier  ftant  houden ,  en  met  gemak  en  ftrengheit  u  gront veften^ 
hTMpia,  ^  beginfelen,en  u  *  gevolgen  onderfoeken  :  want  ik  geef  voor 
L'"^'^'*""  dat  ik  door  een  goede  ^Redcnkunft  aan  u  fal  konnen  tonen» 
dat ,  fclfs  volgens  u  grontregels  ,  al  het  geen  't  welk  van  Po- 
liander  gefegt  is ,  op  een  quadegront  fteunt ,  en  niets  beflmt. 
Gy  zegt  dat  gy  zijt ,  dat  gy  weet  dat  gy  zijt ,  en  dat  gy  het  weet 
omdatgy  twijlfelt,endatgydcnkt.  Maarweetgy  wattwijf- 
felen ,  en  wat  denken  is  ?  en  dewijl  gy  niets  wilt  toelaten ,  daar 
af  gy  niet  verfekert  zijt ,  en't  welk  gy  niet  volmaaktelyk  kent; 
hoe  kont  gy  dan ,  op  zo  duiftere  grontveflen ,  en  die  by  gevolg, 
zo  weinig  zeker  zijn,  verfekerendat  gy  zijt  ?  Gy  moeft  te  vo» 
tf  7)«W;o.  j-gij  aan  Poliander  geleert  hebben,  wat  een  nwijffeling,  en 
l^l^'^iPLwu  een  ^dcnking,  en  wat  «  wefentlykheit  is  5  opdat  zijn re- 
;■»  %iihc..    jenering  de  vor  m  van  een  '  betoging  zou  hebben ,  en  op  dat  hy 
VDlc,sfira.  't  zclf  ZOU  kouuen  verftaau ,  eer  hy  aanving  fich  vand'anderc 
te  doen  verdaan.  ri-  i.  1 

Toliander.  Dit  is  al  te  fijn  voor  my ,  eaik  geef  dieshal  ven  het 
fpel  aan uo ver,  en  laat  u  met  Epiftemon  defe  verwarde  klos  af- 
hafpelcn. 

Endoxe,  Ik  wil  wel  voor  defe  maal ,  maar  ap  voorwaarde  dat 
gyde  Rechter  van  ons  verfchil  zult  wefen:  want  ik  dar  niet 
aanmy  zelf  beloven  dat  Epiftemon  fich  aan  mijn  redenen  fal  o- 
jn  opimoies,  vergeven.  Een  menfch  gelyk  hy  ,  alrec  van  ^  wanen  vervult 
iTr^imiCi^;  ^^  y^^^  ^^^i  hondert  '  vooroordcelen  ingenomen ,  fal  fich  zwa- 
relyk  aan  de  lichten  der  natuur  alleen  konnen  overgeven ;  de- 
wijl hy  gewent  is  allengs  eerder  op  gcfagen  achtbaarheitaf  te 
komen,  dan  naar 't  geen  te  luifteren ,  'twelk  zijn  eige  reden 
hem  voorfpelt.  Hy  ondervraagt  eer  d'andere,  cn  befiet  eerder 
wat  d'Ouden  daar  af  gelooft  hebben  ,  dan  hy  fich  zelf  onder- 
vraagt, om  te  weten  wat  oordeel  hy  moet  geven:  jagelykhy 
inzijnjonkheit  het  geen,  datalleenlyk  op  d'achtbaarheit  zij- 
ner Meefters  gegrontveft  was ,  voor  reden  heeft  genomen  i  zo^ 
geeft  hy  heden  zijn  achtbaarheit  voor  reden  ,  en  doet  d'ande- 
re aanhemde  felfdefchatting betalen,  diehy  zelfeertijts  be- 
taalthecft..  Maar  Poliander indien  gy  met  het  geen.,  datik 


I^oor  V  naturel^k  LICHT.  571 
fal  zeggen,  tc  vreden  zult  zijn ,  en  u  reden  daar  afovertinVt,  zo 
falik  vernoegtzijn,  en  achten  dat  ik  rijkelyk  genoech  opdc 
a  tegenwerpingen  ,  die  Epiftemon  aan  u  voorgeilelt  heeft  '  ^^i'^^*^ 
voldaan  fal  hebben.  * 
Eptjiemon,  Ik  ben  niet  zo  hardnekkig,  noch  zo  zwaar  om  t'o- 
verreden ,  en  te  vernoegen ,  als  gy  gelooft,  en  hoewel  ik  reden 
zou  hebben  om  Poliander  te  wantrouwen ,  zo  wil  ik  hem  ech- 
ter wel  tot  middelaar  en  rechter  aannemen  5  en  ik  belooFaan  u 
dat  ik  my  verwonnen  fal  achten  ,  zo  haaft  hy  felf  u  toegeftemt 
fal  hebben.  Maar  hy  moet  wel  toefien  dat  hy  fich  niet  laat  over- 
vallen ,  en  dat  hy  niet  in  't  gebrek  valt ,  dat  gy  aan  andere  ver- 
wijt :  in  voegen  dat  hy  felf  van  de  hooge  achting ,  die  hy  van  u 
ontfangen  heeft, geen  reden  moet  maken  om  fich  te  laten  over- 
reden. 

Efidoxe.  Hy  zou  qualyk  doen  ,  indien  hy  op  zulk  een  quadc 
grontveftfteundc,  en  ik  blijf  u  borg  dat  hy 'er  fich  wel  af  fal 
wachten.  Maar  laat  ons  wcerkceren.  Ik  ben  hier,  Epiflemon, 
met  u  enig,  dat  men,  eerwy  gantfchelyk  van  de  waarheit  van 
de  b  redenering ;  Iktrvtiffel ,  t^^en  dan ,  of  van  dcfe ,  die  even  het  b 
felfdeis,  overreed konnenwefen,  tevoren'"* 

moet  weten  wat  een  « twijtfeling ,  wat  een  ^  wefcntlykheit 
Maar  beeld  u  niet  in  dat  men ,  om  dit  te  weten ,  zijn  geeft  moet  ^"i'"""' 
pijnigen,  en  fich  felf  op  de  pijnbank  leggen ,  om  het  naafte«  ge-  ^  ^-^'fintu^ 
llacht ,  en  het  ^  wefentlyk  onderlcheit  daar  af  te  vinden  ,  op  dat 
men  de  ware  s  bepaling  daar  af  zou  toeftellen.  Dit  is  wel  en  ^^'/T^'-'-"'** 
goet,  als  men  in  een  School  en  Vergadering  de  heerfchappy 
wilvoeren,  ofop  debanken  twiftredcnen.  Maar  wat  een  man 
aangaat,  die  de  dingen  by  fich  felf  onderfockt ,  en  dic'er  at  oor- 
deelt naar  dat  hy  hen  beslat,  hykan  niet  zo  klein  van  verftanc 
zijn,  dat  hy  niet  lichts  genoech  heeft  om  genoechfamelyk  te 
kennen  wat  een  twijffcling,  wat  een  dcnking,  en  wat  wefent- 
lykheit  is  ,  zo  dikwijls  als  hy  de  dingen  overvveegt ,  zonder  dat 
men  d'onderfcheidingcn  daar  af  aan  hem  heeft  behoeft  te  le- 
ren. Dat  meer  is,  ik  zeg  dat'er  zekere  dingen  zijn, die  men  vcr- 
duiftert,  als  men  hen  wil  bepalen;  omdat  zy  zeer  enkelt ,  en 
zeer  klaarzijndc ,  niet  beter,  dan  door  hen  fel  ven,  gekcntcn 
gevat  zouden  konnen  worden:  en  dit  is  miftchien  eender  voor- 
naamfte  misgrepen ,  die  men  in  de  wetenfchappen  kan  bedrij- 
ven ,  dat  men  het  geen  wil  bepalen  ,  't  welk  alleenlyk  bevat ö^'^w»- 
moet  worden,  en  dat  men  de  klare  dingen  niet  van  de gerie, 

Ccccz  die 


Onderzoek  der  JVMrheit 
die  diiifter  zijn  ,  knn  onderfcheidcn ,  en  't geen, dat  vcrdi<5nt  cn 
vereilcht  bepaalt  te  worden,om  bekent  te  zijn ,  niet  van't  geen 
kan  Ichifcen  ,  't  welk  niet  beter ,  dan  door  fich  zelf  gekent  kan 
welen.  Nu,  onderdedingen,  dieuitfich  zelvendus  klaareii 
a  Duht  ith,  bekent  zijn  ,.kan  mendenwijfFeling,de^  denking ,  en  de  ^we- 
VexZIuu  fcntlykheit  (lellen:  want  ik  acht  niet  dat 'er  ooit  icmant  zo 
'        plomp  heeft  gewceft  ,  dat  men  aan  hem  behoefde  te  leren  wat 
wcfently khe*it  is  ,  om  daar  uit  konnen  befluiten ,  en  te  verfeke- 
rcn  dat  hy  was.  Met  de  twijfeling  en  denking  is  het  dcsgely  ks. 
Dat  meer  is,  ik  zeg  dat  het  onmogelyk  isdeie  dingen  anders, 
dan  door  hen  zelvcntc  leren  en  dat  men  daar  af  niet  overtuigt 
d  conjcUn-  kan  worden ,  dan  door  eigen  ervarentheit ,  en  door  defc^  me- 
dewetintr,  ofdefe  innerlijke  getuigenis,  die  van  yder  in  fich 
fclfgevoeltword  ,  als  hy  dedingen  overweegt :  invoegen  dat 
men  te  vergeefs  bepaalt  wat  wit  is.  Men  zou  het  nooit  een 
mcnfch,.die  blind  is  ,konncii  doen  begrijpen.  Engelykmen, 
hier  af  kundig  te  zijn,  alleenlyk  d'ogen  behoeft  t'openen ,  en 
wit  te  fien  ;  zo  is  'er  ook  geen  andere  middel  om  te  kennen  wat 
r*r>Hh;tatio.  een«  twijffcling,  ofwat  een^denkingis,  dan  te  twijffelen ,  of 
fOpt^'^o,  feiftejjenken.  Dit  leert  aan  ons  alles,  dat  men  daar  afkan  we- 
t^'Df>./io-  ten ,  en  zegt'cr  meer  af  tot  ons ,  dan  de  naaukcurigftes  bepalin- 
gen zouden  konnen  doen.  't  Is  dan  waar  dat  Poliander  dcfe 
y^cmdufo,  dingen  heeft  moeten  kennen,  eer  hy  dc'^  befluitingcn ,  dichy 
gemaakt  heeft,  daar  uit  heeft  konnen  trekken.  Maar  dewijl 
wyhem  tot  rechter  hebben  genomen,  zo  laat  ons  aan  hem 
fclf  vragen,  of  hy  ooit  hierin,  watditis,  onkundig  gewecfl 

heeft.  .       „  ,  . 

Poliander,  Ik  beken  dat  ik  vermaak  heb  gcfchcpt  in  u  alle  bei- 
de van  een  zaak  te  horen  twiftredenen  ,  die  gy  niet,  dan  van  my 
kond  leren,  en  in  tefien  datgy  ,  tenminilen  in  dcfe  voorko- 

ir;/.;^*.'/.  ining ,  u  felven  voor  mijn  i  Leerlingen ,  en  my  voor  u  Meeftcr 
moet  erkennen.  Nu  ,  om  allebeide  uit  de  kommer ,  daar  gy  in 
zijt ,  te  trekken,  en  eensklaps  u  zwarigheit  op  te  loflcn ,  zo  kan 

)LD^khauu  aan  u  verfekeren  dat  ik  noit  heb  getwijffelt  wat  een  ^  twijf- 
felingis,  fchoon  ik  het  niet  heb  beginnen  te  weten ,  of  liever 
t'o verwegen,  dantoen  Epiftcmon hetin  gefchil  wilde  bren- 
gen. Gy  hcbt.my  ook  niet  eerder  de  weinige  zekerheit,  die  wy 

1  E^,!i*nuü,  ^^^^     1  vvefentlykhcit  van  alle  dingen  hebben  ,  daar  af  de  kcn- 

n.Sipji*;  nisonsnict,dandoorde'"  zinnen,  ingekomen  is,  doen  kennen, 
dan  toenik  begonnen  heb  daar  af  te  twijfFelen.  Dit  heeft  ook 

genoech 


Boor  *i  nat ur dijk  LICHT.  f7  3 

genoech  geweeflom  ineen  felfdetijt  mijn  twijffding,  en  de 
zekcrheit  van  mijn  twijffeling  my  bekent  te  maken:  in  voegen 
dat  ik  mag  zeggen  dat  ik  niet  eerder  heb  begonnen  tetvvijffe- 
]en ,  dan  ik  begonnen  heb  met  zekerheit  te  kennen.  Maar  mijn 
twijffeling  en  zekerheit  vielen  niet  op  de  felfde  » voorwerpen  li  OLjcif*, 
want  mijn  twijfFelingbeftondalleenlyk  in  dingen  ,  die  buiten 
my  waren ,  en  mijn  zekerheit  bellond  in  mijn  twijffeling  ,  en 
in  my  felf.  't  Geen  dan ,  't  welk  Eudoxe  gefegt  heeft  ,.is  waar ; 
te  weten,  dat 'erzekere  dingen  zijn ,  die  men  niet  leert ,  dan 
als  men  hen  fict.  Dieshalven,  om  te  leren  wat  een  ^  twijffeling, 
of  een  c  denking  is ,  behoeft  men  niets  anders ,  dan  zclfte  twiif^ca.?«M/»». 
f  elcn ,  en  tc  denken,  't  Is  diergelyks  met  de   wefcntlykheir.  £x,jicnti** 
Men  behoeft  flcchs  te  bevatten  wat  menby  dit  woort  verftaar, 
en  menwcetterflont  wathetis,  voor  zo  veel  als  men  dit  kan 
weten,  zonder  dat  men  enige  <^  bepaling  behoeft ,  die  eerder '-''2?«^«>i»* 
de  zaak  zou -verdiii (leren  dan  verklaren. 

Epiftemon.  Dewijl  Poliander  voldaan  en  te  vreden  is,  zoHtl 
ik  my  ook  vernoegt  houden  ,  en  niet  langer  daar  tegen  ff  ribbe»- 
len.  Maar  ikfie  niet  dat  hy,in  de  tijt  van  twee  uren,  die  wy  hier 
geweeft  >  en  daar  in  wy  geredeneert  hebben  ,  daarom  veel  gc- 
vordert  heeft.  Al  't  geeii  ,  't  welk  Poliander  door  defe  treffe- 
lijke ^  onderwijsmiddel  ,  daar  gy  zo  hoog  op  roemt ,  heeft  kon^  f  -ï^^^Wma 
ncnlercn,  is  dat  hy  t  wijffel  t ,  dathy  denkt,  cndat  hy  iets  is 
't  welk  denkt.  Groot  wonder  !  Zie  daar  een  lange  redenering 
om  een  geringe  zaak.  Men  zou  dit  in  weinig  woorden  konnen 
feggcn,cn  voort  daar  in  enig  gewcefl:  hebben.  Wat  my  aangaar^ 
het  zou  my  laftig  vallen  zo  veel  redenen  ,  en  zo  veel  tijts  te  be- 
ff  eden  tot  zulk  een  geringe  zaak  te  leren.  Onfc  Meefters  zeg>. 
gen  'er  -v^cel  meer  af  tot  ons ,  en  zijn  veel  flouter.  Daar  is  niets » 
dat  hen  weerhout. Zy  vangen  alles  aan.Zy  vonniffen  al  les.  Men 
vind  niets,  'c  welk  hen  ftuit,  of  verbaalt  maakt ;  en  in  alle  geval 
alszy  al  te  zccrgeparfi:  worden,  weten  wy  llch  meteensgelijk»-R  ^<jn!v»- 
namige  ,  of  met  een  tk}^  onder feheidd'^-M'  uit  te  redden.  Wees  ook  h'*£)/y?,„„«,, 
verfekertjdatmen  hun  'onderwijsmiddel  aUijt  boven  d'uwc  fal' 
ffellen,die  van  alles  wantrout,cn  die  zo  fchromig  is  van  een  (Inp 
qualyk  te  treden,  dat  hy  overal  taff  en  voelt,  en  niets  vordert. 

JE«ö/(?^ff.Mijn  voornemen  is  noit  geweeft  aan  iemant  d'onder- 
wijsmiddeLdie  hy  in  d'onderfoeking  der  waarheit  volgen  moet, . 
voor  te  fchrij  ven  \  maar  alleenlyk  de  geen,  die  ik  gevolgt  heb , . 
voor  te  üellenjop  dat  men  hem,fo  hy  qualyk  bevonden  wicrd,  . 

Cccc  5  2oa^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Onderzoek  der  WMrheit^ 
zou  verwerpen ,  en ,  20  tneii  hem  goed  bevind ,  volgen ;  ter- 
wijl aan  yder  vryheit  word  gegeven  om  hem  te  volgen,  of  met, 
naar  't  oordeel  dat  hy  'er  af  fal  geven.  Zou  ik  nu  aan  u  zeggen , 
ofik  veel  daar  mee  heb  gcvordert  ?  d'Ervarentheit  moet  hier 
af  oordeclcn.  Ik  verfeker  u ,  dat ,  zo  gy  ernftelyk  naar  my  wilt 
liiifteren,  ik  u  liil  doen  belijden ,  dat  men  nietal  t'omfichtigin 
arm«>i4.  d'oprechtingder^beginfelen  kan  zijn  ,  om  dat ,  als  zy  eens  wel 
u  anf.^iucu.  opgerechtzijn  ,  de  i' gevolgen  ons  verder  leiden  ,  engemakkc- 
iiikcr  tc  bekomen  zijn  ,  dan  men  fich  fou  hebben  darren  belo- 
ven. Ik  acht  dicshal  ven  dat  alle  de  gebreken,  die  men  in  de  we- 
tenfchappen  vind  ,  allccnlyk  hier  uit  fpruitcn  ,  datmenfichin 
't  bei^in  te  zeer  gehaafl  heeft  i  vermits  men  duiftcre  dingen  ,  en 
van  dewelke  wy  geen  klare  en  onderfcheide  kennis  hcbben,tot 
beginfcl  aangeno'men  heeft.  Dit  blijkt  uit  de  voortgang ,  die 
inenin  de  wetcnichappen ,  van  dewelke  de  beginfelenby  alle 
de  werrelt  zeker  en  bekent  zijn  ,  gedaan  heeft :  daar ,  in  tegen- 
deel, ind'andcre,  welker  bcginfelen  duifter  en  onfeker  zijn, 
degene,  die fich  oprechten  onbevcinit  tonen ,  verplicht  zijn 
xe  belijden  dat  men ,  na  dat  men  veel  tijts  verfleten ,  en  veel  ra- 
re boeken  deur  gelefen  heeft ,  bevind  dat  men  niets  weet ,  en 
niets  geleert  heeft.  Gy  fult  dan ,  Epiflemon,  niet  quaat  oorde- 
len, dat  ik  Poliander  langs  een  weg  leiden  willende ,  die  zeker- 
der is  dan  de  geen  ,  dewelk  men  aan  my  gclcert  heeft ,  zo  naau- 
keurigen  fchroo  mach  tig  ben  in  niets  voor  waar  aan  te  nemen , 
van  't  welk  ik  niet  zo  zeker  bcn,als  ik  zekerlyk  weet  dat  ik  ben, 
dat  ik  denk  ,  en  dat  ik  iets  ben  ,  het  welk  denkt. 

Epiftemon.  Gy  gelijkt  zeer  wel  naar  die  danflers ,  diealtijtop 
liun  voeten  neerkomen.  Gykomt  altijtweêr  tot  u  beginfel. 
Maar  indien  gy  dus  voortvaart,  gyfult  nietverr  en  niet  fnel- 
iy k  voortkomen.  Want  VN^aar  fal  men altijt  waarheden  vinden, 
van  dewelke  wy  zo  krachtigly  k  overreed  en  overtuigt  zouden 
konncn  vvefen als  v/y  van  onfc  wcfcntlijkheit  zijn. 

Endoxe,  Dit  is  niet  zo  zwaar ,  als  gy  meent.  De  waarheden 
volgen  malkander  en  houden  alle  d'een  aan  d'ander  vart:.  Alle 
de  verborgcnthcit,  die  hier  in  is,  beftaat  alleenly  k  in  van  d'eer- 
llcn  en  enkclÜcn  tc  beginnen ,  om  van  daar  allengs ,  en  als  van 
trap  tot  trap  tot  de  gene,  diewijdftaf,  en  meelt  tc  famcnge- 
zetzijn,  voort  tc  gaan.  Nu,  gy  kont  niet  twijffelcn  dat  het 
tPri«,i-  gcen,'t  welk  ik  voor 'tcerlle*^  beginfel gcllelt  heb ,  heteerflc 
T/Tu     J3,  't  W£lk  wy  in**d'x)jnderwijsmiddei  konncn  kennen  j  vermits 


Voor  V  naturelijk  LICHT.  JjJ 
het  waar  is,  dat  wy'er  niet  aan  konnen  twijffelcn,  ook  ddn  nietr 
alswy  noch  van  de  waarheit  van  alle  d'andere  dingen  ,  die  in 
de  v^crrelc  zijn ,  twijfFelen.  Dewijl  wy  dan  verfckert  zijn  van 
dat  wy  wel  begonnen  hebben ,  zo  laat  ons  trachten  dat  wy  ons 
in't  gevolg  niet  misgrijpen.  Laat  ons  beftandig  blijven  in  niets 
voor  waar  toe  te  laten ,  daar  de  minfte  twijffeling  kan  wefen.' 
Men  behoeft ,  gelyk  my  dunkt ,  hier  toe  niets  anders ,  dan  Po- 
liander te  laten  fpreken.  Want  dewijl  hy  geen  ander  Meefter  , 
dan  het^verilant  volgt ,  en  kent ,  en  dewijl  zijn  reden  door  geea 
valfche  vooringenomentheit  bedorven  is,  zofal  hy  fich  zeer 
zwarelijk  konnen  bedriegen,  of  hy  fal  het  ten  minllen  lichte- 
lyk  konnen  merken ,  en  gemakkelyk  weer  op  de  rechte  weg. 
komen.  Laat  ons  hem  dan  horen  fpreken ,  en  de  dingen  laten 
verklaren  ^  diehy,  gelyk  hyzeide,  in  ons  ^beginfel  befloten  ^«",7*^ 
2ag. 

Toliander»  In  het  i>  denkbeelt  van  't  geen ,  dat  denkt,  zijn  zo^ 
veel  dingen  befloten ,  dat  men  gehele  dagen  zou  behoeven,  om 
hen  aan u  te  verklaren.  Ikfiil  van  geen  andere  fpreken,  daa 
van  de  voornaarafte ,  en  die  dienflig  konnen  zijn  om  de  kennis^ 
daar  afonderfcheidelijker  te  maken,  en  om  dat  zy  minder  on- 
derworpen is  met  het  geen  't  welk  niet  tot  haar  behoort ,  ver- 
wart te  worden.  Ik  vcrfta  dan  by  iets ,  dat  denkt^ 

Het  overige  ontbreekt. 


BLADW  YZER 

DER 

BEDENKINGEN 

WYSBEGEERTE; 

In  dewelken  Gods  mzentlijkheit ,  en  ionderfcheiding  der  ziel 
van  V  lighaaam  hetoogt  worden. 

EERSTE  B  E3  E  G.      Antwoort  op  de  tweede  Tegenwerwerpiii- 

^  gen. 

^  An  dedingen,  die  in  twi)f-  Redenen  Die  Gods  wezentlijkheit ,  en 
j     r  V    .  ^r^nMr-n  nrór      d'ondcrfcheidi ttg  der  ziel  van  *t  lighaam 

i    fel  getrokken  konncn  woi -     ^^^..^^^^  ^  ^^^^     meetkonftige  wijze 

.       ÏI.  Bedenking.  Bc^.Ung.n,  lll 

kender,  djn  't  l'gl'"!" 'S;  «  Gods  wezctitlijkheit  wek  uit  d'enige  aan- 

Van  God,datLywezemi;i  14     merking  van  zijn  natuur  gekent.  Beco- 

Van  't  ware     vnlfche  -23  ^^^^  „ezentlijkhcit  word  uit  dit  enige ,  dat 

,r    j  iiS'rf,        ,«iio».n      des  zelfs  denkbeclt  in  ons  is>  van  't  na- 

Van  de  wezentheit  der  Hoffelijke  dingen ,  j .  5„oo„j  Betosine  lir 

xnweavanGod,dathywczentlyk.s.        ''  '"^"^'  jif 

Va.,  de  wczeTuW^hetl'eTfloffeliike  din-  Gods  wczentlykh'eit  word  ook  hiertmbe- 

gen  ,  en  d  de  i,ke  ondufche.ding  des     '"».f .  f''       ''f ' 

^   n        ,,1  1-»     hcbbcnde.wezcntiykzijn.  Betoging.  liS 

geefts  van 't  lighaam.  4^-  GEVOLG. 

TEGEN  WE  II  PINGEN    Godt  heeft  de  hemel ,  en  d'aarde  gefcha- 

pen  ,  en  alles  ,  dat  daarin  is;  en  hy  kan 
V^m  enige  geleerde  muntien  op  de  voar-  die  al 'c  geen  maken,  't  welk  wy 

gaande  Bc4c7ïl{i}v^cn  van  dc  Sclrryvcr.  klarclyk  bevatten  ,  naar  datwy  dit  zelve 
Jtcrfte  Tegenwerping.  57     begrijpen.  Betoging.  II9 

Antwoort  van  de  Scliry  ver  op  d'eeröc  Tc-  \W.  nurjld. 

genwcrpingen.  <5S  De  geeft  en 't  lighaam  ziju  dadelyk  onder- 

'Jwtcde Tegeiywcrpingcn.  Sjo     fcheiden.  Betoging.  r^^i'^l' 


BLADWYZER. 

DARDE  TEGENWERPINGEN,       Lefte Tegenwerping.  iUd, 
Met  d*  Antwoorden  van  de  Schryver,  Antwoort. 
EERSTE  TEGENWERPING,         VIERDE  TEGENWERPINGEN  ilx 
Op  dniccrfte  Bedenking.  Van  God.  * 

Van  de  dingen,  die  in  twijfFel  getrokken  Van  de  dingen,  dïe  voor  de  Godgeleerden 
konnen  worden.  iil     aanftocelykkonnen  zijn.  j^g 

Aiuwoort.  ibid.  Antwoort  op  de  vierde  Tegenwerpingen 

TWEEDE  TEGENWERPING,  ^  \ci 

Of  de  tweede  Bedenking-  Antwoort  op't  eerfte  deel  van  de  natuur  des 

Van  de  natuur  des  menfchelijkü  geeft.  laz  menfchelijke  geefts.  il^ni. 
Antwoort.  125  Antwoort  op 't  ander  deel.  Van  God.  170 

UI.  Tegenwerping.  116  Antwoort  op't  geen,  dat  aan  dcGodgeleer- 

Antwoort.  ;7;zJ.     den  aaartotelyk  kan  ziin. 

IV.  Tegenwerping.  ii;id.      VYFDE  TEGENWERPINGEN. 

Antwoort.  127  P.  Gaiïendus, aan  mijn  Heer  Renatus Des- 

VYFDE  TEGENWERPING,      Cartes.  1S9 
Op  de  darde  Bedcnkjnq;.  Op  d^Eerflc  BcdcnJ^in^. 

Van  God.  '  128  Van  de  dingen ,  die  in  twijffel  getrokken 

Antwoort.  129     konnen  worden. 

yi.  Tegenwerping.  igo  Op  de  Tweede  Bcdenl^in^. 

Antwoort.  131  Van  de  natuur  des  menfcheliike  geefts  j  en 

VII.  Tegenwerping.  il;id.  dat  hy  bekender  dan 't  lighaam  is.  191 
Antwoort.                                     iifid.  Op  deDardz  Bedeiiliinv, 

VIII.  Tegenwerping.  igi  Van God,dat hy  wezcndykis.'  205 
Antwoort.                                    ibid.  Op  de  Vierde  Bcdenl^hig. 

IX.  Tegenwerping.  il'id.  Van't  wareen  valfche.  229 
Antwoort.  133  Op  de  Vijfde  Bedenkin(r. 

X.  Tegenwerping.  ti^id.  Vande  wezentheit  derftofl-clijkcdinffen,en 
Antwoorr.  135     weer  van  God,  dat  hy  wezcntlyk  is.  23  S 

XI.  Tegenwerping.  135  Op dcZefteBedcnk^w^. 
Antwoort.                                i6id.  Van  de  wezentlvkheit  der  ItófFeliike  din- 

TWAALFDE  TEGENWERPING,       gen  ,  en  dadelyke  onderlcheiding  des 
Op  de  kierde  Bedenking.  gcefts  van  't  lighaam.  24(^ 

Van't  ware  en  valfche.  13^  Antwoort  van  de  Schryvcr,  op  de  vyMe 

Antwoort.  ihid.     Tegenwerpingen.  2tfi 

XIII.  Tegenwerping.  13  S  Van  de  dingen,  dieopd'cerfte  Bcdenkin» 

Antwoort.  139     tegengeworpen  zijn.  2<J2 

VEERTIENDE  TEGENWERPING ,   Van  de  dingen,  die  in  de  tweede  Bedenking 
OpdevyfdeBcdenkjn^.  tegengeworpen  zijn.  2(J2 

Van  de  wczentlijkheic  der  ftofFelijke  din-  Van  de  dingen  ,  die  op  de  darde  Beden- 
gen.  139     king  tegengeworpen  zijn.  271 
Antwoorr.  140  Van  de  dingen ,  dieop  de  vierde  Bedenkinff 
VIFTIENDE  TEGENWERPING,       tegengeworpen  zijn.  281 
Op  de  T^eftc  Bedenking.  Van  de  dingen ,  die  op  de  vijfde  Bedenkin»» 
Van  de  wezentlijkheic  der  ftofFelijke  din-     tegengeworpen  zijn.  2S4 
gen.                                       141  Van  de  dingen,  die  op  de  zefte  Bedcnkincr 
Antwoorr.                               ibuL     tegengeworpen  zijn. 

Dddd 


BLADWYZER. 

Bericht  van  de  Schryver  ,  op  de  Tegen  ^^^^j;  l^e^^n  , 

BricrvTn^Renarus  Des-Carces,  aan  ^  ""doorde  verwerping  iuer  twijffdachugc 
HeerC.L.R.  Iadewelk,op'tkortBe.  dingen , goet is.  5^* 
criDder  voornaamfte  Dringredenen  van  Eerjtc  Afdeelmg. 

llChl^^^^^^  word.  2P4  D'ingangtothet  Beleed  word  geopent.3d7 

Zeae  Tegenwerpingen.  3o4  Aanteekemngen.    ^^^^^^^^^^^  371 

De'wi^tgerigen  en  Meetkonftenaa'rs,  D'ingangtothet  Beleed  word  bereid.  37? 
"^aanRcnarusD'es-Cartcs.  .  310  ^anteekeningen  377 

Antwoort  op  de  zelle  Tegenwerpingen.  ,g,f^;ts.^^^^^^^^  37^ 

Renatus  Des-Cartes  Aanteekeningen  op  .    Vmdc  Afdechng. 

zeker  Plakfchrift,  in 't  einde  van't  ze-  Wat  de  ziel  is.  1^ 
venenveertigfte  jaarin  Nederlanr uirge-  Aanteekeningen.  ^  ^^^^^^.^^^ 

O,  ;      T       .r.r^^n  ii    DMngangin'tBelecdwordverfocht.  i^U 
volgt  het  PUkfclmft.  met  dn  Opfchrift:   ^.„feekeningen.  ;  38<^ 

Verklaring  van  de  menfchelijke  geeft  ,  of  Afdeeling. 

vande  redelijke  ziel,  daar  in  verklaart  D'ingang word  weer verfocht.  3^7 
\vordwatlwis,en  wathywefenkan.  333  Zevende  Afdeeling. 

Onderfoek  van  'c  Plakfchrift ;  en  Aanteeke-  D'ingang  word  ten  darde  maal  verfogt.  392- 
nineenop'tOpfchrift,  alsopyder Lid.  Achtfte  Afdeelmg.  , 

^      ^  116  D'ingang  word  ten  vierdemaal  terzocht. 

Zevende  Tegenwerpingen,  metd'Aante-     cn  men  wanhoopt  daar  af.  39<» 
kenincen  van  de  Schryver :  of  Redene-  liegende  Afdeelmg. 

rmg  van  d'eerfte  Wijsbegeerte.  3  ^  3  D'aftocht  word  veiliglyk  in  d  oude  vorm 
Aanteekeningen.  354  gedaan. 

Ecrfle  Geschil.  Aanteekeningen. 
Üf,enopwatwijzemengetwijffelde  voor  Antwoort.  ,  ^  r  7  •; 

Watdemina;™i,ffel,„gis.  il,U.  ^--''-Sona  weêr  oprechten  kan^. 


40 1 

415 

422 
423 


357  "^^^ 
Brief  vnn  Renatus  Des-Cartcs,  aan  d'E.Va- 


Tweedc  Afdeeling, 
Wat  voor  vnlfch  te  houden  is. 

Darde  Afdeel tn?.  ^..ww-..-vw   , 

Hoe  verre  her  v..or  valfch  r.  houden  is.  3  5  9  der  D.net  opperae  1  oefiender  der  Je^ 
A,-,n,ccKcn,ngen.  3-  ^t^-/-,^!^;, aes  Raarsvan^to 

A^nre^keningen.  U    ge  School  «irgegeven.  45» 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1 4 


BLADWYZER 

DER. 

REGULEN  vande  BESTIERINGE 

DES 

VERSTANTS, 

En Onderz^oekder  WAARHEIT 
Door't  NAT.URELYK  LICHT. 


EEK,5TE  KEGEL, 

DE  ftiering  van 'c  vcrftant  om  bondige 
en  ware  oordeelen  van  alle  de  din- 
gen te  geven  ,  die  voorkomen  >  moet  hec 
einde  der  oeffeningen  wezen.  409 
Tweede  Rs^el. 
Dat  wyalleenlyk  met  die  voorwerpen  be- 
fich  moeten  wezen  >  tot  welker  zekere 
en  ontwijfFelijke  kennis  onfe  verftandcn 
genoegzaam  fchij  nen.  471 
Darde  Kegel. 
Men  moet  omtrent  de  voorgemelde  voor- 
werpen zoeken  ,  niet  wat  anderen  ge- 
voelt hebben ,  of  wat  wy  zei  ven  vermoe- 
den :  maar  wat  wy  klarclyk  konnen  be- 
fchouwcn ,  of  zekerlyk  afleiden  :  want  de 
wecenfchap  word  niet  anders  verkregen. 

474 

Vierde  Kc7el. 

Dat'er  een  onderwijsmiddel ,  tot  d*opfpeu- 
ring  der  waarheit  nootfakelyk  is.  477 
VyfiU  Rsgel.  • 

De  gehele  onderwijsmiddel  beftaatin  d*or- 
deniiig  en  fchikking  der  dingen  ,  tot  de 
welken  men  de  fchrandcrheit  des  geefts 
moet  kceren  ;  op  dat  wy  enige  waarheit 
zouden  vinden.  Maar  wy  zullen  deze  on- 
derwijsmiddel naaukcuriglyk  onderhou- 
den ,  zo  wy  d'ingewikkelde  en  duiltere 
voortellingen  by  trappen  tot  enkclder  en 
eenvoudiger  voortellingen  brengen,  en 
daar  na  pogen  uit  d'infiening  der  alleren- 
kellte  voorllellingen  langs  de  zcUde  trap- 
pen der  kennis  van  alle  d'anderen  op  te 
klimmen.  4S4 


Om  d'enkclfte  dingen  van  d'ingewikketften 
t'onderfchcidcn ,  en  in  ordening  te  ver- 
volgen ,  moet  men  in  yder  reeks  van  za- 
ken, in  de  welk  wy  enige  waarheden, 
d'een  uit  d'ander  ,  regelrecht  afgeleid 
hebbende,  waarneemcn,  wat  meell  en- 
kelt  en  eenvoudig  is ,  en  hoe  alle  d'ande- 
re  dingen  meer  ,  ot  min  ,  of  even  veel  af- 
gefcheiden  worden.  4^<^ 
Xevcvde  Rsgel- 

Tot  vervulling  der  Weténfchap  moe^  men 
alle,  en  de  bezondere  dingen,  die  roe 
ons  ooggemerk  en  voorneemen  behoren, 
geduriglyk ,  en  zonder  afgebroken  be- 
weging der  gedachten  befichtigen  ,  en 
hen  met  een  genoechzame  engefchikie 
of  geregelde  optelhngbehelfen.  4S9 
Achtfte  S^^el. 

Indien  in  de  reeks  der  dingen  die  te  zoekea 
zijn  ,  iets  voorkomt ,  *t  welk  van  ons  vcr- 
l\ant  niet  wel  genoech  ingefien  kan  wor- 
den >  zo  moet  men  daar  Üilhouden  ,  en 
degenen  ,  die  volgen  ,  niet 011  Jcrfoeken, 
maar  fich  van  overtollige  aibcit  afhou- 
den. 

Nrjg^cnde  I^'^c/. 
Men  moet  de  fcherpheit  van  het  vernufc 
gantfchelyk  tot  de  geringde  en  gemak- 
kelykfte  dingen  keren  ,  en  daar  in  zo  lan- 
ge blijven,  tot  dat  men  gewent  word  dc 
waarheit  onderlchcidelyk  en  klarelyk 
'taanfchouwen. 

Tiende  R.<Tf/. 
Het  vernuft,  om  fchranclertc  worden^moet 
Ddddz  iich 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


BLADWYZER. 


zich  oeffeiien  in  die  dingen  te  zoeken,  die 
alreê  van  andeix-  zijn  gevonden  ,  en  met 
7X'kcre  onderwijsmiddel  ,  ook  alle  dc 
lichftekunlten  dermenfchen  deurlopen, 
maar  voornamelyk  de  genen ,  die  orde- 
ning verklaren  ofonderïleijen.  50I 
Elfde  Keo^el. 
Na  dat  wy  enige  enkelde  en  eenvoudige 
voorftcllingcn  ingefien  hebben ,  zo  is  het 
nut ,  indien  wy  uit  hen  iets  anders  beilui- 
tcn  ,  hen  geduriglyk  ,  en  zonder  afgebro- 
ke  beweging  van  denking  te  deurlopen, 
hun  d'onderiinge  opfichcent'overwegen> 
en  veel  dingen  te  gelyk  ,  zo  veel  als't  mo- 
gclykis,  ondcrfchcidelyk  te  bevatten  : 
want  in  defer  voegen  word  on{e  kennis 
veel  zekerder ,  en  de  bevattelykheit  van 
ons  vernuft  veel  groter.  504 
Twaalfde  l\c;rd. 
Wy  moeren  dan  alle  de  behulpfaamheden 
van  't  verdane ,  van  d*inbcclding ,  van  de 
gevoeling ,  en  van  de  gehcugenis  gebrui- 
ken >  zo'omd'enkeldcvooritellingenon. 
derfcheidelyk  in  te  zien  >  als  om  het  ge- 
zochte met  het  geen,  dat  bekent  is,  be- 
hoorlyk  re  vergelijken  ,  op  datfebekent 
zouden  worden ,  en  ook  om  die  dingen 
tc  vinden ,  de  welken  in  dier  voegen  te 
zamen  vergeleken   moeten  worden  , 
dat 'er  niets  van  de  menfchelijke  fchran- 
derheit  nagelaten  worde.  507 
Dai  tiende  Rs^cL 
Indien  v/y  het  vraagrtuk  volmaaktelyk  ver- 
ftaan  ,  zomoet  men  'c  van  alle  overtol- 
lige bevatting  aftrekken,  weer  tot  het 
cnkelftc  brengen  ,  en  met  optelling  in  de 
niinftc  deden  declen.  521 
Veertiende  Rs.(id. 
Men  moet  deze  regel  tot  de  zakelijke  uic- 
geftrekiheit  der  lighamen  overvoeren, 
cn  door  bloote  geRaken  geheel  aan  d'in- 
beelding  voorftellen  :  Want  dus  zal  hy 
veel  onderfcheidelijker  van  'c  vcrüanc 
begrepen  worden.  5^7 


Vyfticnd:  Reo^cl. 
'tis  dikwijls  ookdienftig  defe  geftalteti  te 
befchrijven ,  en  voor  d'uitterlijke  zinnen 
te  vertonen  j  op  dat  door  defe  dingen 
onfc  denking  lichtelijker  in  aandacht  ge- 
houden zou  worden.  538 
Zcfltcnde  Kü^cl. 
'cis beter  dat  men  de  dingen,  die  niet  de 
tegenwoordige  opmerking  des  geefts  ver- 
ciflTchen  ,  fchoon  zy  tot  het  befluit  noot- 
fakelyk  zijn  ,  met  zeer  korte  tekenen, 
dan  met  de  gehele  gcftaltcn ,  aanwi)fl:; 
v^ant  duskan  de  geheugenis  niet  bedro- 
gen worden  ;  en  ondertuflchen  word  dc 
denking  ook  niet  afgckeert  van  defe  din- 
gen te  behouden ,  terwijl  zy  befich  is  met 
andere  af  te  leiden.  539 
Zeventiende  Kc^el. 
Men  moet  de  voorgeftelde  zwarigheit  re- 
gelrecht deurlopen ,  met  daar  van  af  te 
trekken  dat  enige  van  haar  merktekenen 
bekent,  cnd'andere  onbekent  zi)n,  en 
d'onderiinge  afhangelykheit  der  befon- 
dere  dingen  van  malkander  door  ware  re- 
deneringen infïen.  54^ 
Acht iende 'Reutel. 
Hiertoe  werden  alleenly'k  vier  werkingen 
vcreifcht ,  d'opteUing  j  aftrekking  ,  ver- 
menigvuldiging en  verdeeling  :  uit  dc 
welke  de  twe  leften  dikwijls  hier  niet  be- 
werkt worden,fo  om  dat  men  niets  te  ver- 
geefs zou  inwikkelen,als  om  dat  men  hen 
daar  na  lichtehjker  kan  voltrekken.  544 

Onder:ioek^dcr  W  A  A  R  H  E I T, 
Door  '/  fiAtmeljk  LICHT, 
'c  TT  7  Elk  ,  geheel  zuiver,  en  zonder  d'oii- 
W  derlhntder  Godsdienll:,  en  der 
wijsbegeerte,  de  gevoelens  bepaalt,  die 
een  eerlyk  Man  moet  hebben ,  zo  veel 
alle  de  dingen  aangaat ,  die  zijn  gedach- 
ten konnen  belkh  houdenden  dat  rot  in  dc 
verborgcnthedcn  der  naaukeurigüs  we- 
tenfchappen  deurdringt.  54? 


EINDE. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


BERICHT 

van  een  der  vrienden  van  de  Schrijver. 

DEftf^l  dit  boek  door  ^ii*f  ^^^r  Des^Cattes  aan  mjf  gezanden  ü  ^ 
,  met  verlof  van  bet  te  doen  drukijn  ,  en  zoodanig  een  voorreden  y 
als  ikjegeerde  ,  daar  voor  te  :^tteny  %jo  heb  iK.mjf  voorgefielt  geen  an^ 
dere  daar  by  te  voegen  ,  dan  dat  ïkjbier  de  zalfde  brieven  zjjm  fteüen , 
die  ik^voor  dex^en  aan  hem  gefchreven  heb  ,  om  dit  van  hem  te  verwer- 
ven^ vermits  veel  dingen  in  zich  begrijpen ,  die^  gelijk^ik^cht ,  van 
't  gemeen  behoren  geweten  te  worden. 


EERSTE  BRIEF 

aan  mijn  Heer 

DES-CARTES. 


M  V  N  Heer, 

,  K  had  u  gaerne  in  deze 
,|3  leftgelede  zomer  le  Parijs 
gezien  >  om  dat  ik  meende 
dat  gy'cr  gekomen  zoud 
-  zijn  ,  met  voorneemen 

  M  van  daar  te  blijven  y  en 

dat  gy  ,  daar  meer  gelegentheic  hebben- 
de, dan  in  enige  andere  plaats,  omd'er- 
varcntheden  te  verkrijgen  ,  diegy,  gelijk 
gy  betuigde,  behoeft  om  de  werken  >  die 
gy  aan 't  gemeen  belooft  hebt,  te  volèin- 
digen,  niet gemift  zoud  hebben  in  uw  be- 
lofte na  ce  komen  t  en  dat  wy  hen  haaft 
gedrukt  zouden  zien.  Maar  gy  hebt  my 
geheellijk  van  deze  vreucht  berooft ,  toen 
gy  weer  naar  Hollant  keerde:  en  ik  kan  my 
hier  niet  onthouden  van  u  te  zeggen  ,  dat  ik 
noch  tegen  u  vergramt  ben  van  dai  gy  voor 
uw  vertrek  my  niet  uw  Handeling  van 
xie  Lijdingen,  die  gy  gemaakt  hebt,  ge- 
lijk men  aau  my  gezegt  heeft ,  hebt  wU- 
Jen  laten  zieni  Voeg  hier  noch  by  dat  ik> 
de  woorden  herdenkende ,  die  ik  in  een 
voorrceden  gelezen  heb  ,  de  welke  over 
twee  jaren  aan  de  Franfche  Vertaling 
uwer  Principien  of  Beginfelcn  gevoegt 
wierd  ,  daar  gy  ,  na  dat  gy  bcknoptelijk 
van  de  delen  der  Wijsbegeerte  gefpro- 
ken  hebt  ,  die  noch  gevonden  moeten 
worden  ,  eer  men  haar  voornaamfte 
vruchten  kan  plukken ,  en  na  dat  gy  ge- 
zegt  hebt  dat  gy  u  niet  s[o  :{eer  van  uw 
krachten  mistrtut  ,  d*t  gy  niet  :^oud  dar- 
ren aanvangen  hen  alle  te  verklaren  >  :{o  gy 
he^uaamheit  had  om  d*  cr  var  entheden  te 
verkrijgen  ,  die  vereifcht  ^ijn  om  uw  re- 
deneringen te  beveftigen  en  te  bewijzen  , 
noch  byvoegt  dat  men  grote  kaften  daar 
tot  behoeft  ,    tot  de  tvelkfn  een  bedonder 


man  »  gelijk,  gj  *  g^^oech  is  ,  hj 
niet  van  U  gemeen  geholpen  tvord  }  maar 
dat  gy  ,  ^iende  ^^tgj  de:{e  huif  niet  te  ver- 
wachten hebt  ,  meent  dat  gy  behoort  te 
vreden  te  xjjn  met  u  voortaan  tot  uw  be- 
:{onder  onderwijs  t'oejfenen  j  en  dat  dt  na- 
kpmelingen  u  verschonen  :(uJlen  >  :{o  gy  4/- 
laat  in  voort  aanvoor  hen  t' ar  beiden  :  dat 
if'>  zeg  ik,  vrees  dat  gy  nu  in  ernftt' ove- 
rige uwer  vonden  aan  *t  gemeen  wilt  be- 
nijden ,  en  dat  wy  nimmer  iets  meer 
van  u  zullen  hebben  f  zo  wy  u  uw  nei- 
ging laten  volgen.  En  dit  is  oorzaak  dat 
ik  voorgenomen  htb  u  een  weinig  door 
deze  brief  te  quelien  ,  en  my  hieraf,  dat 
gy  my  uw  Handeling  van  de  Lijdingen 
geweigert  hebt ,  te  wreken  >  met  onbc* 
fchroomdelijk  aan  u  d'onachtfaamheit  > 
en  d'andere  gebreken  te  verwijten,  die, 
gelijk  ik  oordeel  ,  beletten  dat  gy  uw 
pont  niet  zo  zeer,  als  gy  kont,  en  als  uw 
plicht  u  verplicht  ,  in'c  werk  ftelt.  En 
zeker  ,  ik  kan  niet  geloven  dat  dit  iets 
anders  is ,  als  uw  onachtfaamheit ,  en 
de  kleine  zorg  ,  die  gy  hebt  ,  om  aan 
d'andere  menfchen  nut  te  zijn  ,  die  te 
weegbrengt  dat  gy  niet  in  uw  Natuur 
kunde  voortgaar.  Want  fchoon  ik  zeer 
wel  begrijp  dat  'et  onmogelijk  is  dat  gy 
't  uitvoert,  zonder  veel  ervarentheden 
te  hebben  ,  en  dat  deze  ervarentheden 
ten  koften  van't  gemeen  moeten  verkre- 
gen worden  ,  om  dat  het  tot  des  zelfs 
nuttigheit  gedijen  zou  ,  en  om  dat  de 
goederen  van  een  bezonder  man  daar 
toe  niet  genoech  zijn ,  zo  geloof  ik  ech- 
ter niet  dat  dit  het  geen  is  ,  't  welk  u 
weêrboud,  omdat  gy  van  de  genen,  die 
de  befchikking  der  gemene  goederen 
A  2  he\). 


■ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Eerste 

hebben ,  lichtelijk  al  'i  geen ,  dat  gy  daar 
toe  zoud  kennen  wenfchen  ,  verkrijgen 
zoüd,  zogy  u  vcrontwaerdigde  de  zaak, 
gelijk  zy  is  »  en  gelijk  gy  haar  lichtelijk 
zoud  konnen  vei  tonen  ,  indien  gy  zulks 
begeerde  ic  doen :  aan  hen  re  doen  ver- 
ftaan.  Maar  gy  hebt  altijt  op  een  wij- 
ze, die  daar  meê  zoftnjdig  is  ,  geleeft, 
dat  men  oorzaak  heeft  om  zich  in  te 
beelden  dat  gy  ook  geen  hulp  van  ande- 
ren zoud  willen  ontfar.gen  ,  fchoon  men 
u  zulks  aanbood.    En  nochtans  begeert 
gy  dat  de  nakomelingen  u  verfchonen 
Mllen  van  dat  gy  niet  voor  haar  wilt  ar- 
beiden ,  cn  dit  hierom  ,  dac  gy  onder- 
ftelt  dat  deze  hulp  u  daar  toe  nootzake- 
lijk is,  en  dat  gy  haar  niet  kout  verkrij- 
gen. Dit  geeft  aan  my  ftoÖb  van  te  den- 
ken ,  niet  alleenlijk  dat  gv  alt*  onachc- 
faam  zijt ,  maar  ook  mifTchien  dat  gy 
niets  moeds  genoech  hebt,  om tc verho- 
pen dat  gy't  geen  voleindigen  zult, 
't  welk  de  genen  ,  die  üw  fchrificn  ge- 
lefcn  hebben,  van  u  verwachten j  cn  dat 
gy  echter  Verwaant  genoech  fijt  om  den 
genen  ,  die  na  ons  fullen  komen  ,  wijs 
le  maken  dat  gy  daar  in  niet  gebrekelijk 
fijt  geweeft  door  uwfchuli,  maar  om  dat 
men  uw  deucht  niet  naar  behoren  heeft 
erkent,  cngeweigert  u  in  uw  voornee- 
mens  by  te  ftaan.  Ik  fie  dat  uw  ceifucht 
hier  meê  tc  vreden  is  *  om  dat  de  ge- 
nen ,  die  voor't  aanftaande  uw  fchrif- 
ten  fullen  fien  ,  door  't  geen  ,  'c  welk 
gy  al  over  meer  dan  twaalf  jaren  in't 
licht  gegeven  hebt  ,  fullen  oordelen  dat 
gy  federt  defc  tljt  al't  geen  gebonden 
be  br ,  *t  welk  lot  heden  toe  van  u  gefien 
is,  en  dat  ai*t  geen  ,  *c  welk  overig  is 
van  di  Natuurkunde  te  vinden  ,  niet  fo 
fwaar  is  als'c  geen  ,  *c  welk  gy  aliec 
daar  af  vei  klaart  hebt  i  in  voegen  dat 
gy  federt  aan  ons  alles,  dat  men  van  de 
menfchelijke    redenering  vciwachren 
kan  ,  fo  veel  de  Gcneesku  ift  ,  eno'an- 
dcrc  nuttigheden  van'c  leven  aangaat, 
foud  hebben  konnen  geven  ,  indien  gy 
gelegCQiheii  had  g(.had,  om  ervarcnthc- 


Brief. 

den,  die  dienftig  daar  toe  fijn,  teverkrij. 
gen  :  daar  by ,  dat  gy  zonder  twijffel  niet 
verzuimt  hebt  een  groot  deel  daar  af  tc 
vinden  ,  maar  dat  een  gerechtige  gram- 
fchap  tegen  d'ondankbaarheit  der  men- 
fchen  u  belet  heeft  uw  vonden  aan  hen 
meê  te  delen.  En  dus  meent  gy  dat  gy 
voortaan  met  te  ruften  zo  grote  ach- 
ting zult  verkrijgen  ,  als  of  gy  grote  ar- 
beit  deed ,  en  noch  midchien  een  wei- 
nig n)eer,  om  dat  gemenelijk  het  goet, 
't  welk  men  bezit,  minder  geacht  word 
dan't  geen  ,  dat  men  begeert  ,  of  dat 
men  beweent.  Maar  ik  wil  aan  u  dc  mid- 
del van  dus  achting  te  verkrijgen  ,  zon- 
der haar  tc  verdienen  ,  benemen.  En 
hoewel  ik  niet  twijffcl  of  gy  weet  wel 
wat  gy  gedaan  moell  hebben ,  indien  gy 
van 't  gemeen  geholpen  wilde  zijn,  zo 
wil  ik't  nochtans  hier  fchrijven  :  ja  ik 
zal  deze  brief  ook  doen  drukken  ,  opdat 
gy  niet  zoud  konnen  voorwenden  dat 
gy't  niet  wift,  en  dat  ,  zo  gy  weigert 
ons  hier  na  te  vernoegen  ,  gy  u  niet 
meer  op  d'eeuw  zult  ontfchuldigeo. 
Weet  dan  dat  het  niet  genoech  is,  om 
iets  van*t  gemeen  tc  verwerven,  dat 
men  een  woort  daar  af,  als  in't  voorby- 
gaan  ,  in  de  voorreeden  van  een  bock 
aanroert  ,  zonder  uitdrukkelijk  te  zeg- 
gen dat  gy't  begeert  en  verwacht  ,  en 
zonderde  redenen  te  verklaren  ,  die  be- 
wijzen konnen  .  niet  alleenlijk  dat  gy 
*c  verdient  ,  maar  ook  dat  het  dienftig 
voor  dc  Gemeente  is  dat  men't  u  loc- 
ftaat,  en  dat  men  groot  voordeel  daaraf 
te  verwachicn  heeft.  Men  ziet  gemene- 
lijk dat  alle  de  genen,  die  zich  inbeelden 
dat  zy  iets  waerdig  zijn  ,  zo  veel  gedruis 
daar  af  maken  ,  cn'tgeen,  dat  zy  ver- 
zoeken ,  met  zo  grote  laftighcit  ciffchen  > 
en  zo  veel  boven  hun  vermogen  belo- 
ven,  dat,  alsiemant  niet,  dan  met  zc- 
digheit ,  van  zich  fpreckt ,  en  nicis  van 
iemant  eifcht ,    noch  iets  met  zeker- 
hcit  belooft,  hoedanig  bewijs  hy  ook 
van't    geen   doet  ,   dat   hy  vermag, 
men   heel    geen   gedachten   op  hem 
heef[ » 


Ebrste  Brief. 


hecfr,  cn  dat  hy  niet  eens  in  bedenking 
koomr . 

Gy  zult  miffchicn  zeggen  dat  uw  eigc 
aart  niet  Ihekt  om  iets  t*eiflchen,  noch 
om  vorderli)k  van  u  zelf  te  fpreken  ,  om 
dat 'et  een  een  teken  van  nedcrflachtig- 
hcii  ,  en  *c  ander  een  bewi)s  van  ver- 
waancheic  fcbijnt.  Maar  ik  zeg  dat  men 
deze  eige  aart  moet  verbeieren  ,  en 
dat  hy  eer  van  doling  en  zwakheit 
koomr ,  dan  van  eerlijke  fchaamie  en 
zedighcit.  Want  wat  d'eifiTching  aan- 
gaat ,  men  heeft  zich  alleenlijk  van  de 
genen  te  fchamcn,  die  men  niet  dan  tot 
zijn  eige  behoef  doet  ,  en  dit  aan  de 
genen ,  van  de  welken  men  geen  recht 
om  i'eifl'chi  n  heeft.  Maar't  is 'er  fo  ver- 
re af,  dat  men  zich  van  de  genen  moet 
fchameo  ,  die  tot  het  gemene  nut  ,  en 
tot  voordeel  der  gener  Itrekken,  van  de 
welken  men  iers  eifcht  ,  dat  men  ,  in 
gendeel  ,  roem  daar  uil  kan  trekken  , 'in 
zonderheic  als  men  alreê  dingen  aan 
hen  gegeven  heeft  ,  die  meer  waerdig 
zijn ,  dan  de  genen  .  die  men  van  hen 
verwerven  wil.  Wat  het  vorderlijk  van 
zich  zelf  te  fpreken  aangaat  ,  't  is  waar 
dai'et  een  zeer  belachelijke  cn  lalier- 
lijkc  verwaanihcit  is,  als  men  dingen, 
die  valfch  zijn,  van  zich  zegt  j  ja't  is 
een  verachtelijke  ydelheii ,  fchoon  men 
waarheit  fpreekt ,  als  men  'c  om  toon 
doet,  en  zonder  dat 'er  aan  iemani  enig 
nut  af  koomr.  Maar  als  deze  dingen 
zodanij;  zijn,  dat  anderen  die  ook  beho- 
ren te  weren ,  zo  is't  zeker  dat  men  hen 
niet  verzwijgen  kan ,  dan  door  een  zon- 
delijke  neêrflachtigheit  ,  die  zeker  flach 
%an  flaaumoedigheit  en  flaphariigheit  is. 
Nu  ,  'i  is  zeer  nut  voor  *t  gemeen  dat 
hei  van't  geen  ,  *£  welk  gyinde  Weten- 
fchappen  gevonden  hebt ,  bericht  word, 
op  dat  het  ,  daar  door  van  'c  geen  oor- 
delende ,  dat  gy*er  noch  zoud  konnen 
▼inden ,  aangeprikkelt  word  tot  al 
't  geen  ,  dat  het  kan,  toe  te  brengen, 
om  u  daar  in  te  helpen ,  als  in  een  werk  > 
[i  welk  d' algemene  welltanc  van  alle 


menfchen  tot  doel  en  gemcrk  hecfr.  En 
de  dingen,  die  gy  alreê  gegeven  hebt* 
te  weien  de  gewichtige  waarheden  ,  die 
gy  in  uw  fchiiftcn  verklaart  hebt, 
zijn  onvergelijkelijk  meer  waerdig  ,  dan 
al  't  geen ,  *t  welk  gy  hier  toe  kont  eif- 
fcher. 

Gy  zoud  ook  konnen  zeggen  dat  uw 
werken  genoech  fpreken  ,  cndai'ei  niet 
nodig  is  dai  gy  beloften  en  beroeming 
daar  by  doet  ,  die  gewonelijk  van  de 
quakzalvers  ,  de  welken  op  bedriegen 
uit  zijn  I  gebruikt  worden  ,  en  diesbal- 
ven  aan  een  eerlijk  man,  die  alleenlijk 
waarheit  zoekt  ,  niet  betamelijk  kon- 
nen wezen.  Maat 'c  geen ,  *t  welk  d;; 
quakzalvejs  lallerenswaardig  maakt  ,  is 
niet  dac  de  dingen  ,  die  zy  zeggen,  van 
zelf  groot  en  goet  i  ntaar  alleenlijk  dat 
zy  valfch  2ijn  ,  en  dat  zy  hen  niet  kon- 
nen bewijfen  :  in  plaats  dai  degenen, 
die  gy  ,  gelijk"  ik  acht ,  van  u  zult  zcggen> 
fo  waar,  en  fo  klaarblijkelijk  door  uw 
gefchrifren  bewefen  fijn ,  dac  alle  de 
legekn  van  de  bciamelijkheit  aan  u  toe- 
laten* hen  te  verfekeren,  en  die  van  de 
liefde  en  meedogen  u  daar  toe  verplich- 
ten ,  om  dat 'et  dienftig  aan  anderen  is 
dat  (y  hen  weten.  Want  hoewel  uw  gc- 
fchiifien  genoech  fpreken  ten  opficht 
van  de  genen  ,  die  hen  naerftiglijk  on- 
derfoeken,  en  die  bequaam  fijn  om  hen 
le  verftaan  ,  fo  is  echter  dit  niet  genoech 
tot  het  voorneemen,  'i  welk  ik  wil  dat 
gy  hebben  fult  ,  vermiis  yder  hen  niet 
kan  lefcn  ,  en  dat  de  genen  ,  die  geme- 
ne faken  handelen  ,  weinig  lijis  daic 
toe  konnen  hebben.  Het  gebeurt  mif- 
fchien  wel  dat  iemani  der  gener ,  dieh  n 
gelezen  hebben,  daar  af  tot  henfpreckrj 
maar  wat  men  daar  at  ook  tot  hen  kan 
fpreken  ,  het  weinig  gerucht  ,  't  welk 
zy  weten  dat  gy 'er  af  maakt,  en  d'«i 
te  grote  zedightit  >  die  gy  ahijt  waarge- 
nomen hebt,  als  gy  van  u  fpreekt,  bu  n 
niet  toe  dat  zy  hun  jiedachicn  daar  op 
verten.  Ja  dewijl  mendikwijls  by  hen  de 
Yordeilijrtc  woorden  ,  die  mea  bed.nkea 
A  3  kan, 


E     L     R     S     T  E 

kan  ,  gcbru'ki,  om  de  ^enen  ,  die  niet 
irccr  tian  miJilt-ldiati;»  xijn  ,  teprijzen, 
70  hebben  zy  geen  reden  om  d'oijineie- 
li,kelof ,  die  dc  genen ,  de  welken  u  ken- 
nen» aan  u  geven  ,  voor  zekere  waar* 
heden  aan  le  nemen :  in  plaats  dat  ,  als 
ieirantvan  zich  zeH  fpreekc ,  en  boven- 
gewone  dingen  daar  af  zegt  ,  men  hem 
met  groter  iiaerftigheit  hoort  ,  voorna- 
melijk als't  een  man  van  goede  af- 
koomft  is ,  en  die  men  weet  dat  niet  ge- 
negen of  gezini  is  de  quakzalver  te  fpe- 
len.  En  dewijl  hy  zich  belagchelijk  zo  j 
maken  ,  als  hy  in  zodanige  gelcgeniheit 
een  bovengelooffclijke  wijze  van  fprc- 
ken  gebruikte  ,  zo  worden  zijn  woor- 
den in  hun  ware  zin  genomen  j  en  de  ge- 
ren ,  die  hen  niet  geloven  willen  ,  wor- 
den ten  minden  doer  hun  nieusgierig- 
heit,  of  door  hun  nijt  aangeprikkelt  om 
t'onderzoeken  of  fy  waar  fijn.  Dieshal- 
ven  ,  dewiil't  zeker  is ,  cn  diendig  aan 
*cgemeen  dat  het  weet  ,  dat'cr  nooit  ie- 
mant  in  de  werrelt  gcweeft  heeft  ,  dan 
gy  alleen  ,  (ten  minften  daar  af  wy  de 
gefchriften  hebben  )  die  de  ware  begin- 
Iclen  ontdekt,  cn  d'  eerfte  ooi  zaken  van 
art  geen  ,  dat  in  de  natuur  voorrgc- 
bracht  is  ,  gekent  heeft ,  cn  dewijl  gy» 
alreê   door  deze  beginfclen  reden  van 
alle  de  dingen  ,  die  verfchijnen  ,  en  gc- 
menelijkft  in  dc  werrek  waargenomen 
worden,  gegeven  hebbende  ,  alleenlijk 
bezonderlijker    waarneemingen  moet 
hebben  ,  om  op  gelijke  wijze  de  rede- 
ren  van  al't  geen  ,  dat  in  die  leven  aan 
de  menfchen  nut  kan  wezen,  te  vinden  , 
cn  dus  aan  ons  een  volmaaktfte  kennis 
van  de  natuur   van  alle  mijnftoffen , 
krachten  van  alle  planten  ,  eigenfchap- 
pen  der  dieren  ,  en  in'c  algemeen  van 
al  *t  geen ,  't  welk  tot  de  Geneeskunft  , 
en  tot  d'  andere  kunften  dienftig  kan 
zijn,  tc  geven,  en  eindelijk,  dewijl  tot 
deze  bezonders    waarneemingen  ,  die 
niet  alle  in  korte  lijt  ,  zonder  grote  ko- 
ftcn  gedaan konnen  worden  ,  alle  de  vol- 
ken van  d'aardeom  ftrijtbehoren  te  hel  - 


Brie  r. 
pen,  als  toe  het  gcwichtigfte,  ding  van 
de  werrelt,  en  ain*c  welk  zy  alle  gelij- 
kelijk geraakt  zijn;  dewijl,^  zeg  ik,  dit 
zeer  zeker  is  ,  en  door  de  gefchriften » 
die  gy  alreê  hebt  doen  drukken ,  genoecb 
bewezen  kan  worden  »  zo  behoorde  gy 
zulks  zo  luide  uic  ce  fpreken  ,  met  zo 
gro:e  naeriHgheii  beknu  remaken  »  cn 
zo  uitdrukkelijk  in  alle  d'opfchriftcn 
uwer  boeken  te  (lellen  »  dat  nietnant 
voortaan  daar  in  onkundig  kon  wezen. 
Dus  zoüd  gy  ten  minften  in  veel  de  luft 
oncfteeken  van't  geen,  dat  daar  in  is, 
t* onderzoeken.  En  hoe  zy  zulks  meer 
onderzochten  ,  en  uw  gefchriften  naer- 
ftiglijker  lazen  ,  hoe  zy  klarelijker  zou- 
den bekennen  dac  gy  u  niet  t' onrecht  be- 
roemt had. 

Daar  zijn  voornamelijk  drie  dingen ,  die 
ik  gaerne  wilde  dat  gy  aan  alle  de  wer- 
relt wel  deed  verftaan.  't  Eerftc  is  dat  *er 
eeTi  oneindclijkheit  van  dingen,  die  tot 
het  leven  zeer  nut  konnen  wezen ,  in  de 
Natuurkunde  te  vinden  zijn  j  het  twee- 
de ,  dat  men  grote  reden  heeft  om  dc 
vinding  dezer  dingen  van  u  te  verwach- 
ten j  en  het  darde,  dat  gy'cr  zo  veel  tc 
meer  af  zult  konnen  vinden  ,  als  gy 
meer  gelegenthcden  zult  hebben  om  er- 
varentheden  daar  af  tc  verkrijgen.  *tls 
dienftig  dat  men  van't  cerfte  verwittigt 
zy  »  om  dat  het  meefte  deel  der  men- 
fchen niet  denkt  dat  men  in  de  weten- 
fchappen  iets  kan  vinden  ,  'r  welk  meer 
waerdig  is  dan  't  geen  ,  dat  door  d'ou* 
den  gevonden  is ,  ja  dat  veel  ook  niet 
bevatten  wat  de  Natuurkunde  is,  noch 
waar  toe  zy  dienftig  kan  wezen.  Maar 
men  kan  lichtelijk  bewijzen  dat  d'al  tc 
grote  eerbiedigheit  ,  die  men  d'Aalout- 
heit  toedraagt  9  een  doling  is  ,  die  ten 
hoogften  dc  vordering  der  wetenfchap- 
pen  belet.    Want  men  ziet  dat  de  wilde 
volken  van  Amerika  ,  en  veel  anderen, 
dieplaaifen,  niet  zo  verre  afgelegen ,  be- 
wonen ,   veel  minder  nuttigheden  tot 
het  leven  hebben  »  dan  wy,  en  dat  hun 
oorfprong  echter  zo  oud  is  ,  alsd'onzcj 

in 


Eerste 
in  voegen  dat  zy  zo  grote  redenen  ,  als 
wy»  hebben  om  te  zeggen  dat  zy  met  de 
wijsheit  van  hun  ouders  te  vreden  zijn , 
en  dat  zy  n^iei  geloven  dat  iemant  aan 
hen  iets  beter  kan  leren  ,  dan 't  geen,  dat 
zy  van  alle  outheit  geweten  en  gedaan 
hebben»  En  dit  gevoelen  is  zo  nadeelig , 
diat,  terwijl  men't  niet  verlaat,  het  ze- 
ker is  dat  men  geen  nieuwe  kennis  kan 
krijgen.  Men  ziet  ook  door  ervarenihcit 
dat  de  volken,  in  welkers  geeft  dit  meeft 
ingewonelt  is ,  de  ruwften  en  onkundig- 
ften  gebleven  zijn.  Eq  dewijl  het  noch 
gemeen  genoech  onder  ons  is ,  zo  kan 
dit  tot  reden  dienen,  om  te  bewijzen  dat 
wy  noch  op  verre  na  niet  alles  weten , 
dat  wv  weten  kennen.  Men  kan  dit  ook 
zeer  klarelijk  door  veel  nutte  vonden 
bewijzen  ,  gelijk    door't  gebruik  van 
*t  Kompas  >  de  kunft  van  Boekdrukken, 
Verrekijkers  5  en  dieigeiijke  dingen  ,  die 
alleenlijk  in  de  lefte  eeuwen  gevonden 
zijn,  fchoon  zy  nu  den  genen  ,  die  hen 
weten,  zeer  gemakkelijk  fchijnen.  Maar 
daar  is  niets,  in't  welk  beter  blijkt  hoe 
nodiglijk  wy  nieuwe  wetenfchappen  be- 
hoeven te  verkrijgen  ,  als  in't  geen, 
't  welk  de  Geneeskunft  betreft.  Want 
hoewel  zonder  twijffel  God  deze  aaide 
met  alle  dingen  verzorgt  heeft  ,  die  aan 
de  menfchen  nootwendig  zijn ,  om  zich 
daar  in  volmaakte  gezontheit ,  tot  aan 
d*uitterfte  ouderdom  ,  te  bewaren,  en 
hoewel  'er  ter  werrelt  niet  zo  wenfchc- 
lijkis,  als  de  kennis  dezer  dingen  ,  ja  zo, 
dat  zy  eertijts  de  voornaamfte  oeflTening 
der  Koningen,  en  der  Wijzen  heefc  ge- 
weeft  ,  zo  toont  echter  d' ervarenihcit 
dat  men  noch  zo  verre  is  van  haar  ge- 
heel te  hebben  ,  dat  men  dikwijls  in 
'ibid  word  gehouden,  en  dit  door  klei- 
ne qualen  ,  die  de  gelecrtfte  genees- 
meefters  niet  konnen  kennen  ,   en  die 
door  de  geneesmiddelen  noch  vererge- 
ren ,  als  zy  aanvangen  deze  ziekten  te 
verdrijven,  'c  Gebrek  van  hun  kunft,  en 
de  behoefte,  die  men  heefc,  om  haar  tot 
\olttiaakthcic  le  biengen,  zijn  20  kiaai; 


^     R     I     E  F. 

büjkelijk ,  dat  'et  aan  hen ,  die  niet  be- 
grijpen wat  de  Natuurkunde  is,  genoech 
is  te  zeggen  ,  dat  zy  de  wetenfchap  is , 
die  leren  moet  de  natuur  vandemenfch, 
en  van  alle  de  dingen  ,  die  aan  hem  tot 
voedfel  en  hulpmiddel  konnen  dienen  ^ 
zo  volmaaktelijk  te  kennen,  dat  hydoor 
deze  middel  zich  lichtelijk  van  alder- 
hande  ziekte  kan  beviijden.  Want,  zon- 
der van  haar  andere  gebruiken  te  fpre- 
ken,  dit  enige  is  gewichtig  genoech  om 
d'ongevoelijkften  te  verplichten  tot  de 
voorneemens  van  een  man  te  bcjonfti- 
gen,  die  alreê  door  de  dingen  ,  van  hem 
gevonden  ,  bewezen  heeft  dat 'er  grote 
reden  is  om  van  hem  al't  geen  te  ver- 
wachten ,  'c  welk  noch  oveiig  isindeze 
werenfchjp  te  vinden. 

Maar  voornamelijk  is  dicnftig  dat  de 
werrclr  weet  dat  gy  dit  van  u  bewezen 
hebt.  En  dieshalven  is  nootwendig  dat 
gyu  zelf  enig  gewelt  aandoet,  en  dac 
gydeze  al  te  grote  zedighcit  uitdrijft, 
üieu  u^i^hier  toe  belet  heeft  van  u,  en 
vand'anderen  al't  geen  le  zeggen  ,  dat 
gy  verplicht  zijt  t' openbaren.  Ik  wil 
echter  daarom  u  niet  by  de  geleerden 
van  deze  eeuw  ftell-^n.  'c  Meefte  deel 
der  gener,  aan  de  welken  men  deze  naam 
gee(t  ,  te  weten  ,  alle  de  genen,  die  ia 
d'ocffening  van 'c  geen  ,  dat  men  gemenc- 
1'jk  goede  kunlien  noemt,  bezich  zijn, 
en  alle  de  Rechtsgeleerden  ,  zijn  aaa 
'c  geen  niet  geraakt,  't  welk  ik  voorwend 
dat  gy  behoort  re  zeggen.  De  Godge- 
leerden,  e.1  de  Gcneesmeelleis  zijn  ook 
hter  aan  niet  oeraakt,  dai  voor  zo  veel 
zy  Wijsbege.igcnzijn,  WantdeGüuV> 
leenhcjc  hangt  ge.-nfins  af  van  de  Na- 
luurkijnde  ,  rochook  de  G  :^nccskuna  ,  op 
zodanig  een  wijze,  gelijk  zy  heJcndoor 
de  geleertften  en  veri^andiodcn  in  dey.e 
kunft  gebriiikc  word.  Zy  vei  noegcn  z:ch 
met  de  groncreegcls  te  volden,  die  door 
lange  ervaicniheirgeh>eii  zijn  „  en  7..v 
verachten 'c  lever,  der  m.nfchcn  niet  zo 
zeer,  dat  zy  him  oordJen  ,  vandc  wel- 
ken het  dikwijls  ai  hangt ,  op  d'  onzeknc 

reJc- 


Eerste 

redeneringen  der  Wijsbegeerte  van  de 
School  willen  veftcn.  Daar  zijn  danj;ecn 
anderen  oveiig,  als  de  Wijsbegerigen, 
onder  de  welken  alle  de  genen,  diever- 
ftant  hebben 3  voor  u  zijn,  en  zeer  ver- 
blijd zullen  wezen  van  te  zien  dat  gy  de 
waarheit  zodanig  te  voorfchijn  brengt, 
dat  de  boosheit  der  pedanten  of  kinder- 
roeefters  haar  niet  verdrukken  kan  :  in 
voegen  dat  geen  anderen,  dandekinder- 
roeefters  alleen  ,  zich  over 't  geen  ,  dat 
oy  zeggen  zult ,  zullen  kennen  verfteu- 
ren;  en  dewijl      alrcê  van  alle  eerlijke 
lieden  belacht  en  veracht  worden  ,  zo 
behoeft  gy  geen  grote  moeite  te  doen 
om  aan  hen  te  behagen.  Voeg  hier  noch 
by  dat  uw  achting  hen  alree  tot  zo  gro- 
te vijanden,  als  zv  konnen  wezen  ,  ge- 
maakt hcefr.  Wyders,  in  plaats  dat  uw 
zedigheit  oorzaak  is  van  dat  enigen  van 
hen  nu  niet  vrezen  u  aan  te  tarten  ,  zo 
verzeker  ik  my  dat,  indien  gyuzohoog 
doet  achten,  als  gy  kont  en  behoort ,  zy 
lich  fo  laeg  beneden  u  fullen  fien,  dat 
^y  alle  berchaanit  zullen  zijn  van  zulks 
aan  te  vangen.  Ik  zie  dan  niet  dat 'er 
iets  is,  'twelk  u  behoort  te  beletten  ai 
*t  geen,  'twclk  gy  «uit  oordelen  toi  uw 
voorneemen  te  ko.-snen  dienen  ,  onbe- 
fchroomdelijk  t' openbaren.  En  daar  is 
niets,  'c  welk  my  daar  loe nutter  fchijnt, 
dan 'c  geen,  't  welk  gy  alreê  in  een  brief 
aan  d'E.  Vader  Din^i  geftelt  hebt  ,  die 
py  over  zeven  jaren  deed  drukken  ,  ter- 
wijl hy  Provinci.ial   der  Jefuiten  van 
Frankrijk  was.  Non  ibi ,  zegt  gv,  van  de 
Proeven  fprekende  ,  die  gy  vijfofzes  ja- 
ren  te  voren  uitgegeven  had  ,  unam  aui 
alteram  ,  fed  plu/  jtxccntis  qusjiionibus 
txflicuiy  qua  fic  d  nullo  ante  mejueraut 
(Xplicata  ;    ac  ijudmvis  multi  haüaim 
tnca  fcripta  transvufi;  ocuUs  injpcxtrim  , 
modijque  omnibtn  refutare  cor.atifwt ,  ne- 
mo  tarnen,  quod  fciam  ,  qnicquamnonve' 
rum  fotuit  in  iis  rcpcrire.  Fiat  cnumtra- 
tio  quncfiionum  omnium  y  {]u£  in  tot  f.e- 
culis,  qutbus  alix  PhjhfophiiC  vigucrunt , 
ipfarnm  opc  Joluta  [unt  j  &  jortc  ncc  tam 


Brief. 

multa,  nee   tam    illufires  invtnUntuu 
^uinim»  frofiteor  nt  unius  quidcm  qu4' 
Jiionit  folutionem  ,  ope  frincipmum  ftrt- 
pattticét  Pbthfophid  peeuliarum  ,  datam 
unquam  fuiffe  ,  quêm  non  pofim  dtmon- 
fit  are  effe  illegitimam  &  falfam.  Tiat  pc 
riculum   proponantur ,  non  quidem  omntt 
( neque  enim  opera  pretium  puto  muUum 
temporis  ea  in  re  impendere)  [cd  paucadlf 
qua  feUaiores  y  ftabo  promijftf ,  iS'c*  Dus 
heeft  ,  ondanks  alle  uw  zedigheit  ,  dc 
kracht  van  de  waarheir  u  gedwongen 
daar  te  fchrijven  dat  gy  alreê  in  uwcer- 
fte  Proeven,  die byna niets ,  dandeVer- 
regezichtkunde  ,   en  de  Verhevelingen, 
begiijpen  ,  meer  dan  zes  honden  ge- 
fchiilen  van  dc  Wijsbegeerte  verklaart 
hebt,  die  niemant  voor  u  zowel  had 
konnen  uitleggen :  en  dat  ,  fchoon  veel 
uw  gefchriften  dwarflelings  aangefien, 
en  alderhande  middelen  ,  om  hen  tc 
weerleggen  ,  gefocht  hadden  ,  gy  ech- 
ter niet  wiil  dat  icmant  daar  in  noch  iets 
had  konnen  vinden  ,  'c  welk  niet  waar 
was.  Daar  gy  noch  byvoegt  dat  ,  indien 
men  de  gefchillen  een  voor  een  wil  tel- 
len, die  door  alle  d' andere  wijfen  van 
wijsheitsoeffening,  de  welken  federt  het 
begin  der  werrelt  in  fwang  fijn  ge- 
weell  ,   opgeloft   hebben  konnen  wor- 
den ,  men  milTchien  hen  niet  in  fo  groot 
getal,  en  fo  aanmerkelijk  fal  fien.  Daar 
by,  gy  verfekert  dat  men  doordc  begin- 
felen  ,  die  eigen  fijn  aan  de  Wijsbe- 
geerte, de  welke  men  Ariftoteles  toeei- 
gent, en  die  d' enige  is,  de  welke  men 
heden  in  de  Scholen  leert,  nooit  de  wa- 
re oplofling  van  enig  gefchil  heeft  kon- 
nen vinden  :  en  gy  eifcht  uitdrukkelijk 
a'le  de  genen  ,  die  haar  leren  ,  uit ,  om  een 
daar  af  by  te  brengen  ,  die  door  hen  fo 
wel  opgeloft  is  ,  dat  gy  in  hun  oplofling 
niet  een  doling  fult  vinden.  Nu,  dewijl 
dele  dingeti  aan  een  Provinciaal  der  Je- 
fuiten gefchreven  ,  en  over  meer  dan 
feveo  jaren  in'i  licht  gebracht  fijn  ,  lo 
ii  'er  niet  ann  tc  iwijffeien  of  enigen  der 
btquaamaui  san  dit  groot  lighaam  lou- 
^  den- 


Eerste  Brief. 


den  getracht  hebben  hen  te  weerleggen , 
indien  fy  niet  geheellijk  waar  waren ,  of 
indien  zy  alleenlijk  met  enige  fchijn  van 
reden  betwiftreedent  konden  worden. 
Want  hoewel  gy  geen  groot  gedruis 
maakt ,  zo  weet  echter  dai  uw  achting 
alreê  20  groot  is ,  en  dat  'et  voor  hen  van 
20  groot  belang  is  dat  zy  bewijzen  dat 
hetgeen,  'twelk  zy  leren,  niet  quaatis, 
dat  zy  niet  konnen  zeggen  dat  zy  *c  ver- 
waarlooft  hebben.  Maar  aile  de  geleer- 
den weren  genoech  dat 'er  niets  in  de 
fchoolfche  Natuurkunde  gevonden 
word,  welk  niet  twijffelachtig  is,-  en 
2y  weten  ook  dat  in  zodanige  ÜofFe 
twijfifelachiig  te  xijn  niet  veel  beter  is  als 
valfch  te  wezen  ,  omdat  een  wetenfchap 
zeker  moet  zijn  ,  en  betoogt  konnen 
worden  :  in  voegen  dat  fy  niet  vreeiBt 
konnen  vinden  dat  gy  verfekert  hebt  dat 
hun  Natuurkunde  niet  de  ware  opioffing 
van  enig  gefchil  begrijpt :  want  dit  bete- 
kent niets  anders  ,  dan  dat  fy  niet  de  be- 
toging van  enige  waarheit  begrijpt  ,  die 
d' anderen  niet  weten»  En  indien  iemant 
van  hen  uw  gefchriften  onderfoekt ,  'om 
hen  te  weerleggen,  by  vind  ,  in  tegen- 
deel ,  dat  fy  niet  dan  betogingen  begrij- 
pen, die  faken  betreffen  >  de  welken  te 
voren  aan  aile  de  werrelt  onbckent  wa- 
ren» Dieshalven  ,  dewijl  fy  wijs  en  be- 
dacht fijn,  gelijk  fy  fijn,  fo  ben  ik  niet 
verwondert  van  dat  fy  fwijgenj  maar  ik 
verwonder  my  van  dat  gy  u  noch  niet 
vcrwaerdigi  hebt  enig  voordeel  uit  hun 
fwijgcn  re  trekken  ,  om  dat  gy  niets 
foud  konnen  wenfchen  ,  dat  beier  beto- 
nen fou  hoe  veel  uw  Natuurkunde  van 
de  gene  der  anderen  verfchilt.  En't  is 
dienltig  dat  men  hun  verfchil  aanmerkt, 
op  dat  het  quaad  gevoelen  ,  't  welk  de 
genen  ,  die  fich  tot  faken  hebben  bege- 
ven, en  daar  in  voorfpoedigfijn  ,  geme- 
nelijk  van  de  Wijsbegeerte  hebben ,  niet 
beletten  fou  dat  fy  de  waarde  van  d'  uwe 
bekennen.  Want  fy  coideelen  genune- 
lijk  niet  van  'i  geen  ,  dat  gc].ieuren  fal , 
dan  naar't  geen  ,  dat  fy  al.e  hebbai 


fien  gebeuren.  En  dewijl  fy  nooit  be- 
merkt hebben  dat  het  gemeen  enige  an- 
dere vrucht  van  de  Schoolfche  Wijsbe- 
geerte genoten  heeft  ,  dan  dat  fy  een 
menigte  van  fchoolmeefterlijkc  mannen 
beeft  gegeven  ,  fo  konnen  fy  fich  niet 
inbeelden  dat  men  van  u  iets  beter  fal 
verwachten  ,  fo  men  hen  niet  doet  aan- 
merken dat  de  vruchten  daar  af  feer  ver- 
fcheiden  moeten  wefen  ,  dewijl  die  van 
d'uwe  waar,  en  die  van  d' ander  valfch 
fijn.  En  feker,  'i  is  een  groot  bewijs, 
om  te  tonen  dat*er  geen  waarheit  in  de 
Scnooifche  Natuurkunde  is  ,  dat  men 
fegt  dat  fy  ingeftelt  is  om  alle  de  von- 
den, die  tot  het  leven  nut  fijn,  te  Ieren, 
en  dat,  fchoon  men  van  tijt  lot  lijtveel 
daar  af  gevonden  heeft  ,  dit  nooit  door 
middel  van  deze  Natuurkunde  is  ge- 
fchied,  maar  alleenlijk  by  geval,  endoor 
*t  gebruik  5  of  indien  enige  wetenfchap 
daar  toe  geholpen  heeft  ,  zo  is*t  alleen 
de  Wiskunft  gev/eefl  :  en  deze  is  ook 
d' enige  van  alle  de  menfchelijke  weten 
fchappen ,  in  de  welke  men  hier  voor" 
lijts  enige  waarheden  ,  die  men  niet  in 
twijffel  kan  trekken  ,  gevonden  heefr» 
Ik  weet  wel  dat  de  Wijsbegerigen  haar 
voor  een  deel  van  hun  Natuurkunde  wil- 
len nemen  j  maar  dewijl  zy  byna  alle 
daar  in  onkundig  zijn  ,  en  dewijKtniec 
waar  is  dar  de  Wiiknnfl  een  deel  van  de 
Natuurkur.de,  maar  in  tegendeel ,  dat  de 
ware  Natuurkunde  een  deel  van  de  Wis- 
kunft is  ,  fo  kan  dit  niet  lot  hun  voor- 
deel wefen.  Doch  dc  zekerheft ,  die 
men  alreê  in  de  Wiskunfl  bekent  heeft, 
doet  veel  voor  u.  Want  het  is  fo  feker 
dat  gy  in  defe  wetenfchap  uitmunt ,  en 
dat  gy  daar  in  de  nijt  fodanig  verwon- 
nen hebr  ,  dat  de  genen  felven  ,  die 
d' achting  benijden  ,  in  de  welken  gy 
fijt  ,  om  d'andeie  wetenfchappen  ,  ge- 
menelijk  fcggen  dat  gy  alle  d' anderen  in 
defe  wetenfchap  overtieft  ,  opdatfy, 
een  lof  aan  u  gevende,  't  welk  ,  gelijk 
fy  weten,  niet  aan  u  geweigeit  kan 
worden  5  min  van  laOering  en  achterklap 
■     {B)  ver- 


Eerste 

verdacht  zouden  t\]ti  j  als  zy  trachten  u 
van  cnift  ander  lof  te  beroven.  En  men 
ziet  in'c  geen  >  dat  gy  van  de  Meetkunft 
in 'i  licht  gebracht  hebt,  dat  gy  daar  zo- 
danig bepaalt  hoe  verre  de  menfchelij- 
ke  geeft  zich  uitftrekken  kan,  en  hoeda- 
nig d'oploiïingen  zi)n  ,  die  men  aan  yder 
fiach  van  zwarigheden  kan  geven  ,  dat 
het  fch'jtn  dat  gy  de  gehele  oogft  ver- 
gadert hebt,  daar  af  d' anderen  ,  die  voor 
u  gefchrevcn  hebben  ,  alleenlijk  enige 
aten  hebben  genomen  ,  die  noch  niec 
rijp  waren;  en  de  genen,  die  nakomen, 
konnen  niets  anders  wezen  ,  dan  op- 
leezcrs,  die  d'aren,  de  welken  gy  aan 
hen  hebt  willen  laten,  vergaderen  zul- 
len. Daarby  ,  gy  hebi  door  de  vaerdige 
en  gemakkelijke  oploffing  van  alle  ge- 
fchillcn  ,  die  de  genen  voorgeftelt  heb- 
ben ,  de  welken  u  hebben  willen  be- 
proeven, getoont dat hL^t beleed,  'twelk 
gy  hier  toe  betoont  ,  zodanig  onfaal- 
baar  is,  dat  gy  nimmer  mift  in  door  de- 
ze middel,  aangaande  de  dingen  ,  die  gy 
onderzoekt ,  al't  geen  te  vinden  ,  dat 
.van  de  mcnfchelijke  geeft  gevonden 
kan  worden»  Dieshal  ven,  om  te  maken 
dat  men  niet  twijffelt  van  dat  gy  be- 
quaam  zijtom  de  Natuurkunde  loi  haar 
uittetfte  volmnakiheit  te  brengen  ,  zo 
behoeft  gy  nicis  anders  te  doen  ,  dan  te 
bewijzen  dat  zy  alleenlijk  een  deel  van 
deWiskunftis.  Engy  hebt  dit  alrcc  zeer 
klarelijk  in  uw  boeken  der  Beginfclen 
bewezen,  alsgy,  daar  alle  de  zinnelijke 
hocdani'gheden  verklarende  ,  zonder  iets 
t' aanmerken  ,  als  de  grootheden  ,  .gc- 
flalten ,  en  bewegingen ,  geioont  bèbt 
djt  deze  zichtbare  werrclt  ,  die't  gf  - 
heel  voorwerp  van  de  Namurkunde  is, 
niets  begrijpt,  dan  een  kljin  deel  der 
oneindige  lighamen  ,  daar  af  men  zich 
inbeelden  kan  dat  alle  d'eigenfchappen 
of  hoedanigheden  niet  ,  dan  in  deze 
zelfde  dingen.,  belhan  ,  in  plaats  dat 
het  vooi  weip  van  de  Wii^kunft  hen  alle 
begtijpr.  Het  zelfde  kan  ook  door  d'e:- 
vaienihcit   vaji   alle  eeuwen  bewezen 


Brief. 

worden.  Want  hoewel  'er  van  alle  tijden 
veel  der  befte  verftanden  zijn  geweeft, 
die  zich  tot  het  onderzoek  der  Natuur- 
kunde begeven  hebben ,  zo  kan  men 
echter  niet  zeggen  dat  iemant  daar, 
door  enig  beginfel ,  dat  niet  totdeWis- 
kunft  behoort ,  ooit  iets  gevonden  heeft, 
dat  is,  tot  enige  waie  kennis,  aangaan- 
de de  natuur  der  lighamelijke  dingen, 
gekomen  is :  in  plaars  dat  men  door  de 
beginfelen  ,  die  tot  de  Wiskunft  beho- 
ren ,  alreê  een  oneindelijkheit  van  zeer 
nutte  dingen  heeft  gevonden  ,  tc  we- 
ten byna  al't  geen,  dat  in  de  Stane- 
kunft  ,  Heelkunft  ,  en  in  alle  de  hant- 
kunften  bekent  is  j  en  indien 'er  in  de- 
zen iets  meer  is  ,  dan  't  geen  ,  dat  tot 
deze  wetenfchap  behoort  ,  dit  is  niet 
uit  enige  andere  wetenfchap  getrokken , 
maar  alleenlijk  van  zekere  waarnee- 
mingen, daar  af  men  de  ware  oorzaken 
niet  kenr.  Niemant  kan  dit  met  aan- 
dacht aanmerken  ,  of  hy  is  gedwongen 
te  belijden  dat  men  door  de  Wiskunft  al- 
leen tot  de  kennis  van  de  wate  Natuur- 
kunde kan  geraken  :  en  dewijl  men  niet 
twijlfelc  van  dat  gy  in  de  Wiskunft  uit- 
munt, 20  is 'er  niets  ,  *t  welk  men  niet 
van  u  in  de  Natuurkunde  te  verwach- 
ten hi?efc.  Daar  bli)ft  echter  noch  enige 
fchroom  en  zwarighcit  ,  die  hier  ujc 
veroorzaakt  word  ,  dat  men  ziet  dat  al- 
le de  genen,  die  door  de  Wiskunft  eni- 
ge achting  verkregen  hebben  ,  daarom 
niet  beqiiaarn  zijn  om  iets  in  de  Na- 
tuurkunde te  vinden  ,  ja  ookdatfommi- 
gen  van  hen  de  dingen ,  die  gy  'er  af  ge- 
fchreven  hebt,  min  vejftaan  ,  dan  veel 
anderen  ,  die  nooit  te  voien  enige  we- 
tenfchap gcleert  hebben.  Maar  men 
kan  hier  op  antwoorden  dat  ,  fchoon 
zonder  twijftel  de  genen  ,  diens  geeft 
beqi;aamft  is  om  de  waarheden  van  de 
Wiskunft  te  bègrijptn  ,  gemakkelijkft 
uw  Natuurkunde  vcrHaan  ,  om  dat  alle 
de  rc'.leneritigen  v.,n  de  l.fte  uit  d'crrfte 
gebaalt  zün  ,  echter  niet  altiji  pebrurt 
dat  deze  z  Ifden  d'^thdng  hebben  van 

de 


Ë  E   R  S':T 

de  gelcerifteo  in  dc  Wiskunft  tc  zijn, 
vermits  »  ^^^^  achting  te  ver- 
krijgen >  de  boeken  der  gener  ,  die  aliec 
vao  deze  wetenfchap  gefchreven  heb- 
ben >  uioet  deurfnuflTclen  ,  't  welk  het 
meetle  deel  niet  doen  :  en  de  genen,  die 
hen  deiufnuffelen  ,  trachtende  door  ar- 
beit  het  geen  te  verkrijgen,  't  welk  de" 
kracht  van  hun  geell  niet  aan  hen  geven 
kan  ,  vermoejen  al  te  veel  ,  ja  qiietfen 
hun  inbeelding  ,  en  verkrijgen  daar  be- 
neffens veel  vooroordelen  ;  't  welk  hen 
veel  meer  belet  de  waarheden  ,  die  gy 
fchrijft  ,  te  bevatten  ,  dan  voor  grote 
Wiskunrtenaars  deur  te  gaan  ,  om  dat  'er 
zo  weinig  lieden  zijn,  die  zich  tot  deze 
wetenfchap  begeven  ,  dai  zy 'c  dikwijls 
in  een  geheel  lant  alleen  zijn  :  En  hoe* 
wel'er  fomii)ts  noch  anderen  zijn  ,  zo 
laten  zy  fiiei  af  van  groot  gedruis  te 
maken,  om  dat  het  weinig,  dat  zy  we- 
ten ,  veel  moeiten  aan  hen  gekoll  heeft» 
Voorts  ,  *t  is  niet  ongemakkelijk  de 
waarheden  ,  die  een  ander  gevonden 
heeft,  te  bevatten:  daar  toe  is  genoech 
dat  men  de  geeft  van  alderhande  valfche 
vooroordelen  vry  heefc  ,  en  zijn  aan- 
dacht daar  toe  genoech  te  willen  befte- 
den.  'tis  ook  niet  zwaar  enige  waarhe- 
den te  vinden,  die  van  d' anderen  afgc- 
fcheidenzijn,  gelijk  eertijisThales,  Py- 
thagoras ,  Archimedes,  eninonzeeeuw 
Gilberius ,  Kepierus ,  Galilaeus ,  Harvejus 
en  enige  anderen  gedaan  hebben*  Ein- 
delijk, men  kan  zonder  veel  moeite  een 
lighaamvande  Wijsbegeerte  inbeelden, 
dac  niet  zogedrochielijk  is  ,  en  op  waar- 
fchijnelijker  gillingen  Üentit,  als  't  geen 
is,  *f  welk  men  uit  de  g-jfchrifren  van 
Arïftoieles  trekt  5  *t  welk  ook  door  eni- 
gen in  deze  eeuw  gedaan  is.  Maar  dus- 
danig een  lighaam  te  maken,  dat  in  zich 
niet  dan  waarheden  bcgrijpr ,  de  welken 
door  betogingen  ,  die  zo  klaar  en  zeker 
zijn  als  de  genen  van  de  Wiskunft,  be- 
wezen worden  ,  is  een  20  zwaar  en 
vreemd  ding  ,  dat  federt  meer  6an  vijf- 
tig eeuwen  >  die  dc  werrelt  gcflaan 


heeft  ,  niemanc ,  dan  gy  «Heen ,  gevon- 
den i$ .  die  door  uw  gefchrifien  getoont 
hebt  dar  gy  zulks  volbrengen  kont.  Maar 
gelijk  men  ,  «Is  een  boumeefter  alle  iU 
grontveften  gelegt,  en  dc  voornaamfte 
muren  van  enig  gebou  opgetrokken 
heeft  ,  niet  iwijffelt  van  dac  hy  zijn 
voorneemen  ten  einde  kan  brengen,  om 
dat  men  ziet  dat  hy  alreê't  geen  ,  dat 
zwaarfte  was  ,  .  gedaan  heeft  j  zo  ken- 
nen ook  de  genen ,  die  met  aandacht 
het  boek  uwer  Principien  of  Beginfeleu 
gelezen  hebben  ,  en  aanmerken  hoe  gy 
daar  de  grontveften  van  de  gehele  natu- 
relijke Wijsbegeerte gelegt hebt,  en  hoe 
groot  het  gevolg  der  waarheden  is  ,  die 
gy  van  daar  hebt  afgeleid,  niet  twijffe-»^ 
len  dac  het  beleed  ,  'c  welk  gy  gebruikt, 
niet  machtig  genoech  is  ,  om  te  weeg  tc 
brengen  dat  gy  een  einde  van  al  't  geen 
zoud  vinden  ,  dat  in  de  Natuurkunde 
gevonden  kan  worden,  om  dat  dedin- 
gen, diegy  alreê  verklaart  hebt,  te  we- 
ten de  natuur  van  de  zcilfteen  >  van 
'tvuur,  van  de  lucht,  van  *i  water,  van 
d' aarde,  en  van  al  *c  geen ,  'twelk  in  de 
hemelen  verfchijnt  9  niet  min  zwaar 
fchijnen  dan  de  dingen  ,  die  men  noch 
begeren  kan. 

Men  moet  echter  hier  by  voegen ,  dat , 
hoe  ervaren  een  boutrieefter  inzijnkunft 
is ,  het  onmogelijk  is  dat  hy  't  gebou, 
'twclk  hy  begonnen  heeft  ,  voleindigen 
kan,  zo  hem  de  bouftoffcn,  die  daar  toe 
gebruikt  moeten  worden  ,  ontbreeken : 
desgelijks  ,  hoe  volmaakt  uw  beleed 
kan  wezen  ,  zo  kan  het  echter  niet  te 
wcegbrengen  dat  gy  in°  de  vei  klaring 
der  naturelijke  oorzaken  voortgaat  ,  zo 
gy  niet  d'  ervareniheden  hebt  ,  die  ver- 
eifcht zijn  om  hun  uitwerkingen  tc  be- 
palen. Dit  is't  lefte  der  drie  dingen ,  die 
ik  geloof  dat  voornamelijk  verklaart 
moeten  wezen  ,  om  dat  het  meefte  deel 
der  menlchen  niet  bevat  hoe  nooiwer.- 
dig  deze  ervarentheden  zijn  ,  noch  wat 
koften  daar  toe  vereifcht  worden.  Dc 
genen,  die  ,  zonder  uil  hun  boekkamer 
{B  i)  te 


Eerste  Brief. 


tcgaao>  of  d*ogen  ergens  >  dan  ophnn 
boeken  ,  te  laten  zwieren  »  aanvangen 
van  de  natuur  te  redeneren  ,  konnenwel 
zeggen  op  v/at  wijze  zy  de  werrelc  zou- 
den willen  gefchapen  hebben ,  zo  God 
het  bevel  cn  de  macht  daar  af  aan  hen 
gegeven  had,  dat  is,  zykonnenChime- 
ren  of  wanfchepfels  befchrijven  ,  die  zo 
grore  gelijkheii  met  de  zwakheic  van 
hun  geeft  hebben  ,  als  de  wonderlijke 
fchoonheit  van  dit  Heelal  met  d'onein- 
delijke  macht  van  zijn  Stichter  heeft. 
Maar  zy  kennen  ,  zonder  een  geeft  te 
hebben ,  die  warelijk  goddelijk  is ,  dus 
van  hen  zeiven  geen  denkbeelt  der  din- 
gen fcheppen  ,  dat  met  het  geen  gelijk 
is,  't  welk  God  gehad  heeft  om  hen  re 
fcheppen.   En  hoewel   uw  Beleed  al 
*t  geen  beloofc,  'twelk  van  demenfche* 
lijke  geeft  verhoopt  kan  worden ,  aan- 
gaande 't  onderzoek  der  waarbeit  in  de 
wetenfchappen  ,  fo  belooft  het  echter 
niet  dat  het  leren  zal  te  voorzeggen: 
maar  alleenlijk  van  zekere  gegeve  din- 
gen alle  de  waarheden  af  te  leiden  ,  die 
daar  van  afgeleid  konnen  woiden  ;  en 
deze  gegeve  dingen  in  de  Natuurkunde 
konnen  niets  anders  ,  dan  ervarenihe- 
den,  zijn.  Ja  dewijl  deze  ervarentheden 
tweederhande  zijn,  iommigen  licht,  en 
die  alleenlijk  van  de  herdenking  afhan- 
gen ,  die  men  op  de  dingen  doet  ,  de 
welken  zich  van  7elf  aan  de  finnen  ver- 
tonen ,   en  d'anderen  wonderlijker  en 
zwaarder  ,  tot  de  welken  men  niet  fon- 
der  enige  ocff^ning  en  kollen  geraakt,- 
20  kan  men  a4nmerken  dat  gy  alrcê  in 
uw  gefchriften  al'c  geai  gertelt  hebt, 
'twelk  fchijnt  van  gcm.ukelijke  erva- 
rentheden afgeleid  te  konden  worden, 
cn  ook  van  de  genen  der  wonderlijkfle 
ervarentheden  ,  die  gy  uit  de  boeken 
hebt  konnen  leren.  Want  behalven  dat 
gy  daar  in  de  natuur  van  alle  de  hoeda- 
nigheden verklaart  hebt  i  die  de  zinnen 
bewegen  >  gelijk  ook  van  alle  de  ligha- 
men  I  die  de  oeir.etniten  op  dev.e  aarde 
fijn, gelijk  van 't  vuur ,  van  de  lucht,  van 


*t  water,  en  van  enige  andere  dingen,  fo 
hebt  gy  daar  in  ook  reden  gegeven  van 
al't  geen,  't  welk  tot  nu  toe  in  de  heme- 
len waargenomen  is  ,  van  alle  d'eigen- 
fohappen  van  de  zeilfteen,  en  van  veel 
waarneemingen  der    Chimie  of  Stof- 
fcheiding  :  in  voegen  dar  men  geen  re- 
den heeft  om  iets  meer  van  u  te  ver- 
wachten ,  fo  veel  de  Natuurkunde  aan- 
gaat ,   tot  dat  gy  meer  ervarentheden 
hebt ,  daar  af  gy  d' oorfaken  fult  konnen 
foeken.  En  ik  ben  niet  verwondert  van 
dat  gy  niet  aanvangt  defe  ervarenthe- 
den op  uw  eige  kollen  te  verkrijgen  j 
want  ik  weet  dat  het  onderfoek  der  min- 
dere dingen  veel  koftj  en,  fonderd'Al- 
chimillen  ,  noch  alle  d' andere  foekers 
van  geheimeniffen  te  tellen ,  die  fich  ge- 
menelijk  in  dit  ambacht  te  gtont  helpen, 
ik  heb  horen  feggen  dat  de  zeilfteen  al- 
leen meer  dan  vijftig  duifent  kronen  aatr 
Giihertus  heeft  doen  fpillen  ,  fchoon  hy 
een  man  van  fcherpfinnige  geeft  was, 
gelijk  hy  hier  in  getoont  heeft ,   dat  hy 
d'eerflewas,  die  de  voornaamfte  eigen- 
fchappen  van  defe  fteen  ontdekt  heeft. 
Ik  heb  ook  d'  Inftauratio  ma^nSy  en  de 
Novus  Atla!  van  de  Kancelier  Bakongc- 
fien,  die,  gelijk  my  dunkt  ,  van  alle  de 
genen  ,  de  welken  voor  u  gefchreven  heb- 
ben ,  de  befte  gedachten  heeft  gehad  ,  voor 
fo  veel  het  Beleed  aangaat ,  't  welk  men 
houden  moet  om  de  Natuurkunde  tot 
haar  volmaakihcit  te  brengen»  Maaralle 
ü'inkomlten  van  twee  of  drie  Koningen, 
van  de  machtigden  der  aarde  ,  fou  niet 
genoech  fijn  om  alle  de  dingen  ,  die  hy 
hier  loe  vereifcht  ,  uit  te  voeren»  En 
hoewel  ik  niet  acht  dat  gy  fo  vetlüer- 
hande  ervarentheden  behoeft  ,  als  hy 
fich  inbeeld,  om  dat  gy  aan  veel  genoech 
kont  doen  ,  fo  door  uweige  naerftighcit, 
als  door  de  kennis  der  waarheden ,  diegy 
alrcc  gevonden  hebt  :  nochtans  als  ik 
aanmeik  dat  het  getal  der  befonderc 
lighamen  die  u  noch  ove;ig  fijn  t^'onder- 
foeken  ,  byna  oneindig  is  j  dat  'er  nic' 
een  van  hen  is  ,  die  niet  genoech  vert 
fchei-. 


Eer 


TE     B    R    l   E  F. 


fchcide  cigenfchappen  heefc ,  en  daar  af 
men  niet  een  groot  geial  van  proeven 
kan  doen  i  on:i  alle  de  tijt  en  arbeit  van 
veel  menfchen  daar  loe  re  beftedcnj 
dal  >  volgens  de  regelen  van  uw  Beleed, 
nodig  is  dat  gy  in  een  zelfde  lijt  alle  de 
dingen  onderzoekt  ,  die  enig  maagfchap 
engelijkheit  onderhenhebben  ,  om  hun 
verfchillenihedcn  beter  te  merken  ,  en 
zekere  rekening,  op  de  welke  gy  geruft 
moogtzijn,  daar  af  te  houden  j  dat  gy 
dus  nuttelijkin  een  zelfde  tijt  veel  erva- 
renthedcn  kont  gebruiken ,  die  men  door 
d* arbeit  en  naerftigheii  van  een  groot 
getal  van  fchrandere  menfchen  niet  zou 
konnen  bybrengen  j  en  eindelijk  dat  gy 
deze  fchrandere  menfchen  niet ,  dan  door 
veelheit  van  geit,  konde  krijgen ,  om  dar, 
zo  enigen  zich  vrywilliglijk  daar  tos  lie- 
ten gebruiken,  zy  zich  niet genoech  on- 
derwerpen zouden  uw  ordeningen  te 
volgen,  en  niets,  dan  tijtverües  ,  am 
u  zouden  veroorzaken:  nochrans  ,  zeg 
ik,  als  ik  alle  deze  dingen  aanmerk  ,  be- 
grijp ik  lichtelijk  dat  gy  *t  voorneemen , 
*c  welk  gy  in  uw  Principien  of  Beginfe- 
len  begonnen  hebt,  niec  behorelijk  kont 
uicvoeien  ,  dat  is ,  in  't  bezonder  al'e  de 
mijnftüflfen ,  planren ,  dieren  en  de  menfch 
verklaren  t  op  gelijke  wijze  als  gy  daar 
alreêalledehüofiftoffen  van  d' aarde,  en 
al'tgsen,  dat  men  in  de  hemelen waa*-- 
neemti  verklaait,  zo *t  gemeen  niet  de 
koften  verzorgt  ,  die  daar  toe  vereifcht 
zijn;  en  hoe  zy  mildelijker  aan  u  ver- 
fchaft  zullen  worden  ,  hoe  gy  uw  voor- 
neemen ook  beier  zult  kunnen  uitvot- 
rcn» 

Maar  dewijl  deze  zelfde  dingen  ook 
zeer  lichtelijk  van  yder  konnen  begre- 
pen woiden ,  en  alle  zo  waar  zijn  ,  dat 


men  hen  niet  in  twijftel  kan  trekken ,  z« 
verzeker  ik  my  dat,  indien  gy  hen  zoda- 
nig vertoont ,  dat  zy  aan  de  genen  be- 
kent worden ,  aan  de  welken  God ,  be- 
neffens de  macht  van  over  de  volken  van 
d'aarde  te  gebieden,  ook'c  bevel  en  dc 
zorp  gegeven  heeft ,  om  ,  tot  vordering 
van 't  gemene  nut  ,  hun  uitterfte  pogin-. 
gen  te  doen ,  yder  van  hen  gacrne  behul- 
pigtot  een  voorneemen,  dat  aan  alle  de 
werrelt  zo  klaarblijkelijk  nut  is  ,  zou 
wezen.  En  hoewel onz Frankrijk,  'twclk 
uw  Vaderlant  is  ,  zo  machtig  een  Staat 
is  ,  dat 'et  fchijnt  dat  gy  van  haar  alleen 
al'tgeen,  dac  hier  toe  vereifcht  is ,  zoud 
konnen  verwerven  ,  zo  verzeker  ik  my 
echierdat,  dewijl  d*  andere  volken  hieo 
aan  niet  ir.in  ,  dan  Frankrijk  ,  geraakt 
zijn  ,  veel  edelmoedig  genoech  zouden 
wezen,  om  in  deze  plicht  daar  voor  niec 
te  wijken  ,  en  dac  *er  geen  zo  woeft  en 
onbefuift  gevonden  zou  worden,  die  daar 
aan  geen  deel  zou  willen  hebben. 

Doch  indien  aPc  geen,  dat  ik  hier  ge- 
fchrevenheb  ,  niet  genoech  is  om  u  van 
voorneemen  te  veranderen  ,  zo  bid  ik  u 
ten  miuften  my  zo  veel  te  verplichten , 
dat  gy  uw  boek  van  de  Paffien  of  Lij- 
dingen aan  my  zend,  en  goed  te  vinden 
dac  ik 'er  een  voorreeden  byvoeg  ,  daar 
't  mee  gedrukt  word>  en  die  ik  trachten 
zal  zodanig  te  maken  ,  dat 'er  niets  in 
zal  wezen,  't  welk  gy  verwerpen  zult,  en 
die  zo  eenftemmig  met  hei  gevoel  van 
alle  de  genen  zal  zijn  ,  die  verftant  en 
vernuft  hebben  ,  dat 'er  niemant  wezen 
zal,  die,  nadathy  baargelezen  zal  heb- 
ban, niet  meê  in  y  ver,  gelijk  ik  ,  oniftee- 
kenzal  worden  ,  tot  vordering  der  We- 
tenfchappen  ,  en  om  te  wezen  >  en  7^0 
voort. 

In  Vaiijs  ^  op  de  i^efle  van 
Slachtmaant  ^  1648, 


(5  3} 


A  N  T- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


ANTWOORT 

Op  de  voorgaande  Brief. 


M    Y   N  HEER, 

k  Nder  de finaat  erCt  verwijt ^ 
)  *t  welk  tk,  ^«  de  grote  hrtcf 
\  vind ,  daar  toe de  moei- 
^  ten  gedaan  hebt  ,  om  hem 
oRf-rr^rarow^       tti^  te  fchryvett ,  bemerk^ 
ik^  z.0  veel  dingen  tot  mijn  voordeel ,  dat,  in- 
dien g^  hem  deed  drukken  ,  gelijke g7  ver- 
klaart datgy  wilt  doen ,  ik^  vre^^n  zou  dat 
menz^ich  tlou  inbeelden  dat  er  meer  ver- 
fiant  en  kennis  tujfchen  ons  was ,  dm  'er  in 
derdaatis  ,  en  dat  V^u  gebeden  had  veel 
dingen  daar  in  te JleÜen ,  die  de  betamelijke 
heit  niet  toelaat  dat  ik,aan  *t  gemeen  bekent 
maak.  ik     dieshalven  hier  niet ftilfaan 
met  opjder ftnk.  t' antwoorden  ^  maar  al- 
leenltjktwee  redenen  b^brengen  y  die  y  z,q 
my  dunkt ,  «  behoren  te  weerhouden  van  de- 
SLe  brief  in' t  licht  te  brengen.  D'eerjleis, 
dat  ik  niet  acht  dat  het  vcorncemen  ,  't  welk 
ikoordeel  datgj  voorhebty  met  die  te fchry- 
ven  ,  geluk^n  :(ai  Dc  tweede  ,  dat  ik. 
geenfins  zoodanig  van  aart  ben  ,   als  gy  u 
inbeeld  ;  dat  geen  fmaat  noch  walging 
my  kan  treffen  ,  om  in  mj/  de  begeerte  te 
bluffthen,  van  al' t  geen  te  doen  ,  'twelk^ 
in  mijn  vermogen  is  ,  om  dienïiig  aan  't ge- 
meenteen ,  aan' twelkikm) grotelijks 
verplicht  acht  i  vermits  de  fchriften  ,  die 


ik^alreê  in' t  licht  gebracht  heb  ,  vai^veel 
jonftelijk  aangenomen  t.ijn^  J^/jf&  u  te 
voren  't  geen  ,  dat  ik.  van  de  Ly dingen 
gefihreven  heb  ,  niet  ge  weigert ,  dan  om 
niet  verplicht  te  z,ijn  van  het  aan  enige 
anderen  te  laten  zien ,  die  mijfchien  geen 
nut  daar  af  ontfangen  zouden  hebben, 
mint  dewijl  ik't  «^^^  gemaakt  had  ,  dan 
om  van  een  Vorfiin  gelezen  te  worden , 
welks  vernuft  ^  boven 't  gemeen  uit- 
Jieekt  ,  dat  zf  zonder  enige  moeite 't  geen 
begrypt  ,  't  welk  aan  onze  Geleerden 
't  ■:(waarp  fchynt ,  zo  heb  ik  gebon- 
den aan  alleenlyk't  geen  te  verklaren, 

'twelkik*^^^^*  ^^^^^^^  ^" 
dat  gyvan  myn  redenen  niet  zoud  twtjf* 
felen  ,  zo  beloof  ik^an  u  dat  ikdit  ge- 
fchrift  van  de  Papen  of  Lydingen  tveir 
zal  overzien ,  en  't  geen  daar  by  voegen, 
^t  welk  ik  oordelen  ytootzakelijk  te 
wezen  y  om  het  verjlanelyker  te  maken, 
en  dat  ik.  't  daar  na  aan  u  zal  zenden^ 
om  daar  mee  het  geen  te  doen  ,  dat  u 
helieven  zal.  Wat  ik  »  en  zo 
voort. 


t'Egmont.  op  de  vierde  van 
Wintcrmaant  ,  1 648. 


TWEE- 


TWEEDE  BRIEF 
aan  mijn  Heer 

DES-CARTES. 


^       H    fi    E  R,. 

Y  hebt  my  zo  lange  tijt 
naar  uw  bock  van  de  Paf- 
fien  of  Lijdingen  doen 
wachten,  dat  ik  begin  daar 
af  te  wanhopen,  enmyin 
te  beelden  dat  gy't  niet 
aan  my  belooft  hebt ,  dan  om  my  te  belet- 
ten de  brief ,  die  ik  te  voren  aan  u  gefchrt- 
venheb,  in 't  lichttebrengen.  Wantik 
heb  reden  van  te  geloven  dat  gv  moeieJijk 
zoud  wezen  s  zo  men  u  van  d' uitvlucht 
beroofde ,  die  gy  neemt  om  onze  Natuur- 
kunde niet  op  te  maken  :  en  mi)n  voorne- 
men was  u  door  deze  brief  dit  te  benemenj 
om  dat  de  redenen  ,  die  ik  daar  bygebracht 
heb,  zodanigzijn  j  datmy  dunkt  dat  zy 
van  niemant  konnen  gelezen  worden ,  die 
d'eer  en  deugt  ook  maar  een  weinig  in  ach' 
ring  heeft ,  of  zy  . zullen  hem  aanprikke- 
len om  ,  gelijk  ik ,  te  begeren  dat  gy 
*cgeen  van't  gemeen  verweift  ,  *t  wtlk 
tot  d*crvarenthcdcn  ,  die  gy  zegt  noot- 


zakelijk te  wezen  ,  vcreifchtword  :  en 
ik  verhoopte  dat  hy  lichtelijk  onder  dc 
handen   van   enigen  zou  vallen  ,  die 
macht  zouden  hebben  tot  deze  begeerte 
krachtig  te  maken  ,  ot  om  dat  zy  toe- 
gang by  de  genen  hebben  j  die  oyer  de 
goederen  van  'r  gemeen  gebieden  ,  of 
om  dat  zy  zeiven  *t  gebied  daar  oves 
hebben.  Dus  beloofde  ik  my  dat  ik  ma- 
ken zou  dat  gy  ,  ook  tegen  uw  dank  ,  werk 
zoud  hebben.   Want  ik  weei  dat  gy  zo 
groothartig  zijt  ,   dat  gy  niet  zoud  wil- 
len miiïen  in't  geen  ,  dat  dus  aan  u  ge- 
geven is  ,  met  woeker  weer  op  te  bren- 
gen ,  en  dat  dit  u  geheellijk  van  d*on* 
achifaamheit  zou  vet  loden  ,  van  de  wel- 
ke ik  heden  my  niet  onthouden  kan  u 
daar  mee  te  betichten,  hoewel  ik  ben^ 
en  :{o  voort. 

Op  de  dricüntwintijrfte  van 
Hooimaant ,  1649. 


AN  TWOORT 

Op  de  Tweede  Brief. 


M  Y   N      H   E   E    R , 

IK  ben  geheel  onfMdig  de  lifty 
die  gy  wilt  dat  tk gebruikt  heb  om  te 
beletten  dat  de  Unge  brief,  die  gy  in't 
voorgaande  jaar  aan  my  gefcbreven 
hebt  ,  in  *t  licht  z.ou  karnen,  ik  behoef 
:(odanig  een  lifl  niet  te  gebruiken.  Hant 


behalven  dat  ik^  niet  geloof  dat  hy  d'uit' 
werking  i  die  gy  voorwend ,  kan  voor r 
brengen  >  z.o  ben  ih^ook  niet  zoodanig  to^ 
ledtgheit genegen ,  dat  de  vrees  van  d' ar' 
beit  ,  tot  de  welk^  ik  verplicht  zon  z^ijm 
om  veel  ervarentheden  onderzjoeken ,  z.o 

'tgC' 


Antwoort  op  de  tweede  Brief. 
gemeen  aan  my  middelen  van  die  te  getpeefi  heeft  de  Paften  of  Lijdingen  als 
vffk^ijgen  hefchikte^  machtiger  zjouüjn   een  Redenaar ,  noch  ook^als  een  Zeden- 
dan  de  begeerte  ^  die  ikjiehi  van  myt'on.   hiunftige  wijsbeaerige  ,  maar  alleenlijk 
Ae^wijTLen ,  en  van  iets ,  'f  welkjian  d'an-  als  een  Natunrkundige ,  te  verklaren.  R 
^^re  menfihen  nu  tlou  wez,en  ,  fchrtfte-   voorüe  dus  dat  dez.e  Handeling  geen  be- 
lijk^te  fieüen,  ik  kan  mj  niet  zoowel  van   ter  geluk    dan  mijn  andere  fchrif ten ,  z.al 
d' onachtfaamheit  ^  daar  mee gj  wy  la    hebben-^  enhoeit^el'topfihrift  en  de  naam 
ftert  ,  verontfchuldigen.  Want  ik  beken  daar  af  mijfchien  meer  menfihen  nodigt 
dat  ihanger  tijt  bcüch  geweefl  ben  met  tot  die  te  lez^en,  x.o  7^1     echter  alleen- 
het  klein  gefihrtft  ,  dat  ik.aan  u  z^endy   l^k^aan  degenen,  die  de  moeite  doen  van 
Over  te  dan  ik^te  vorengetpeeft ben    haar  naerfliglijkr onder x^oek^n  ,  konnen 

mt  dat  te  maken ,  en  datikechter  niets,   voldoen.  Docb  hoedanig  zy  «,  ingeef 
dan  enige  weinige  dingen ,  daarbygevoegt  haar  in  uw  handen^  en  zo  voort. 
heb ,  toonder  iets  in  de ftijl  te  veranderen  > 

die  %.o  eenvoudig  en  k$n  is,  dat  zy  zal  t»Egtnont  op  de  veertiende 
doen  bekennen  d4t  mijn  vomeemen  niet        vao  OogftmaaQt,  164^. 


R.  DES-CARTES 

L  Y  D  I  N  G  E  N 

Van  dc 

Z     I     E  L. 

Eerfie  Deel. 

Van  de  Lijdingen  in  't  algemeen   en  by  deze  gelegentheit 

van  dc  gehele  natuur  van  dc  menfch. 

Eerste  Lid. 
Dat  het  geen  »  't  welJ^  Lijding  is  ten  opz^kht  van  't  een  ondeu 
fperp  ,  alt^t  Doening  is  in  enig  ander  opz^icht. 

Aar  is  niets  ,  in  *t  welk  beter  blijkt  hoe 
gebrekkelijk  de  ^  wetcnfchappen  zijn  ,  ^.sdMia^ 
die  wy  van  d'  Ouden  hebben  ,  als  in 
't  geen  ,  't  welk  zy  van  de  ^Lijdingen  b  FajjJtna, 
hebben  gefchreven.  Want  hoewel  dit 
een  "  ftofFe  ,  daar  af  men  altijt  de  ken-  ^  Matris: 
nis  naaukeuriglijk  onderzocht  heeft, 
en  hoewel  zy  niet  van  dc  zwaarften 
fchijnt  ,  om  dat  men,  dewijl  yder  die 
in  zich  zelf  gevoelt ,  geen  opmerking 
van  elders  behoeft  t'ontleenen  ,  om  de 
natuur  daar  af  t*ontdekken  j  zo  is  echter  't  geen ,  dat  d'Ouden  hier 
afondcrwezen  hebben  ,  zo  gering,  en  ten  meeftendeel  zo  wei- 
,  nig  geloofFelijk  ,  dat  ik  geen  hoop  kan  hebben  van  de  waarheit  tc 
naderen,  dan  met  van  de  wegen  ,  die  zy  gevolgt  zijn  ,  af  te  wij- 
ken. Ikzaldieshalvenverplicht  wezen  hier  op  een  zelfde  wijze  te 
fchrijven  ,  als  of  ik  vaneen   ftofïe  handelde  ,  die  liooit  iemant  d  A/^frr/*» 
voor  my  aangeroert  had.  Ik  bemerk  dan  (om  een  begin  te  maken) 
datal'tgcen,  't  welk  gedaan  word ,  ofvannieus  gebeurt,  van  de 
« Wijsbegerigen  in  't  algemeen  een  ^Lijding  ,  ten  opzicht  van  c pw.^w. 
g'tonderwerp,  aan 't  welk  het  gebeurt,  en  een  Doening  ten  op-  ^^^f"- 
zicht  van  de  geen,  die  doet  dat  het  koomt ,  genoemt  word  :  in  voe-  h  HftlT'"^ 
f^endat,  hoewel  de  'doenderende  lijder  dikwijls  zeer  vcrlchei  [A^w. 

( c }  den 


%  R.  Des-Cartes 

»A«,.  den  zijn  ,  de  , Doening  en  de  '^Lijding  echter  altijt  ccn  zelfde 
ï>  ^j-pg  2.ijn  ,  (Jat  deze  twee  namen  heeft  ,  uit  oorzaak  van  de  twee 

c  Uhjtü»,  verfchcide  « onderwerpen ,  aan  de  welken  men  het  toepaflen  kan. 

dFnnfl/.-   ^  ^  Ladingen  van  de  üel  te  kennen  ,  baar  ^mpten 

van  de  genen  des  itghaams  onderfcheiden  moet. 


WYdcrs  ,  ik  aanmerk  ook  dat  wy  niet  befpeurendat'er  enig 
«onderwerp  is,  't  welk  meer  *onmiddclijk  tegen  onze 
iimmtéiatt,  zicl  wcrkt ,  als  't  lighaam  ,  aan  't  welk  zy  gevoegt  is ;  en  dat  wy 

1  i_  1  1  -.^  ^a^lror-t  A^r  V«/»^  /Yi»*»!-»       'r  M7f»11/- ïn  T-^nir  ^A»n 


I; 


by  gevolg  behoren  te  denken  dat  het  geen  ,  't  welk  in  haar  een 
eP4jf|T#.     R  Lijding  IS  >  gemenelijk  in 't  lighaam  een  ^doening  is  :  in  voe- 
\^ai,,    ggj^  dat°er  geen  beter  weg  is  om  tot  de  kennis  onzer  lijdin- 
gen te  komen  ,  als't  verfchil,  dat'er  tuflchen  de  ziel  en 't  lig- 
haam is ,  t'onderzoeken ,  om  te  bekennen  aan  welk  van  beide  men 
vülfriT*'  J^^^'     '  ampten ,  die  in  ons  zijn ,  ^  toeèigenen  moet. 

**"^'*  g.  wat  regel  men  moet  volgen  om  dit  te  doen, 

'  N  't  welk  men  een  grote  zwarigheit  zal  vinden  ,  zo  men 
.  aanmerkt  dat  al  't  geen  ,  't  welk  wy  bevinden  in  ons  te  zijn , 
1  hêuimtM,  en  *t  welk ,  gelijk  wy  zien ,  ook  in  lighamen ,  die  gehcellijk  ^  on- 
bczielt  zijn  ,  kan  wezen  ,  alleenlijk  aan  onz  lighaam  toegcëi- 
gent  moet  worden  :  en  in  tegendeel  ,  dat  al 't  geen  ,  't  welk  in 
ons  is ,  en  dat  wy  niet  konnen  bevatten  in  eniger  wijze  aaneen 
lighaam  te  konnen  behoren  ,  aan  onze  ziel  toegeëigent  mo  et 
worden. 

4.  Dal  de  hitte  ,  en  de  heweging  der  leden  van  't  lighaam , 
en  de  dcnkingen  van  de  üel  voortkomen. 

Icshalven ,  dewijl  wy  niet  begrijpen  dat  het  lighaam  in  eni- 
ger wijze  denkt ,  zo  hebben  wy  reden  om  tc  geloven  dat  al- 
inC#^ff4f}#- jjej-handC"  denkingen,  die  in  ons  zijn ,  tot  de   ziel  behoren :  en 
Tjnima,   dcwijl  wv  hicr  aan  niet  twijffelen  dat  'er    onbezielde  lighamen 
oc»rf,rs   uijn  ^  jie  zich  op  veel  meer  wijzen  ,  alsd'onzen,  konnen  be- 
tnanm^ta.  ^^g^^j^ ^  ^j-j ^^o  vccl of mcer hittc  hebben,  (gelijk  d'ervarent- 
heit  in  de  vlam  betoont  ,  die  alleen  veel  meer  hitte  en  bewegin- 
gen heeft ,  dan  enigen  van  onze  leden )  zo  behoren  wy  te  gelo- 
ven dat  alle  de  hitte  ,  en  alle  de  bewegingen  ,  die  in  ons  zijn» 
p  c^itMtit.  voor  zo  veel  zy  niet  van  de  pdenldng  4  afhangen  ,  alleenlijk  tot 

het  lighaam  behoren. 

^  ^  5-»  Dat 


Di 


Ladingen  van  de  TslRlL,  j 

Gat  bet  doling  is  te  geloven  dat  de  rJel  de  beweging  en 
hitte  aan  U  lighaam  geeft. 

WY  zullen  hier  door  dan  een  zeer  aanmerkelijke  doling  fchu- 
wen ,  in  de  welke  veel  gevallen  zijn ,  ja  zo ,  dat  ik  acht  dat 
zy  d'eerfte  oorzaak  is  ,  die  belet  heeft  dat  men  tot  hier  toe  de 
^  Lijdingen  ,  en  d'andere  dingen  ,  die  tot  de  ziel  behoren ,  wel  « 
heeft  konnen  verklaren.  Deze  doling  befhat  hier  in  ,  dat  wy , 
ziende  dat  alle  dode  lighamen  van  hitte  ,  en  by  gevolg  van  be- 
weging berooft  zijn  ,  ons  ingebeeld  hebben  dat  d'afweezigheit 
van  de  ziel  deze  bewegingen  en  hitte  deê  ophouden  :  en  dus  heeft 
men  zonder  reden  gelooft  dat  onze  naturelijke  hitte ,  en  alle  de  be- 
wegingen van  onze  lighamen  van  de  ziel  afhangen  ;  in  plaats 
dat  men,  integendeel,  behoort  te  denken ,  dat,  alsmenfterft, 
de  ziel  niet  vertrekt  ,  dan  om  dat  deze  hitte  ophoud  ,  en  dat  dc 
werktuigen ,  die  dienen  om 't  lighaam  te  bewegen  ,  bederven,  horgattê» 

6.  mt  ^onderfeheit  dat  'er  ts  tujfchen  een  levend  en  dood  lighaam.  emmeren, 

OM  dan  deze  dohng  te  fchuwen ,  zo  laat  ons  aanmerken  dat 
de  dood  nimmer  door  gebrek  van  de  ziel  bykoomt ,  maar 
alleenlijk  om  dat  enig  der  voornaamfte  delen  van 't  lighaam  be- 
derft ,  en  laat  ons  oordelen  dat  het  lighaam  van  een  levend  menfch 
zo  veel  van  dat  van  een  dood  menfch  verfchilt  ,  als  een  uur- 
werk ,  of  een  ander  ^  zelf  beweegfêl  ,  (  dat  is  enig  ander  gebou ,  ^  ^«tf""*- 
dat  zich  van  zelf  beweegt )  als  het  wel  geftelt  is  ,  en  als  't  het 
«^lighamelijkbeginfel  der  bewegingen  ,  om  de  welken  het  ge- 
maakt  is  ,  in  zich  heeft ,  met  al't  geen  ,  dat  tot  des  zelfs  fdoe-3«^? 
ningvereifchtis  ;  en  het  zelfde  uurwerk  ,  ofandergebou  ,  als^^'''»*.*. 
het  gebroken  is ,  en  als  s'tbeginfcl  van  zijn  beweging  ophoud  l^r'^T^^r! 
van  te  werken. 

7.  Korte  verklaring  der  delen  van  V  lighaam  ,  en  van  enigen 

van  :Lijri    ampten.  hFnnaunts. 

OM  dit  verftanelijker  te  maken  ,  zo  zal  ik  hier  in  weinig 
woorden  de  gehele  ordening  ,   daar  mee  het  'gebou  \^n^^*<:hina 
onz  lighaam  te  zamen  gezet  is ,  verklaren.  Yder  weet  alreê  dat'er 
in  ons  een  hart ,  harflenen ,  een  maag ,  ^  fpieren ,  1  zenuwen, flag-  ^  Muftuu, 
aderen,  "aderen,  en  diergelijke  dmgen  zijn.  Men  weet  ook  dat  !/X^^r«4. 
de  fpijs  ,  die  men  eet ,  tot  in  de  maag  en  in  de  darmen  daalt ,  van  "  v*««. 
daar  haar  ^  vocht  ,  in  de  lever  en  in  alle  d'aderen  vloejende ,  zich  ^  s„,„„ 

{^2)  met 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


4.  R.  Des-Cahtes 

met  het  bloct ,  dat  in  deze  leden  is ,  vermengt ,  en  door  deze  mid- 
del des  zelfs  menigte  vermeerdert.  De  genen ,  die ,  hoe  weinig  het 
ook  is,  van  de  Gcneeskunft  hebben  horen  fprcken ,  weten  ook  hoe 
het  hart  geftelt  is  ,  en  hoe  al'tbloet  der  aderen  lichtelijk  uit  de 
bv^/ó'.'*'*' *  ^ollc  ader  naar  zijn  rechte  zijde  kan  vloejcn  ,  en  van  daar  deur 
cVtn»artt'  ^  't  vat ,  't  welk  men  de  ^  flagaderHjke  ader  noemt ,  in  de  long  ko- 
Tkrttria    men,cn  daar  na  van  de  long  deur't  vat,'t  welk  men  ^  aderlijke  flag- 
9tntfs,      iider  noemt ,  weêr  inde  flinke  zijde  van  't  hart  keren ,  en  eindelijk 
\nnï!!    van  daar  tot  in  de  « grote  flagader  deurgaan  ,  welks  takken  zich 
deur 't  gehele  hghaam  verfpreiden.  Ja  alle  dc  genen  ,  die  door 
d'achtbaarheit  der  Ouden  niet  geheel  verblint  zijn  ,  en  die  d'ogeii 
f  cireHiatit  hcbben  willcn  openen ,  om  Hervejus  gevoelen  van  ^d'omloop  des 
gVïwTé-  bloets  t'onderzoeken ,  twijfFelen  niet  dat  alle  sd'aderen  en  flag- 
0rt(ri4,     aderen  van  't  lighaam  niet  gelijk  beeken  zijn ,  deur  de  welken  het 
bloet  zonder  ophouden  zeer  vaerdiglijk  deurvloeit ,  met  zijn  loop 
h  c*vits*  ^  deur  de  rechte  holligheit  van't  hart  te  nemen,en  dit  deur  de  ^  flag- 
ivlZZf^.  Aderlijke  ader ,  welks  takken  in  de  gehele^  long  verfpreid ,  en  by 
rufê,       degenen  van  ^  d'aderlijke  flagader  vervoegt  zijn ,  deur  de  welke 
\?nZo.     het  van  de  long  in  de  flmke  zijde  van  't  hart  deurloopt ,  en  daar  na 
m  Aruru        daar  in  de  "  grote  flagader  gaat ,  welks  takken ,  deur  t'overi- 
Ti^a^a    ge  van  't  lighaam  verfpreid ,  aan  dc  takken  van  dc  °  holle  ader  ge- 
Tvtna     voegt  zijn,  die  weer  het  zelfde  bloet  in  de  P  rechte  holligheit  van 
Mrl!"*      ^t  hart  brengen :  in  voegen  dat  deze  twee  holligheden  als  ^  fluizen 
jtxtra'*        '      ^'  y^^^'  eiken  al  't  bloet  deurgaat  op  yder  keer,  die 

tl  cithsr    't  in  't  lighaam  doet.  Wydcrs ,  men  weet  dat  alle  de  '  bewegingen 
der  leden  van  de  fpiercn  afhangen  ,  cn  dat  deze  '  fpieren  zodanig 
$  vinjcnii,    tegen  malkander  geftclt  zijn  ,  dat ,  als  een  van  hen  inknmt  ,  ny 
dat  deel  van  't  lighaam  ,  aan  't  welk  hy  gehecht  is ,  naar  zich  trekt, 
* ' ^^^^^^  '■y^    ^P^^^* '  ^^g^"  ^^^^ »  uitrekt :  en  zo 

r  Nervt'.  *t  in  een  andere  rijt  gebcu rt  dat  deze  lefte  inkrimpt ,  zo  maakt  hy 
yccrcbrum,  j^j.  ^Y^cj-fle  zich  uitrckt;  cn  hy  trekt  dat  lid,  aan  't  welk  zy  gehecht 
i  Vcmfub-  zijn,  naar  zich.  Eindelijk,  men  weet  dat  alle  deze  bewegingen  der 
hs^tyZ't  *  fpieren ,  gelijk  ook  alle  de  ^  zinnen ,  van  dc  *  zenuwen  af  hangen, 
*f,imxit,,  di^  als  kleine  draadjes ,  ofkleine  pijpjes  zijn ,  de  welken  alle  uit  de 
P^m""  ^  harflenen  komcn,en,zo  wel  als  de  harfl"encn,een  zekere  ^  lucht,of 
d  Fm'>aif  « zeer  dunne  wint  bevatten,  die  men  de  ^  dierelijke  geefl;en  noemt. 
^'^^i^,t,„  8.  mlk^  het  "beginfel  van  alle  de^e  ^ampen  is. 

*nimakj.  X yC  Aar  mcn  weet  gcmenelijk  niet  op  welke  wijze  deze  dierelij- 
1^71' é-  ke  e:ce(len,en  deze  zenuwen  tot  de  s  bewegingen  en  zinncn- 

/c«/.,,  ^  °  dien-^ 


1^ 


lijdingen  van  dó  ZIEL,,  f 

^ienftig  zijn ,  noch  ook  welk  het  Mighaamelijk  bcginfel  is ,  dat  hen  aPrmcipinm 
werken  doet.  Dieshalven ,  hoewel  ik  alreê  in  andere  fchriften  daar 
af  aangeroert  heb  ,  zo  zal  ik  eeü^r  hier  weêr  in  't  kort  verhalen 
dat  'er ,  terwijl  wy  leven ,  een  gedurige  hitte  in  onz  harten  is  ,  die 
zeker  flach  van  vuur  is ,  't  welk  van  *t  bloet  der  aderen  daar  onder- 
houden word)  en  dat  dit  vuur  het  lighamelijkbeginfel  van  alle  dc. 
bewegingen  onzer leden  is. 

9,  Hoe  de  be toeging  van    hart  gefcbied, 

ZYn  eerfie  ^  werking  is  het  bloet ,  daar  af  de  ^  holligheden  van  ^  ^^^^"j;^ 
't  hart  vol  zijn ,  te  vermeerderen  ,  't  welk  oorzaak  is  dat  dit  ^ctrA] 
bloet ,  een  groter  plaats  behoevende ,  met  parfling  uit  de  rechte  ^  ^^^^^ 
holligheit  in  de  ^llagaderlijkeader ,  en  van  de  flinke  in  de  «grote  rü^y'", 
flagader  deurdringt.  En  als  deze  ^ uitfprciding  ophoud  ,  koomt  •^^'fj'" 
terftontnieu  bloet  uit  des  holle  ader  in  de  ^rechte  holligheit  van  f  iS,. 
'thart,  en  uit 'd' aderlijke  flag'ader  in  de  flinke  holligheit.  WantsVf»*» 
in  d*  ingangen  van  deze  vier  vaten  zijn  kleine  velletjes,  zodanig  T^'v/fit» 
gefchikt,  dat  zy  p^iakcn  dat  het  bloet  niet  in  't  hart  kan  komen,  dan  ^^y""*" 
door  de  twee  leften ,  noch  daar  uit  geraken ,  dan  door  de  twee  an-  i  Jncru 
deren,  tiet  nieuwe  bloet ,  in  'thart.gekomen ,  word  hier  terftont 
daar  na  ^dun  gemaakt,  en  gezuivert ,  op  gelijke  v^ijzeals  't  voor-  \f^[ff/"' 
gaande.  En  hier  in  alleen  beftaat  de  '  flag  of  dc  klopping  van  corJü, 
't  hart ,  en  der  ™  flagadcrs :  in  voegen  dat  deze  klopping  van  't  hart  ^ 
zich  zo  dikwijls  vernieut ,  als'er  nieu  bloet  in  't  hart  koomt.  Dit  is 
ook  't  enige ,  't  welk  aan  't  bloet  zijn  beweging  geeft ,  en  te  weeg-  - 
brengt  dat  het  zonder  ophouden  zeer  gezwindelijk  in  alle  de "  flag- 
aderen  en  aderen  vloeit.  Door  welke  middel  het  ook  de  hitte ,  die 
't  in 't  hart  verkrijgt ,  aan  alle  d' andere  leden  van't  lighaam  toe- 
brengt ,  en  daar  aan  tot  voedfel  dient, 

10.  Hoe  de  °  dierel^ke  geefien  in  de  harj]h:en  voortgebracht  worden. 

M Aar *t geen,  *twelk  hier  meer t' aanmerken ftaat,  isdatde 
levendigfteen  dunfte  delen  van't  bloet,  't  welk  door  de  hitte 
in  't  hart  p  dun  gemaakt  en  gezuivert  is ,  zonder  ophouden  in  gro- 
te menigte  inde  *ï  holligheden  van  de  harflenen  komen.  D' oor- 
zaak van  dat  zy  eer  derwaarts  ,  dan  naar  enige  andere  plaats 
vloejen,  isdat  al' t  bloet ,  't  welk  deur  de  grote  flagader  uit  het 
hart  koomt,  zijn  loop  lijnrecht  naar  deze  plaats  neemt,  en  dat, 
dewijl  het  niet  geheel  daar  in  kan  komen ,  vermits  'er  niet  dan  zeer 
enge  deurgangen  zijn ,  de  delen  daar  af,  die  meeft  bewogen  zijn» 

(C  3)  ea 


oSpirirm 


q  Cavi$.itc3 
ccrtht, 

r  Müic»»  • 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


a  Spiritat 


b  Sfiritiu, 
C  Corpora, 


f  SHbfisnttM, 
g  N<rt;j, 


k  Spiritm, 


m  MnfcuU, 
n  Dettrmi~ 


oSpirttas 
mnim»Us. 
2  Qtrthrum, 


•ppOptM, 

X  spirit  tu. 


6  R.  Des-Cartes 

cn  dc  dunden  alleen  daar  deur  gaan ,  terwijl  'c  overige  z.ich  in  alle 
d'andere  plaatfen  van  't  ligbaam  verfpreid.  Nu ,  deze  zeer  dunne 
delen  van  't  bloed  maken  de  » dkjrelijke  gecften :  en  zy  behoeven 
hier  toe  geen  andere  veranderii'^in  dc  harilènen  t'onttangen ,  dan 
dat  zy  daar  van  d'andere  delen  van  't  bloed ,  niet  zo  dun  en  zuiver 
zijnde,  afgcfcheiden  zijn.  Want  het  geen  ,  't  welk  ik  hier  ''gee- 
ften  noem ,  is  niets  anders  dan  ^  lighamen  ;  en  zy  hebben  geen  an- 
dere eigenfchap  ,  dan  dat  zy  zeer  kleine  lighamen  zijn  ,  en  die 
zich  zeer  gezwindelijk  bewegen ,  gelijk  de  delen  van  de  vlam  ,  die 
uit  een  fakkel  koomt  :  in  voegen  dat  zy  niet  in  een  plaats  blijven , 
endat'er  ,  als'er  enigen  in  de  holligheden  van  de  harlTenen  inko- 
men, enige  anderen  daar  weer  deur  de  *  pijpjes  ,  die  in  hun  ^zelf- 
llandigheit  zijn ,  uitgaan,  en  deze  pijpjes  geleiden  hen  weer  inde 
g  zenuwen ,  en  van  daar  in  de  ^  fpieren ,  door  welks  middel  zy  't  lig- 
haam  in  zo  veel  en  verfcheide  wijzen  bewegen  ,  als  het  bewogen 
kan  worden. 

1 1 .  Eoe  de  bewegingen  der  Spieren  gefchieden, 

WAnt  d'enige  oorzaak  van  alle  de  bewegingen  der  leden  is, 
dat  enige  '  fpieren  zich  intrekken ,  en  dat  de  genen  die'er 
tegen  over  zijn ,  zich  uitrekken ,  gelijk  alreê  gezegt  is.  En  d'enige 
oorzaak  ,  die  te  weegbrengt  dat  d'een  fpier  zich  eer  intrekt  ,  dan 
de  geen  ,  die  daar  tegen  over  legt ,  is  dat 'er  weinig  meer gee- 
ften  uit  de  harflènen  daar  naar  toe  komen ,  dan  naar  d'ander.  Niet 
dat  de  geeften ,  die '  onmiddellijk  uit  de  harfïenen  komen ,  genoech 
zijn  om  deze  fpieren  te  bewegen  ,  maar  zy  °  fchikken  d'andere 
geeften ,  die  alrcê  in  deze  twee  fpieren  zijn ,  tot  alle  vaerdiglijk  uit 
een  van  beide  te  trekken  ,  en  in  d'ander  over  te  gaan  j  door  vvelkc 
middel  de  geen,  daar  zy  uitgaan ,  langer  en  flapper  word  >  en  de 
geen ,  in  de  welk  zy  inkomen  ,  daar  door  vaerdiglijk  gezwollen , 
zich  intrekt,  cn'tlid,  daar  hy  aangehecht  is,  mecfleept.  Dit  is 
lichtelijk  te  bevatten  ,  indien  men  weet  dat*er  zeer  weinig  ^  dicre- 
lijke  geeften  zijn ,  die  geduriglijk  uit  de  P  harllenen  naar  yder  fpier 
komen ,  maar  dat'er  alrijt  veel  anderen  zijn ,  in  de  zelfde  fpier  be- 
floten  ,  die  zich  daar  zeer  gezwindelijk  bewegen ,  ja  fomtijts  met 
zich  alleenlijk  in  de  plaats ,  daar  zy  zijn ,  om  te  drajen,  te  weten,  als 
zy  geen  wegen  open  vinden  ,  om  daar  uit  te  komen ,  en  fomtijts 
met  in  de  ^  tegengeftelde  fpier  in  te  vloejen  ;  vermits 'er  kleine 
openingen  in  yder  van  deze  fpieren  zijn ,  daar  deur  deze  geeften 
van  d'een  in  d'ander  konnen  vloejen ,  en  die  zodanig  gcfchikt  zijn, 

dat. 


Lijdingen  vdn  de  ZIE  h,  y 
<iat ,  als  de  geeften ,  die  uit  de  harflenen  naar  een  van  hen  komen , 
een  weinig  meer  kracht  hebben  als  de  genen  ,  di^  naar  d'anderc 
fpier  gaan ,  zy  alle  d'ingangen  openen ,  deur  de  welken  de  geeften 
van  d'andere  fpier  in  deze  konnen  dcurgaan  ,  en  in  een  zelfde  tijt 
alle  d'ingangen  fluiten,  daar  deur  de  geellen  van  deze  fpier  in  d'an- 
der  konnen  gaan  \  door  welke  middel  alle  de  geeften ,  in  deze  twee 
fpieren  begrepen ,  zeer  vaerdiglijk  in  een  van  beide  zich  vergade- 
ren,  en  hem  dusdoen  zwellen  en  intrekken,  terwijl  d  ander  zich 
uitrekten  verflapt. 

12.  Hoe  ^d*uiterl^k^  voorwerpen  tegen  de  ^werktuigen  der  ^oijta^ 
zJinnen  werken.  'uÜ^"'^ 

oorlam* 

Hier  is  noch  overig  d'oorzaken  t'onderzoeken  ,  die  te  weeg- 
brengen  dat  de  *^geeften  niet  al  tij  tuit  de  harflenen  op  een  «5;)»viv«f. 
zelfde  wijze  in  de  '  fpieren  vloejen  ,  en  dateer  fomtijts  meer  naar  ^Mnf^Lit 
d'een,  dan  naar d'ander  fpier,  komen.  Want behalven  de '"doe- 
ning  van  de  ziel ,  die  warelijk  in  ons  een  dezer  oorzaken  is ,  gelijk 
ik  hier  na  zal  zeggen  ,  zijn'er  noch  twee  anderen  ,  die  alleenlijk 
van  *t  lighaam  afhangen,  en  die  men  dient  aan  re  merken.  D'eerftc 
beftaat  in  de  verfchcidenheit  der  bewegingen ,  die  in  de  s  werktui-  ? 
gen  der  zinnen,door  hun  ^  voorwerpen, ver  wekt  worden,dc  welke  hoïjcs'». 
ik  bredclijk  genoech  in  de  » Verregezichtkunde  verklaart  heb.  ^  ^"p^ric*. 
Maar  op  dat  de  genen ,  die  dit  gefchrift  zullen  zien,  niet  behoeven 
zullen  enig  ander  gelezen  te  hebben ,  zo  zal  ik  hier  weer  verhalen 
dat*erinde   zenuwen  drie  dingen  t'aanmerken  zijn  ,  te  weten,  ^^trvi 
hun  ^  merg,  of  ™  innerlijke  zelfftandigheit,  dat  zich,  als  kleine  i '^^'-'«i?^. 
draden ,  van  de  harflenen  af ,  daar  het  zijn  oorfprong  heeft ,  tot  u/tllZ. 
aan  t'uiterfte  der  andere  leden  uitflrckt  ,  daar  deze  draden  aan- 

fehechtzijn,  daar  na  de  velletjes,  dichcn  omringen,  en  die,  aan 
e  genen  vafl:  ,  de  welken  de  harflenen  omringen  ,  kleine  pijpjes 
maken,  in  de  welken  deze  kleine  draden "bcflotcn  zijn;  en  eindelijk 
de  "dierelijkegeefl;en  ,  die,  deur  deze  zelfde  pijpjes  ,  vtin  de  ^  Sp^'-'^m 
harflenen  tot  in  de  «  fpieren  deurgevoert ,  oorzaak  zijn  dat  deze  o"St^j, 
draadjes  daar  geheel  vry  blijven,  en  zodanig  uitgeftrekt  zijn,  dat 
het  minfle  ding ,  't  welk  dat  deel  van  't  lighaam  beweegt,  daaraan 
'tuitterfte  van  enig  lid  gehecht  is  ,  door»gclijke  middel  het  deel 
van  de  harflenen ,  daar  't  af  koomt ,  doet  bewegen ;  op  gelijke  wij- 
ze als  men  ,  aan  een  der  einden  van  een  tou  trekkende ,  ook  het  an- 
der doet  bewegen. 


8  R.  Des-Cartes 

a  wTJ/v,       Ij.  Dat  dr^t  *  doening  der  uitterlijke  voor  werf  en  9p  verfibeide  ft^tj" 

"^en  de  geêften  in  de  [pieren  i^w  brengen, 
hvioptric*.  T  K  heb  ook  in  de  ^  Verregezicht  kunde  verklaart  hoe  alle  dc 
c  otjcfij.  1  c  voorwerpen  van  't  gezicht  zich  alleenlijk  hier  door  aan  ons  bc- 
d  Locaiitcr,  makcn ,  dat  zy  zich  ^  plaatfelijk  bewegen ,  en  door  tuflchen- 
c  Qtrfor*  koomft  der  ^  deurfchijnige  lighamen ,  die  tuÜchen  ons  en  hen  zijn  , 
VvuTJinu  de  kleine  ^^draadjcs  der  gezichtzenuwen ,  die  in't  binnenfte  van  on- 
mrvorfim  Qp^^  zijnjCn  by  gevolg  de  plaatfen  van  de  harflcncn,van  daar  de- 
.fuccrun,.  2:enuwen  komen:dat  zy,zeg  ik,hen  op  zo  veel  verfcheide  wijzen 
bewegen ,  als  zy  verfcheidenheden  in  de  dingen  aan  ons  vertonen : 
s,i»,mediati,  cn  dat  niet  s  onmiddelijk  de  bewegingen ,  die  in  't  oog  gefchieden, 
lotjcéi*.  genen ,  die  in  de  harllenen  gedaan  worden ,  deze  ^  voor- 

werpen aan  de  ziel  vertonen.Naar  welks  voorbeelt  lichtelijk  te  be- 
vatten is  dat  de  klanken ,  reuken ,  fmaaken ,  hitte  ,pijn ,  honger , 
dorft ,  en  in  't  algemeen  alle  de  voorwerpen ,  zo  van  onze  andere 
uitterlijke  zinnen,  als  van  onze  innerlijke  begeerlijkheden,  ook 
enige  bewegingen  in  onze  zenuwen  verwekken ,  die  door  hen  tot 
in  de  harflcnen  opklimmen.  En  behalven  dat  deze  verfcheide  be- 
i  scnffis.    wegingen  van  de  harflènen  aan  onze  ziel  verfcheide  ^  gevoelingen 
k  Spirim,  jjQcn  hebben ,  zo  konnen  zy  ook  zonder  haar  maken  dat  de  ^  gcc- 
iMnfcuii,  ften  hun  loop  eer  naar  fommige,  dan  naar  andere  ^  fpieren  nemen , 
cn  dus  onze  leden  bewegen.  Ik  zal  dit  alleen  hier  met  een  voor- 
beelt bewijzen.  Indien iemantvaerdiglijk  zijn  hant  tegen  ons  uit- 
bleekt ,  als  om  te  üaan ,  fchoon  wy  weten  dat  hy  onze  vrient  is ,  en 
dat  hy  dit  alleenlijk  uit  jok  doet,en  dat  hy  zich  wel  zal  wachten  van 
ons  enig  quaat  aan  te  doen  ;  zo  konnen  wy  echter  ons  naauwclijks 
onthouden  van  onze  ogen  te  fluiten.  Dit  betoont  dan  dat  zy  zich 
niet  door  bemiddeling  van  onze  ziel  fluiten ,  dewijl  het  tegen  on- 
ze  wil  is ,  die  haar  enige ,  of  ten  minflen  haar  voornaamfle  doe- 
iZtr'f^  ningisi  maar  om  dat  het  "gcbou  vanonz  lighaara  zodanig  ge- 
fteltis,  dat  de  beweging  van  deze  hant  naar  onze  ogen  een  andere 
4nü^JlT.   beweging  in  onze  harfienen  verwekt ,  die  de  «  dierelijke  gcellen  in 
de fpiercn  leid ,  de  welken  d'  oogdekfels  doen  toegaan. 

14.  Dat  de  verfcbeidenbeit ,  die  tuffchen  de  geefien  is,  ookjnm 
loof  verfcbeiden  kan  maken. 

D*  andere  oorzaalc ,  die  dienflig  is  om  de  dierelijke  gceflcn  vcr- 
fcheidelijk  naar  de  P  fpicren  te  geleiden  ,  is  d'  ongelijke  beroe- 
ring cn  drift  dezer  geefl:en ,  en  de  verfcheidenheit  van  hun  delen. 
^  °  Want 


Lijdingen  V4n  de   ZIEL,.  g 
Want  als  enigen  van  hun  delen  grover,  en  meer  bewogen  zijn, 
dan  d'  anderen ,  zo  lopen  zy  verder  lijnrecht  deur  in  de «  holh'ghc-  a  Cmeavit*^ 
dencnin'^depijpjesvandeharflenen,  en  worden  door  deze  mid-  ("p^^^ 
del  in  andere  fpieren  gebracht,  in  de  welken  zy  niet  zouden  ko-  «reW. 
men ,  zo  zy  minder  kracht  hadden. 

1 5.  fVelkfn  £  oorz^aken  van  bun  verfcheidenheït  z.ijn. 

DEze  ongelijkheit  kan  uit  dc  verfcheide  ftofFcn ,  daar  af  zy  tc 
zamen  gezet  zijn ,  voortkomen :  gelijk  men  in  de  genen ,  die 
veel  wijn  gedronken  hebben  ,  de  dampen  van  deze  wijn  ,  vaerdig- 
lijk  in  't  bloet  gekomen ,  uit  het  hart  tot  in  de  harflenen  ziet  opftij- 
gen,  daar  zy  zich  in  geeften  veranderen ,  die ,  fterker ,  en  overvloe- 
diger zijnde,  dan  de  genen,  die  men  daar  gemenelijk  vind,  be- 
quaam  zijnom  hetlighaamop  veel  vreemde  wijzen  te  bewegen. 
Deze  ongelijkheit  der  geeften  kan  ook  uit  de  verfcheide  gefteltc- 
niflen  van 't  hart ,  van  de  lever,  maag,  milt ,  en  van  al  led 'andere 
leden  voortkomen ,  die  tot  der  zelfdei;  voortbrenging  dienftig  zijn. 
Want  men  moet  hier  voornamelijk  merken  op  zekere  kleine  ze-  ci^ervu 
nuwen,  in  de^gront  van 'thart  ingeplant,  die  dienttig  zijn  om  ^B^fu 
d'  ingangen  van  zijo  holligheden  ruimer  of  naauwer  tc  maken: 
door  welke  middel  het  bloet,zich  meer  of  min  uitfpreidende, « gee-  e  Sfirituu 
ften  voortbrengt,  die  verfcheidclijk geftelt zijn.  Men  moet  ook 
aanmerken  dat ,  hoewel  het  bloet ,  't  welk  in  't  hart  gaat,  van  alle 
d'andere  plaatfen  des  lighaams  derwaarts  koomt  ,  echter  dikwijls 
gebeurtdat'ct  van  enige  leden  meer  ,  danvan  d'anderen  ,  der- 
waarts gedreven  word  ,  vermits  de  zenuwen  en  fpieren  ,  die  met 
deze  leden  overeenkomen,  het  meer  parflen,  of  voortftuwen :  en 
dat  het  naar  de  verfcheidenheit  der  leden,  van  de  welken  het  meeft 
koomt ,  zich  verfcheidclijk  in  't  hart  ontfpreid  ,  en  by  gevolg  gee- 
ften  voortbrengt ,  die  ^ vcrlchillende  hoedanigheden  hebben.  Tot  j^f^J'/J^^'' 
een  voorbeeh ,  het  geen  ,  't  welk  uit  het  s  innerlijk  deel  van  de  Ie-  f,'i>Z77»fc. 
ver ,  daar  de  gal  is ,  voortkoomt ,  ontfpreid  zich  in  't  hart  op  een  ""''^  cordü, 
andere  wijze ,  dan  't  geen ,  't  welk  van  de  milt  koomt ,  en  dit  weer 
anders ,  dan  h  geen ,  dat  uit  d'aderen  der  armen  of  benen  koomt , 
en  in  gevolg  dit  weer  anders  ,  dan  *r  gijl  ,  of  de  fap  van  de  fpijs , 
alszy,  nieuwehjksuitdemaagen'tmgcwant  gek(?men  ,  vaer- 
diglijk  deur  de  lever  tot  in  't  hart  deurdnngt. 


16.  Hoe, 


ÏO  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

hokjta*     i6.  JJoe  ,  z^onder  hulp  van  de  z.iel  ,  aüe  de  leden  door  de.  ^voomei- 
ftnfniêm,  jjnnen  ,  en  door  de  geejlen  bewogen  kottnen  worden. 

"\  >r  En  moet  eindelijk  aanmerken  dat  het  'gebou  van  ons  hg- 
n,^ri  »rf,.  jyi  ^^^^  zodanig  geltelt  en  gefchikt  is  ,  dat  alle  de  veranderm- 
gen,  die  m  de  bewegmg  der  geeften  by komen,  maken  konnen  dat 
k  P»ri.      %y  enige  ^  pijpjes  van  de  harllènen  meer,dan  d'anderen,  openen:  en 
weer  dat,  als  een  van  deze  pijpjes  een  weinig  meer  of  min,  dan  naar 
I  jtau  ntr-  gewoonte ,  door  de  i  werking  der  zenuwen ,  die  aan  de  zmnen 
TlnL     dienftig  zijn ,  geopent  is ,  dit  iets  in  de  beweging  der  geeften  ver- 
n  cMmfcmU,  andcrt  ,  en  te  weegbrengt  dat  zy  in  de  "  fpieren  geleid  sjorden , 
die  dienftig  zijn  om 't  lighaam  zodanig  te  bewegen ,  gelijk  het  gc- 
o  oiaiu     wonelijk  ,  uit  oorzaak  van  zulk  een  °  werking ,  bewogen  word. 
•    In  voegen  dat  alle  de  bewegingen  ,  die  wy  hebben,  zonder  dat 
onze  wil  iets  daar  toe  helpt  ,  (gelijkdikwijlsgebcurtdatwy  ade- 
men ,  wandelen,  eten,  eneindelijkdatwyalls  de  werkingen 
doen  ,  die  wy  met  de  heeften  gemeen  hebben)  alleenKjk  van  dc 
p  Cwfimi-  p  xamengertalte  onzer  leden ,  en  van  de  loop  afhangen,  die  de  gcc- 
"**         ftcn ,  door  de  hitte  van  *t  hart  bewogen ,  naturelijk  in  de  harflenen, 
in  dc  zenuwen  ,  en  in  de  fpieren  volgen  :  op  gelijke  wijze  als  dc 
beweging  van  een  wijzer ,  uit  de  kracht  van  zijn  veren  of  gewicht, 
en  uit  de  gefteltenis  zijner  raders  voortkoomt. 

17.  Hoedanig  d'ampten  van  de  üel  z.ijn. 
qFiwfliw».        ^  (^^i     alle  4  d'ampten  ,  die  tot  het  lighaam  alleen  beho- 
ren ,  aangemerkt  hebben ,  zo  is  lichtelijk  te  bekennen  dateer 
niets  in  ons  blijft  ,  't  welk  wy  aan  onze  ziel  moeten  toeëigenen , 
dan  onze  gedachten  ,  die  voornamelijk  tweederhand  zijn  :  te  we- 
tAHitnet.        fommigcn  zijn  haar   doeningen ,  en  anderen  haar  'lijdingen. 
IwliZtii,  De  genen ,  die  ik  haar  doeningen  noem ,  zijn  alle  onze  *  willen ,  om 
V  Dinéit,   (Jat  wy  bevinden  dat  zy  ^  regelrecht  van  onze  ziel  komen  ,  en  al- 
leenlijk van  haar  fchijnen  af  te  hangen.  Gelijk  men  in  tegendeel 
RPfr«/*«-  ai^ej.j^j^j^j2  ^bemerkingen,  ofykenniflèn,  die  in  ons  gevonden 
^   yC0£it4tif  worden,  haar  lijdingen  in 't  algemeen  mag  noemen;  om  dat  onze 
*"'*         ziel  hen  dikwijls  niet  zodanig  maakt  ,  als  zy  zijn  ,  en  dat  zy  hen 
altijt  van  de  dmgen  ontfmgt ,  die  door  hen  vertoont  worden. 

z  vtimnut,  18.   Van  de  ■^wll. 

O Nze  willen  zijn  weer  tweederhand  :  want  fommigen  xijn 
•»  doeningen  van  onze  ziel ,  die  zich  in  de  ziel  zelve  ^  bepalen, 

.  ge- 


Ladingen  van  de  ZIE  l^.  n 

gelijk  dan ,  als  wy  God  willen  beminnen ,  of  in  't  algemeen  onze 
c  denking  tot  enig  voorwerp,  dat  niet  *  (loffelijk  is,  voegen.  D'an-  cCij^ium. 
deren  zijn  doeningen:  die  in  ons  lighaam  bepaalt  worden  ;  gelijk  ^^SiluriZ 
dus  ,  als  hier  uit  alleen  ,  dat  wy  wil  van  te  wandelen  hebben, 
volgt  dat  onze  benen  zich  roeren ,  en  dat  wy  gaan. 

ic;.  Van  de  ^bemerking,  fVtretfUe, 

ONze  bemerkingen  zijn  ook  tweederhand ,  fommigfen  hebben 
de  ziel  ,  anderen  't  lighaam  tot  oorzaak.  De  bemerkingen , 
die  de  ziel  tot  oorzaak  hebben ,  zijn  de  genen  van  onze  willen ,  en 
van  alle  s  d'inbeeldingen  ,  of  andere   gedachten  ,  die  daarvan  gW^«*- 
afhangen.  Want  het  is  zeker  dat  wy  niet  enig  ding  konnen  willen,  h""jgu*ti^ 
\  welk  wy  door  gelijke  middel  niet  bemerken  dat  wy  't  willen. En 
hoewel ,  ten  opzicht  van  onze  ziel ,  iets  te  willen  ^  een  doening  is ,  ^  -^^^'^ 
zo  kan  men  echter  zeggen  dat  het  geen  ,  't  welk  zy  wil ,  te  bemer- 
ken,  in  haar  een  ^lijding  is.  Doch  dewijl  deze  'bemerking  en  k^-i??*. 
deze  «"wil  warelijk  niet  dan  een  zelfde  ding  zijn,  zo  gefchied  ech-  l/rX'/irj 
ter  altijt "  d'afnoeming  van 't  geen ,  dat  treffelijkll  is.  En  dieshal-  nD"»»»»"»*- 
ven  is  men  niet  gewent  haar  een  hjding  ,  maar  alleenlijk  een  doe- 
ning te  noemen. 

20.  Van  °d^mbeeldmgen  ,  en  andere  gedachten  ,  die  door  de  J.i^/f'"*' 
x.iel  gevormt  worden. 

Ls  onze  ziel  zich  toepaft  tot  iets  in  te  beelden ,  dar  niet  is ,  ge- 
lijk een  getoverde  burgt  ,  of  een  p  waangedrocht  voor  zich  p  Chimréi 
te  vertonen  ,  ofook  als  zy  zich  voegt  tot  iets  aan  te  merken ,  dat 
alleenlijk  *i  verllanelijk ,  en  niet  ^  inbeeldelijk  is ,  als  ( tot  een  voor-  q.  inum^u* 
beelt)  haar  eige  natuur  t'aanmerken  ,  zo  hangen  de  ^bemerkin- 
gen ,  die  zy  van  deze  dingen  heeft ,  voornamelijk  van  de  wil ,  die 
te  weegbrengt  dat  zy  hen  bemerkt.  En  dicshalven  is  men  gewent  l^t! 
hen  eer  doeningen  ,  dan  als  "  lijdingen  ,  t'aanmerken.  t>^^/^«.^ 

21.  Van  ^ d^ inbeeldingen  ,  die  alleenlijk^  "t  lighaam  tot  oor^aak^  hebben 


A 


H 


Et  meefte  deel  der  y  bemerkingen  ,  die  door  't  lighaam  ver-  y  ƒ'*•"/''^•- 
oorzaakt  worden  ,  hangen  van  de  ^  zenuwen  af  Maar  daar  TNtrvi, 
zijn  ook  enigen  ,  die  niet  van  de  zenuwen  afhangen  ,  die  men  in 
beeldingen  noemt ,  gelijk  de  genen ,  daar  af  ik  terflont  gefproken 
heb ,  van  de  welken  zy  echter  hier  in  verfchillen ,  dat  onze  wil  niet 
bezichismethentcmaken;  'twelk  te  weegbrengt  dat  zy  niet 
in  't  eetal  der  *  doeningen  van  de  ziel  geilek  mogen  worden.  En  a  Kaims, 

^)  2.y 


li  R.     D  E  S  .  C  A  R  T  E  S 

b  Spirit  iti,   2,y  komen  alleenlijk  hier  af  voort ,  dat  de  t>  geeft  en ,  verfcheidelijk 
gedreven  zijnde,  en  de  fpeuren  van  verfcheide  indrukkingen  vin- 
dende ,  die  te  voren  in  de  harfienen  geweeft  zijn,  daar  by  geval  hun 
cfori.      loop  nemen  ,  eer  deur  zulke ,  dan  deur  andere  pijpjes:  zoda- 
d  mftmt,  jjjg  ^ijj^      '1  bedriegerijen  onzer  dromen  ,  en  ook  der  opgeto- 
gentheden  en  mijmeringen ,  die  wy  ,  wakker  zijnde ,  dikwijls  heb- 
timl^inlui-        '  *  denking  onachtfamelijk  doolt ,  zonder  zich  tot 

n^y*'"'  iets  te  begeven.  Maar  hoewel  enigen  van  deze  ƒ  inbeeldingen 
s  ^#««5.  g  lijdingen  van  de  ziel  zijn  ,  als  men  dit  woort  in  zijn  eigenfte  en 
bezonderfte  betekenis  neemt ,  en  dat  zy  alle  dus  genoemt  mogen 
worden ,  zo  men  in  't  een  algemeender  betekenis  neemt,  nochtans 
dewijl  zy  geen  zo  merkelijke  en  bepaalde  oorzaak  hebben  ,  als  de 
bemerkingen ,  die  de  ziel  door  behulp  der  zenuwen  ontfangt ,  en 
dat  zy  daar  af  niet  anders  fchijnen  ,  dan  de  fchaduw  en  fchildery , 
eer  wy  hen  wel  konncn  onderfcheiden  ,  zo  moet  men  't  verfchil , 
dat  tuflchen  deze  anderen  is ,  wel  aanmerken. 

22.  Van  'f  verfchil ,  dut  tujfchen  d'  andere  bemerkingen  ü, 
h  ferceftii'    4  Lle  dc  ^  bemerkingen ,  die  ik  noch  niet  verklaart  heb,  komen 
xjL  door  behulp  der  zenuwen  tot  de  ziel  ;  en  daar  is  dit  verfchil 
lOijiéia     in,  dat  wyfommigen  daar  af  tot 'd'uiterlijke  voorwerpen  ,  die 
k  sT»/L?    onze  k  zinnen  treiFen,  d  anderen  tot  onz  lighaam,  of  tot  enigen  van 
zijn  delen  ,  en  eindelijk  d'anderen  tot  onze  ziel  toepaflen. 

23.  Van  de  bemerkingen ,  die  wj  tot  de  voorwerken  toepaffen^ 
die  buiten  ons  z.ijn. 

DE  bemerkingen  ,  die  wy  tot  dedingen  tocpafTen,  die  buiten 
ons  zijn,  te  weten  tot  de )  voorwerpen  onzer  zinnen,  wor  Jen 
yJnjuSn!    veroorzaakt  ( ten  minften  als  onze  waan  niet  valfch  is^'  door  deze 
ra  or.,4»j   voorwerpen ,  die ,  met  enige  bewegingen  in  de    werktuigen  der 
ixurTrum,  uittcrlijkc  zinoen  te  verwekken ,  ook,  door  behulp  der  "zenuwen, 
ïiKcrvu    enige  beweging  in  Je  harflcncn  verwekken  ;  en  deze  zenuwen 
doen  dat  de  ziel  gevoel  daar  afkrijgt.  Gelijk  dus  ,  als  v/y  't  licht 
van  een  fakkel  zien  ,  en  't  gcklank  van  een  klok  horen  ,  zo  zijn 
oMionts,  dit  licht  5  en  deze  klank  twee  verfcheide  ^doeningen  ,  die  hier 
door  alleen  ,  dat  zy  twee  verfcheide  bewegingen  in  enigen  van  on- 
ze zenuwen  ,  cn  door  hun  middel  in  de  harflénen  verwekken ,  aan 
pSw/ifiö-       ^[^i  ^^r^Q  verfchillcnde  P  gevoelingen  geven  ,  die  wy  zo  tot 
tióhjtOa,  qd' onderwerpen  ,  dc  welken  wy  r  oiaderftellen  hun  oorzaken  tc 
wezen  )  toepallen  ,  dat  wy  menen  de  fakkel  zelf  tc  zien  ,  en  de 

klok 


lijdingen  van  de  ZIEL. 


»3 


klokte  horen,  cn  niet  alleenlijk  de  bewegingen  tc  gevoelen ,  die 

Vien  komen. 


D! 


van  hen  komen. 

24.  Van  de  bemerkingen  die  wy  tot  om  lighaam  toepajfen, 
I E  ^  bem.erkingen  ,  die  wy  tot  ons  lighaam ,  of  tot  enigen  van  * 
zijn  leden  toepaflèn ,  zijn  de  genen  ,  die  wy  van  de  honger , 
doril,  en  van  onze  andere  naturelijke  ^  begeerhjkheden  hebben , '-❖^'«''«j. 
daar  wy  de  "  pijn ,  hitte ,  en  d'dtidere  ^  aandoeningen  konnen  by-  2)»&r, 
doen ,  die  wy  als  in  onze  leden  gevoelen ,  en  niet  als  in  de  y  voor-  «jf*^'*^''" 
werpen ,  die  buiten  ons  zijn.  Dus  konnen  wy ,  in  een  zelfde  tijt ,  ^  ^^v^*^» 
en  dpor  behulp  der  zelfde  zenuwen ,  de  koude  van  onze  hant ,  en 
dehitte  van  de  vlam,  die  hy  nadert,  gevoelen;  of,  integendeel, 
de  hitte  van  de  hant,  en  de  koude  van  de  lucht,  voor  de  welk  hy 
bloot  is,  zonder  dat'erenig  verfchil  tuflchen  ck-  ^doeningen  is,  ^'^ctknts, 
die  ons  dehitte  of  de  koude  ,  die  in  onze  hant  is ,  doen  gevoelen  , 
endegenen,  dieons 't  geen  ,  't  welk  buiten  ons  is ,  doen  bemer- 
ken ;  behalven  dat  ,  vermits  d'een  van  deze  doeningen  op  d'an- 
derkoomt,  wy  oordelen  dat  deerfl:ealreê  in  ons  is,  en  dat  de  ge- 
nen ,  die  overkoomt ,  daar  noch  niet  is ,  maar  in  ^  *t  voorwerp ,  ^^"^')'^»^, 
dat  haar  veroorzaakt. 

25*  Van  de  bemerkingen  ,   die  wy  aan  onz.e  z,tel  toepajfen, 

DE  ^  bemerkingen  ,  die  men  alleenlijk  aan  de  ziel  toepafl:,  zijn  ^J'reef^tio^ 
de  genen  ,  daar  af  men  de  ^  werkingen  als  in  de  ziel  zelve  ge-  c  dfftctas, 
voelt  ,  en  van  de  welken  men  gemenelijk  geen  naafl:e  oorzaak 
kent,  aan  de  welke  men  hen  toepaflèn  kan.  Zodanig  zijn  de  d  ge- W*^^"- 
voelingen  van  vreugt ,  gramfchap ,  en  andere  diergelijke  dingen , 
die  fomtijts  door  dc  <^  voorwerpen ,  die  onze  zenuwen  roeren ,  en  « o^y-s^» 
fomtijts  ook  door  andere  oorzaken  in  ons  verwekt  worden.  Nu, 
hoewel  alle  onze  bemerkingen  ,  zo  wel  de  genen  ,  die  men  toe 
de  voorwerpen  toepafl: ,  die  buiten  ons  zijn  ,  als  de  genen  ,  die  men 
tot  de  verfcheide  ^ aandoeningen  van  onz  lighaam  toepafl: ,  ware-  ^^ff"^i">'ii 
lijk  lijdingen  zijn  ten  opzicht  van  onze  ziel  ,  als  men  dit  woord  m 
zijn  algemcenfte  betekenis  neemt  ;  zo  is  men  echter  gewent  dat 
te  prangen  ,  en  alleenlijk  de  genen  ,  die  tot  dc  ziel  paflèn  ,  daar 
mee  te  betekenen.   En  ik  heb  alleenlijk  voorgenomen  deze  leflen 
hier ,  onder  de  naam  van  3  Lijdingen  van  dc  ziel ,  te  verklaren.  .   g  ^'^jponn 

atit,,.  x.^ 


(03) 


26.  Dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 


14 


R.  Des-Cartes 


ïi  imjiina^  z6.  D4t  ^ d*'tnheeldw^en  ,   die  aüeenl^kvAn  de  ''gevaüige  beweging  der 
iMtti*!  f>r'       geeften  afhangen  ,  z.o  wel  w ar e^ lijdingen  kannen  x.ijn^  als  de  he- 
tmtm  Cfiri'        merktngen  ,  die  van  de    x^enuwen  afhangen. 
k  p^ffStneu  Y  T  Ier  ftaat  noch  aan  te  merken  dat  alle  de  fclfde  dingen  ,  die  dc 
Y/^rccfts,-  JtI  2iid door  behulp  der  zenuwen  bemerkt  ,  ook  door  de  °  ge- 
ni  Mtrvi.    vallige  loop  der  geeftcn  aan  de  ziel  vertoont  konnen  worden ,  zon- 
^uZ%irf^  der  dat'er  ander  verfchil  is  ,  als  dat  o  d'indrukkingcn  ,  die  deur 
^  de  zenuwen  in  de  harflenen  komen,in't  gemeen  levendiger  en  uit- 
t»r       gedrukter  zijn  dan  de  genen,  die  de  geellen  daar  verwekken :  en 
dit  heefrmy  (in  't  eenentwintigde  L.id)  doen  zeggen  dat  de- 
zen als  de  fchad  uw  ,  of  de  fchildery  der  anderen  zijn.  Men  kan 
ook  aanmerken  dat  dikwijls  gebeurt  dat  deze  fchildery  fomtijts 
zo  gelijk  is  met  het  ding  ,  dat  men  daar  in  bedrogen  kan  we- 
zen ,  voor  zo  veel  de  bemerkingen  aangaat  ,  die  tot  de  voor- 
werpen, dc  welken  buiten  ons  zijn ,  toegepaft  worden ,  of  voor 
20  veel  de  genen  aangaat ,  die  men  tot  enige  delen  van  ons  lig- 
haam  toepaft  ,  maar  dat  men  niet  bedrogen  kan  worden  voor 
p  V4fm(s*  10  veel  de  p  lijdingen  aangaat ,  om  dat  zy  zo  na  en  innerlijk  aan 
onze  ziel  zijn  ,  dat  het  onmogelijk  is  dat  zy  hen  gevoelt  ,  zon- 
der dat  zy  warelijk  zodanig  zijn  ,  als  zy  hen  gevoelt.  Want  dus , 
als  men  flaapt  ,  ja  ook  fomtijts  wakker  zijnde,  beeld  men  zich 
zekere  dingen  zo  krachtiglijk  in ,  dat  men  meent  dat  men  hen  voor 
zich  ziet  ,  of  in  zijn  lighaam  gevoelt  ,  fchoon  zy  geenfins  daar 
zijn.  Maarfchoon  men  flaapt  of  droomt  ,  zo  kan  men  zich  niet 
droevig,  ofvan  enige  andere  lijding  bewogen  gevoelen ,  zonder 
dat  het  zeer  waar  is  dat  de  ziel  deze  lijding  in  zich  heeft. 

2,7.  Bemaling  der  Ladingen  van  de  ZieL 
q  f»ifmiu  XT  Adat  ik  aangemerkt  heb  waar  in  de  lijdingen  van  dc  ziel 
IN  van  alle  haar  andere  gedachten  verfchillcn  ,  zo  dunkt  my 
tVtrctftiH  dat  men  hen  in 't  algemeen  dus  bepalen  kan  ;  ''bemerkingen,  of 
'^Icnfatitna,  *  gcvoclingen ,  of '  ontroeringen  van  de  ziel ,  die  men  bezonderlijk 
\ccmm,th.'  tot  haar  toepaft ,  en  die  door  enige  beweging  of  roering  der  gee- 
•    ften  veroorzaakt ,  onderhouden  en  verlterkt  worden. 

^-Dtfnith.  28.   Verklaring  van  7  eerfle  deel  van  deT^e  bepaling. 

K  Perc^/rw-  kan  hen    bemerkingen  noemen  ,  alsmenditwoort  m 

y IVl  't  algemeen  gebruikt  om  alle  de  y  gcdagten  te  betekenen,die 
"nActimes.  geeu docuinecn  vau  dc  zicl ,  of « willen  zijn  j  maar  niet  dan,  als 
AVoimntaui.  ^  °  men 


L^din^en  van  de  ZIEL,, 

men  hen  niet  gebruikt  om  blijkelijke  kennifTen  te  betekenen. 
Want  d'ervarenthcic  betoont  dat  de  genen,  die  mecft  door  hun 
^  lijdingen  bewogen  worden ,  hen  niet  beft  kennen  ;  en  dat  zy  van  ^  ^*JP»n<t» 
»t  getal  der  bemerkingen  zijn ,  die  door  d'enge  verbintenis,  die  tuf. 
fchen  de  ziel  cn  't  lighaam  is,  verwart  en  verduiftert  worden.  Men 
kan  hen  ook  gevoeh'ngen  noemen ,  om  dat  zy  op  gelijke  wijze  in  ^  ^'*^f*ti,^ 
de  ziel  ontfangen  worden ,  als  de  ^  voorwerpen  der  uitterlijke  zin-  Tóhjtcu 
nen,  en  niet  anders  by  de  ziel  bekent  zijn.  Maar  men  kan  hen  noch 
beter « ontroeringen  van  de  ziel  noemen,niet  alleenlijk  om  dat  deze 
naam  aan  alle  veranderingen ,  die  in  haar  konnen  gebeuren ,  dat  is 
aan  alle  de  verfcheide  gedachten,  die  haar  voorkomen ,  toegeè'i- 
gent  kan  woruen,maar  bezonderlijk  om  dat'er,van  alderhande  ge- 
dachten, die  zy  hebben  kan,  geen  anderen  zijn ,  die  haar  zo  krach- 
tiglijk  bewegen  en  verwaggelen ,  als  deze  ^lijdingen  doen. 
2,9.  Verklaring  van  V  ander  deel  dez^er  bepaling, 

IK  voeg*er  by  dat  men  hen  bezonderlijk  tot  de  ziel  toepaft ,  om 
hen  van  d'andere  s  gevoelingen  t'onderfcheiden ,  die  men,  (om-  s  ^'«f^tio^ 
migcn  tot  ^  d'uitterlijke  voorwerpen ,  gelijk  de  reuken ,  klanken  hobjtcta 
cn  verwen,  en  anderen  tot  ons  lighaam,  gelijk  de  honger ,  dorft 
cn  pijn  ,  toepaft.  Ik  voeg'*er  ook  by  dat  zy  door  enige  roering  en 
beweging  der  geeften  veroorzaakt,onderhouden  en  verfterkt  wor- 
den ,  om  hen  van  onze '  willen  t'onderfcheiden  ,  die  men  beroerin-  iVtimttstet, 
gen  van  de  ziel  kan  noemen  ,  de  welken  men  aan  haar  toepaft , 
maar  die  door  haar  zelf  veroorzaakt  worden  ;  en  ook  om  hun  uit- 
jCrfte  en  naafte  oorzaak  te  verklaren  ,  die  hen  weer  van  d'andere 
k  eevoelingen  onderfcheid.  k  s*»/4«m. 

50.  1>M  de  :(iel  aan  aUe  de  leden  van  '/  lighaam  gezAment^ 
lijk^  vereeiitgt  is, 

MAar  om  alle  deze  dingen  volmaaktclijker  te  verftaan  ,  zo  be- 
hoeft men  te  weten  dat  de  ziel  warelijk  aan  't  gehele  lighaam 
is  gevoegt  en  vercenigt  ,  cn  dat  men  niet  eigcntlijk  mag  zeggen 
dat  zy  in  enigen  van  zijn  leden,  met  uitfluiting  der  anderen,  is,  om 
dat  het  een ,  en  in  eniger  wijze  1  ondeellijk  is ,  uit  oorzaak  van  de  Undtvicm, 
«gefchiktheit  zijner  werktuigen  ,  die  alle  onderling  zo  wel  op  ^  <D,}pofitl 
malkander  paflen ,  dat ,  als  een  van  hen  wechgenomen  is ,  dit  het  (nommor^,*. 
gehele  lighaam  gebrekkelijk  maakt ,  en  om  dat  de  ziel  zodanig  T7xunfc, 
vannatuuris,  dat  zy  geen  toepafling  tot" d'uitftrekking,  of^af-  o  oimtnci»' 
meetingen ,  noch  tot  d'andere  p  eigenfchappen  van  de  lloffe  heeft,  l"rr,^ruts- 

^it;  til  mAUrix^ 


16  R.     D  E  S  -  C    A  R  T  E  S 

uit  cie  welke  het  lighaam  beftaat  ,  maar  alleenlijk  tot  de  gehele 
vergadering  van  zijn  werktuigen ,  gelijk  hier  uit  bHjkt ,  dat  men 
geenfms  de  helft  of  het  darde  deel  van  een  ziel  kan  begrijpen ,  noch 
wat  uitftrekking  zy  beflaat ,  en  dat  zy  niet  Ideinder  word  van  dat 
men  enig  lid  van  't  lighaam  affnijd  ,  maar  dat  zy  geheel  daar  van 
fcheid  ,  als  men  deze  vergadering  cnfamenbinding  der  werktui- 
gen losmaakt. 

q  Dat' er  een  kleine   klier  in  de  ^harfenen  is ,  in  de  welke  de  üel 

tCtnbrnm.  ^^^^^  ambten  bex^onderlijker  doet  ,  dan  in  d'  andere  leden, 

MEn  behoeft  ook  te  weten  dat  ,  hoewel  de  ziel  aan  't  geheel 
lighaam  is  ge  voegt ,  echter  daar  in  enig  deel  is ,  in  't  welk  zy 
tVunaitna.  haar  ^amptenbezonderlijker  pleegt  ,  dan  m  alle  d'anderen.  En 
men  gelooft  gemenelijk  dat  dit  deel  de  harllènen ,  of  miflchien  het 
t  or^ana    ^art  is  i  óc  harflèncn ,  om  dat  tot  hen  de  *  werktuigen  der  zinnen 
vi^JJjhmci,  toegepaH.  worden ;  en  't  hart  om  dat  men  als  daar  in  de  ^  lijdingen 
gevoelt.  Maar  ik,  de  zaak  naerftiglijk  onderzoekende ,  hebj  zo 
my  dunkt ,  klarelijk  bekent  dat  het  deel  van  't  lighaam ,  in  't  wellc 
ximmtdiatt.  dc  zicl  ^  oumiddclijk  haar  ampten  pleegt ,  geenfins  het  hart  is, 
noch  ook  de  gehele  harflènen  ,  maar  alleenlifk  't  innerlijkfte  van 
y  GianduU.  hun  delen ,  't  welk  een  zekere  zeer  kleine  y  klier  is ,  in  't  midden 
xs»h(iantia.  van  zijtt  ^  zelfftandigheic  gelegen  ,  en  zodanig  geplaatft  boven  dc 
a  Sfiritm  pijp,  deur  de  welken  dc  '  gccltcn  van  hun  voorile  holligheden  ge- 
raeenfchap  met  de  génen  van  d'achterlte  holligheit  hebben ,  dat  de 
minde  bewegingen  ,  die  in  haar  zijn  ,  veel  vermogen  om  de  loop 
dezer  gecften  te  veranderen,  en  weer  dat  de  minfle  veranderingen, 
die  aan  de  loop  der  geeflen  voorkomen  ,  veel  vermogen  om  de  be- 
wegingen van  deze  klier  te  veranderen. 

^l.  Hoe  men  bekent  dat  dez.e  klier  de  vöornaamjie  zeetel  ■ 
Van  de  ziil  is. 

DE  reden  ,  die  my  beweegt  te  geloven  dat  de  ziel  geen  andere 
plaats  in 'c  geheel  lighaam  kan  hebben  ,  als  deze  klier, 
c  imm  diate,  daar  zy  ^  onmiddelijk  haar    ampten  pleegt ,  is  dat  ik  aanmerk  dat 
dFunéhor.es.  (j'^ndcrc  dclcu  van  onze  harflenen  alle  dubbelt  zijn  :  gelijk  wy  ook 
tweeogen,  twee  handen  ,  twee  oren  hebben  ;  eindelijk  alle  dc 
werktuigen  onzer  uitterlijke  zinnen  zijn  dubbelt.  En  dewijl  wy 
niet  meer  dan  ccn  enige  en  enkele  denking  van  een  zelfde  ding  in 
een  zelfde  tijt  hebben,  zo  fnoct'er  nootzakelijk  enige  plaats  wezen, 
c  imt^mi.  daar  de  twee « beelden  ,  die  deur  d'ogcn  ingaan ,  of  de  twee  andere 

in- 


findrukki'ngcn 


lijditigen  van  de  Xl  EL,  ly 

die  van  een  enig  g  voorwerp  door  dc  dubbel-  (imprcjru- 


de  werktuigen  der  andere  zinnen  komen  ,  zich  gezamentlij  kin  Thy.caum 
een  vergaderen  ,  eer  zy  aan  de  ziel  geraken  ,  om  niet  twee  voor-  ^  Org*nȟ'* 
werpen  in  plaats  van  ecnaan  haar  te  vertonen.  En  men  kanJichtc- 
hjk  begrijpen  dat  deze  beelden  of  andere  indrukfelen  zich  in  deze 
klier  vereenigen ,  door  behulp  der  geelten  ,  die  de  holligheden  van 
de  harflenen  vervullen.  Maar  in  't  gehele  lighaam  is  geen  andere 
plaats ,  daar  zy  dus  vereenigt  konnen  worden ,  behaïven  voor  zo 
veel  zy  in  deze  klier  ' vereenigt  zijn, 

33.  Dat  de  jLetcl  der  lijdingen  niet  in  *t  hart  ü, 

W At  het  gevoelen  der  gener  aangaat  ,  die  menen  dat  de  ziel 
haar » lijdingen  in't  hart  ontfangt,zy  is  geenfins  aanmerkens-  i  p^^w«. 
waardig :  want  zy  fteunt  alleenlijk  hier  op  ,  dat  de  lijdingen  daar 
enige  ^  ontrocrcnis  verwekken  :  en  men  kan  liditelijk  bemerken  k  Jlurstu, 
dat  deze  ontroerenis  niet  gelijk  in't  hart  gevoelt  word  j  dan  door 
behulp  van  een  kleine  zcnuw,die  uit  de  harflenen  naar't  hart  daalt: 
gelijk  de  pijn  als  in  de  voet  gevoelt  word  door  behulp  der  zenuwen 
van  de  voet  ;  en  de  darren,  door-behulp  van  hun  licht  en  van  dc 
'gezichtzenuwen  ,  als  in  de  hemel  gezien  worden  :  in  voegen  dat  ii^ervi 
het  niet  meer  nootzakelijk  is  dat  onze  ziel     onmiddeliik  haar  tV'  j- 
"  ampten  jn  t  hart  pleegt ,  om  daar  haar  °  lijdmgen  te  gevoelen,  als  tè. 
het  nootzakelijk  is  dat  zy  in  de  hemel  moet  wezen  ,  om  daar  de  JjJ"'"^''- 
flarren  te  zien.  o  P-j(jï^«f% 

54.  Boe  de  z,iel  en  't  lighaam  tegen  malkander  werken. 

LAat  ons  dan  hier  bemerken  dat  de  ziel  haar  vuornaamfte  zetel 
in  de  kleine  p  klier  heeft  ,  die  in  't  midden  van  de  s  harflenen 
is ,  van  daar  zy  haar  dralen  deur  't  overige  van'r  lighaam  uitfchiet, 
en  dit  door  behulp  der  geef  len  en  ^  zenuwen  ,  ja  ook  van  'c  blocr , 
datjdeelachtig  aan  ^  d'indrukkingen  der  geeflen,  hen  deur  de  ^  flag- 
aderen  in  alle  de  leden  kan  voeren  ;  gelijk  wy  ook  hier  voor  m 
v't  gehou  van  onz  hghaam  gezegr  hebben  ,  te  weten  dat  de  kleine 
draden  onzer  zenuwen  zodanig  in  alle  de  leden  veripreid  zijn ,  dat 
Zy  ,  uit  oorzaak  der  verfcheide  bewegingen  ,  die  daar  ,  door  de 
X  zinnelijke  voorwerpen ,  verwekt  worden ,  vcrfcheidelijk  de  y  pij- 
pen van  de  harflenen  openen  ;  't  welk  te  wccgbrcngc  dat  de  ^  die- 
relijke geeflen  ,  in  hun  holligheden  begrepen  ,  vcrlcheidelijkin 
de  2  fpieren  komen ,  en  door  deze  middel  de  leden  op  alle  verfchei- 
de wijzen  konnen  bewegen ,  door  de  welken  zy  bewogen  konnen 

(£)  wor- 


q  drcbrmm, 

rNtrvi. 

s  In/prcJJttm 

n<i  Ipirt- 

tHMm, 

t  tArtcriét^ 

V  '^f'Acl  inm 

nvflri  ctrpf. 

ris. 

X  Ohjt^M 

y  Vori- 
7.  Spirrtut 


ik 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


,8  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  s 

worden;  cn  ook  dat  alle  d'andere  oorzaken  ,  die  dc  gecften  ver- 
fcheideliik  konnen  bewegen,  genoech  zijn  om  hen  naar  verlcneiac 
fpieren  te  geleiden.Laat  ons  hier  noch  by  voegen  dat  de  kleine  lUier 
die  de  voornaamfte  zetel  van  de  ziel  is  ,  zodanig  tuflchen  de  hol- 
ligheden ,  die  deze  geelten  bevatten  ,  gefchiktis,  dat  zy  door 
henopzoveel  vcrfcheide  wijzen  bewogen  kan  worden  ,  als  er 
hVivcrjta.  L^^inneliikeverfcheidenthedenindc^  voorwerpen  zijn  ;  maar  dat 
rJ^;Sf  •  ^y  ook  verfcheidehjk  door  de  ziel  kan  bewogen  worden    die  zo- 
iJ"'^-^- danig  van  natuur  IS  ,  datzyzoveel  verfcheide  ^  indrukkingen  in 
rWi.-  haar  ontfangt,dat  is,dat  zy  zo  veel  verfcheide^  bemerkingen  heelt, 
"(GUnduU  als'erverfcheide bewegingen  in  deze  f klier  voorkomen  :  gelijk 
'  ook  weêr  het  gebou  van  't  lighaam  zodanig  te  zamen  gezet  is ,  dat 
hier  door  alleen  ,  dat  deze  klier  verfcheidehjk  door  de  ziel  ,  of 
g  spirim.  door  enige  andere  oorzaak  bewogen  word ,  het  de  n  geeften ,  die 
n  p.r«  c<rc-  ,^  omringen  ,  naar  de  ^  pijpen  der  harflenen  drijft ,  die  hen  door 
i  Ntrvi,     de  i  zenuwen  in  de  fpieren  gèleiden  ,  .'t  welk  te  wecgbrengt  dat 

zy  de  leden  bewegen. 
kUodHi,    2-    voorheelt  van  de  ^ wijze  ,  4iooY  de  welke  ^d'indrukjün^en  der  voor- 
llj'/ct£T        werpen  zkb  in  de  ^^kjier  ,  die  inU  midden  van  de  barjfenen  «, 
m  GUn^iuh,  vereenigen. 

TOtecnvoorbcelc,  indien  wy  enig  dier  naar  ons  zien  komen, 
zo  fchildert  het  -  weergckaatfte  licht  van  zijn  lighaam  twee 
rcfuxHm.  O  beelden  van  hem  ,  een  in  yder  van  onze  ogen  ;  en  deze  twee  beel- 
prtrr  den  p  vormen  daar  aftwee  anderen  door  behulp  der  igezichtze- 
1  ^'rvt  niiwen  ,  in '  ü'innerlijke  vlakte  der  harflenen ,  dic  op  zijn '  holhg- 
7s"i,rficus  heden  ziet.  Daar  na  zcndcn'deze  beelden  ,  door  behulp  der  tgee- 
wtcrt»rcire-  ^  die  dczc  hoUighcdcn  vcrvullen  ,  hun  llralen  zodanig  naar 
xc\ncav:-  dc  Idcinc  ^  klicr  ,  die  van  deze  gecften  omringt  word  ,  datdebe. 
*T-  weging  ,  üic  ydcr  punt  van  een  der  beelden  maakt ,  naar  't  zelfde 
'v  guuZta.  punt  van  de  klier  gaat ,  naar  welk  dc  beweging  ftrekt,  die't  punt 
van 't ander bcelt  maakt  ,  dat  gelijk  deel  van  dit. dier  vertoont, 
door  welke  middel  de  twee  beelden ,  die  in  de  harflenen  z^n  ,  met 
^immcdi..  meer  dan  een  alleen  op  dc  klier  maken,  die,  ^onmiddehjk  regen 
**'jgerc  ^^^^  ^'  werkende ,  de  ^  geftalte  van  dit  dier  aan  haar  vertoont. 
»F'^«r-.  ^    Voorheelt  van  de  ^w^z.e  y  daar  door  de  lijdingen  in  de 

:^el  verwekt  worden. 
b  F.f «r^.    TT  7  Yders ,  indien  deze  ^  geftalte  zeer  vrecmt  en  verfchrikkc- 
W  hjk  is ,  dat  is ,  zo  zy  veel  gelijkheit  met  de  dingen  heeft ,  dic 


lijdingen  V4n  üTtr  Z  T  E  L. 
tevoren  fchadelijk  aan't  lighaam  hebben  gewceü:,  20  verwekt 
zulks  in  de  ziel  de  '  lijding  van  vrees,en  in  gevolg  die  van  ftoutheit,  c  p.#.»<i. 
óf  die  van  fchroom  en  fchrik  ,  naar  de  vcrfcheide  tempering  van  't 
lighaam  ,  of  de  kracht  der  ziel ,  en  naar  dat  men  te  voren  door  te- 
genweer of  vlucht  tegen  de  fchadelijke  dingen ,  met  de  welken  dc 
tegenwoordige  indrukking  enige  gelijkheit  hctft  ,  verzorgt  is. 
Want  dit  maakt  in  enige  menfchcn  de  harflencn  zodanig  geilek , 
dat  dc  gccllen ,  van  't  beek ,  op  de  klier  dus  ge  vormt ,  weêrgebo- 
gcn,  zich  van  daar  begeven,  ten  deel  in  die  zenuwen,  die  dien- 
itig  zijn  om  de  rug  te  keren,  en  de  dgijen  te  verroeren  tot  de  vlucht 
te  kiezen,  en  ten  deel  in  deze  zenuwen,  die  d'openingen  van'thart 
zodanig  ruimen  of  intrekken ,  of  die  d'  andere  leden ,  van  daar  het 
bloet  naar't  hart  gezonden  word  ,  zodanig  bewegen  ,  dat  dit  bloet, 
daar  op  een  bovengewone  wijze  gezuivert  zijnde ,  geeftenindc 
harflenen  zend,  die  eigen  en  bcquaam  zijn  om  de  lijding  van  de 
fchroom  daar  t'  onderhouden  ,  en  te  verfterken  ;  dat  is ,  die  be- 
quaam  zijn  om  de  pijpjes  van  de  harflènen,  die  hen  in  de  zelfde  d  Pori. 
zenuwen  geleiden ,  open  te  houden,  of  weer  t' openen.  Want 
hier  door  alleen ,  dat  deze  geetlen  in  deze  pijpjes  komen ,  verwek- 
ken zy  in  deze « klier  een  bezondere  beweging ,  die  van  dc  natuur  c  (7/w«/>, 
ingeftek  is ,  om  deze  Hijding  aan  dc  ziel  te  doen  gevoelen.  En  om  f  p,j^,.  . 
dat  defe  pijpjes  zich  voornamelijk  toepaflën  tot  de  kleine  zenuwen, 
die  dienlhg  zijn  om  de  6  monden  van't  hart  te  fluiten  of  t' ope-  gOri/cM 
nen,  zo  doet  dit  dat  de  ziel  deze  lijding  voornamelijk  als  in't  hart 
gevoelt. 

57.  }{oe  blijkt  dat  aüe  de  lijdingen  door  enige  beweging  der 
geefien  verooYZ^aakt  worden. 

EN  om  dat  desgelijks  in  alle  d'  andere  lijdingen  gebeurt  ,  te  we- 
ten dat  zy  voornamelijk  door  de '^geeften  ,  in  de  holligheden  hSfiritm 
van  de  harflènen  begrepen ,  veroorzaakt  worden ,  voor  zo  veel 
zy  hun  loop  naar  de  zenuwen  nemen  ,  die  dienftig  zijn  om  de  lonjicis 
1  monden  van  't  hart  ruimer  of  enger  te  maken  ,  of  om  verlcheide- 
lijk  het  bloet,  dat  in  d*  andere  delen  is,  naar 't.hart  te  drijven ,  of 
op  enige  andere  wijze,  hoedanig  het  ook  is  ,  de  zelfde  lijding 
t' onderhouden ;  zo  kan  men  hier  uit  klarelijk  verfl:aan  waarom  ik 
hier  voor ,  in  hun  betaling ,  geftelt  heb  dat  zy  door  enige  bezon- 
dere beweging  der  geeften  veroorzaakt  worden. 


(E  2) 


38,  roor- 


20 


R.  Des-Cartes 


1  mfpofitiê . 


n  IntprrJJif. 
O  ObjeSum, 
p  GUndmla, 


1  F»ttnU*% 

•Cl. 


58.  rwrtw/r  der  bewegingen  des  lighaams  ,  die  dt  ladingen  ver- 
x.eUen  ,  en  niet  varr  de  Titel  afhangen. 

VOorts  ,  op  geliike  wijze  als  de  loop  ,  die  deze  geeften  naar 
de  zenuwen  van  't  hart  nemen ,  genoech  is ,  om  roering  aan 
de  Mdier  televen,  doorde  welke  d'angll  in  de  ziel  geftelt  word ; 
zo  veroorzaken  zy  ook  door  dit  alleen  ,  dat  enige  gceRcn  ter  zelt- 
de  tijt  naar  de  zenuwen  gaan  ,  die  dienlHg  zijn  tot  cie  benen  te  roe- 
ren ,  om  te  vluchten ,  een  andere  bewegmg  in  de  zelfde  klier ,  door 
welks  middel  de  ziel  deze  vlucht  gevoelt  en  gewaarword  ,  dc 
welk  in  dezer  voegen  in  't  lighaam  verwekt  kan  worden  door 
d'enige  '  geaeltenis  der  werktuigen  ,  en  zonder  dat  dc  ziel  iets 
daar  toe  doet. 

39.  Hoe  een  :(elfde  oorzaakverfcheide^ ladingen  in  verfcheide 
menjchen  veroorz^aken  kan. 

DE  zelfde  "indruk,  die  de  tegenwoordigheit  van  een  <>  voor- 
werp op  de  p  klier  maakt  ,  en  die  in  enige  menfchen  fchnlc 
veroorzaakt  ,  kan  in  anderen  moet  en  ftoutheit  ontfteeken.  Dc 
reden  hier  af  is  ,  dat  alle  harflenen  niet  op  een  zelfde  wijzc  geftelt 
zijn,  endatdezelfdebewegingvan dekker,  ^"^S^" ^^^^^^ 
verwekt  ,  in  anderen  te  weegbrengt  dat  dc  ^  geeften  in  de  pijp- 
ies  van  de  harflenen  gaan  ,  dic  hen  ten  deel  naar  de  zenuwen  ge- 
leiden  ,  die  dienftig  zijn  tot  de  handen  te  reppen  om  zich  te 
verweren  ,  en  ten  deel  naar  dezen  ,  die  't  bloet  naar  't  hart  drij- 
ven  ,  op  zodanig  een  wijze  als  vereifcht  word  om  geeften  voort 
te  brengen  ,  die  bequaam  zijn  om  in  deze  befchermmg  voort  tc 
varen,  en  de  wil  daar  toe  tc  behouden. 

40.  mlkde  vmnaamfie  * uitwerktng  der  lijdingen  is, 

WAnt  men  behoeft  t'aanmerken  dat  de  voornaamfte  uitwcr- 
kinsvanallcde  lijdingen  in  de  menfchen  is ,  dat  zy  hun 
ziel  verwekken  en  fchikken  tot  de  dingen  te  willen  tot  de  we  ken 
ZY  hunligliaam  bereiden :  in  voegen  dat  het  gevoel  van  vrees  haar 
vWekt?ot  te  willen  vlieden  ,  dat  van  de  ftoutheit  tot  te  willen 
ftrijden  ,  en  dus  met  d'andercn.  ' 

.  Hoedanig  de  ^macht  van  de  :(iel  U  ten  opz.icht  van't  lighaam. 
Aarde  -  wil  is  van  zijn  natuur  zodanig  vry,  ^^^^yf^^J^J^ 
gedwongen  kan  zijn :  en  van  de  tweederhande  ^  gedacnicn^ 


41. 

M 


i^dwgtn  v/m  de  ZIEL.  7.1 

die  ik  in  de  ziel  onderfcheidcn  heb  ,    van  dc  welken  d'ecncn  haar 
j  doeningen ,  te  weren  haur  willen  ,  en  d'andercn  haar  » lijdingen  y 
ïijn,  als  men  dit  woort  in  zijn  ruimde  betekenis  neemt, 'twelK  al  * 
derhande  bemerkingen  begrijpt  ,  zijn  d'eerden  volkomentlijk  in 
haar  vermogen ,  en  konnen  met ,  dan  *  verkeerdelijk ,  door  't  lig-  *  imdèrêüé^ 
haam  verandert  worden :  gelijk  in  tegendeel  de  lellen  volkoment- 
lijk van  de  doeningen ,  die  hen  voortbrengen ,  afhangen;  enzy 
konnen  niet,  dan  verkeerdelijk ,  doordeziel  verandert  worden , 
uitgczondert  dan,  als  zy  zelve  d'oorzaak  daaraf  is.  En  alle  de  ^'  doe-  J^^^^** 
ning  van  de  ziel  beftaat  hier  in ,  dat  zy  hier  door  alleen ,  dat  zy  iets 
wil ,  maakt  dat  de  kleine « klier ,  aan  de  welk  zy  engelijk  vereenigt  ^  9^^^^*»^'- 
is ,  zich  op  zodanig  een  wijze  beweegt ,  als  nodig  is  om  ^  d'uitwer-  ^  ^ff'^*"* 
king ,  die  met  dezeVil  overeenkoomt ,  voort  te  brengen. 

4a.  Hoe  men  de  dingen  y  die  men  gedenken  wily  in  zij» 

^gehetigenis  vind,  .  tMmtrié. 

Dlcshnlven  ,  als  dfrf  ziel  aan  enig  ding  wil  gedenken  ,  zo  doet  f^mms- 
de  s  wil  dat  de  klier ,  zich  by  gevolg  naar  verfcheide  zijden  g  cuVJ^m 
bewegende  ,  de  'geellen  naar  verfcheide  plaatfcn  van  de  harfle-  'iSftritm,  * 
nen  drijft,  tot  dat  zy  de  plaats  vinden,  daar  de  fpeuren  zijn  ,  die 
^  't  voorwerp ,  aan  't  welk  men  gedenken  wil ,  daar  gelaten  heeft,  k  oij:ctnm. 
Want  deze  fpeuren  zijn  niets  anders  ,  dan  dat  de  ^pijpjes  van  de  iP#r<  «re- 
harllcnen ,  deur  de  welken  de  geefkn  te  voren  hun  loop  genomen  . 
hebben  ,  uit  oorzaak  der  tcgenwoordigheit  van  dit  voorwerp, 
daardoor  een  groter  gemakkelijkhcit  ,  dan  d'andercn  ,  hebben 
verkregen  ,  om  weer  van  de  geeflen  ,  die  naar  hen  komen ,  óp 
gelijke  wijze  geopent  te  worden  :  in  voegen  dat  deze  geellen , 
deze  pijpjes  ontmoetende  ,  lichtelijker  daar  in  treden  ,  dan  in 
d'andercn  ,  door  welke  middel  zy  een  bezondere  beweging  in 
dc  klier  verwekken  ,  die  aan  de  ziel  het  zelfde  voorwerp  ver- 
toont ,  en  aan  haar  bekent  maakt  dat'et  het  geen  is  ,  aan  't  welk 
zy  wilde  gedenken. 

45.  Hoe  de  T^el  kan  inbeelden  y  opmerken y  en't  ligham  bewegen, 

DIeshalven  ,  als  men  zich  iets  ,  dat  men  nooit  gezien  heeft  i 
wil  inbeelden ,  zo  heeft  deze  wil  de  kracht  van  te  maken  dat 
de  "klier  zich  zodanig  beweegt  ,  als  vereifcht  word  om  de  gee-  mCUn^uiA^ 
öen  naar  de  "  pijpjes  der  harfTencn  te  drijycn  ,  door  welkers  opc-  n  y,ri, 
ning  dit  ding  vertoont  kan  worden.  t)aarom  ,  als  men  zijn  ®  op-  o  hiunu,^ 
merking  wil  doen  ftil  ftaan  met  enige  tijt  lang  een  zelfde 

voor- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC, 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


22,  R.       D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

p  oluctnm  Pvcrorvverpt' aanmerken,  zo  houd  deze  wil  de  klier  zo  lang  naar 
'  een  zelfde  zijde  gebogen.  Eindelijk,  als  men  wil  gaan,  oUijn 
lighaam  op  enige  andere  wijze  bewegen,  zo  doet  deze  wil  dat  de 
klierdegeeitcnnaardesrpieren,  die  hier  toe  dienlbg  zijn,  dnjtt. 
44.  Ddt  yder  wil  namelijk  aan  enige  beweging  van  de  klier  gcvoegt  is  , 
maar  dat  mm  hem  door  naerpgbeit  of  bcbbclijkjjeit  aan  anderen  ké" 
voegen, 

r  Efecm.   T\  Och  dc  wü  van  cnigc  bewcging,of  enige  andere '  uitwerking 
JL^  in  ons  te  verwekken ,  kan  n  et  altijt  te  weegbrengen  dat  wy 
s  H0iitta,    haar  ontlleeken.  Maar  dit  verandert  naar  dat  de  natuur  of  de  *  heb- 
t  C0£itatL  belijkheit  verfcheidelijk  yder  beweging  van  de  klier  aan  yder  '  ge- 
dacht  gevoegt  heeft.  Gelijk  tot  een  voorbeelt,  indien  men  zijn 
votj^ecum,  ogen  Ichikken  wil  om  enig  zeer  verre  afgelege  ^  voorwerp  t'aan- 
fchouwen  ,  zo  doet  deze  wil  dat  d'oog'ippel  zich  uitrekt ;  maar  in- 
dien men  hen  wil:  fchikken  om  een  voorwerp,  dat  zeer  naby  is, 
t'  aanfchouwen ,  zo  doet  deze  wil  dat  d'  appel  zich  intrekt.  Doch 
indien  men  alleenlijk  meent  d'  oogappel  uit  te  rekken ,  zo  zal  men 
vergeefs  de  wil  daar  toe  hebben ,  en  hem  daarom  niet  uitrekken ; 
.<G/4«f/«/<i.  vermits  de  natuur  niet  de  beweging  van  de  ^  klier,  die  dien(Hg  is 
i^fctv'r  om  de  ygeeften  naar  de  ^  gezichtzenuw  op  zodanig  een  wijze  te 
cpuctis.     drijven ,  als  vereifcht  is  om  ^  d*  oogappel  uit  te  rekken ,  of  in  tc 
iVnftUa.    ^^.gjj^g^^  j^ej.      ^vil  van  hem  uit  te  rekken  ofintc trekken  ge- 
voegt  heeft,  maarwelmctde  wilvanverreafgelegc  of  nabygele-j 
ge  voorwerpen  i'aanlchouwen.En  als  wy  in't  fpreken  alleenlijk  op 
de 'zin  van  't  geeu  denken  ,  dat  wy  zeggen  willen ,  zo  doet  dit  dat 
wy  de  tong  en  lippen  vccl  vaerdiglijker  cn  beter  verroeren  ,  dan 
of  wy  voornamen  hen  op  aldcrhande  wijzen  te  verroeren  ,  die  no- 
b  Hahittut  (jig  T^ijn  om  de  zelfde  woorden  voort  te  brengen ,  vermits  de  ^  heb- 
bclijkheit ,  de  welke  wy  in  't  leren  fpreken  verkregen  hebben ,  ge- 
cJctio     inaakt  heeft  dat  wy  de  ^doening  van  de  ziel,  die  door  behulp  van 
anims,  ^y^^^      ^^^^      Hppcn  bcwcgcn  kan  ,  met  de  betekenis  der 

woorden  ,  die  uit  deze  bev/egingen  volgen ,  eer  dan  met  de  bewe- 
gingen zeiven ,  gevoegt hebben. 

epJi^lTi,         45'.  Hoedanig  bet   vermogen  van  de  uel      ten  opz.icht  van 
fOtreeté.  fjaar  lijdingen. 

Tff^ttü'  ^'^^  Mijdingen  koiïnön  ook  niet  ^regelrecht  door  de  sdoc- 
h"i^*!rtcti  V-/  ning  van  onze  wil  verwekt ,  noch  wechgenomen  worden  , 
il^;/"'^'""  maar  wel ''verkeerdelijk  ,  door  de  » vertoping  der  dmgen ,  dic 

geme- 


Lijd'mgen  van      Z I  E I4, 
gemcnelijk  met  dc  lijdingen  gevoegt  zijn,  diewy  willen  hebben, 
cn  die  regen  degenen  (trij den ,  de  welken  wy  verwerpen  willen. 
Dicshalven,  ominzichdc^^floutheitoptc wekken,  en  M'angft  f^"''''"** 
wech  te  doen  ,  is 't  niet  genoech  dat  men  de  wil  daar  toe  heeft  ^ 
maar  men  moet  zich  voegen  om  de  redenen ,  de voorwerpen ,  o£  mobjecta, 
de  "  voorbeelden  t*  aanmerken  ,  die  ons  overreden  dat  het  gevaar  n  Extm^U 
niet  groot  is ;  dat  'er  altijt  meer  zekerheit  in  de  verwering ,  dan  in 
de  vlucht  is ;  dat  men  roem  en  vreucht  zal  hebben ,  als  men  ver- 
wonnen heeft ;  in  plaats  dat  men  niets  ,  dan  berou  en  fchaam- 
te,  kan  verwachten  van  dat  men  gevlucht  heeft ,  en  diergelijke 
dingen. 

46.  XVat  de  reden  is,  die  belet  dat  de  aiel gehceUijh^van  haar 

•  lijdmgen  ^fchtkkfn  k^au.  oDifpo^cre. 

EN  daar  is  een  bczondere  reden  ,  die  belet  dat  de  ziel  vaerdig- 
hjk  haar  P  lijdingen  kan  veranderen,  of  flil  doen  ftaan  ,  om  p  P^j!/r.««. 
't  welk  ik  hier  voor,  in  hun  m  bepaling,  geftclt  heb,  dat  zy  niet  c^Dcfimti,, 
alleenlijk  door  enige  bczondere  beweging  der  geeften  veroor- 
zaakt, maar  .ook  onderhouden  en  vcriterkt  worden.  Deze  reden 
is  dat  zy  byna  alle  met  enige  oniroerenis  vcrzclt  zijn  ,  die  in  't  hart 
gefchied ,  en  by  gevolg  ook  in  't  gehele  bloet ,  en  ni  dc  geeften  ^  in 
voegen  dat  zy  zo  lang ,  totdat  deze  ontroerenis  ophoud,  aan  on- 
ze denking  tegenwoordig  blijft  ,  op  gelijke  wijze  als  de  *  zinne-  ^^'>£f*^ff** 
lijke  voorwerpen  daar  tegenwoordig  zijn  ,  terwijl  zy  regen  de 
« werktuigen  der  zinnen  werken.  En  gelijk  de  ziel ,  met  enig  an-  J  ^'•£'*'** 
der  ding  zeer  bezich  zijnde,  zich  beletten  kan  een  klein  gedruis 
te  horen ,  of  een  kleine  pijn  te  gevoelen ,  maar  zich  niet  op  gelijke 
wijze  kan  beletten  de  donder  te  horen ,  of  't  vuur ,  't  welk  de  hant 
verbrant ,  te  gevoelen :  zo  kan  zy  ook  lichtelijk  de  mindere   lij-  v  Pajj:,nes. 
dingen  verwinnen ,  maar  niet  de  gewcldigften  en  krachtigften,  dan 
na  dat  d'  ontroerenis  van  't  bloet  en  der  gecrten  geftilt  is   't  Geen, 
'twelk  de  wil,  terwijl  deze  ontroerenis  krachtig  is,  kan  doen, 
is  haar  ^  uitwerkingen  niet  toe  te  ftemmen ,  en  veel  der  bewegin-  ^  Ejf«ri». 
gen,  naar  de  welken  zy 't  lighaam  fchikt,  te  beletten.  Tot  een 
voorbeelt,  indien  de  gramfchap  de  hant  doet  opheffen,  om  te  flaan, 
de  wil  kan  hem  gemcnelijk  weerhouden  :  indien  de  vrees  de  Be- 
nen aanftookt  tot  vluchten ,  de  wil  kan  hen  Uil  doen  flaan  ,  cndus 
met  d'  anderen.  J 


47.  mut 


R.  Des-Cartes 

47.  mar  in  de  ftrijd'en  beftaan ,  die  men  üch  gemenel^k  ^^^^^^^ 
y  f*rt  inft-  tuffchen  y  U  laever-  en  opperdeel  van  de  üel, 

rinrérfupt-  ^  ^  ^'  . 

r«r  animx,  ^  N  dc  ^  tcgenllrevigheit  alleen ,  die  tuflchen  dc  bewegingen  is , 
«R,;,.x«-«-        ^eii^en  het  lighaam  door  zijn  geeflcn  ,  en  dc  ziel  door  haar 
t  GisminU,  wil  pogen  op  gelijke  tij t  in  de  «  klier  te  verwekken  ,  beftaan  alle 
de  ftrijden ,  die  men  zich  gemenclijk  inboeld  tuflchen  *tlaegerdeel 
b  Senfnvs.  van  de  ziel,  dat  men  b  gevoelig  noemt,  en  tuflchen 't  opperdeel, 
.R*ri«,*.  'twelk  «^redelükis  ,  of  tuflchen  de  naturelijke  ^begeerlijkheden 
A%petu«*  en  de  ^  wil.  Want  daar  is  in  ons  niet  meer  dan  een  enige  ziel,  en  de- 
c  vcLtM. '     ziel  heeft  in  zich  geen  vcrichcidenheit  van  delen :  de  zelfde  ziel, 
f  St»/ï<iv*.   die  f  gevoelig  is ,  is  ook  redelijk  ;  en  alle  haar  begeerlijkheden  zijn 
willen.  De  doling ,  die  tpen  begaan  heeft  met  haar  verfcheide  rol- 
len te  doen  fpelenjdicgemcnelijk  tegen  malkander  flrijden,  koomt 
gVnnctifics.  van  dat  men  haar  êamptenniet  wel  van  de  genen  ondcrfcheiden 
heeft,  die  tot  het  lighaam  behoren,  aan't  welk  alleen  men  al't  geen 
toeèigenen  moet ,  't  welk  in  ons  bemerkt  word  tegen  onze  reden 
te  ftrijden  :  in  voegen  dat  hier  in  geen  andere  flrijt  is ,  dan  dat ,  dc- 
h  cundui*,  yviji  de  kleine klier,  die  in't  midden  van  de  harflenen  is,  van  d'cen 
Uttims,    xijde  door  de  'ziel  gedreven  kan  worden  ,  cn  van  d'andcre  door 
k  5pirim  de  ^  dierelijke  geelten ,  die  niet  dan  lighamen  zijn  ,  dikwijls  ge- 
u^plit  beurt  dat  deze  twee  'aandriften  flrijdig  zijn  ,  en  dat  dc  ftcrki^c 
^  d'uitwerking  van  d'ander  belet.  N u,  men  kan  tweederh-mde  be- 
mïjftcw,  wegingen,  door  de  gccften  in  de  klier  verwekt ,  onderfcheiden : 
n  ohjtctM,   fommigen  vertonen  aan  de  ziel  de  "  voorwerpen  ,  die  de  °  zinnen 
O  ^l»!***'    of  P  indrukkingcn  bewegen  ,  die  in  de  hnrfiencn  gevonden  wor- 
v^n>prcjjio.       ^      ^j^^^  ^^^^  poging  op  de  Wil ;  d'andercn  doen'cr  enige  po- 
q  P*jffr.«i.  ging,  te  v^-eten  degenen  ,  die  dc  q  lijdingen  ,  of  dc  bewegingen 
des  lighaams  ,die  hen  verzeilen  ,  veroorzaken.  Wat  d'cerÜenaan- 
r  yfctionci    gjiat ,  fchoon  zy  dikwijls  de   doeningen  van  de  ziel  beletten  ,  of 
dat  dezen  door  hen  belet  worden  ,  men  bemerkt  daar  geen  flrijt, 
tüirtcté.    vermits  zy  niet '  regelrecht  tegen  malkander  zijn;  Men  bemerkt 
t  r,imntAta,  alleenlijk  ftrijt  tuflchen  .Ie  lellen  ,  cn  de  « willen ,  die  hen  tegen- 
ftreven  :  tot  een  voorhoek  ,  tuflchen  de  poging,  door  de  welke  dc 
geeften  de  klier  aandrijven  ,  om  in  de  ziel  de  begecite  van  enig 
dijig  te  veroorzaken ,  en  tuflchen  de  gene  ,  door  de  welke  de  ziel 
haar  afdrijft  ,  en  dit  door  de  wil  ,  die  zy  heeft  ,  van  het  zelfde 
ding  te  vlieden.  'tGeen,  't  welk  voornamelijk  deze  flrijt  toont 
^Dirtaf,  islRdewil  ,  geen  vermogen  hebbende  om  de  lijdingen  v  regel- 
rcclit  te  verwekken  ,  gelijk  ik  alreê  gezegt  heb  ,  genootzaakt  is 

nacr- 


l^dingm  van  de  ZIE 

naarlligheit  te  gebruiken  ,  en  zich  te  voegen  tot  by  gevoie  ver- 
sheide dingen  t'  aanmerken ,  daar  uit ,  indien  't  gebeurt  dat  d'ecn 
de  kracht  heeft  van  voor  een  ogenblik  de  loop  der  geeften  'te  ver- 
anderen ,  gebeuren  kan  dat  de  gene,  die  volgt,  cïeze  kracht  niet 
heeft,  en  dat  zy  terfl^pnt  daar  na  hun  loop  weêrnecmcn,  verraits  dc 
'  gcfteltenis ,  die  te  voren  in  de  y  xenuwen ,  in't  hart ,  en  in't  bloet  «  ^«^^ 
heeft  geweefl: ,  niet  verandert  is :  't  welk  te  wcegbrengt  dat  de  ziel  ^ 
zich  byna  in  een  zelfde  tijt  geparfV  vind  om  een  zelfde  ding  te  be- 
geren en  niet  te  begeren.  Hier  üit  heeft  men  gelegentheit  geno- 
men van  zich  in  haar  twee  machten  in  te  beelden  ,  die  tegen  maU 
kander  flrijden.  Men  kan  echter  hier  in  enige  ftrijt  bemerken,  dat 
dikwijls  de  zelfde  oorzaak,  die  in  de  ziel  enige  ^  lijding  verwekt,ook  ^  p-^-'. 
zekere  bewegingen  in't  lighaam  verwekt  ,  daar  de  ziel  niets  toe- 
doet, en  de  welken  zy  ophoud,  of  poogt  te  doen  ophouden  zo  haaft; 
»ls  zy  hen  bemerkt :  gelijk  men  dan  bevind,  als't  gccn,'c  welk  vrees 
verwekt ,  ook  doet  dat  de '  geeflen  in  de  ^  fpieren  komen  ,  die  dien-  -  Spiritus. 
ftig  zijn  tot  de  benen  te  reppen,  om  te  vluchten  ,  en  dat  de  wil ,  die 
men  heeft,  om  ftout  te  wezen ,  hen  doet  ftil  ftaan. 

48.  Wdar  in  mm  de  fterkte  of  z^wakheit  der  zetelen  bekent,  en 
wat  het  gebrek^der  zwakjfe  zetelen  is. 

Uit  d' uitgang  dezer  ftrijden  kan  yder  de  flerkte  of  zwakheit 
van  zijn  ziel  bekennen.  Want  de  genen,  in  de  welken  de  wil 
naturelijkgemakkelijkft  de  Mijdingen  kan  verwinnen  ,  endcbe-  cFaf..ncs. 
wegingen  des  hghaams ,  die  hen  verzeilen ,  Uil  doen  liaan ,  hebben 
zonder  twijfFel  de  fterkfte  zielen.  Doch  daar  zijn  'er  ,  die  hun 
ftcrktenietkonnen  beproeven  ,  om  dat  zy  nimmer  hun  wil  met 
zijn  eige  wapenen  doen  ftrijden ,  maar  alleenlijk  met  de  <Tcncn ,  die 
enige  lijdingen  aan  hem  befchaffen  ,  om  enige  andere  tegen  te 
Itaan.  Dedingen,  die  ik  zijn  ^  eige  wapenen  noem  ,  ziinc-vafle,  dPrcpri^ 
beflote  en  bepaalde  oordelen  ,  aangaande  de  kennis  van 't  ^oet  en  VZi^,, 


quaat ,  naar  dc  welken  hy  befloten  heeft  dc  f  doeninjrcn  zijns  levens 
te  beleiden.^ En^de  zwakften  van  alle  zielen  zijn  dc  genen,  welkers  S:"' 


&  de- 


mi geen  vall:  bcüuit  neemt  van  zekere  oordelen  te  volgen  ,  maar 
zichgeduriglijkvande  tegenwoordige  lijdingen  laat  vervoeren, 
de  welken,  dikwijls  tegen  malkander  zijnde,  haar  by  beurten  tot 
hun  zijde  trekken,  en,  haar  gebruikendein  tegen  haar  zelvcn  te 
ftnjden  ,  de  ziel  inde.decrlijkfte  (laat  ikllen ,  die  'er  wezen  kan. 
Gelijk  dus ,  als  de  vrees  de  doot  vertoont  gelijk  een  uitterfle  quaat, 
cn  dat  niet  gefchuwt  kan  worden,  dan  door  de  vlucht ,  enalsvaa 

(^)  d'an- 


26  R.     D  E  S  .  C  A  R  T  E  S 

d^andcrc  zijde  d'ecrzucbt  dc  fchande  van  deze  ylacht  gelijk  een 
quaat  vertoont ,  dat  erger  dan  de  doot  is ,  zo  drijven  deze  twee  lij- 
dingen verfchcidelijk  de  wil ,  die  ,  nud'een,  en  dan  d'ander  ge- 
hoorzamende ,  zich  geduriglijk  tegen  zich  zelf  ftelt ,  en  dus  dc  ziel 
een  flavin,  en  ram  pzah'g  maakt.  ^. 

49.  Dat  dc  fierkte  van  de  zjel  niet  genotch  is  ,  zonder  de 
kennis  der  waarheit. 
'np  Is  waar  dat'er  weinig  menfchen  zo  zwak  en  wankelmoedig 
JL  zijn ,  dat  zy  niets  dan  't  geen  willen ,  dat  hun  tegenwoordige 
R  s  lijding  hen  ^  voorleeft,  't  Meeftedeel  heeft  bepaalde  en  beQotC 

h  'Dutart,   qqj.^qIq^  j  naar  de  welken  zy  een  deel  van  hun  doeningen  regelen. 

En  hoewel  deze  oordelen  dikwijls  valfch  ,  en  ook  op  enige  lijdin- 
gen gegrontveft  zijn ,  door  de  welken  de  wil  zich  te  voren  heeft  la- 
ten verwinnen  ,  of  opruiden.,  nochtans,  dewijl  hy  voort  vaart  in 
hen  te  volgen,  als  de  lijding ,  die  hen  veroorzaakt  heeft,  afweezig 
is,  zo  mag  men  hen  als  zijn  eige  wapenen  noemen,  en  achten  dat 
dc  zielen  fterker  of  zwakker  zijn  ,  naar  de  maat  dat  zy  deze  oor- 
delen meer  of  min  konnen  volgen ,  en  de  tegenwoordige  lijdingen, 
die  ftrijdig  tegen  hen  zij  n  ,  tegenft aan.  Maar  daar  is  echter  groot 
iOfmi*,  vcrfchil tuflchen  de  bcfluitingen  ,  die  van  enige  valfche  'waan 
voortkomen,  en  de  genen  ,  die  alleenlijk  op  de  kennis  der  waar^ 
heit  gegrontveft  zijn  *,  om  dat ,  zo  men  deze  leften  volgt,  men  ver- 
zekert is  van  nimmer  beklag  noch  berou  daar  af  tc  hebben,in  plaats 
dat'et  den  menfch  altijt  berout  dat  hy  d'eerften  gevolgt  heeft ,  als 
hy  de  doling  daar  af  ontdekt. 

50.  Dat'er  geen  z.iel  z^o  %.wak.is ,  of     kan^  wel  heleid  zwijnde, 
k  ?ajj(tntu  een  volkome  macht  op  haar  ^  lijdingen  verkregen. 

Hier  is  ook  dicnftigtc  weten  y  gelijk  alrcé  te  voren  gez^t  is, 
dat ,  Ichoon  yder  beweging  van  de  '  klier  door  de  natuur  aan 
m  CiUatio-  yder  van  onze  geJachten ,  federt  het  begin  van  onz  leven,  fchijnt 
nHjiitf,  gevocgrgewccft  tc  hebben  , men  hen  nochtans ,  door  >^ hebbelijk- 
heit,  aan  anderen  kan  voegen:  gelijk  d'ervarcntheit  inde  woor- 
den betoont ,  die  in  de  klier  bewegingen  verwekken ,  de  welken , 
naar  d'infteUing  van  de  natuur ,  niet  aan  dc  ziel  vertonen ,  dan  hun 
klank,  als  zy  van  de  ftem  voortgebracht  worden  ,  ofdegcftaltc 
van  hun  letteren  ,  als  zy  gefchrcven  zijn ,  en  die  nochtans»  door  dc 
hebbelijkhcit ,  die  men  verkregen  heeft ,  met  op  't  geen  te  denken, 
dat  zy  betekenen ,  als  de  klank  daar  af  gehoort ,  of  hun  letters  ge- 

zien 


Itjdingett  van  de  ZIE  L..  ±j 

zien  worden,  gewent  zijn  eer  deze  betekenis  tc  doen  ontfangcn» 
dan  dc  geftalte  van  letters  ,  of  de  klank  van  hun  fylben.  't  Is 
ook  nut  tc  weten  dat ,  fchoon  de  bewegingen ,  zo  wel  van  de  klier, 
als  van  de  °  geeften ,  en  van  de  p  harflenen ,  die  aan  de  ziel  zekere  ° 
<i  voorwerpen  vertonen ,  naturclijk  met  de  genen  vervoegt  zijn,  die  q  oIjlaT' 
in  hem  vericheide  «^lijdingen  veroorzaken,  zy  nochtans  door  de 
'hebbelijkheit  daarvan  afgefcheiden,  en  aan  andere  zeer  verfchil- 
lenden  gevoegt  worden,  ja  ook  dat  deze  hcbbelijkheit  door  een 
enige  ^  doening  verkregen  kan  zijn ,  en  niet  een  lang  gebruik  ver-  t  Jeu». 
cifcht.  Gelijk ,  als  men  onverwacht  in  een  fpijs ,  die  men  met  fmaak 
€et,  enig  lehjk  ding  vind,  zo  kan  dit  onverwacht  voorval  de  ^gc-  vDiff»fitih 
llcltenis  deFharflenen  zodanig  ontroeren ,  dat  men  daar  na  zodani- 
ge fpijs  niet  meer»  dan mctichrikenaf  keer,  kan  zien,  fchoon 
men  dié  te  voren  met  graagte  at.  Men  kan  dit  zelfde  ding  ook  in 
de  beeften  bemerken :  want  hoewel  zy  geen  reden,  en  miflchien 
ook  geen  gedachten  hebben ,  zo  zijn  echter  in  hen  alle  de  bewe- 
gingen der  geeften ,  en  van  de  ^  kUer ,  die  in  ons  de  lijdingen  ver-  ^  ff'"*'*''»' 
wekken,  en  dienen  daar  om,  niet  gelijk  in  ons,de  lijdingen,  maar  dc 
7  bewegingeader  zenuwen  en  fpieren ,  die  hen  gemenelijk  verzei-  y  M,tmntr^ 
len,  t'onderhouden  en  verflerken.  Gelijk  dus,als  een  hont  een  velt-  "Zt^Zitum, 
hoen  ziet  9  zo  is  hy  van  natuur  genegen  dat  na  te  lopen,  en  als  hy 
met  een  roer  hoort  fchieten,zo  verwekt  dit  gerucht  hem  naturelijk 
om  wech  te  vluchten :  maar  men  leert  echter  deze  honden  zodanig, 
*dat  zy ,  een  velthoen  ziende ,  Uil  zijn ,  en  dat  het  gedruis ,  't  welk 
zy  daar  na  horen,  als  men  daar  naar  fch  iet,  hen  derwaarts  doet  lo- 
pen. Defe  dingen  zijn  dan  nut  tc  weten,  om  aan  ydermoed  tc 
geven  tot  zijn  *  lijdingen  teregelen.  Want  dewijl  men  met  een  *  ^'-JÉ^**^* 
weinig  naerftigheit  in  de  beeften ,  van  reden  onverzien ,  de  bewc^ 

fingen  der  harfl'enen  kan  vcranderenr7.o  is  blijkelijk  dat  men't  noch 
eterindemenfchen  kan  doen;  en  dat  degenen  zei  ven,  die  de 
zwakfte  zielen  hebben ,  een  reer  volkome  hcerfchappy  over  alle 
hun  lijdingen  zouden  konnen  krijgen,  zomen  genoech  naerftig- 
heit aanwendde  om  hen  te  ftieren. 

ƒ 


R.  DES- 


R.  DES-CARTES 


L  Y  DINGEN 

Van  de 

Z     I     E  L. 

Tweede  D^el. 

Van 't getal,  cnvand' ordening  dcrMijdingeIn,  en  de 
bPfimtivx  ,   verklaring  der  zes  ^oorfpronlcelijken. 

5*1.  Lid, 

(Velken    eerjle  oorz.aken  der  ladingen  Jiijn. 

^XMfJTB  E.n  bekent  uit  het  geen,  't  welk  hier  voor  gezegtis, 
c  ?*fr»nts,     fv^I  K         ^^ft^     naafte  oorzaak  der  « lijdingen  van  dö 
ii^Ham    %  |5\  W^ï  B  ^^^^  "^^^  anders  is  ,  dan  de  J  drift ,  daar  door  dc 
f  ^ilnTnU.  wK'^N^il  »  *^  geeftcn  de  kleioe  H^lier ,  die  in't  midden  der  harflc- 
e^-t^dsTi  nen  is  ,  bewegen .  Maar  dit  is  niet  genoech  om  hen 
van  malkander  te  kbnnen  onderfchciden.  Men  behoeft  hun  oor- 
fprongen  na  te  fpeuren  ,  en  hun  eerlle  oorzaken  t'  onderzoeken. 
^Am»     Nu  ,  hoewel  zy  fomtijts  door  de  g  doening  van  dezielkonnen 
snim*.      veroorzaakt  worden ,  die  b^uit  neemt  van  zulke  of  zulke  voor- 
^T^m""*'  '^^'^^T^^^    ontfangen  ,  en  ook  door  de   tempering  van  *t  lighaam 
alleen,  of  door' d' indrukkingen  ,   diemalkanderby  geval  inde 
harflenen  ontmoeten  ,  gelijk  gebeurt  als  men  zich  droevig  of  blij  - 
dc  gevoelt ,  zonder  de  oorzaak  daar  af  te  konnen  zeggen  \  zo 
blijkt  nochtans  uit  het  geen  ,  'twelkgezegtis  ,  datalle  de  zelfde 
vohitas,    dingen  door  de  ^voorwerpen,  die  de '  zinnen  bcv/egen ,  verwekt 
1  scnjm,     konnen  v/orden  ,  en  dat  deze  voorwerpen  hun  gemeende  en  voor- 
naamlle  oorzaken  zijn.  Daar  uit  dan  volgt  dat,  om  hen  alle  te  vin - 
ra^jfcam,  den  ,  het  genoech  is  alle  '"d' uitwerkingen  dezer  voorweTpen 
t*  aanmerken. 

52.  Wi:lk.hun  gebruik  «  ,      hoe  men  hen  k^dn  tellen. 

IK  bemerk  daar  by  dat  dc  voorwerpen ,  die  de  zinnen  bewegen  » 
,  _    niet  in  ons  vcrfcheide  n  lijdingen  verwekken  ,  uit  oorzaak  van 

alle  de  verfcheident heden  ,  die  in  hen  zijn ,  maar  alleenlijk  uit  oor- 
zaak 


f;en  van  He  ZIEL, 
2aak  van  de  verfcheide  °  wijzen  ,  door  dc  welken  zy  ons  of  hinde-  o  Mt.- 
ren,  of  voordeel  konnen  doen ,  of  in 't  algemeen  van  belang  ziin 
Ik  aanmerk  ook  dat  het  gebruik  van  alle  de  lijdmgen  hier  in  alleen 
bcllaat  ,  dat  zydc  ziel  bereiden  tot  die  dingen  te  willen  ,  die  ons 
van  de  natuur  als  nut  voorgehouden  worden ,  en  in  deze  wil  te  vol- 
harden. Daarby,  de  zelfde  p  drift  der  geeften ,  die  hen  gewone- p  ^^if-»,. 
lijk  veroorzaakt ,  bereid  het  lighaam  tot  dc  bewegingen  ,  die  tot 
d'uitvoering  dezer  dingen  dienen.  Dieshalven  moet  men,  om  hen 
op  te  tellen,  alleenlijk  by  ordening  onderzoeken  in  hoe  veel  ver- 
fcheide wijzen ,  die  ons  aangaan ,  onze  ^  zinnen  door  hun  ^  voor-  q 
werpen  bewogen  konnen  worden.  Ik  zat  hier  alle  dc  voornaamfte ' 
lijdmgen  naar  d'  ordening  ,  volgens  de  welken  zy  gevonden  kon- 
nen worden,  optellen. 

Ordening  en  optelling  der  Lijdingen. 

55.  De  ^Verwondering.  s\<!miratre, 

ALs  d*  eerfte  ontmoeting  van  enig.^  voorwerp  ons  overvalt ,  en  t  o^j«j«;„, 
datvvy*t  nieu  oordelen  ,  of  zeer  vcrfchiilend  van't  geen, 
't  welk  wy  te  voren  kenden ,  of  van't  geen,  't  welk  wy  ^  onderftel-  v  s«/»p«»»«r.% 
den  dat  het  behoorde  te  wezen ,  zo  doet  dit  dat  wy  daar  over  ver- 
wondert en  verbaaft:  zijn.En  om  dat  dit  gebeuren  kan  eer  wy  enig- 
fins bekennen  of  dit  voorwerp  aan  ons  paft: ,  en  tot  ons  behoort ,  of 
niet ,  zo  dunkt  my  dat  de  *  Verwondering  d'eerfte  van  allcv  lijdin-  xAW/ir^», 
gen  is.  Zy  heeft  geen,  die  tegen  haar  llrijd,  omdat,  zo 't  voor- 
werp ,  't  welk  zich  vertoont ,  niets  in  zich  heeft ,  dat  ons  vcrrafcht, 
wy  gecnfms  daar  af  bewogen  zijn  ,  en  dat  ronder  lijding  aan  - 
merken. 

5*4.  D'  Achting  en  de  Verachting  ,  d'  Edelmoedigheit  of  Verwaant- 
heitt  en  de  Kleinmoedigheit  of  Verworpentheit, 

A An  de  Verwondering  is*  d' Achting  of-»  Verachting  gevoegt,  iEmfHvath 
naar  de  groothcit  of  kleinheit  van  een  ^  voorwerp  ,  dat  wy  bo'-XZl 
verwonderen  ^  en  wy  konnen  dus  ons  zeiven  achten  of  verachten:  «  p*//?^^j. 
en  hier  uit  fpruiten  de^  hjdmgen  ,  en  by  gevolg  de  hcbbelijkhe-  «  m^^'^'Ï*. 
den  van  ^  Grootmoedigheit  of  ^  Verwaantheit,  en  van  s  Kleinmoe-  ^''""^ 
digheit  of Verworpcntheit.  l'r^!!::;.. 

(5  J)  55.  D'Fa- 


jo  R.  Des-Cartes 

jjT.  ifEerhUdigheh  en  Vtrfmddmg, 
iCiujx     Ti     Aar  als  wy  andere  voorwerpen  ,  die  wy  als « vrije  oorzaken 
itb,ra.      J.VJI  aanmerken  ,  die  bequaam  zijn  om  goet  of  quaat  tc  doen , 
k  Wtntntü,  achten  of  verachten ,  zo  komt  van  d' Achting  ^  Eerbiedigheit ,  en 
1  Dejptttm.  van  d'eenvoudige  Kleinachting  *  Verfmading. 

^6.  Liefde  en  Haat, 

m         'VTU,alle  de  voorgaande  "^lijdingen  konnen  in  ons  verwekt  wor- 

o  o^.ctH^,  l\  j3en ,  zonder  dat  wy  enigfins  bemerken  of"  't  voorwerp ,  dat 
hen  veroorzaakt  ,  goet  of  quaat  is.  Maar  als  een  ding  aan  ons 
vertoont  word  als  goet  ten  opzicht  van  ons  ,  dat  is ,  aan  ons  wel 

ojim*r,  voegende,  en  wel  paflende ,  zo  verwekt  zulks  o  liefde  in  ons;  en 
als  't  aan  ons  quaat  of  hinderlijk  word  vertoont ,  zo  veroorzaakt 

fOdtfcm,   het  P  Haat  in  ons. 

5-7.  Begeerte, 

Uit  de  zelfde  aanmerking  van  goet  en  quaat  fpruitenalle  d'an- 
derCï  lijdingen.  Maar  om  hen  in  ordening  te  ftellen,  zo  zal 
ik  de  tijden  onderlcheiden ,  en ,  aanmerkende  dat  zy  ons  meer  be- 
wegen tot  het  toekomende  ,  dan  tot  het  tegenwoordige  of  verle- 
id./!^**.  dene  t'aanfchouwcn  ,  van  de  '  Begeerte  beginnen :  want  het  is 
klaarblijkelijk  dat  zy  altijt  op  het  toekomende  ziet ,  niet  alleenlijk 
als  men  een  goet  begeert  tc  verkrijgen  >  dat  men  noch  niet  heeft , 
of  een  quaat  te  fchu  wen ,  van  't  welk  men  oordeelt  dat  het  komen 
kan ,  maar  ook  dan ,  als  men  niets  wenfcht ,  dan  een  goet  te  bewa- 
'  ren ,  of  van  een  quaat  ontflagen  te  zijn ,  't  welk  al  't  geen  is ,  daar 
iTaffi;    toc  dezc  j  lijding  zich  uitftrekiken  kan. 

5S.  Hoop,  Vrees  ^  .Belg'^cht  y  Zekerheit  en  Wanhoop, 
•'T^  Is  genocch  te  denken  dat  de  verkrijging  van  een  goet ,  of  dc 
X  vlucht  van  ccn  quaat  machtig  is  om  aangeprikkelt  te  worden 
tot  dat  te  begeren.  Maar  als  men  daar  by  aanmerkt  of 'er  veel  of 
weinig  fchijn  is  om't  geen,  dat  men  begeert ,  te  verwerven,  zo  vcr- 
ttfii,     wekt  het  geen ,  dat  veel  fchijn  aan  ons  vertoont ,  ^  Hoop  inons ;  en 
T  M,f«.    't  geen,  't  welk  weinig  fchijn  vertoont,  ontftcekt  in  ons "  vrees,  tot 
X  Stiitjfta»  de  welke  ook  ^  Bclgzucht  behoort.  En  als  de  Hoop  op  't  hoogde 
y  StcMitM.  h  t  2.0  verandert  zy  van  natuur  ,  en  word  y  Zckerhcit  genoemt: 
*  Dr/^trjti* gelijk ,  in  tegendeel ,  d'uiterfte  Vrees  *  Wanhoop  word. 


59.  WM- 


Lijdingen  vdn  de  ZIEL, 
ƒ9.  mnkelmeedigheit ,  Mocdj  Stoutheit,  Volg  ^ ver  ^  FUmu- 
moedigheit  en  Vervaertheiu 


3* 


WY  konncn  dus  hopen  en  vrezen,fchoon  d*uirgang  van*t  geen, 
dat  wy  verwachten ,  geenfins  van  ons  afhangt.  Maar  als  men 
dat  als  van  ons  afhangende  aan  ons  vertoont,  zo  kan'cr  zwarig- 
heit  wezen  in  de  verkiezing  der  middelen ,  of  in  d'uityoering.  Uit 
het  ecrlle  koomt  de  ^  Wan  kei  moedigheit ,  die  ons  fchikt  tot  over- 
wegen,  en  tot  raat  te  nemen.  De  Moed  of  Stoutheit ,  daar  toe  A»/i»/j:. 
ook  de  ^  Volgy  ver  behoort ,  ftelt  ^ich  tegen  de  leftc.  De  « Flaau-  TAud^na. 
moedigheit ftrijd tegen  de  Moed,  gelijk  d'angft  of  vervaertheit ^«"'-'^«^ 
tegen  de  Stoutheit.  Lfr*il''"'*" 
60.  De  ^Knaging.  ^  Sjntmpt, 

MAar  als  men  tot  enige  s  doening  befloten  heeft ,  eer  dc  wan-  ^  "^^^'^ 
kelmoedigheit  wechgenomcn  was ,  zo  veroorzaakt  dit  een 
Knaging  van 't  geweten ,  dewelke  niet  op  de  toekomende  tijtJi„^,'^^  ' 
ziet ,  gelijk  de  voorgaande  lijdingen ,  maar  haar  opzicht  op  de  te- 
genw^ordige  of  veiiede  tijt  heeft. 

61-.  Blijfcbup  en  Droef  heit. 

ENd'aanmerking  van  het  tegenwoordig  goet  verwekt  in  onSj^^  ^. 
i  Blijdfchap ,  en  dat  van  'r  quaat  ^  Droef  heid ,  als  't  een  goet  k  Trlji'i!^ 
of  een  quaat  is,  dat  aan  ons  ,  als  ons  toebehorende,  vertoont 
word. 

62.  Bcfpotiing ,  Nijt  en  Deernis^ 

MAar  als*t  aan  ons  vertoont  word  als  aan  andere  menfchentoc- 
behorende ,  zo  konnen  wy  hen  daar  toe  waerdig  of  onwaer- 
dig  achten.  En  als  wy  hen  waerdig  daar  toe  achten,  zo  verwekt 
zulks  in  ons  geen  Mijding  ,  dan  de  BHjfchap,  voor  zo  veel  hct^^"-^'* 
voor  ons  enig  goet  is  te  zien  dat  de  dingen  gebeuren,  gelijk  be- 
horclijk  is.  Daar  is  alleenlijk  dit  verfchil  in  ,  dat  dc  Blyfchap, 
die  van't  goet  koomt  ,  ernflig  is  ,  in  plaars  dat  de  gene,  die 
van 't quaat  koomt,  van    Gelachen  Befpottingverzelt is.  Maar ™ 
indien  wy  hen  onwaerdig  daar  toe  oordelen  ,  zo  verwekt  het^ï^i^;^ 
goet  «Nijt  ,  en't  quaat   Deernis  ,  die  beide  zekere  aart  vanoC«»«ij?. 
droefheit  zijn.  Voorts  flaat  aan  te  merken  dat  de  zelfde  lijd  in- 
gen  ,  die  zich  tot  het  tegenwoordig  goet  of  quaat  gedragen , 
dikwijls  ook  tot  het  geen  ,  dat  aanllaande  is  ,  konncn  tpege-  , 

paft. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


^%  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

paft  worden ,  voor  zo  veel  de  waan  van  dat  het  komen  zal ,  zulks 
als  tegenwoordig  vertoont. 

63.  De  Vergenoeging  van  zjch  z.elf ,  en^t  Bern, 

WY  konncn  ook  d'  oorzaak  van  't  goet ,  of  van  quaat ,  zo  wel 
tegenwoordig,  als  verleden,  aanmerken:  en  'tgoet,  dat 
qutisfasu.  ^QQj.  zelven  gedaan  is ,  geeft  aan  ons  een  innerlijke  'i  Vernoe- 
vT^ffimti,  ging,  die  de  zoetfte  van  alle  Mijdingen  is  j  in  plaats  dat  het  quaat 
sPanitcnti»,  s  Bcrou  verwekt ,  't  welk  de  bitterfte  is. 

64.  '^onft  en  Dankbaarheit. 

MAar  't  goet ,  'c  welk  van  anderen  gedaan  is ,  veroorzaakt  dat 
wy  hen « Jonft  toedragen ,  fchoon  het  niet  aan  ons  gedaan  is: 
sRccoinitit,  en  indien  het  aan  ons  gedaan  is ,  zo  voegen  wy  noch  "  Dankbaar- 
heit  aan  de  Jonft. 

6jr.  ^  Euvelneming  ,  en  Grmfchap. 

DEsgelijks ,  het  quaat ,  door  anderen  gedaan ,  en  ons  niet  toe- 
gepaft  zijnde ,  doet  alleenlijk  dat  wy  't  Euvel  voor  hen  op- 
y  7r4.      neemen  ^  en  als  't  ons  toegepaft  word ,  verwekt  het  ook  ^  Gram- 
fchap. 

66.  Eer  en  Schaamte, 

WYders,  'tgoet,  't  welk  in  ons  is ,  of  gewceft  heeft ,  tot  het 
gevoelen ,  dat  d'anderen  daar  af  konnen  hebben,  toegepaft 
zgioria,    zijnde,  verwekt  in  ons  ^  Eer ,  en 't  quaat » Schaamte. 

A  Viidort 

67.  Walging  ,  Beklach  ,  en  Vrolijkljeit. 

b  r*rf«wi  T^^.  ^"^^"g  van't  goet  veroorzaakt  fomtijts  ^  Verdriet  of  ^  Wal- 
c  ?*fiidi«r»,  inging  5  in  plaats  dat  de  during  van  't  quaat  de  Droef  heit  ver- 
mindert. Eindelijk,  van't  verlede  goet  koomt  het  Bekkch,'t  welk 
^  Uttiiéu    zeker  flach  van  Droef  heit  is ,  en  van't  verlede  quaat  koomt  ^  Vro- 
lijkheit ,  die  zeker  flach  van  Blyfchap  is. 

68.  waarom  dcLt  optelling  der  Lijdingen  van  de  gene  verfchilt , 
die  gemenelijk,  aangenomen  is, 

D Aar  ziet  gy  d'ordening ,  die  my  de  befte  dunkt  te  wezen,  om 
de  Lijdingen  op  te  tellen.   Ik  weet  wel  dat  ik  hier  in  ver- 
re van't  gevoelen  van  alle  de  genen ,  die  voor  my  daar  af  gefchrc- 
ven  hebben,  afwijk:  maar 't  is  niet  zonder  grote  reden.  Wantzy 
^f4rifcnju  nemen  alle  hun  telling  hieraf,  datzyin  ^'tgev.och'g  deel  van  dc 


Ladingen  V4n  de  ZIEL» 
ziel  twee  ^begeerlijkheden  onderfcheiden  ,   daar  af  zy  \  een  s  Be-  f  jtp^tttu^, 
^eerlijk  >  en  't  ander  ^^Ver^rammel^k^nocmcn.   En  om  dat  ik  in  de 


iflUQtt* 
kPécmhsttt, 


-  -       .  - 

ziel  geen '  onderfcheiding  van  delen  ken  ,  gelijk  ik  alreê  hier  voor  hZ/atiü, 
gfezegt  heb ,  zo  dunkt  my  dat  niet  anders  te  betekenen ,  dan  dat  zy  ' 
twee  k  vermogens  heeft ,  'teen  van  te  begeren,  en't  ander  van  kF-^ 
zich  te  vergrammen  :  en  om  dat  zy  op  een  zelfde  wijze  de  vermo- 
gens heeft  van  tc  verwonderen ,  beminnen ,  hopen ,  vrezen ,  en 
dus  van  in  zich  yder  der  andere '  hjdinMi  t'  ontfangcn  ,  of  van  de  i  Pajjima, 
doeningen  te  doen  ,  tot  de  welkendezc  lijdingen  haar  drijven  ;  mAfl/mj, 
20  kan  ik  niet  zien  waarom  zy  hen  alle  tot  de  begcerlijkheit ,  of  tot 
de  gramfchap  hebben  willen  brengen.  Daarby ,  hun  optelling  be- 
grijpt niet  alle  de  voornaamfte "  lijdingen  ,  gelijk  ik  geloof  dat  de-  n  P-/;?»»**. 
ze  doet.  Ik  fpreek  alleenlijk  van  de  voornanmlte ,  om  dat  men  noch 
veel  anderen ,  die  bezonderlijkcr  zijn,  zou  kennen  onderfcheiden  j 
en  hun  getal  is  onbepaalt. 

69.  D4t'er  niet  meer  dan  t.es°09rjpronkelijke  Lijdimen  z,ün.  oPa/ri<,n<j, 

l^lt  Aar 't  getal  der  gener  ,  die  p  eenvoudig  en  oorfpronkelijk  p 
XVX  zijn }  is  niet  zeer  groot.  Want  indien  men  alle  de  genen ,  die 
ik  opgetelt  heb ,  weer  overziet ,  zo  kan  men  lichtelijk  bemerken 
dat  'er  niet  meer  dan  zes  zodanig  zijn  ,  le  weten  de  q  Verwonde-  J^^^^'"*"'- 
ring ,  '  Liefde ,  *  Haat ,  ^Begeerte ,  ^  Blyfchap  en  Droef  heit ,  en  ï  oZ^. 
dat  alle  d'  anderen  van  enigen  van  deze  zes  te  zamen  gezet ,  of  y  ge-  \  ^^^f^^^' 
daanten  daar  af  zijn.  Dieshalven  ,  op  dat  hun  menigte  de  lezers  xrS^'"i. 
niet  verwarren  zou  >   zo  zal  ik  hier  eerfl  bezonderlijk  van  de  zes  ^ 
oorfpronkelijken  handelen  \  en  daar  na  zal  ik  betonen  op  hoedanig 
een  wijze  alle  d'anderen  hun  oorfpronk  daar  af  nemen. 

70.    Van  de  Verwondering, 

Haar  *  bepaling  en  oorz.aak-  *  » Dtfi»iti», 

DE*  Verwondering  is  een  fchichtige  overvalling  van  de  ziel,  ^^'^^irau,, 
doordewelkezy  bewogen  word  de  ^voorwerpen  ,  die  aan  ^^''hsié, 
haar  vreemt  en  ongemeen  fchijncn ,  met  opmerking  t'aanmerken. 
Dus  word  zy  eerfl  veroorzaakt  door  d'ind rukking ,  die  men  in  dc 
harflenen  heeft,de  vvelke't  voorwerp  als  vreemt  en  wonderlijk  ver- 
toont ,  en  by  gevolg  waardig  om  aangemerkt  te  worden  ;  en  daar 
na  door  de  beweging  der  geellen  ,  die  door  deze  indrukking  ge- 
fchikt  worden  om  met  grote  ki  acht  naar  de  plaats  van  de  harllenen, 
daar  zy  is ,  te  flrekken ,  om  haar  daar  te  verfterken  en  te  bewaren. 

(G)  Gelijk 


Early  European  Book 
Images  reproduced  b 
1 99  D  1 4 

s,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC, 
y  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  De 

1  Haag. 

g4.  R.  Des-Cart£s 

c  ymfcnH.  Gelijk  zy  ook  door  haar  gefchikt  zijn  om  van  daar  in  dc  ƒ  fpicren 
d  or^an»  deiir  te  gaan  ,  die  dienftig  zijn  om  dc  werktuigen  der  zinnen  in 
ftnfHum,  de  zelfde  llant,  daar  zy  in  zijn,  te  houden,  om  ook  door  hen  onder- 
e  ?trm»t»,  houden  te  worden ,  indien  zy  door  hen  gemaakt  en  « gevormt  is. 

71.  DM  er  in  deze  L^iing  ge  en  verandering  in  ^  t  b4rt , 
noch  in  't  bloet  gevalt. 

iféftt,  Tp\  Ezc  f  lijding  heeft  dit  bczondcr  ,  dat  men  niet  bemerkt  dat 
yj  zy  met  enige  verand«fiig ,  die  in  't  hart  of  in  't  bloet  gevalt , 
verzek  is  ,  gelijk  wel  d'andere  lijdingen.  De  reden  hier  af  is  dat 

g  ohjtamm.     ^  »|;  goét  CH  't  quaat  niet  tot  s  voorwerp  hebbende ,  maar  alleen- 

h  vjiêtt».  hjk  de  kennis  van't  ding,daar  over  men  verwondert  is,geen  ^'  over- 
eenkoming met  het  hart ,  en  met  het  bloet  heeft ,  van  de  welken  al 
't  goet  des  lighaams  afhangt  ,  maar  alleenlijk  met  de  harflc- 

!o4«M    fjen  ,  daar  de  ^werktuigen  der  zinnen  ziin  ,  die  tot  dezcken- 
'        nis  dienen. 

72.  Waar  in  de  kracht  van  de  Verwondering  hefiaat. 

Dit  belet  niet  dat  zy  grote  kracht  heeft,  uit  oorzaak  van  dc 
verraflching,  dat  is  van  de  fchichtigc  en  onverwachte  koomft 
k  imprtffi»,  der indrukking  ,  dicde  beweging  der  geeften  verandert  j  en 
1  p*Sk,     deze  verrallching  is  eigen  en  bezondcr  aan  deze  ^  lijding  :  in  voe- 
gen dat,  als  zy  in  andere  lijdingen  is,  gelijk  men  haar  gemenelijk 
m  ^dmiré'  Dyna  in  alle  vind ,  die  zy  vermeerdert ,  dit  de  ™  Verwondering  is, 
die  met  hen  vereenigt  is.  Haar  kracht  hangt  van  twee  dingen  af , 
n  UnHss,   te  weten  van  de  "  nieu wigheit,  en  van  dat  de  beweging,  die  zy  ver- 
oorzaakt ,  van  't  begin  af  alle  haar  kracht  heeft.  Want  het  is  zeker 
dat  zodanig  een  beweging  meer  kracht  heeft  dan  dc  genen,  die, 
in  't  eerlt  zwak  zijnde  ,  en  allengs  aanwaflènde ,  lichtelijk  gckeert 
O  ohjtBM       gcwcert  kennen  worden.  *t  Is  ook  zeker  dat  de  °  voorwerpen 
der  zinnen ,  die  nieu  zijn  ,  dc  harllenen  in  zekere  delen  raken ,  in  de 
welken  zy  niet  gewent  zijn  geraakt  te  worden ;  en  dat ,  dewijl  de- 
ze delen  teerder,  en  niet  zo  bellandig  zijn  als  de  genen  ,  die  door 
fEffMm$.   een  gedurige  aandrijving  verhard  worden,  dit  Pd'uitwerkingdcr 
bewegingen,  diezy  daar  verwekken ,  vermeerdert.  Men  zal  dit 
niet  ongelooffelijk  vinden  ,  zo  men  aanmerkt  dat  dc  reden  gelijk  is, 
doorde  welke  wy  ,  vermits  onze  voetfolen  gewent  zijn  ruwelijk 
aangeraakt  te  worden ,  uit  oorzaak  van  dc  zwaarheit  des  lighaams, 
f[T4tm,    'twelkzy  dragen  ,  deze  «Jtafting,  als  wy  gaan,  zeer  weinig  ge- 
voelen  :  in  plaats  dat  een  andere  raking  ,  veel  minder  en  zachter 

zijnde , 


lifdtfigen  van  de  ZIEL. 

zijnde ,  daar  mee  men  hen  kittelt  i  ons  byna  onvci  dragclijk  is ,  al- 
leenlijk om  dat  wy  *t  niet  gewent  zijn. 

73,  mt^Verbaapeit  is.  r  Sr«;#r, 

EN  deze  verraflching  heeft  20  groot  vermogen  om  tc  maken 
dat  de  «geeften  ,  die  in  de  ^  holligheden  der  harflcnen  zijn  'h^rifus; 
daar  hun  loop  naar  de  plaats  nemen  ,  daar  ^'  d'  indruk  van  't  voor-  «r/jr''' 
werp  is.,  't  welk  men  verwondert ,  e'fe  dat  zy  fomtijts  hen  alle  der-  ^^/r'rV*' 
waarts  drijft ,  en  te  weegbrengt  dat  zy  zo  bczich  zijn  met  deze  in-  ■ 
drukking  te  bewaren,  dat 'er  geen  zijn,  die  van  daar  tot  in  dc 
^fpicren deurgaan,  ja  die  ook  niet  in  eniger  wijze  van  d' eerfte 
fpeuren  afwijken  ,  die  zy  in  de  harflenen  gevolgt  hebben :  cn  dit  is 
oorzaak  dat  het  hele  lighaam,  gelijk  een  yftokbeelt,  onbewegc- y  S'-*^**- 
lijk  blijft,  en  dat  men  van  ^'t  voorwerp  niets,  dan  d*  eerfte  » ge- a^^X,?''' 
daante ,  die  zich  vertoont  heeft ,  bemerkt ,  en  by  gevolg  f^een  be- 
zonderlijker  kennis  daar  afkrijgen  kan.  Dit  noemt  men  gemcne- 
lijk  verbaaft  wezen  j  cn  de  ^  verbaaftheit  is  een  overmaat  van  ver-  ^  ^'"f*"- 
wondcring,  die  altijt  quaat  is.  IfmilfZ 

74.  Waar  toe  alle  de  lijdingen  dienfiig  z^n,  en  waar 
toe  zjy  hinderen. 

VOorts ,  men  kan  uit  het  geen ,  dat  hier  voor  gczcgt  is ,  lichte- 
lijk bekennen  dat  de  nuttigheit  van  alle  de  ^  lijdingen  hier  in  <i  P^iTf^-w. 
beftaat ,  dat  zy  dc  *  gedachten  verfterken ,  en  in  de  ziel  doen  blij-  *  ^'.«''^ 
yen ,  die  daar  nuttelijk  bewaart  dienen  te  zijn ,  en  die  zonder  dat 
lichtelijk  daar  uit  uitgewifcht  zouden  worden:  gelijk  ook  al 
't  quaat,  dat  zy  veroorzaken  konnen ,  hier  in  beftaat ,  dat  zy  deze 
gedachten  meer,  dan  nodig  is,  verfterken  en  bewaren ,  ofdatzy 
anderen  verfterken  en  bewaren  ,  aan  dc  welken  't  niet  goet  is 
iich  tc  houden. 

75*.  Waar  toe  de  Verwondering  bez,onderltjk,  dient. 

M En  kan  in 'tbezonder  van  de  ^Verwondering  zeggen 
hier  in  nut  is ,  dat  zy  te  weegbrengt  dat  wy  dc  dingen ,  die 
wy  tevoren  niet  geweten  hebben,  leren,  enin  onze  geheugenis 
hcJèden.  Want  wy  verwonderen  ons  niet ,  dan  over't  geen ,  dat  aan 
onsvrcemtenbovengemeenfchijnt;  en  daar  is  niets,  't  welk  aan 
ons  zodanig  kan  fchijnen ,  dan  om  dat  wy  't  niet  geweten  hebben, 
of  ook  om  dat  het  van  de  dingen  verfchilt ,  daar  in  wy  kundig  zijn 
ccweeft :  want  deze  s  verfchillentheit  doet  dat  wy  *t  Dovcngemeen 

Ga  noc-"-- 


^6  R.     D  E  s  .  C  A  R  T  E  s 

noemen.  Nu  ,  fchoon  een  ding ,  dat  aan  ons  onbekcnt  was ,  zich 
van  nicus  aan  onz  verftant  ,  oFaan  onze  zinnen  vertoont ,  zo  be- 
hi^Jcmria.   houden  wy  echter  het  daarom  niet  in  onze  »^  geheugcnis  ,  indien 
iijes,       het  i  denkbeeh ,  dat  wy  danr  afhebben  ,  niet  in  onze  harflenen  be- 
k  T^sf...     veftigt  is ,  en  dit  door  enige  ^  Hjding ,  of  ook  door  de '  toevoeging 
1  oTffiicéth  ^^^^  onz  verftant ,  't  welk  van  onze  wil  tot  een  bezondere  opmer- 
rL'/"'''*  kingen    wcêrkaatfing gcprangt word.  D' andere hjdingcnkon- 
ini;*>**/#.        dienen  om  te  maken  daLfmen  de  dingen  ,  die  goet  of  quaat 
fchijncn ,  aanmerkt :  maar  wy  hebben  mee ,  dan  de  Verwonde- 
ring ,  voor  de  genen  ,  die  allecnUjk  vrecmt  en  zeldfaam  fchijncn. 
Wy  zien  ook  dac  de  genen  ,  die  geen  naturehjkc  neiging  tot  dezc 
lijding  hebben ,  gemenehjk  zeer  ongeleert  zijn. 

76.  WMr  'm  TL)  hinderen,  cn  hoe  men  haar  gehreJ^  vervullen  ^  en 

baar  ovetniMt  verbeteren  k^n, 

MAar  het  gebeurt  meermaals  dat  men  >  zulke  dingen  bemer- 
kende ,  die  weinig  of  nier  verdienen  aangemerkt  te  worden» 
zich  te  veel,  dan  te  weinig,  verwondert  en  verbaaft:  en  dit  kan 
*t  gebruik  van  de  reden  of  geheellijk  wechneemen  ,  of  verkeren, 
n  ?*jr>».  Dieshal  ven  ,  hoewel  het  goet  is  met  enige  neiging  tot  deze  "lij- 
ding geboren  te  zijn  ,  om  dat  dit  ons  tot  de  verkrijging  der  we- 
tenfchappen  gefchikt  maakt  ,  zo  behoren  wy  echter  daarna tc 
trachten  ons  daar  af  zo  veel,  als  mogelijk  is,  tevcrloflen.  Want 
men  kan  lichtelijk  des  zelfs  gebrek  vervullen  ,  cn  dit  door  een  be- 
0  %sjit»i*.  zondere  o  weêrkaatfing  en  opmerking  ,  tot  de  welke  onze  wil  al- 
tijt  onz  verftant  verplichten  kan  ,  alswy  oordelen  dat  het  ding, 
*t  welk  zich  vertoont ,  zo  veel  waardig  is.  Maar  daar  is  geen  ande- 
re middel  om  zich  te  wachten  van  met  overmaat  verwondert  te 
wezen,  dan  de  kennis  van  veel  dingen  te  verkrijgen  ,  en  zich  in 
d'aanmcrking  van  alle  zodanige  dingen, die  de  vreemftén  en  ongc- 
woonften  konnen  fchijnen  ,  t* oeftenen. 

77.  Dat  mch  de  plompftett,  noch  de  ^aaujlen  of  fchranderpn  meefi 

tot  Verumdering  bewogen  worden. 

VOorts  ,  hoewel  de  plompe  cn  botte  menfchcn  alleen  nie^a- 
turelijk  tot  P  Verwondering  bewogen  worden,  zo  volgt  ech- 
ter daar  uit  niet  dat  de  fchranderften  meeft  daar  toe  genegen  zijn : 
maar  dit  gebeurt  voornamelijk  aan  de  genen,  die ,  fchoon  hun  ver- 
ftant tamelijk  goet  is  ,  echter  geen  groot  gevoelen  van  hun  ge- 
noechfaamheit  hebben. 


Lijdingen  v4H  de  Z  1  E  L.. 


37 


78.  DM  des  z,elfs  T  overmaat  in  hebbel^kjjeii  ifver^^aan  kan  ,  als  men 
ver tpaar looft  haar  te  verbeteren, 

EN  hoewel  deze  « lijding  door 'c  gebruik  fchijnt  te  minderen,  sVajp», 
om  dat  hoe  men  meer  vreemde  dingen  ontmoet  ,  daar  over 
men  verwondert  is ,  hoe^mcn  zich  meer  gewent  tot  ophoiiding 
van  daar  over  verwondert  te  zijn ,  cn  tot  te  denken  dat  alle  die  ge- 
nen ,  die  zich  daar  na  konnen  vertonen ,  gemeen  zijn.  Doch  ak 
zy  de  maat  tc  buiten  gaat,  en  te  wcegbrengt  dat  men  alleenlijk  zijn 
opmerking  op  't  eerfte^  beek  der  voorwerpen  ,  die  zich  vertoont  t  imag^ 
hebben ,  ftil  houd ,  zonder  andere  kennis  daar  af  te  verkrijgen ,  zo 
laat  zy  een hebbehjkheit  na  zich ,  die  de  ziel  fchikt  tot  zich  in  ge-  t  Uéhit»», 
lijke  wijze  op  alle  d'andere  voorwerpen ,  die  zich  vertonen ,  te  ve- 
ften ,  zo  zy  üechs  een  weinig  nieu  aan  haar  fchijnen.  En  dit  doet 
de  zicktedergencr  duren,  die  blindelings  nicusgierig  zijn ,  datis, 
die  alleenlijk  vreemJigheden  zoeken  ,  om  daar  over  verwondert  te  ' 
wezen ,  en  niet  om  hen  te  kennen :  want  zy  worden  allengs  zo  ver- 
won derachtig  ,  dat  dingen  van  geen  belang  niet  min  bequaam  zijn 
om  hen  op  te  houden ,  dan  de  genen, daar  aft  onderzoek  nutter  is. 

79.  ^  Bepalingen  van  de  Liefde  ,  en  van  de  Haat,  Dif„itit^ 

DE  y  Liefde  is  een  ^  ontroerenis  van  de  ziel ,  door  de  beweging  y'!>„,^. 
der geeften  veroorzaakt  ,  die  haar  verv/ekt  tot  zich  met  wil  ^Ctmmoth, 
tot  de  *  voorwerpen  tc  voegen ,  die  betamelijk  voor  haar  fchijnen.  ^  objcas. 
En  de  ^  Haat  is  een  ontroerenis ,  door  de  gceilen  veroorzaakt ,  die  ^  qj^^' 
de  ziel  verwekt  tot  afgefchciden  van  de  voorwerpen  ,  die  zich  als 
hinderlijk  aan  haar  vertonen,  te  willen  wezen  Ik  zeg  dat  deze  ont- 
roercniÖen  door  degeelten  veroorzaakt  worden ,  om  de  Liefde  en 
Haat ,  die  ^  lijdingen  zijn ,  en  van't  Irghaam  afhangen ,  zo  wel  van  c  p^jf^ne,, 
d'öordelcn  ,  die  de  ziel  ook  bewegen  tot  zich  gewilliglijk  met  dc 
dingen  te  voegen  ,  die  zy  goer  acht ,  en  tot  zich  van  de  genen ,  die 
zy.quaatacht ,  aftelcheiden  ,  als  van  deze  ontroercniflèn  >  die  dc- 
ic  oordelen  alleen  in  de  ziel  verwekken ,  t'  ondcrfchciden. 

80.  Wat  het  is  met  ml  te  voegen  of  af  te  fcheiden.. 

VOorts ,  by  't  woort  Wil  verlla  ik  hier  niet  de  c  Begeerte ,  die  <i  v^inntm, 
cenbezondere  Hijdingis  ,  en  tot  het  aanftaande  toegcpall  f 
word ,  maar  een  §  toeftemming  ,  daardoor  men  zich  al  voort  aan-  ^Cnjtufau 
merkt  als  met  het  geen ,  dat  men  bemint ,  te  zamjcn  gevoegt :  in 
voegen  dat  men  zich  een  geheel  inbeelt ,  daar  af  men  alleenlijk  een 

(G  3)  deel. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


1  C»ntn' 
ftfcentis, 
m  Bencvi. 
Untié. 


38  R.     D  E   S  -  C   A  R   T  E  S 

deel  meent  te  wezen ,  en  dat  het  beminde  ding  een  ander  deel  daaü 
hoJimm,    af  is.  Gelijk  men,  integendeel,  zich  in  de  ^  Haat  als  een  geheel 

aanmerkt ,  gchcellijk  v;:n'c  dingafgcfcheidcn,  van  't  welk  men  een 
iMvtrfu,  i  afkeer  heeft. 

81.  Van  ^d' onder fcheïd'mg  ,  die  men  gepienelijk^tuffcben  de  liefde 
van  ^  begeerlijk^ett  en  van     goetfpilligbeit  maakt. 

MEn  onderfcheid  gcmenelijk  tweederhande  Liefden ,  van  dc 
welken  d'  een  liefde  van  jonft  of  goctwillighcic  genoemt 
word,  dat  is,  die  verwekt  tot  aan 't  geen  ,  dat  men  bemint,  goet 
te  willen  :  d'ander  word  liefde  van  Begecrlijkheit  genoemt  ,  dat 
is  ,  die  het  ding,  *t  welk  men  bemint,  doet  begeren.  Maarmy 
dunkt  dat  deze  onderfcheiding  alleenlijk  haar  opzicht  op  "d' uit- 
werkingen van  de  Liefde  ,  en  niet  op  haar  ^wezentheit  heeft. 
Want  20  haaft  als  men  zich  met  dc  wil  aan  enig  voorw  erp,  van  wat 
natuur  het  ook  is ,  gevoegt  heeft ,  zo  heeft  men  jonft  of  goetwil- 
lighcit  daar  toe ;  dat  is ,  men  voegt  met  de  wil  ook  de  dingen  daar 
aan,  die  men  dienftig  en  gevoegelijk  daar  aan  acht  :  't  welk  een 
der  voornaamfte  werken  van  de  Liefde  is.  En  indien  men  oordeelt 
dat  het  een  goet  is  ,  dat  te  bezitten,  ofop  een  andere  wijze,  dan 
met  de  wil,  daar  meê  vereenigt  te  wezen,  zo  begeert  mcn't:'t  welk 
ook  een  der  gemeenfte  uitwerkingen  van  de  Liefde  is. 

82;  IJoe  ^eer  p  verfchïllende  lijdingen  hier  in  overeenkomen ,  dat 
2-7  aan  de  Liefde  deelachtig  Tiijn, 

MEn  behoeft  ook  niet  zo  veel  ^  gedaanten  van  Liefde  t'bnder- 
fcheiden ,  als  'cr  verfcheide voorwerpen  zijn ,  die  men  be- 
minnen kan.  Want ,  tot  een  voorbeelt ,  fchoon  dc  *  lijdingen ,  die 
een  eerzuchtige  tot  roem ,  een  gierigaart  tot  gek ,  een  dronkaart 
tot  de  wijn ,  een  becftachtige  tot  een  vrou ,  die  hy  verkrachten  wil, 
een  eerlijk  man  tot  zijn  vnent  of  vriendin  ,  en  een  goed  vader  tot 
zijn  kinderen  heeft,  onder  malkander  veel  verfchillen,  zo  zijn  zy 
echter  hier  in  gelijk ,  dat  zy  aan  de  Liefde  deelachtig  zijn.  Maar 
de  vier  eerften  hebben  geen  Liefde,dan  om  de  ^  bezitting  der  voor- 
werpen ,  tot  de  welken  hun  lijding  zich  gedraagt ,  en  geen  om  dc 
voorwerpen  zclvcn ,  om  de  welken  zy  alleenlijk  begeerte  hebben, 
met  andere  bezondere  lijdingen  vermengt.  In  tegendeel,  dc  liefde, 
<Iie  een  goed  vader  tot  zijn  kinderen  heeft  >  is  zo  zuiver  ,  dat  hy 
niets  van  hen  begeert  te  hebben ,  en  hen  niet  anders  wil  bezitten , 
dan  hy  hen  bezit ,  noch  engelijker  aan  hen  gevoegt  zijn ,  als  hy  al- 

reé 


p  TdJJitnet 
dijftrtntts, 

^  Spteitt, 
$  fmjfitntt. 


l  ^dingen  V4H  rf^  Z  I  E  L.  5^ 

rcéis.  Maarhy,  hen  als  anderen  zich  zei  ven  aanmerkende  zoekt 

bun  goet  en  welftant  als  zijn  eigen ,  of  noch  met  groter  vlijt  om 

dat  hy ,  voor  zich  vertonende  dat  hy  en  zy  een  geheel  maken',  daar 

ff  hy  niet  het  beile  deel  is ,  dikwijls  hun  belang  boven  't  zijne  ftelr 

en  niet  vreeft  te  vergaan ,  om  hen  te  bewaren.  De  vgenegenthcir'  r  ^jfkain 

die  d'eerlijke  lieden  tot  hun  vrienden  hebben ,  is  van  deze  natuur 

fchoon  zy  zelden  zo  volmaakt  is ,  en  de  gene ,  die  zy  tot  hun  vrij ' 

fter  hebben,  is  grotelijks  deelachtig  daar  aan  ,  maar  zy  is  ook  aan 

'tander  een  wemig  deelachtig. 

S;.  V4rt't  verfchtl,  V  welktuffchen  d' eenvoudige  » Geneientheit  >Jff»ih, 
y  Vrientfchaf  en  *  Verloving  ü.  J  Umuiti»^ 

M En  kan,  zo  my  dunkt,  de  '  Liefde  met  beter  reden  onder- «'^^«•r/ 
fcheidennaard'achting,  die  men  van 't  geen  doet ,  dat  men 
in  vergelijking  van  zich  zelf  bemint.   Want  als  men  't  voorwero 
van  zijn  L-iefde  minder  dan  zich  zelf  acht  i  zo  heeft  men  daar  toe 
niet  meer  dan  een  ^  enkelde  Genegentheit:maar  als  men  't  met  zich  ^  «'«^/^ 
zelf  gelijk  acht,  zo  word  zulks  ^  Vrientfchap^enoemt ;  en  als  men  f'^Ü^uuu 
't  hoger  acht ,  zo  mng  de  ^  lijding ,  die  men  daar  toe  heeft ,  « Ver-  ^  ^'f''- 
loving  geheten  worden.Dus  kan  men  genegentheit  tot  een  bloem,  *  ^""'^ 
vogel  en  paert  hebben  :  maar  indien  men  wel  by  zijn  verllant  is , 
zo  kan  men  alleenlijk  liefde  tot  de  menfchen  hebben ,  die  zodanig 
't  voorwerp  van  deze  lijding  zijn  ,  dat  'er  geen  raenfch  zo  onvol- 
maakt is  ,  of  men  kan  een  zeer  volmaakte  vrientfchap  tot  hem 
hebben ,  als  men  meent  dat  men  van  hem  bemint  is,  en  als  men  wa- 
relijkeen  edelmoedige  en  heerlijke  ziel  heeft  ,  volgens *t  geen, 
't  welk  hier  af  in'thondertviej^ènvijftiglk  en  hondertzesenvijftig- 
ftc  Lid  verklaart  zal  worden.  Wat  de  ^'Verloving  aangaat  ,  haarfomr* 
voornaamfte  voorwerp  is  zonder  twijffel  d'opperfle  Godheit ,  tot 
de  welken  men  zonder  twijffel  overgegeven  zal  wezen  ,  als  men 
haar  zodanig  kent ,  als  men  behoort.  Maar  men  kan  ook  Verloving 
hebben  tot  zijn  Vorft ,  lant ,  (lat ,  ja  ook  tot  een  bezonder  menfch, 
als  men  hem  veel  meer  dan  zich  zelf  acht.  Nu  ,  't  verfchil ,  *t  welk 
tuflchen  deze  driederhande  Liefden  is ,  blijkt  voornamelijk  uit  hun 
uitwerkingen;  want  dewijl  men  in  yder  van  deze  liefdens  zich  aan- 
merkt als  aan  't  beminde  ding  gevoegt  en  vereenigt  ,  zo  is  men 
altijt  gcreet  om 't  minder  deel  van 't  geheel  ^  dat  men  met  het  be- 
minde ding  maakt ,  te  verlaten  ,  om  *t  ander  deel  te  bewaren  i 
't  welk  te  weegbrengt  dat  men  zich,in  d  'eenvoudige  genegentheit^ 
altijt  boven 't  geen  ftclt,  dat  men  bemint  j  en  dat  men ,  in  tegen- 
deel JV 


»  Dcvivtrti 


1l  Odium, 
i  Direfli, 
k  xAmtr. 


m  CemfU- 
Ctntis, 
a  Herrer. 
O  DtjlinÜtt, 
p  OhjtU», 
q  oimir, 
r  0<//mn. 
s  SwfiM 

t  Stnfm 
tnttrnu 


V  S«/«< 
txttrni, 

vifinU. 


%  Cmf  iJit  as 
X  Oimm, 

b  TItrrtr» 

c  Kvcrpo» 

é  FaffiêM, 


t  Sptciti, 


40  R.  Des-Cartes 

deel  ,  inde  verloving  het  beminde  ding  zodanig  boven  zich  zelf 
fielt ,  dat  men  niet  fchroomt  te  ftcrven  ,  om  dat  te  bewaren.  Men 
heeft  hier  af  dikwijls  voorbeelden  in  de  genen  gezien ,  die  zich  zei- 
ven voor  een  zekere  doot  bloot  geftelt  hebben,  en  dit  tot  de  bc- 
fcherming  van  hun  Vorft  ,  of  van  hun  Itat  ,  ja  ook  fomtijts  van 
enige  bezondere  lieden ,  aan  de  welken  zy  zich  8  verlooft  hadden. 
84.  Dat' er  niet  7^0  veelderhande  Haat  >  als  Liefde  is, 

V Oorts ,  hoewel  de  ^  Haat '  regelrecht  tegen  de  ^  Liefde  ge- 
ftelt is  ,  zo  ondcrfcheid  men  haar  echter  niet  in  zo  veel  ^  ge- 
daanten ,  om  dat  men  niet  zo  zeer  het  verfchil  bemerkt  ,  't  welk 
tuflchen't  quaatis,  daar  men  met  de  wil  afgefcheidcn  is ,  als  men 
wel  tulFchen  't  goet  maakt ,  aan  't  welk  men  gevoegt  is. 

'8j.  Van  de  ^  Beaangenmingi  en  van  "  d'Affihrik. 

IK  vind  niet  meer,  dan  een  enige  aanmerkelijke  onderfchci- 
ding,  die  in  beide  gelijk  is.  Zy  beftaat  hier  in',  dat  dep  voor- 
werpen ,  zo  wel  van  de  s  Liefde ,  als  van  de '  Haat ,  door » d'uiter- 
lijke,  ofdoor^d'innerlijke  zinnen,  ja  ook  door  de  reden  zelve, 
aan  de  ziel  vertoont  konnen  worden.  Want  wy  noemen  gemene- 
lijk't  geen  goet  of  quaat  ,  't  welk  onze  innerlijke  zinnen  of  onze 
reden  ons  welvoegend  of  ftrijdig  aan  onze  natuur  doet  oordelen: 
maar  wy  noemen  't  geen  fchoon  of  lelijk  ,  dat  dus  door  "  d'uiter- 
lijke  zinhen  aan  ons  vertoont  word ,  en  voornamelijk  door  de  ^  zin 
van  't  gezicht ,  die  alleen  meer ,  dan  alle  d'anderen ,  aangemerkt 
word.  Hier  uir  fpruitcn  tvveederhande  Liefden,  te  weten  de  gene, 
die  men  tot  de  goede  ,  en  de  gene ,  die  men  tot  de  fchonc  dingen 
heeft  ,  aan  dc  welken  men  de  naam  van  y  Beaangcnaming  geven 
mag ,  om  hen  niet  met  malkander  te  vermengen  ,  gelijk  ook  niet 
>  met  de '  Begeerte ,  aan  de  welke  men  dikwijls  dc  naam  van  Liefde 
toeeigent.  En  hier  uit  fpruit  op  gelijke  wijze  tweederhandc  *  Haat, 
van  de  welken  d'cen  tot  de  quadc ,  en  d'andcr  tot  de  lelijke  dingen 
toegcpaft  word  ;  en  deze  Icrte  kan  Affchrik  of "  afkeer  genocmt 
worden,  om  haar  t'onderfcheiden.  Maar 't  geen,  't  welk  hier  in 
meer  t'aanmerkcn  flaat ,  is  dat  deze  twee  ^  lijdingen  van  Bcaange- 
namingen  Affchrik  ,  gemenehjk  geweldiger  zijn  dan  d'anderc 
«  gedaanten  van  Liefde  en  Haat ,  om  dat  het  geen  ,  't  welk  door  dc 
zinnen  tot  de  ziel  koomt ,  haar  fclder  treft  dan  't  geen  ,  dat  door 
de  reden  aan  haar  vertoont  wort  ;  en  dat  zy  echter  in  t  gemeen 
minder  waarhcit  hebben  :  in  voegen  dat  van  alle  lijdingen  dezen 

meeft 


lijdingen  vau  de  ZIEL. 

mccft  bedriegen ,  en  dat  men  zich  zorgvuldiglijkft  van  hen  moet 
wachten. 

86.  Bepaling  van  de  Begeerte, 

Y\E  Hijdingvan  §  Begeerte  is  een  beroering  van  de  zicI ,  door  ^^-iT». 

de  '  geeften  veroorzaakt ,  die  haar  fchikt  om  voor  't  aanftaan  f  ^"H"^. 
de  die  dmgen  te  willen  ,  die  zy  aan  haar  vertoont  welvoegende  te 
zijn.  Dus  begeert  men  niet  alleenlijk  de  tegenwoordighcit  van  een 
ahveezig,  maar  ook  de  bewaring  van  een  tegenwoordig  goct :  en 
daar  by  d'afweezigheit  van  een  quaat ,  zo  wel  van  't  geen  ,  dat  men 
alree  heeft,  als  van 't  geen ,  dac  men  gelooft  in  aanllaandctiidcn 
tekonnenontfangcn.  ' 

87.  D4t  de  Begeerte  een  lijding  is ,  die  geen  ftrijdige  beeft, 
T  K  weet  wel  dat  men  gemenelijk  in  de  fcholen  de  lijdmg ,  die  tot 
X  debetrachtmgvan't  goct  (trekt,  de  welke  men  al  een  i  Beseer-  iCupUü. 
te  noemt ,  tegen  de  geen  ftelt ,  die  tot  de  vlucht  van  't  nuaaf  S 
de  welkmen  i^afkeernoemt.  Maar  dewijl  er  geengoet  kan  wJ:  k  a..,. 
zen,  daarafdeiberovingnieteenquaatis,  noch  ook  geen  quaat,  1  pJ.;^: 
alsccn  «flelligding  aangemerkt ,  daar  af  de  beroving  niet  een  «^^«/>^/J-^ 
goet  IS  j  en  dat  men  ( om  een  voorbeelt  by  te  brengen  ;  in  't  zoe- 
ken  van  de  rijkdommen  nootzakelijk d'armoede  vlied ,  en  in't  vle- 
den  der  ziekten  de  gezonthcit  zoek ,  en  dus  ook  met  d'andere  din- 
gen: zodunktmydathetaltijtecnzelfdebeweginj^is,  dietotdc 
betrachting  van  't  goet ,  en  te  gelijk  tot  de  vlucht  van't  quaat ,  dat 
Itrijdigmethaans,  beweegt.  Ik  aanmerk  alleenlijk  dit  verfchil 
daarin,  dat  de  Begeerte,  die  men  dan  heeft ,  als  men  naar  enie 
goet  ftrekt ,  van  Liefde ,  en  by  gevolg  van  Hoop  en  Vreucht  ver- 
zeltis:  in  plaatsdat  dezelfde  Begeerte,  als  men  tracht  van't  quaat 
te  verwijderen  ,  dat  tegen  dit  goet  ftrijd  ,  van  Haat  ,  Vrees  en 
Droef  heit  verzelt  is  ;  't  welk  oorzaak  is  dat  men  haar  ftrijdis  tegen 
zich  zelve  oordeelt.  Maar  als  men  haar  dan  wil  aanmerken  ,  als  zv 
meen  ze  fdetijt  gelijkelijk  tot  enig  goet  toegepall  word  ,  omdat 
te  betrachten ,  of  tot  het  tegcngcltelr  qaaat  om  dat  te  fchuwen ,  zo 
kan  men  klaarblijkelijk  zien  dat  zy  niet  ,  dan  een  enige  liidinL^  is 
die  dit  beide  werkt.  0    j    b  » 

88.  mlken  haar  verfcheide    gedaanten  x.ijn. 

DAar  zou  meer  reden  wezen  om  de  Begeerte  in  zo  veel  ver-  ^' 
fcheide  gedaanten  te  delen  ,  als  'er  verfcheide  «  voorwerpen  o  or  ^ 
Zijn,  die  gezocht  worden.  Want,  tot  een  voorbeelt ,  de  p  Nieus-  r  . 

V " )  gierigheit , 


42  R.  Des-Cartes 

gierighfit ,  die  niets  anders  is  dan  een  Begeerte  van  te  kennen ,  vcr- 
fchilt  veel  van  de  Begeerte  tot  eer  ,  en  deze  weer  van  de  Begeerte 
tot  wraak,  endusmetd'anderen.  Maar 't  is  genoech  als  men  weet 
dat  hier  afzo  veel  gedaanten  zijn  ,  als  van  de  Liefde  of  Haat  ,  en 
^Omfta-  (Jat  degenen ,  die  uit  ^  Beaangcnaming ,  of  uit '  Affchrik  fpruiten , 
tnlrrcr,    d'aanmerkelijkften  of  fterkften  zijn. 

89.  Hoedanig  de  Begeerte  is  ,  die  uit  affchrik ffruit. 
t  cn^idHM,  -m  JT  Aar  hoewel  het  niet  dan  een  zelfde  '  begeerte  is  ,  die  tot  de 
iVx  betrachting  van  een  goct,  en  tot  de  vlucht  van  t  quaat  ftrekt, 
dat  daar  tegen  ft  rij  d  ,  gelijk  ik  alreê  gezegt  heb  :  zo  is  echter  de 
c  CtmfU.    Begeerte ,  die  uit  '  Beaangcnaming  fpruit ,  zeer  verfchillend  van 
vH#'rr#r,    dc  gcnc ,  die  uit  V  Affchrik  voortkoomt.  Want  deze  Beaangcna- 
ming ,  en  deze  Affchrik  ,  die  warelijk  tegen  malkander  ftrijden , 
X  ob}ta*.    j-i;^  niet  het  2oct  en  q  uaat ,  dat  aan  deze  Bep;eerten  tot  *  voorwer- 
'flfj.        pen  dient ,  maar  alleenlijk  twee  x  ontroeringen  van  de  ziel ,  die  haar 
voorbereiden  om  twee  zeer  verfchillende  dingen  te  zoeken.  Te 
weten,  d'Affchrik  is  van  de  natuur  ingeftelt  ,  om  aan  de  ziel  een 
fchichtige  en  onverwachte  doot  te  vertonen:  in  voegen  dat,  fchoon 
fomtijts  niet  meer  dan  d'aanraking  van  een  worm  >  of  *t  geruis  vaa 
een  lillend  blad ,  of  de  fchaduw  van  dit  blad  Affchrik  veroorzaakt , 
men  in  't  eerft  zo  grote  ontroercnis  daar  af  ontfangt ,  als  of  een 
zeer  blijkelijk  gevaar  des  doots  zich  aan  onze  zinnen  vertoonde: 
*t  welk  fchichtiglijk  een  aanftoking  veroorzaakt ,  die  de  ziel  parft 
tot  alle  haar  krachten  te  gebruiken ,  om  een  quaat ,  dat  zo  tegen- 
z  specict,    woordig  is ,  te  fchuwen.  En  deze  *  ilach  van  Begeerte  word  gemc- 
b ^Jitrf0,   nelijk  *  Vlucht ,  of ^  Afkeer  genoemt. 

50.  Hoedanig  de  Begeerte  is  ,  die  uit  Beaangenaming  ffruit. 
c  T  N  tegendeel  ,  de  <^  Beaangcnaming  is  bezonderlijk  van  de  Na- 

ttmu.  1^  ^^^^^  ingeftelt ,  om  de  genieting  van  't  geen ,  dat  aangenaam  is^ 
als  het  gro'ütftc  van  alle  de  goederen ,  die  tot  de  menfch  behoren  , 
te  vertonen  ;  't  welk  te  wecgbrengt  dat  men  deze  genieting  zeer 
èSfuiis.  vicrigl  ijk  begeert.  Daar  zijn,  't  is  waar,  verfcheide  J  gedaanten 
van  Beaangenamingcn  ;  en  de  Begeert  en ,  die  daar  uit  fpruiten , 
zijn  niet  alle  even  machtig.  Want ,  tot  een  voorbeelt ,  de  fchoon- 
heit  der  bloemen  verwekt  ons  alleenlijk  om  hen  t'aanfchouwen,en 
die  van  de  vruchten  tot  hen  t'eten.  Maar  de  voornaamfte  beaange- 
namingisdie  gene ,  die  van  de  volmaaktheden  koomt ,  de  welken 
men  zich  in  een  menfch  inbeeld ,  die  i  gelijk  men  meent ,  een  an- 


Lijdingen  V4n  de  ZIE  L. 
der  zich  zelf  kan  worden.  Want  de  Natuur  hecfc,  benefFcns  de 
e  verfchillentheit  van  kunne,  die  zy  zo  wel  in  de  menfchen ,  als  in  '^'/--^ 
de  beeaen  geplaatft  heeft ,  ook  zekereindrukkingen  in  de  harllè. 
ncn  ingedrukt ,  die  te  weegbrengen  dat  men  zich  in  zekere  ouder' 
dom ,  en  in  zekere  tijden  als  gebrekkelijk  aanmerkt ,  en  als  of  men 
met  meer  dan  de  helft  van  een  geheel  was ,  daar  af  een  menfch  van 
d' andere f kunne  d' andere  helft  moet  wezen:  in  voegen  dat  de 
verkrijging  van  deze  helft  door  de  natuur  verwardelijk,  als  t  groot- 
fte  van  alle d'inbeeldelijke  goederen,  vertoont  word.  En  hoewel 
men  veel  lieden  van  deze  andere  kunne  ziet ,  zo  wenfcht  men  ech- 
ter niet  veel  daar  afin  een  zelfde  tijt,  om  dat  de  Natuur  niet  doet 
inbeelden  dat  men  meer  dan  een  helft  behoeft.  Maar  als  men  in 
lemant  iets  bemerkt,  't  welk  meèr  behaagt  dan't  geen,  dat  men 
ter  zelfde  tijt  in  d' anderen  bemerkt,  zo  doet  dat  de  ziel  befluiten 
om  tot  dit  een  alleen  alle  de  neiging  te  gevoelen,  die  de  Natuur 
aan  hem  gegeven  heeft,  om 'tgoet  te  betrachten ,  dat  zy  aan  hem 
als'tgrootfte,  dat  men  bezitten  kan ,  vertoont.  EndezegnciVing  s^^^-'/*. 
of  ^begeerte,  diedusuitde'Beaangenamingfpruit,  word  eemc- 
nelijker ,  dan  de  ^  Lijding  van  de  Liefde  zelf,  die  voor  befchrevcn  JS"^'''"- 
is,  met  de  naam  van  ^  Liefde  genoemt.  Zy  heeft  ook  vreemder  f 

uitwerkingen ,  en  dient  tot  voorname  "  llofFe  aan  de  makers  der  ^Effictut, 
verdichte  boeken ,  en  aan  de  °  Dichters.  "  Mattria,  * 

O  Voas, 

91 .       bepaling  van  de  Bl^Jcbap. 

DE  P  Bly  fchap  is  een  aangename  ^  ontroerenis  van  de  ziel ,  in  de  q  Ommtu, 
welke  de  genieting  beftaat,  diezy  van 'tgoet  heeft,  'twelk 
d' indrukkingen  der harflènen aan  haar,  als 't  hare,  vertonen.  Ik 
zeg  dat  in  deze  ontroerenis  de  genieting  van  't  goet  beftaat.  Want 
zeker,  de  ziel  ontfangt  geen  andere  vrucht  van  alle  de  goederen, 
die  zy  bezit;  en  men  kan  zeggen  dat,  terwijl  zy  'er  geen  Bly- 
fchap af  heeft,  zy  geen  meerder  genieting  daar  af  heeft  ,  als  of 
zy  hen  met  bezat.  Ik  voeg  'er  by  dat  'et  het  goet  is ,  't  welk  d'  in- 
drukkingen van  de  harflenen  aan  haar,  als  t  hare,  vertonen,  om 
deze  Blyichap  niet  te  verwarren,  dieecn  hjdingis,  metdC^BIV-  ^^**itf'pti- 
fchapzuiverlijkverflandelijk,  die  door  d' enige  5  doening  van  de  '/J^''**^**" 
zielindezielkoomt,  en  die  men  een  aangename  ontroerenis  kan  '-'"'•^ 
noemen,  in  haar  door  haar  zelve  verwekt ,  in  de  welke  de  genie- 
ting beftaat,  die  zy  van 'tgoet  heeft,  dat  haar  vcrftant  aan  haar, 
als 't  hare,  vertoont,  't  Is  wel  waar  dat,  terwijl  de  ziel  aan*t  lig- 
haamgevoegtis,  deze  verftandelijke  Blyfchap  nootzakelijk  met 

(H2)  deze. 


bilu 


44  R.  Des-Cartes 

iP-/7fc«  ^eze,  die  een  t  lijding  is ,  verzelt  moet  wezen.  Wantzo  haaftals 
onz  verftant  bemerkt  dat  w  y  enig  goet  bezitten ,  zo  maakt  echter 
y  UaiitiM'  V  d'inbeelding ,  fchoon  dit  goet  zo  verfchillend  van  al  *t  geen ,  dat 
tot  het  lighaam  behoort  ,  kan  wezen  ,  dat  het  ook  geheel  niet 
^  inbeeldelijk  is ,  terftont  enige  indruk  in  de  harflènen ,  uit  de  wel- 
ke de  beweging  der  geeftcn  volgt  ,  en  deze  beweging  verwekt  de 
lijding  van  Blyfchap. 

91,  Tte  helding  van  de  Droef  heit. 
y  Triflitis.  TP\  E  >' Droef  heit  is  een  ^  onaangename  quijning  ,  in  de  welke 
i«fr*ïf *r  ongemak  beftaat ,  't  welk  de  ziel  van  het  q iiaat  ontfangt,  o f 

van  't  gebrek ,  't  welk  d'indrukljingen  der  harflènen  aan  haar  ver- 
i  Trifiitia   tonen  ,  als  of 't  aan  haar  behoort.  Daar  is  ook  een  » verfl:andelij- 
t'Sr^*''^^  Droef  heit  ,  die  niet  dc  ^lijding  ,  maar  byna  altijt  daar  mee 
verzelt  is. 

95.  Welken  d' oorzaken  de^er  twee  ladingen  ^n. 
<.Lgtuiavti'\/t  Aar  dewijl  de  "^verftandelijkeBlyfchap  of  Droef  heit  dus  de 
ZtanJu,  gene  verwekt ,  die  een ''lijding  is ,  zo  is  ook  hun  oorzaak 

d  *  blijkelijk  genoech :  en  men  ziet  uit  hun « bepalingen ,  dat  de  Bly- 
^J^!^'*'"  fchap  uit  de  ^waan  van  dat  men  enig  goet  bezit ,  en  de  Droef  heit 
f  o)«i».     uit  de  waan  van  enig  quaat ,  of  van  enig  gebrek  te  hebben ,  Ipruit. 

Maar  het  gebeurt  dikwijls  dat  men  zich  bedroeft  of  blijde  gevoelt , 
^Dijiinffé,  zonder  g  onderfcheidelijk  het  goet  of 't  quaat ,  die  d'oorzaken  daar 
afzijn,  te  bemerken  i  te  weten  dan  ,  als  dit  goet,  of  dit  quaat 
h  imprcjTui-  hun  ^  indrukkingen ,  zonder  behulp  van  de  zi«l ,  in  de  harflènen 
maken  ,  fomtijts  om  dat  zy  alleenlijk  tot  het  lighaam  behoren, 
cnookfomtijtsomdat  ,  fchoon  zy  tot  de  ziel  behoren  ,  zy  hen 
niet  als  goet  en  quaat  aanmerkt  ,  maar  onder  enige  andere  ge- 
daante ,  daaraf  d'indrukking  met  die  van 't goet  en  quaat  in  de 
harflènen  gevoegt  is. 

^4.  Hoe  deze  lijdingen  door  'tjoet  en  quaat  ,  dat  aÜeenl^k  het  lig' 
haam  aangaat ,  verwekt  worden ;  en  waar  in  de  kittèimg  en  de 
fijn  bejïaat. 

i  Elijk  dus ,  als  men  in  volkome  gezontheit ,  en  als  *t  weer  hel- 
'  derder  is ,  dan  naar  gewoonte  ,  zo  gevoelt  men  in  zich  een 
, '  blygeeftighcit ,  die  van  geen  werking  van't  verftant  voortkoomt, 
maar  alleenlijk  van  d'indrukkingen ,  die  de  beweging  der  gcellen 
in  de  harflènen  maakt :  en  men  gevoelt  zich  dus  ook  droevig ,  als 

't  lighaam 


G! 


Lijdingen  van  de  ZIEL,  4^ 
't  lighaam  niet  wel  geftelt  is  ,  fchoon  men  niet  weet  dat  het  zoda- 
mg  IS.  Dus  word  de  k  kitteling  der  zinnen  van  de  blyfchap,  en  de  k  "n/^-//* 
ipijnvandc-droefheitzovannabygevolgt,  dathetmeefte  deelffir 
der  menlchen  hen  met  ondcrkheid.  Doch  zy  verfchillcn  echter 
zoveel,  dat  men  fomtijts  pijn  met  blyfchap  kan  lijden  ,  cnkitte- 
Inigmet  ongcneucht  gevoelen.  Maar  d'oorzaak  ,  die  te  weeg- 
brengt  dat  de  blyfchap  gemcnelijk  op  de  kitteling  volgt  ,  is  dat  al 
'tgeen,  'c  welk  men  kitteling ,  of  een  aangenaam  gevoel  noemt, 
hier  in  beftaat ,  dat  de  "  voorwerpen  der  zinnen  enige  bcwep;ine  r  ^P'^"* 
in  de  zenuwen  verwekken ,  die  machtig  zou  wezen  om  hen  te  hiir- 
deren ,  zo  zy  met  krachts  gcnoech  hadden  om  haar  tegen  te  ftaan , . 
of  zo  het  lighaam  niet  wel  geftelt  was.  Dit  maakt  in  de  harflcnen 
ecn  indruk ,  die ,  van  de  Natuur  ingeftelt ,  om  deze  goede  geftel- 
tenis  ,  en  deze  kracht  te  betuigen  ,  haar  aan  de  ziel  vertoont  se- 
lijk  een  goet ,  dat  aan  haar  behoort ,  voor  zo  veel  zy  met  het  lis- 
haam  verenigt  is  ;  en  verwekt  dus  blyfchap  in  haar.  Ditis  byna 
de  zelfde  reden  ,  die  te  weegbrengt  dat  men  naturelijk  geneuch- 
te  fchept  in  zich  tot  alderhande  » lijdingen  bewogen  te  gevoe- o  P^.^^««r. 
len  ,  ja  zelf  tot  droef  heit  en  haat  ,  als  deze  lijdingen  alleenlijk 
veroorzaakt  zijn  door  vreemde  voorvallen  ,  die  men  op  een  toon- 
neel  ziet  vertonen  ,  of  door  andere  diergelijke  onderwerpen, 
die,  geenfins  aan  ons  hinderen  konnende  ,  onze  ziel  ,  met  haar 
teraken,  fchijnen  te  kittelen.  En  d'oorzaak  ,  dicgcmenelijk 
droef  heit  voortbrengt,  is  dat  het  p  gevoel  ,  't  welk  men  q  pijn  p  s.»r... 
noemt  ,  altijt  van  een  zo  geweldige  ^doening  voortkoomt  ,  dat^^*'""' 
zy  de  zenuwen  befchadigt:  in  voegen  dat  zy  ,  van  de  natuur  ge/ 
ftelt  om  aan  de  ziel  de  fchade  ,  die't  lighaam  door  deze  doe- 
ninglijd  ,  aan  te  wijzen  ,  cn  meteenen  haar  zwakheit  hier  in  , 
dat  het  die  niet  tegenftaan  kan  ,  hen  beide  aan  de  ziel  als  quaden 
vertoont  ,  die  altijt  onaangenaam  aan  haar  zijn  ,  uirgezondert 
als  zy  enige  goederen  veroorzaken  ,  die  zy  meer  dan  deze  qua- 
den acht. 

95-.  Hoe  %j)  ook  door 't  goet  en  qtuat  ,     welk  de  üel  niet  aanmerlt, 
fchoon  het  tot  haar  behoort ,   verwekt  konneh  worden  •  gelijk 
vtrmaak  >  dat  men  fchept  in  ucb  in  gevaar  te  begeven ,  of  in  aan 
ver  lede  quaat  te  gedenken, 

DUs  fpruit  het  =  vermaak  ,  'twelk  de  jonge  lieden  dikwijls  ,v,/«m-, 
fcheppen  m  zware  dingen  aan  te  vangen ,  of  zich  voor  grote 
f^evarelijkheden  bloot  te  geven ,  fchoon  zy  geen  nuttigheit ,  noch 

3)  geen 


46  R,  Des-Cartes 

gen  eer  daar  af  verhopen  ,  in  ben  uit  deze  bedenking  ,  dat  het 
geen ,  't  welk  zy  aanvangen ,  zwaar  is ,  't  welk  een  indruk  in  hun 
harflèncn  maakt ,  die  ( by  de  gene  gevoegt ,  de  welke  zy  zouden 
K  Ttrmsu-  konnen  '  vormen  ,  zo  zy  dochten  dat  het  een  goet  is  zich  dapper , 
gelukkig  ,  behendig  en  llerk  te  gevoelen  om  zich  in  zulk  gevaar 
le  darren  wagen )  oorzaak  is  dat  zy  daar  in  vermaak  fcheppen.  En 
de  vernoeging  ,  die  d'oude  lieden  nemen  ,  als  zy  aan  de  quaden 
gedenken  j  die  zy  geleden  hebben ,  koomt  van  dat  zy  voor  zich 
vertonen  dat  het  een  goet  is  dat  zy  echter  in  ftant  hebben  konnen 
blijven. 

96.  Hoedanig  de  bewegingen  van*t  hloet  ,  en  van  de  geeflen  z.jf», 
die  de  vijf  voorgaande  Ladingen  veroorzaken. 

V  ?Ajptnu,  TTX  E  vijf  V  Lijdingen  ,  die  ik  hier  begonnen  heb  te  verklaren 
zijn  zodanig  te  zamen  gevoegt ,  of  tegen  malkander  geltelt , 
dat  men  hen  lichtelijker  alle  te  gelijk  kan  aanmerken  ,  dan  van 

KMnifMit  yder  in  't  bezonder  handelen  ,  gelijk  van  de  ^  Verwondering  ge- 
handelt  is.  Hun  oorfprong  is  niet,  gelijk  die  van  de  Verwondering, 
in  de  harflènen  alleen ,  maar  ook  in  't  hart ,  in  de  milt ,  in  de  lever, 
en  in  alle  d'andere  delen  van'tlighaam  ,  voor  zo  veel  zy  tot  dc 
voortbrenging  van  't  bloed ,  en  van  de  geeften  dienen.  Want  hoe- 
wel alle  d'aderen  het  bloed ,  't  welk  zy  in  zich  hebben ,  naar  't  hart 

y  v«x.  geleiden  ,  zo  gebeurt  echter  fomtijts  dat  het  bloet  van  enige  y  ade- 
ren met  groter  kracht ,  dan  dat  van  d'anderen ,  derwaarts  gcdre- 

z  ortfiiia,  ven  word  j  en  't  gebeurt  ook  dat  de  ^  monden ,  deur  de  welken  het 
in't  hart  koomt ,  of  degenen,  daar  deur  het  uitgaat ,  ind'centijc 
wijder  of  naauwer  zijn  ,  dan  in  d'ander. 

C)j.  De  voornaamfle  ervar entbeden  ,  die  dienjiig  zjjn  om  deze  he^ 
wegingen  te  hennen  ,  te  weten  in  de  Liefde. 

a  T.sptritn-  TT  Oorts,  in  dc  vericheide  ontroeringen  t'aanmerken ,  die  *  d'er- 
V  varentheit  in  onzHghaam  vertoont,  terwijl  onze  ziel  van  ver- 
b  Fsjjimis.  icheide  ^  lijdingen  bewogen  word ,  bemerk  ik  dat  in  de  c  Liefde , 
c  Amtr,     als  zy  allccn  is ,  dat  is ,  als  zy  van  geen  krachtige  Blyfchap ,  of  Be- 
i  ?nifut.    geerte ,  of  Droef  heit  verzelt  is ,  de  klopping  van  ae  flag'ader  ge- 
lijk ,  en  veel  groter  en  krachtiger  dan  naar  gewoonte  is ,  dat  men 
een  zoete  hitte  in  de  borft  gevoelt ,  en  dat  de  fpijs  veel  vaardiger  in 
de  maag  verteert  word :  in  voegen  dat  deze  lijding  nut  voor  de  ge- 
zontheit  is. 


98.  IM 


L^dingttt  van  de  ZIEL. 


47 


I 


98.  In  de  haat. 

N  tegendeel  ,  ik  bemerk  in  de*  Haat ,  dat  de  flagader  onee- * 
lijk  en  flaau  wer  klopt ,  en  dikwijls  fnelder  is ,  dat  men  koude  ge<. 
voelt  ,  ik  weet  niet  met  welke  fcherpe  en  prikkelende  hitte  in  de 
borft  vermengt ,  dat  de  maag  aflaat  van  haar  plicht  te  plegen ,  en 
genegen  is  tot  fpuwen ,  en  de  fpijs ,  die  men  geëcen  heeft  weer  uit 
te  werpen ,  of  ten  minften  haar  te  bederven ,  en  in  quade  ^  voch- 
tighcden  te  verkeren. 

99!  In  de  Bl^fchdp, 

T  N  de  Blyfchap  is  de  llag'ader  gelijker  van  flag  ,  cn  fnelder  dan 
J-  naar  gewoonte ,  maar  niet  zo  groot  of  krachtig ,  als  in  de  g  I.ief-  S  ^«""^ 
de;  en  men  gevoelt  een  aangename  warmte,  die  niet  alleenlijk  in 
deborrtis,  maar  die  zich  ook  in  alle  d*uiterhjke  delen  van't  lig- 
haara  verfpreid  ,  en  dit  methet  bloet  ,  't  welk  mem'n  overvloec 
derwaarts  ziet  komen :  en  men  verheft  fomtijts  de  fmaak  en  graag,- 
heit»  om  dat  de  tering  niet  zo  wel,  als  naar  gewoonte ,  gefchicd. 

100.  In  de  Broefbek. 

IN  dc  ^  Droef  heit  is  de  flag  van  de  flagaJer  zwakker  en  trager ;  ^ 
en  men  gevoelt  als  banden  om't  hart ,  die't  prangen  en  benaau- 
wen,  enalsys,  dat  het  doet  bevriezen ,  en  zijn  koude  aan't  ove- 
rige van 't  lighaam  meedeelt.  Men  heeft  ondertuflchen  fomtijts 
goede  trek  tot  eten  ,  en  men  bemerkt  dat  de  maag  in  haar  plicht 
JXict  gebrekkelijk  is,zo'er  geen  Haat  met  dc  droef  heit  vermengt  is. 

101.  In  de  Begeerte. 

Eindelijk  ,  ik  bemerk  dit  in  de  5  Begeerte  bezonder  ,  dat  zy  *t  :c«/<^/r«. 
hart  geweldiglijker  drijft ,  dan  een  der  anderen  lijdingen  ,  en 
aandeharflenenmeergeefl:cnbeftelt,die,  van  daar  in  de^fpi^ren 
komende,  alle  de  ^  zinnen  fcherpzinniger,  en  alle  de  delen  van 't  ïs*-/*». 
lighaam  bewegelijker  maken. 

102.  De  beweging  van  >  hloet  ,  en  van  de  gecjïên  in  de  Liefde.  ^Sa^"''^ 

DEze  en  veel  andere  ^  opmerkingen ,  die  te  lang  zouden  zijn 
om  te  fchrijven,hebben  aan  my  flofi^e  gegeven  om  t'oordelen  ol!!^r^,: 
dat ,  als't  verflant  enig  "  voorwerp  van  Liefde  aan  zich  vertoont  j  j,,^'-* 
O  d'indruk ,  die  deze  P  denkingen  in  de  harflenen  maakt ,  de  1  diere-  "sp,ritm 
lijke  geeften  deur  de  zenuwen  van  't  zefte  paar  naar  de '  fpicrcn  ge-  / U^'^v^, 

leidr 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


48  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  s 

leid ,  die  omtrent  het  ingcwant  en  de  maag  zijn ,  en  dit  op  zodanig 

ï  Snccw^  een  wijze ,  als  vcreifcht  is  om  te  maken  dat  het  ^  gijl  der  (pijs ,  dat 
in  nieu  bloet  verandert ,  vaerdiglijk  naar 't  hart  toegaat  ,  zonder 
in  de  lever  llil  te  wezen ,  en  dat  iiet ,  met  groter  kracht  derwaarts 
gedreven ,  dan  t  geen ,  dat  in  d'andere  delen  van  't  lighaam  is ,  daar 
in  groter  overvloetinkoorat,en  daar  een  krachtiger  hitte  verwekt, 
om  dat  het  grover  is  dan't  geen,  'c  welk  veelmaal  gczuivert  en  dun 
gemaakt  is  met  deur  en  weérdeur  't  hart  te  lopen.  Dit  doet  dat'et 

t  spiritw.  ook  de  ^geeflen ,  daar  af  de  delen  grover  zijn  ,  en  meer  dan  naar 
gewoonte  bewogen  worden  ,  naar  de  harllènen  zend :  en  deze  gce- 

V  Jntfrcjj:,.  ^^^^  ^  V  d'indruk  verllerkende,  die  d'cerfte  denking  van't  minnelijk 
voorwerp  daar  gemaakt  heeft  ,  verplichten  de  ziel  tot  zich  op  de- 

aJS'        denking  te  veften  j  en  hier  in  beftaat  de  *  lijding  van  de  Liefde, 

103.  In  de  Haat. 

H Et  tegendeel  gebeurt  in  de  Haat ,  daar  d'eerfte  denking  van 
z  s/»/r/f /«.  ^  oor  werp ,  't  welk  v  af  keer  veroorzaakt ,  de  ^  geeften ,  die 

AMufemiil  indeharflenenzijn  ,  zodanig  naar  de  ^  fpiercn  van  de  maag  ,  en 
b  Snuas,  van  't  ingewant  geleid  ,  dat  zy  beletten  dat  het  ^  gijl  ,  of  de  fap 
der  fpijs  zich  met  het  bloet  vermengt ,  met  alle  d'openingen ,  daar 
't  zijn  gewone  loop  deur  had ,  te  Huiten  ;  en  zy  geleid  hen  ook  zo- 
danig naar  de  kleine  zenuwen  van  de  milt ,  en  van  't  innerlijk  deel 
van  de  lever ,  daardegalontfangcn  word ,  dat  de  delen  van't  bloet, 
die  gewent  zijn  naar  deze  plaatfen  geworpen  te  worden  ,  daaruit 
cVtnAcavA,  komen,  en  met  het  geen,  't  welk  in  de  takken  van  de  MioUe  ader 
is  ,  naar  'c  hart  vlieten.  Dit  veroorzaakt  grote  ongelijkheit  in  des 
zelfs  hitte ,  vermits  het  bloet ,  dat  van  de  milt  koomt ,  naauwelijks 
verwarmt  en  gczuivert  kan  worden,  en  dat,  in  tegendeel, het  geen, 
't  welk  van  't  innerlijk  deel  des  levens  koomt ,  daar  de  gal  altijt  is , 
brand ,  en  zich  vaerdiglijk  verfpreid.  Dieshalven  hebben  de  gce- 
llen,  die  naar  de  harflénen  gaan  ,  ook  zeer  ongelijke  delen  ,  en 
zeer  bovengemene  bewegingen.  Hier  uit  fpruit  dat  zy  daar  dc 
i  Utz  tdii,  d  denkbeelden  van  Haat ,  die  daar  alreê  ingedrukt  waren ,  verfter- 
ken  ,  en  de  ziel  tot  gedachten  bereiden,  die volvanbitterheit 
cnvvrangheit  zijn. 

104.  In  de  Bljffchap, 

e  L*tHü,    T  ,N  de  e  Blyfchap  werken  niet  zo  zeer  de  ^ zenuwen  van  de  milt , 
Ktrvt.        jg^gj,  ^  ujjjjjg  ^  of  ingewant ,  als  de  genen ,  die  in't  overige  van 
s  oj^/ï'^-»    't  lighaam  zijn ;  en  bezonderlijk  de  genen ,  die  rontom  de  ^  mon- 


Lijdingen  van  de  ZlEh. 
den  van  't  hart  zijn   die ,  deze  openingen  openende  en  opruiracn- 
de  ann'c  bloet,  dat  d'andcrc  zenuwen  uit    d'aderen  naar 't  hart  Uw 
dnjft,  middel  geeit  van  in  groter  menigte,  dan  zy  gewent  zijn 
daar  in  te  komen  en  uit  te  gaan.  En  om  dat  het  bloct  f  't  welk  dan 
m  thartkoomt,  daar  aircê  veelmaal  deur  en  weêrdeur  gegaan  is 
vermits  het  uit  de '  flagadcrcn  in  d'aderen  gekomen  is ,  zo  verfpreid'  •  a«.w.. 
het  zich  zeer  lichtelijk ,  en  brengt  ^  geeften  voort,  daar  af  de  delen,  1=  SpM,.,. 
zecrgelijicen  fijn  zijnde,  bequaam  zijn  om  'd'indrukkingender  '  '"V'/ü'- 
jjarlienen  ,  die  aan  de  ziel  vrolijke  cn  gerufte  gedachten  geven  ,  te  r 
„,  vormen,  en  te  verfterken.  '       ^  ^     '  >  cc  «,  f.r»..r,. 

105.  In  de  Droef  heit. 

T  N  tegendeel ,  in  de  Droef  heit  zijn  d'openingen  van't  hart  zeer 
J.  te  zamen  getrokken  door  de  kleine  zenuw,  die  hen  omringt ;  en 
tb  oct  der  aderen  IS  geenfins  bewogen  :  'c  welk  te  weecbrenet 
dat  er  zeer  weinignaar  't  hart  trekt.  En  de  deurgangen ,  daar  deur 
n  tgijl  ,  offap  derfpijsuitdemaag  ,  en  uit  het  ingewant  naar  de  .  , 
lever  vloeit,  blijven  ondertuflchen  open ;  en  dit  veroorzaakt  dat 
de  trek  en  graaghcit  met  vermindert ,  uitgezondertdan  ,  als  de 
Haat ,  die  dikwijls  aan  de  Droef  heit  gevoegt  is ,  hen  fluit. 

106.  I»  de  Begeerte. 

•p  Indelijk,  de  O  lijding  van  Begeerte  heeft  dit  eigen,  dat  de  wil,  „,  ^ 
1^  die  men  heeft ,  van  enig  goet  te  willen ,  of  enfg  quaat  te  vlie-       «*.  , 
den  ,  vaerdiglijkdegeeftenderharflènenzendnaaralle  de  delen 
van  tlighaam,  die  dienftig  tot  de  p  doeningen  konnen  wezen ,  de  p^«„„. 
welken  hier  toe  vereifcht  worden  ,  en  bezonderlijk  naar  't  hart , 
en  naar  d  andere  delen ,  die  't  meefte  bleet  aan  't  hart  verfchafFen, 
op  dat  het,  groter  overvloet  ,  dan  het  gewent  is ,  daar  af  ont- 
;t".^tn    '  ^""T  "?^"'gte  van  igeeften  naar  de  harflenenzou  „s.w,.,: 
zenden ,  zo  om  daar  het  ■■  denkbeelt  van  deze  wil  t-ondcrhouden ,  ,iL 
cn  te  verfterken,als  om  van  daar  in  alle  de '  werktuigen  der  zinnen, 
en  in  alle  de  '  fpieren  te  komen ,  die  gebruikt  konnen  worden  om 
al 't  geen,  dat  men  begeert,  te  vervormen. 

107.  mlkd'oorzaal^dez.er  bewegingen  is,  i„  ,<e  Vufde. 

ENik  leid  de  redenen  van  dit  alles  van  't  geen  af,  dat  hier  voor 
gezegt  is ,  dat'er  zodanig  een  verbintenis  tuflthen  onze  ziel 
enonzlighaamis,  dat,  als wy eens  enige  *  lighamelijke  doening  v^a„,„ 
met  enigê  denking  te  zamen  gevoegt  hebben ,  een  van  beide  zich 

(O  ook 


fenjuum. 
l  MsfctiU, 


hl 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


R.  Des-Cartes 

ook  daar  na  niet  voor  ons  vertoont ,  zonder  dat  d'andcr  ook  vcr- 
fchijnt.  Gelijk  men  in  de  genen  ziet ,  die ,  ziek  zijnde ,  met  grote 

xjvtrjit.  *  tegenzin  enige  drank  hebben  gedronken  ,  dat  zy  daar  na  niets 
konnen  eten  of  drinken  ,  'c  welk  cnigfins  daar  na  gelijkt ,  zonder 
wcêr  de  zelfde  tegenzin  te  hebben  ;  en  desgelijks ,  dat  zy  niet  op 
de  tegenzin  ,  die  men  van  de  geneesdranken  heeft ,  konnen  den- 
ken ,  of  de  zelfde  fmaak  koomt  hen  weer  in  gedachten.  Want  my 

7  dunkt  dat  d'eerlle  y  lijdmgcn ,  die  onze  ziel  gehad  heeft ,  toen  zy 

begon  aan  onz  lighaam  ge  voegt  te  worden ,  geweeffc  moeten  heb- 

iSmecw,  ben  dat  fomtijts  het  bloet ,  of  andere^  vocht ,  die  in 't  hart  quam , 
een  bequamcr  vocdfel  ,  dan  naar  gewoonte  ,  was  ,  om  daar  dc 
warmte  ,.die't  begin  van't  leven  is ,  t'onderhouden  ^  't  wclkd'oor- 
zaak  was  dat  de  ziel  vry  williglijk  dit  voedfel  aan  zich  voegde  ,  dat 

tSfirHm,  is  het  beminde  :  en  in  de  zelfde  tijt  vloeiden  de  ageeften  uit  dc 
harflènen  naar  die  fpiercn ,  die  de  delen ,  uit  de  welken  het  bloet » 
of  de  vocht  naar  't  hart  gekomen  was ,  konden  drukken  of  drijven, 
om  te  maken  dat  zy  meer  daar  af  aan  't  hart  zouden  zenden  ;  ea' 
deze  delen  waren  de  maag  en  't  ingewant ,  daar  af  de  beweging  dc 
graagheit  vermeerdert  ,  of  ook  de  lever  en  long  ,  die  door  dc 

hvimfcnu    b  fpiercn  van  't  middelfchot  gedrukt  konnen  worden.  En  dicshal- 

dtafhra^fHM'       ^^^^^  ^^^^  zclfdc  bcwcging  der  geeften  federt  altijt  de  « lijding 

c  van  de  Liefde  verzelt. 

io8.  indeUodt. 

d  Sueem     Q  Omtijts,in  tegendeel,quam'èr  naar't  hart  een  ^  vreemde  vocht, 
f$rtir$niu,  ^      ^-^^  bcquaam  was  omde  hitte  daar  af  t'onderhouden ,  ja  die 
haar  uitbluflchen  kon  ;  en  dit  was  d'oorzaak  van  dat  de  geeften,  die 
e  Vajfio  tdti.  u;>       hart  naar  de  harflènen  opklommen  ,  in  dc  ziel  de  *  lijding 
f  SpiritM.    van  Haat  verwekten.  Deze  f  geeften  gingen  ter  zelfde  tijt  ook  uit 
l  Hcrvé»     dc  harllencn  naar  de  z  zenuwen ,  die  het  bleet  van  de  milt ,  en  der 
hr««,     kleine  aderen  van  de  lever  naar 't  hart  konden  drijven  ,  om  aan 
deze  fchadelijke  vocht  d'ingang  te  ftoppen  ,  en  ook  naar  die  ade- 
ren ,  die  deze  vocht  naar  't  ingewant  ,  en  naar  de  maag  konden 
drijven  ,  ofook  fomtijts  de  maag  tot  haar  uit  te  fpuwcn  verwek- 
ken. Dit  is  d'oorzaak  van  dat  deze  zelfde  bewegingen  gemcnelijk 
de  lijding  van  de  Haat  verzeilen :  en  men  kan  ogenfchijnelijk  zien 
dat  er  in  de  lever  een  menigte  van  aderen ,  of  van  tamelijke  brede 
iVaiêpiria.  pijpen  is  ,  dcur  de  welken  het  gijl  ot  fap  der  (pijzen  uit  de  ^  poort- 
WuMCAva,  ader  in  de  ''holle  ader  j  en  van  daar  in  'thart  deurgaan  kan ,  zonder 
enigfins  in  dc  lever  te  vertoeven.  Men  ziet'er  ook  ontellijkc  klein- 

dcr 


Lijdingen  van  de  ZIEL. 
der  aderen  of  pijpen  ,  daar  het  blijven  kan  ,  en  die  altiit  ovcrgc- 
fchotebloetm  zich  hebben,  gehjk  de  milt  ook  doet  •  enditbloet 
grover  zijnde  dan  'tgeen ,  't  welk  in  d'andere  delen  van't  hghaam 
IS,  kan  beter  tot  voedfel  aan 't  vuur  dienen,  dat  in 't  hart  is,  als 
dc  maag  cn'cingewantgebrekkehjk  zijn  in 't  hart  daar  af  tc'ver- 
zorgen. 

109.  In  de  Bljfchap. 

H Etisookfomtijtsin'tbegin  van  onz  leven  gebeurt  dat  het 
bloct,  in d'aderen  begrepen,  een bequaam  voedfel  was  om 
de  warmte  van't  hart  t'onderhouden ,  en  dat  zy  zo  groot  een  over- 
vloet  daar  afin  zich  hadden  ,  dat  het  hart  geen  voedfel  van  elders 
behoefde  te  trekken.   Dit  heeft  in  de  ziel  de  ^  lijding  van  Blyfchap  '  ^'Jf^ 
verwekt  ,  en  ter  zelfde  tijt  gemaakt  dat  de  ^  monden  van  *t  hart  m 
zich  bovengewoontcgeopent  hebben,  en  dat  de  "  geeften ,  over- ° 
vloediglijk  uit  de  harflbnen  vloejendc ,  niet  alleenlijk  in  de  o  ^enu-  o  l^trvi. 
wen ,  die  dienftig  zijn  om  deze  monden  t^openen,  maar  ook  in't  al, 
gemeen  in  alled'andere  zenuwen,  die*t  bloet  der  aderen  naar't  hart 
drijven ,  beletten  dat'er  nieu  bloet  uit  de  lever ,  milt ,  ingewant  en 
maagkoomt  :  en  daarom  verzeilen  deze  zelfde  bewegingen  de 
Blykhap. 

1 1 0.  Jn  de  Droef  heft 

SOmtijts ,  in  tegendeel ,  is't  ook  gebeurt  dat  het  lighaam  gebrek 
van  voedfel  heeft  gehad  :  en  dit  is't  geen  ,  't  welk  aan  de  ziel 
haar  eerfle  p  Droef  heit  moet  hebben  doen  gevoelen ,  ten  minden  P  ^'■(/»''''«» 
die  gene  ,  die  noch  niet  aan  de  Haat  gevoegt  heeft  geweefl-.  Dit 
heeft  ook  gemaakt  dat  de  n  monden  van't  hart  zich  ingetrokken  qor./c,^ 
hebben,  en  naauwer  geworden  zijn ,  om  dat  zy  weinig  bloet  ont- 
fingen ;  en  dat  een  merkelijk  deel  van  dit  bloet  uit  de  milt  is  geko- 
men ,  om  dat  zy  als  een  lefte  bewaarplaats  is ,  dicnrtigom  't  bloct 
aan  't  hart  te  befchikken ,  als't  niet  genoech  van  elders  krijgt.  Dies- 
halven  is  de  Droef  heit  altijt  van  deze  bewegingen  dergeellen  ,  en 
der  zenuwen  verzelt  ,  die  bequaam  zijn  om  dus  de  monden  van 
*t  hart  in  te  trekken ,  en  'c  bloet  van  de  milt  derwaarts  te  brengen. 

111.  In  de^  Begeerte, 

Eindelijk ,  alle  d'eerfte  'Begeerten ,  die  de  ziel  gehad  kan  heb  •  r  c«^«,f«. 
ben ,  toen  zy  nieuwelijks  aan't  lighaam  gevoegt  was ,  hebben 
geweeft  de  dingen ,  die  welvoegend  aan  haar  waren  ,  t'ontfangen , 
en  de  genen,  die  hinderlijk  aan  haar  waren,  af  tc  weren.  Knom 

2)  deze 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

sEgeffus.    (Jeze  zelfde  s  werkingen  hebben  de  t  geeften  van  toen  af  begonnen 
Vunfcuii,  alle  de  ^  fpieren  ,  cn  alle  de  werktuigen  der  zinnen  op  alderhande 
X  or^ana    y  wijzen ,  dat  zy  kennen ,  te  bewegen.  Dit  is  oorzaak  dat  nu ,  als 
yëdoX    de  ziel  iets  begeert  ,  't  gehele  lighaam  vlugger  ,  en  beter  geltelt 
word  om  zich  te  bewegen,  dan  het  anders  wezen  zou.  En  als't  ge- 
beurt  dat  het  lighaam  dus  gelchikt  is     zo  maakt  dit  de  Begeerten 
van  de  ziel  vieriger  en  krachtiger. 

112.  Welken,  d* uiterlijke  tekenen  dez.er  lijdingen  z.§n. 

*t       Een,  't  welk  ik  hier  geftelt  heb,  vertoont  klarelijk  genoech 
z  Differentia    VJTd'oor zakcn  der  ^  verlchillentheden  van  de  llag'ader ,  en  van 
a  Vrcfrieta-  allc  d'audcrc  ^  cigenfchappen  ,  die  ik  hier  voor  aan  deze  ^  lijdin- 
hPaffimf        tocgecigent  heb  ,  zonder  dat  ik  hen  wijder  behoef  te  verkla- 
"*  ren.  Maar  vermits  ik  alleenlijk  in  yder'tgeen  aangemerkt  heb, 
't  welk  men  daar  in  aanmerken  kan ,  als  zy  alleen  is ,  en  dat  dien- 
IHg  is  om  de  bewegingen  van  't  bloet  en  der  geeft;en,die  hen  voort- 
brengen ,  te  kennen ,  zo  heb  ik  noch  van  veel  uitterlijke  tekenen 
te  handelen ,  die  hen  gemenelijk  verzeilen ,  en  die  veel  beter  be- 
merkt worden  ,  alszy  veel  tezamen  vermengt  zijn,  gelijk  men 
hen  gemenelijk  bevind  ,  dan  als  zy  afgefcheiden  en  bezonder  zijn. 
cjauna.  De  voornaamden  dezer  tekenen  zijn  de  doeningen  der  ogen, 
dTremcr,   cü  van 't  aaugczicht ,  de  veranderingen  van  verwe  ,  Jtril- 
eLa^guor.  Viug ,  «^quijning,  bezwijming,  gelach,  tranen,  ^zuchten,  en 

1 1 5.  Van  de  doeningen  der  ogeii  ,  en  van  'f  aangez^icht. 

DAar  is  geen  lijding  ,  die  niet  door  enige  bezondere  doening 
der  ogen  verklaart  word  ;  cnditis  zo  klaar  en  blijkclijk  m 
lxV.^jfma.  eniger  dezer  'Mijdingen  ,  dat  zelfde  plomfte  knechten  aan 'toog 
van  hun  mcefkr  konncn  merken  of  hy  tegen  hen  vcrllcurt  is  ,  of 
i  jmonci    j-jiej;^  [choon  men  lichtelijk  deze  '  doeningen  der  ogen  be- 

««/w  fpeurt  ,  en  weet  wat  zy  betekenen  ,  zo  kan  men  echter  hen  niet 
lichtelijk  befchrijvcn  ,  om  dat  ydcr  van  hen  uit  veel  veranderingen 
te  zamên  is  gezet ,  die  in  de  beweging ,  en  in  de  gellalte  van't  oog 
voorkomen  ,  de  v/elken  zo  bezonder  en  klein  zijn  ,  dat  yder  van 
hen  niet  afgclcheidelijk  bemerkt  k-An  worden,  fchoon  men  't  geen, 
datuithun  zamenvoegingfpruit  ,  lichtelijk  bemerkt.  Men  kan 
k  Aauncs  byna  desgelijks  van  de  ^  doeningen  van  't  aangezicht ,  die  ook  de 
lijdingen  verzeilen  ,  zeggen :  want  hoewel  zy  groter  dan  die  van 
d'ogenzijn  ,  zo  kan  men  echter  hen  zwarehjk  onderfcheiden; 


Lydiiigen  van  de  ZïEL.. 
.  co  zy  verfcliillen  zo  weinig  ^  dat'er  tnenfchen  zijn ,  die  bvna  een 
zelfde  gelaat  maken  als  zyfchreijen  ,  alsd'anderen  ,  die  K 
Daarzyn,  'c.swaar   emgen ,  die  men  wel  kan  merken  geSdc 
rimpelen  van  't  voorhooft  m  de  toorn ,  en  zekere  beweg  nS  van 
de  neus  en  van  de  lippen  in  de  'verfmading  en  befpottiifg  f  „a  " , 
zy  fchijncn  met  zo  zeer  „aturel.jk  ,  als  v"y  willigste  welen    ^n      '  ' 
in  t  algemeen  konnen  alle  de  m  doeningen  ,  zo  wel  van  't  aantre 
zicht    als  van  d'ogen  ,  door  de  ziel  vfrandert  worden  .  Tly"^""'""' 
haarhjding  verbergen  willende  ,  zich  krachtiglijk  een  ftrijdige 
lyding  mbeeld :  in  voegen  dat  men  hen  zo  wel  kan  gebruiken ,  ?n 
zijn  lijdingen  te  vemzcn,  als  in  hen  t'opcnbaren. 

1 14,  Van  de  verandering  van  verwe. 
"lyi"  En  kan  zich  niet  zo  lichtelijk  beletten  van  te  blozen  ,  of 
J-Vi  bleek  te  worden     als  enige  lijding  tot  een  van  beide  ee 
fchikt  maakt  ;  om  dat  deze  veranderingai  niet  van  dc"  Lnu  J-n 
en  ofpicren  ,  gelijk  de  voorgaanden  ,  Pafhansen     mnar  i  on  "X""'- 
middelijk  van 't  hart  komen  ."'t  welk  men  de  '?ronMdin°en 
kan  noemen  ,  voor  zo  veel 't  het  bloet  ,  cn  dc  geeflen  bereid  'itT::!^; 
tot  hen  voort  te  brengen.  Nu ,  't  is  zeker  dat  dc '  verwe  van't  aan- 
gezicht  alleenlijk  van  "t  bloet  koomt,  'twclk,  gedurinlijk  uit  het 
hart  deur  dc  'flagaderenin  alle  ^d'aderen  ,  en  uit  alTe  d'aderen  t^«,  ■ 
in'thartvloejende,  het  aangezicht  meer  of  min  verwt,  naar  dat 
het  meer  of  mm  dc  kleine  aderen  ,  die  naar  haar  '^buitenvlakte  • 
zijn,  vervult.  " --"viaKcc  xj»,,,/;,,.. 

115".  hoe  de  hl ji'du^  doet  bhz.cn. 
PI  Us  maakt  de  y  Blyfchan  dc  vmve  levendiger  cn  blozicrer  , 
1^  om  dat  zy  ,  de  X  klapvliezen  van  't  hart  openende ,  te  weeg.'  'cT'. 
brengt  dat  het  bloet  gezwindclijker  in  alle  5  d'aderen  vloeit ,  "^t  ' 
en  dat  het ,  heter  en  dunder  wordende  ,  matiglijk  alle  de  delen 
van  t  aangezicht  vervult  ;  't  welk  het  gelaat  vroli  jker  en  bliider 
maakt. 

1 16.  ïloe  de  Droef  heit  bUek  doet  worden. 

DE  >.  Droef  heit  in  tegendeel ,  de '  monden  vnn  't  hart  intrek-  b  rrm>.,. 
kende,  doet  dat  het  bloet  tragelijker  in  d'aderen  vloeit,  en 
dat  het ,  koelderen  dikker  wordende  ,  daar  minder  plaats  be- 
hoeft te  beflaan:in  voegen  dat'ct  zich  in  de  ruimer  aderen  vei  trekl 
kende,  die  de  naallen  aan  't  hart  zijn ,  de  genen ,  die  vcrAe  af"e- 


corittt. 


^  )  Icgcn 


54  R.     D  E  5  -  C  A  R  T  E  S 

legen  zijn  ,  verlaat  ,  en  dewijl  dc  fchijnbaarflen  daaraf  dc  gcnca 
van  't  aangezicht  zijn  ,  zo  doet  het  dat  bleek  cn  mager  fchijnen , 
voornamelijk  als  de  Droef  heit  groot  is ,  of  als  zy  vaardiglijk  ovcr- 
koomt ,  gelijk  men  in  Vcrfchrikking  ziet ,  daar  af  d'overvalling  de 
doening  vermeerdert ,  die  't  hart  fluit. 

117.  Hoe  men  dikwijls  blooji,  als  men  droevig  ü. 

DOch  het  gebeurt  dikwijls  dat  men,  droevig  zijnde,  niet  bleek 
word ,  maar  in  tegendeel  blooft.  Dit  moet  aan  de  andere  lij- 
dingen tocgefchreven  worden ,  die  zich  by  de  Droef  heit  voegen, 
te  weten  aan  de  Liefde ,  of  aan  de  Haat,  en  ook  fomtijts  aan  de  Be- 
geerte. Want  deze  lijdingen,  het  bloct  verwarmende ,  of  voort- 
drijvende ,  *t  welk  uit  de  lever ,  uit  het  ingewant ,  en  uit  d'andere 
innerlijke  delen  koomt ,  drijven  dat  naar't  hart,  en  van  daar  deur 
tï^H-r*  ^  S^^^*:  flag,adcr  naar  d'aderen  van't  aangezicht ,  zonder  dat  de 
c  orifi'ei*  Droef  heit ,  die  van  weerzijden  de « monden  van't  hart  ftopt,  zulks 
mdu,  beletten  kan  ,  dan  als  zy  zeer  overmatig  is.  Maar  fchoon  zy  niet 
meer  dan  middelmatig  is  ,  zo  belet  zy  lichtelijk  dat  het  bloet ,  dus 
in  d'aderen  van 't  aangezicht  gekomen ,  naar 't  hart  daalt ,  terwijl 
de  Liefde ,  Begeerte ,  of  de  Haat  ander  bloet  uit  d*  innerlijke  de- 
len derwaarts  drijven .  En  dit  is  d*  oorzaak  dat  dit  bloet ,  rontom 
't  aangezicht  blijvende,  dat  root  maakt ,  en  noch  roder  dan  in  de 
Blyfchapjom  dat  de  verwe  van'c  bloet  zo  veel  te  fchoondcr  fchijnt, 
als  het  langfamelijker  loopt ,  enookomdat'er  dus  meer  in  d'ade- 
ren van  *t  aangezicht  kan  vergaderen, dan  als  de  monden  van  't  hart 
opendcr  zijn.  Dit  blijkt  voornamelijk  in  de  fchaamte ,  de  welke  uit 
de  Liefde  van  zich  relf ,  en  uit  een  parflènde  Begeerte  van  de  te- 
cnwoordige  fchande  te  fchuwen  te  zamen  is  gezet  ,  't  welk  het 
loet  der  innerlijke  delen  naar 't  hart  doet  komen  ,  en  van  daar 
UrttriM,  (Jeur  de  fflagaders  naar't  aangezicht  ;  en  daar  by  een  matige 
Droef  heit ,  die't  bloet  belet  wcér  naar  't  hart  te  keren.  Dit  zelfde 
blijkt  ook  gemenclijk  als  men  fchreit :  want  ( gelijk  ik  hier  nu  zeg- 
gen zal )  de  Liefde ,  aan  de  Droef  heit  gevcegt  ,  veroorzaakt  het 
mecfte  deel  der  tranen.  Dit  zelfde  blijkt  meê  in  de  toorn ,  daar  in 
dikwijls  een  vaardige  Begeerte  van  wraak  met  de  Liefde ,  Haat  cn 
Droef  heit  vei*mengt  is. 

1 18.  Van  de  TriUing, 

gTr^wm/.    P^E,  sTrilhngen  hebben  twee  verfcheidc  oorzaken  ;  d' een  is 
h  $/,ir^«.         dat  er  fomtijts  te  weinig geeflen  uit  de  harflenen  m  de  zenu- 
wen 


ladingen  vsn  rfr  ZIEL. 
wen  komen ,  cn  d'ander  dat;er  fom  tijts  te  veel  zijn  om  wel  en  recht 
de kleme deurgangen  der fpicrent^  die,  voWns^teeen 

datm  telfdeLidgezegtis    wel  gefloten  moeten  wez^en/f^  3c 
bewegingen  der  leden  te  bepalen.  D'ecrftc  oorzaak  blijktrSc 
Droef  heit  en  Vrees;  gelijk  ook  dan,  als  men  van  koude  trilt.  Want 
deze  lijdingen  konnen  zo  wel ,  als  de  koude  van  de  lucht ,  het  bloct 
todanig  dikmaken ,  dat  het  niet  genoech  geeften  naar  de  harflenen 
^nd  ,  op  dat  die  hen  weer  naar  de  zenuwen  zouden  zenden 
D  andere  oorzaak  blijkt  dikwijls  in  de  genen ,  die  iets  vierieliik  be-* 
geren ,  en  in  de  genen ,  die  zeer  ontftelt  van  toorn  zijn ,  pcliik  ook 
in  de  genen,die  zich  dronken  gedronken  hebben.  Want  deze  twee 
lijdingen  doen,  zo  wel  als  de  wijn ,  fomtijtszo  veelgcefteninde 
narllenen  komen ,  dat  zy  niet  in  ordening  van  daar  naar  de  fpieren 
konnen  geleid  worden.  * 

X  19.    Van  d$  Qu^ning, 

DE  i  Qiiijning  is  een  k  gcfteltenis  tot  verflaau  wing ,  en  zonder  ^ 
beweging  te  zijn;  't  welk  in  alle  de  leden  gevoel  t  word  Zy 
koomt ,  gelijk  de  '  trilling ,  hier  uit ,  dat'er  niet  genoech  geeften  1  mm^r 
inde  harflenen  gaan  ;  maar  op  een  veiTchillende  wijze.  Want 
dWzaak  van  de  trilling  is  dat'ernietgenoech  geeften  in  de  harf- 
fenenzijn  ,  om  de    bepalingen  van  de  «klier  te  gehoorzamen,  m  D.,„«i. 
als  zy  hen  naar  enige  °  fpier  flu  wt :  in  plaats  dat  de  Quijning  hier  af  T'T"}  , 
koomt ,  dat  de  klier  hen  met  wel  bepaalt  m  eer  n^r  fommigcn,  o  ^«/.It: 
dan  naar  d'andere  fpieren  te  gaan.  ° 

120.   me  zjjf  door  de  Liefde  ,  en  door  de  Begeerte  ver- 
oor'^aakt  word, 

ü  N  de  lijding ,  die  gemcnelijk  deze  p  uitwerking  veroorzaakt ,  p  ej^^s^, 
i->  IS  dcjj Liefde,  by  de begeerte  van  een  ding gevoegt,  daaraf  ^^1"^.-* 
de  verknjgmg  voor  de  tegenwoordige  tijr  als  met  mogcJijk  inee-  ' 
beeld  word.   Want  dc  Liefde  bezet  zodanig  de  ziel  in 't  beminde 
voorwerp  t'aanmerken,  dat  zy  alledegeeflen,  die  in  de  harflenen 
zijn ,  gebruikt  om  't  beelt  daar  af  aan  haar  te  vertonen ,  en  alle  de 
bewegingen  van  de  klier,  die  hier  toe  niet  dienen ,  doet  llilftaan. 
Men  moet ,  voor  zo  veel  de  begeerte  aangaat,  aanmerken  dat  'd'ei-  s  Fropna^, 
genfchap  ,  die  ik  aan  haar  toegevoegt  heb ,  van  't  geheel  üghaam 
bewegehjker  te  maken  ,  aan  haar  met  paft  ,  dan  als  men  zich  in- 
beeld dat  het  begeerde  voorwerp  zodanig  is ,  dat  men  van  deze  tijt 
af  iets  doen  kan,  dat  dienftig  is  om  dat  te  verkrijgen.  Want  indien 

men  ^ 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


56  R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  s 

men  ,  integendeel,  zich  inbeeld  dat'etvoordietijc  onmogelijk 

1  \^uatit,  jg  jejg    ^joen ,  dat  daar  toe  nut  is ,  zo  blijft  alle  de  t  drift  van  de  be- 

geerte in  de  harirenen,zonder  enigfins  in  de  zenuwen  deur  te  gaan, 
VciT'lii^*  en  ,  geheel  bezich  met  het  ^'  denkbeelt  van  't  begeerde  voorwerp 
' '     *'  daar  te  verftcrken ,  laat  het  overige  van  't  lighaam  quijnen. 

121.  Dat  TLy  ook^door  andere  lijdingen  veroorzaakt  kjn  worden. 
't  T  S  waar ,  dat  de  Haat ,  Droef  heit ,  ja  de  Blyfchap  zelve  ook 
X  enige  quijning  konnen  veroorzakenjals  zy  zeer  geweldig  zijnj 
omdatzy  de  ziel  geheclhjk  inneemen  met  hun  voorwerp  t'aan- 
mcrkcn,  voornamelijk  dan,  als  de  Begeerte  van  een  ding,  tot  welks 
verkrijging  men  voor  die  tijt  niets  toedoen  kan  j  met  hen  te  zamcn 

X  Objta.*.  gevoegt  is.  Maar  om  dat  men  zich  meer  houd  in  de  ^  voorwerpen 
t'aanmerken ,  die  men  met  wil  aan  zich  voegt ,  als  aan  de  genen , 
die  men  daar  af  fcheid  »  en  als  aan  enige  anderen  \  cn  dewijl  dc 

y  Lauiutr,  ï  quijning  niet  in  overvalling  en  verraflching  beftaat  >  maar  enige 
^ijt  behoeft  om  ge  vormt  te  worden  ,  zo  word  zy  eer  in  dc  Liefde , 
dan  in  alle  d'andere  lijdingen  gevonden, 

122.  Van  de  Bezjv^ming, 

2  D«//5«/«w  Tn\  E  ^  Bezwijming  verfchilt  niet  veel  van  de  doot  :  want  men 

JL/  jf^ej-ft  als  het  vuur ,  't  welk  in  't  hart  is ,  geheel  uitgeblufcht 
word ;  en  men  valt  alleenlijk  in  bezwijming ,  als  het  zodanig  ver- 
flikt word,  dat'er  noch  enige  hitte  overblijft,  diedaarnaweêr 
ul^f^'^"  ^P^fo^ken  kan.  Maar  daar  zijn  veel  ^  ongeftelteniflèn  des  lighaams, 
die  teweeg  konnen  brengen  dat  men  dus  in  bezwijming  valt.Doch 
1»  Taffïmcs,  onder  de  ^  lijdingen  is'er  geen  ,  dan  d'overmatige  blyfchap  ,  die 
men  bemerkt  dat  vermogen  daar  toe  heeft.  De  wijze ,  daar  door, 
€  Efftcm,  gelijk  ik  geloof,  zy  deze  uitwerking  veroorzaakt ,  is  dat ,  vermits 
d  orijkia    zy  de  ^  monden  van  't  hart  bovengemeen  opent ,  het  bloet  der  ade- 
ctrdtt,  ^^^j,    eensklaps ,  en  in  zo  groot  een  menigte  inkoomt ,  dat 

het  daar  niet  vaerdiglijkgenocch  door  de  hitte  gedunt  en  gezui- 
vert  kan  worden ,  om  de  kleine  velletjes,  die  d'ingangen  dezer  ade- 
ren ftoppen ,  op  te  lichten  ,  door  welke  middel  het  vuur  verflikt 
word ,  't  welk  gemenelijk  van  't  bloet  word  onderhouden ,  als  het 
niet,  danmatighjk,  in 't hart  inkoomt. 

125.  IVaarom  men  niet  van  Droef  heit  heiLw^mt. 

HEt  fchijnt  dat  een  grote  Droef  heit  ,  die  onverwacht  over- 
koomt ,  dc  c  monden  van  't  hart  zodanig  fluiten  zal ,  dat  zy 

ook 


Lgdiugen  rdn  de  ZIEL 

S7 


ook  het  vuur  daar  afkan  uitblunchcn-  maarmrr,,,-  i 
nietdat.uIksgcbcurt.ofindienW^^^^ 
.kgebofdatde  reden  hier  af  is  datVzeS  n  1^:^  „^fb^^^^ 

r^'"'  «fhetisgenoechom  de  h.tte  daa  a^c' onder- 
houden ,  als  zijn  monden  byna gefloten  zijn.  " 

lï^.  Van't  ^ Lachen.  f«<y„. 

T  <^at  het  bloet.'t  welk  deur  des  flas  «5'" 

i  lob.^c'w^l'"^'.        "  '""^'^  ^«"'^  hart  koomV,1e  T^l^ 

'  Jongen  fchichnghjk  en  tot  vcrfcheide  reizen  zwellen  doende  te?"""' 

S  f^^t'^'i"?^''  ''•^         ^i^^f^  begrijpenTgeXfnaen  "-'- 

Ten  Salften"^^^^^^^^^  ^^'"^^  e'ef  onbepS. 

zomeer   ïr?   '^  '^^'^  '  ^"  '^^  '°"g^"  ^^ellen  daar  af 

dezen,iddddoenzyookdcgenen.anTaat^^^^^^^^ 

enige  k  famenbinding  met  hen  hebben.  En  deze  >  dlcS'  vl„^  f 

wSffilt-er  '^"^  ^"'^^^^^'^^  -  uubarftenKm" 
12^  Wamm  het  niet  de  gmtfle  Blyfchaffen  veruit. 

Mtiren^Tvi^ir^K^^^^^^ 

^ken    danalszyalleeniük  mlliddmatig  U,  I^^^'IS^IZ 

r^S^T^°^^'''°"1f'■§''"'"g'•^•  Want  men  bevind  bferva: 
rentheit  dar ,  als  men  bovengemeen  blijde  is ,  d'oorzaak  van  deze 
blyfchap  njmmer  doet  dat  men  in  lachei^,  uitbarft ,  ja  Sïn  „Tet 
2olichtehjkdooren,gc  anderen  oorzaak  daar  to^  ienodiet  wór 
den.  dan  als  men  bedroeft  is.  Dereden  hier  af  is  dft  in  degTotc 

126.  De  voornaamfte  oorz.ak.eu  daar  af. 

I?     u  "^"  ^'^f*^  oorzaken  bemerken,  die  de  lone 

1  dus  fch.cht.gl,jk  doen  zwellen.  D'eerfte.s  de  verraflchinJvaf 
deVcrwondermg,  die,  by  de  blyfchap  gevoegt  zijnde    20  Ier 

diglnkdeomondenvan-rhartkanopencn^datfen^roteov^^^^^^^^^ 
vanSloet  ,  eensklaps  deur  de  holle  ader  .n  zijn  rechte  zijde  ir^lco- "^''-12^'" 
mende,  daar  dun  en  zuiver  word,  en.  van  daar  deur  de  p  flag- 
adcrhjkeadergaande,  de  long  doet  zwellen.  D'andere  is  de  ve?.  '">• 

( ^)  men- 


tCêmmrtit 
0dii, 


fS  R,  Des-Cartes 

menging  van  enige  vocht ,  die  tot  de  zuivering  van  't  bleet  helpt. 
En  ik  vind  hier  toe  geen  bequamer  ,  dan  het  vloejenfte  deel  van 
't  geen ,  dat  van  de  milt  koomt ;  welk  deel  van't  bloet  (door  enige 
'  ontroerenis  van  Haat ,  van  de  verraflching  der  Verwondering  ge- 
holpen ,  naar  't  hart  gedreven  zijnde  ,  en  zich  daar  met  het  bloet 
vermengende ,  dat  van  d  andere  plaat fen  des  lighaams  koomt ,  dat 
de  Blyfchap  daar  in  overvloet  doet  intreeden )  maken  kan  dat  dit 
bloet  zich  daar  verre  boven  de  gewoonte  verfpreid :  op  gelijke  wij- 
ze als  men  een  grote  menigte  van  andere  vochten  ,  op  het  vuur 
zijnde ,  ziet  zwellen ,  als  men  een  weinig  edik  in  't  vat  doet ,  daar 
zy  in  zijn.  Want  het  vloejenfte  deel  van't  bloet,'t  welk  van  de  milt 
koomt,  is  van  natuur  met  d'edik  gelijk.  D'ervarentheit  toont  ook 
aan  ons  dat  in  alle  d'  ontmoetingen  ,  die  dit  uitbarftcnd  gelach , 
,  Tmtm,  »t  vyrgii^  van  de  » long  koomt ,  kan  veroorzaken  ,  altijt  enige  klei- 
ne iloffc  van  Haat  ,  of  ten  minften  van  verwondering  is.  En  dc 
genen ,  welkers  milt  niet  gezont  is ,  zijn  onderworpen  niet  alleen- 
lijk droeviger  ,  maar  ook  by  tuflchentijdcn  vrolijker  en  beter  ge- 
fchikt  tot  lachen  te  wezen ,  dan  d'anderen ,  om  dat  de  milt  twcc- 
dcrhande  bloet  naar  't  hart  zend ,  't  een  zeer  dik  en  grof,  't  welk 
de  Droef  heit  veroorzaakt,  'tander  zeer  dun  cnvloeijcnd,  'twclk 
de  Blyfchap  veroorzaakt.En  na  dat  men  veel  en  hartelijk  gelachen 
heeft,  ge  voelt  men  zich  naturelijk  tot  Droef  heit  genegen ,  om  dat 
hetdunfteen  vloejenfte  deel  van't  bloet  uit  de  milt  geput  is  ,  en 
'tander,  dat  grover  is,  naar 't  hart  volgt. 

127.  Wat  d*oorz.aak^  (Iaay  af  in  de  Verfmading  is. 
yHS^néth  WF  At  het  t  Lachen  aangaat ,  dat  fomtijts  de  ^  Verfmading  ver- 
V    t^nét,».   yy  zelt  ,  het  is  gemenelijk  door  kunft  en  verdicht.  Maar  als  het 
naturelijk  is,zo  fchijnt  het  van  dc  Blyfchap  te  komen,die  men  heeft 
van  dat  men  door't  quaat ,  daar  mee  men  vcrfmaad  is ,  niet  bele- 
xK«vi*4i,  digt  kan  worden  ,  en  daar  by  van  dat  men  zich  door  dc  ^nieu- 
wigheit  ,  of  door  d'  onverwachte  voorkoming  van  dit  quaat  vcr- 
rafcht  bevind :  in  voegen  dat  de  Blyfchap ,  Haat ,  en  Verwonde- 
ring daar  toe  helpen.  Ik  wil  echter  ook  geloven  dat  zy  zonder  eni- 
ge Blyfchap  voortgebracht  kan  worden ,  door  d'  enige  beweging 
y^vcpö,  van  xd' Afkeer,  die 't  bloet  van  de  ^  milt  naar 't  hart  zend  ,  daar 
zl'mim.     ^^^^      ^"  zuiver  gemaakt  ,  en  van  daar  naar  de  » long  gedreven 
word,  die'tzvvellendoet  ,  als  het  haar  byna  ydel  vind.  En  in 
hAm,  M   't  algemeen  al 't  geen  ,  dat  in  deze  wijze  fchichtiglijk  de  long  kan 
ttnuUfHi.  doen  zwellen  ,  veroorzaakt  een  ^uitterlijk  gebaar  van  lachen; 

uit- 

\ 


Ladingen  van  de  ZIEL.  ^ 
uitgezondmdan  ,  als  de^  Droef  heit  haar  in't  gebaar  van  zuch-  .Vr;^;/, 
ten,  en  gejammer  verandert,  die  de  tranen  verzeilen  Tot  deze 
«wak  fchnjft  Vives  van  zich  zelf ,  dat ,  toen  hy  eens  lang  zonder  3. 
eten  g^weeft  had  ,  d'eerfte  brokken  ,  die  hy  in  zijn  mont  fkk ,  .f^?''' 
hem  deden  lachen :   t  welk  hier  uit  fpruiten  kon ,  dat  zijn  ^ long ,  a  tX,, 
leeg  van  bloed  zijnde,  door  gebrek  van  voedfel ,  vaerdiglijk  zwol 
door't  eerlte  fap^,  dat  uit  zijn  maag  naar't  hart  ging ,  en  dat  d'enigc 
inbeelding  van  t'eten  derwaarts  kon  geleiden ,  eer  dat  van  de  fpijs , 
diehyat,  daar  gekomen  was. 

1 28.  Van  d'^ovrffrong  der  Tranen, 

Elijk  het  lachen  nimmer  door  de  grootfte  blyfchappcn  vcr- 
VJ  oorzaakt  word ,  zo  komen  de  tranen  ook  niet  van  d'uitterftc  « i^'crjms. 
Droef  heit  voort ,  maar  alleenlijk  van  de  gene ,  die  middelmatig  is, 
cn  van  enig  fgevoel  van  Liefde  ,  of  ook  van  Blyfchap  verzelt  of  fs.n/«, 
gevolgt  word.  En  om  hun  oorfprong  wel  te  verftaan ,  moet  men 
aanmerken  dat  ,  hoewel  geduriglijk  een  menigte  van  dampen  uit 
alle  de  delen  van  onz  lighaam  koomt  ,  echter  geen  deel  is  ,  daar 
uitzovcelkoomt ,  alsuitd'ogen  ,  uit  oorzaak  van  de  groot  heit 
der  g  gezichtzenuwen ,  en  van  de  menigte  der  kleine  ^  flagaderen,  g  N'»^« 
daarzydeurkomen  :  en  dat  ,  gelijk  het  zweet  alleenlijk  uit  de  tïruru 
dampen  beftaat ,  die ,  uit  d'andere  delen  voortkomende ,  op  hun 
i  vlakte  in  water  veranderen,de  tranen  ook  dus  uit  de  ^  dampen,  die  i  SHperficUs, 
uit  d'ogen  komen  ,  gemaakt  worden.  kra/>#rM,  ' 

129.  Hoe  de  dampen  in  water  veranderen, 

MAar  gelijk  ik  in  de  ^  Verhevelingen  gefchreven  heb ,  daar  ik  ^ 
verklaar  op  welke  wijze  de    dampen  van  de  lucht  in  regen 
veranderen  ,  te  weten  dat  dit  koomt  van  dat  zy  min  bewogen  of 
overvloediger  zijn ,  dan  de  gewoonte  is ;  zo  geloof  ik  dat ,  als  de 
dampen,  die  uit  het  lighaam  komen,  veel  min  bewogen  zijn  dan 
naar  gewoonte ,  zy  echter  in  water  veranderen ,  fchoon  zy  niet  zo 
vol  cn  overvloedig  zijn  ;  en  dit  veroorzaakt  het  koude  zweet ,  dat 
fomtijts  uit  zwakheit  koomt ,  als  men  ziek  is :  en  ik  geloof  dat ,  als 
zy  veel  overvloediger  zijn  ,  fchoon  zy  echter  niet  meer  bewogen 
worden,  zy  ook  in  water  veranderen  ;  *tv,e!k  oorzaak  is  van  dat 
zweet  is,  dat  uitbarft  als  men  enige  oeffening  doet.  Maar  d'ogen 
zweten  dan  niet ,  om  dat ,  in  d'oeÓcningcn  des  lighaams ,  het  mee- 
fte  deel  der  «^gee den  naar  de  «fpierengaat  ,  die  dienfiig  zijn  om  oi^^t^/T* 
datte  bewegen  ,  in  voegen  dat  daardoor  te  minder  deur  de  pgc-  pW^l* 

{^2)  zicht-'^'^^'^- 


6o  R.  Des-Cartes 

zicht2.enuwnaard'ogcnfchiet.  Wijders,  't  is  niet,  da  neen  Zelfde 

clX'i*.  ^^^^ '  .^^^  ^^^^^  "^^^^^^ '  ^^rwijl  het  in  n  d'aderen ,  of  in  de  ^  flag- 
aderenis,  en  ook  de  gceften ,  als  zy  in  de  harflenen ,  zenuwen,  of 
in  de  fpieren  is :  en  daar  by  de  dampen ,  als  zy  in  gedaante  van  lucht 
uitkoomt,  en  eindelijk  het  zweet,  of  de  tranen,  als  zy  tot  water 

'J^JS;""  op  dc*  vlakte  van 'tlighaam,  ofder  ogen  dik  word. 

130.  Hoe't  geen  ,  't  welk  ogen  pijn  aandoet^  tot  weenen  verweks, 
\yr  Yders ,  ik  kan  niet ,  dan  twee  oorzaken ,  aanmerken ,  di^ 
VV  teweegbrengen  dat  de  dampen,  die  uit  d' ogen  komen ,  in 
tranen  veranderen.  D'eerfteisalsdegeftalte  der  pijpen,  daar  zy 
deurgaan,  door  enig  toeval  ,hoedanie  het  ook  wezen  kan,  veran- 
dert is  :  want  dit ,  de  beweging  dezer  dampen  vertragende,  en  hun 
ordening  veranderende  ,  kan  maken  dat  zy  in  water  veranderen. 
V  dZ'  -^"^  behoeft  men  niet  dan  een  ^  vezeltje ,  dat  in't  oog  valt ,  om 
^Difpcfitu.  ^"^ge  tranen  daar  uit  te  krijgen,  omdat,  als  men  daar,  v  pijn  ver- 
wekt, het  de  ^gefteltenis  zijner  pijpen  verandert,  invoegen  dat, 
als  enigen  enger  worden,  de  kleine  delen  der  dampen  daar  niet 
20  fnel  deurgaan,  en  dat,  in  plaats  dat  zy  te  voren  even  wijd  van 
malkander  daar  uit  quamen ,  en  dus  afgefcheiden  bleven ,  zy  mal- 
kander ontmoeten ,  vermits  d' ordening  dezer  pijpen  ontftelt  is, 
door  welke  middel  de  dampen  zich  te  zamen  voegen,  cn  dus  in 
tranen  verkeren. 


D 


151.  Iloe  men  VM  Droef  heit  weent. 

I  'Andere  oorzaak  is  de  Droef  heit ,  van  Liefde  of  Blyfchap,  of 
in  't  algemeen  van  enige  oorzaak  gcvolgt ,  die  te  weegbrcngt 
l^rlmi»        ^^^^  ^^^^^         de  y  llagaders  drijft.  De  «Droef  heit 

«p/    /    word 'er  toe  vereifcht ,  om  datzy,  al'tbloet  kout  makende,  de 
lamT'"  "  ^  pijpen  der  ogen  intrekt.  Maar  om  dat  zy ,  naar  de  maat  dat  zy  hen 
intrekt ,  ook  de  menigte  der  dampen  vermindert ,  aan  de  welken 
zy  deurtocht  moeten  geven,zo  is  dit  niet  genoech  om  tranen  voort 
te  brengen,  indiende  menigte  dezer  dampen  niet  ter  zelfde  tijt 
door  enige  andere  oorzaak  vermeerdert  word.  En  daar  is  niets, 
b^-^^      \  welk  haar  meer  vermeerdert ,  dan  't  bloet ,  dat  in  de  ^  lijding  van 
de  Liefde  naar  't  hart  gezonden  word.  Wy  zien  ook  dat  de  genen, 
die  droevig  zijn ,  niet  geduriglijk  tranen  uitwerpen ,  maar  alleen- 
•Xr*^"^"  lijk^by  tulVchentijden,  alszy  van  nieus aan  de voorwerpen  >  die 
Aoi^tBê,     zy  lief  hebben,  gedenken. 


131.  VAn 


L^ittgen  V4H  de  ZIEL,. 


6i 


1^1.  Van  de  z^uchtetty  die  de  tranen  verz^elten. 
r\  E  Mongen  zijn  dan  ook  fomtijts  eensklaps  gezwollen  dooreP«w. 
J-^  d'overvloetvan'tbloet,  dat 'er  in  koomt ,  en  dat  de  lucht, 
die  'er  in  was ,  uitdrijft ,  cn  deze  lucht ,  deur  de  longpijp  uitgaan! 
de,  baart  gezucht  en  gekrijt,  die  gemenelijk  de  tranen  verzeilen. 
Enditgekrijtisgemenelijk  fcherper  dan*t  geen,  dat  het  lachen 
vcrzelt  ,  hoewel  zy  beide  byna  op  gelijke  wijze  voortgebracht 
worden.  De  reden  hier  af  is  dat  de  zenuwen ,  die  dicnftig  zijn  tot  fJ^^ryi^ 
deg  werktuigen  van  de  ftem  wijder  te  maken ,  of  in  te  trekken ,  om  g  Or^»n» 
haar  grover  offijnder  te  maken,  met  de  genen  gevoegt  zijnde,  die*'**- 
dc  h  monden  van  't  hart  in  de  Blyfchap  openen ,  en  in  de  Droef  heit  ^ 
intrekken,  te  wcegbrengen  dat  defe^  werktuigen  ter  zelfde  tijt  zich  io^^. 
opruimen,  of  intrekken.  ' 

133.  waarom  de  kinderen  en  oude  lieden  Itchtel^k  wenen. 
jTA  E  kinderen ,  en  d' oude  lieden  zijn  meer,  datde  genen  van 
middelmatige  ouderdom ,  tot  wenen  genegen .  en  dit  om  ver- 
fcheide  redenen.  D'oude  heden  wenen  dikwijls  uit  ^  toegenegcnt-  ^  -^#'««. 
heit,  en  uit  Blyfchap:  want  deze  twee '  lijdingen  ,  tc  zamen  ge-  '  P»fP^s, 
voegt  zijnde,  zenden  veel  bloet  naar  hun 'hart,  en  van  daar  veel 
dampen  naar  hun  ogen ;  en  de  drift  dezer  dampen  word  door  dc 
koelheit  van  hun  natuur  zodanig  vertraagt,  dat  zy  lichtelijk  in 
tranen  veranderen  ,  fchoon'er  geen    droef  heit  voorgegaan  is.  mTripnu, 
Doch  mdien  enige  oude  lieden  ook  zeer  lichtelijk  van  gemelijkheit 
wenen ,  dit  fpruit  niet  zo  zeer  uit  de  ^  tempering  van  hun  lighaam,  «  Tmptr*^ 
als  uit  die  van  hun  geeft,  die  hen  daar  toe  fchikt.  En  dit  gebeurt 
met,  dan  aan  de  genen,  die  zo  zwak  zijn ,  dat  zy  zich  geheellijk 
door  kleine  oorzaken  van  pijn ,  vrees ,  of  erbarming  laten  verwin- 
nen. Desgdijks  gebeurt  ook  aan  de  kinderen ,  die  zelden  van  Bly- 
fchap,maar  veel  meer  van  Droef  heit  fchreijen,als  zy  niet  van  Lief- 
de verzelt  is.  Want  zy  hebben  altijt  bloets  genoech ,  om  veel  dam- 
pen voort  te  brengen,  de  welken ,  als  hun  beweging  door  de  droef- 
heit  vertraagt  is ,  in  tranen  veranderen. 

134.  marom  enige  kinderen  b leek^  worden ,  in  plaats  van  wenen. 

DAar  zijn  echter  cnigen,die  bleek  worden,in  plaats  van  weneni 
als  zy  gemelijk  zijn;  't  welk  in  hen  een  bewijs  van  oordeel, 
cn  bovengemene  moed  kan  wezen :  te  weren  als  dit  koomt  van  dat 
zy  de  grootheit  van 'rquaat  aanmerken,  en  zich  tot  een  dappere 

^)  tcgenr 


6a  R.  Des-Cartes 

tegenftant  bereiden ,  even  als  de  genen ,  die  ouder  zijn.  Maar'tis 
gemenelijkcr  een  bewijs  van  een  quade  aart  •  te  weten  dan ,  als  dit 
koamt  van  dat  zy  tot  Haat  of  tot  Vrees  genegen  zijn ;  want  dit  zijn 
9  Féffmtty  O  lij(jingen ,  die  de  ?  ftoffe  der  tranen  verminderen.  En  men  ziet, 
P  MstcrUy      tegendeel ,  dat  de  genen ,  die  Zeer  lichtelijk  wenen ,  tot  Liefde 
q  Cimmiff  en  tot  ^  Deernis  genegen  zijn. 

ratitf 

155'.  VAtt  de  UikJ^n. 

r  Sufpirf€.  "T^  '  Oorzaak  der  ^  Hikken  verfchilt  veel  van  de  gene  der  tranen., 
s  Trifiitia,  MuJ  fchoon  zy ,  gelijk  dezen ,  de  « Droef  heit  ^  vooronderftellen: 
Vere!"'^'''  want  itt  plaats  dat  men  tot  wenen  aangeport  word ,  als  de  ^  longen 
V  Vuimmes,  vol  van  bleet  zijn ,  zo  word  men  tot  ^  hikken  aangeport,  als  zy  by- 
^  na  leeg  van  bloet  zij  n  ,  en  als  enige  y  inbeelding  van  hoop  of  bly. 

z  ot%tHm  fchapde  ^mont  vand'aderlijkellagader  ,  die  door  de  Droef  heit 
ZTofü.  ingetrokken  was,  opent:  om  dat  ( vermits  dit  weinig  bloet ,  dat 
a  ^rttri»  in  dc  loHgen  overig  is  ,  eensklaps  deur  deze  « aderlijke  flagader  in 
1'tnofa,  flinke  zijde  van  't  hart  valt  ,  en  derwaarts  gedreven  word  door 
de  Begeerte  van  tot  deze  Blyfchap  te  geraken ,  de  welke  ter  zelfde 
\!fira\a.  ^^^^ ^ fpicren  van 't middelfchot  en  van  de  borft  drijft )  dc 
tb!  lucht  vaerdiglijk  deur  de  mont  in  dc  ^  longen  word  gedreven ,  om 
c  ?uimontt,  ^^jjj.  plaats  tc  vullcn  ,  die  dit  bloet  daar  open  laat.  En  dk  is  't 
A  Sf,fpirié,  geen ,  dat  men  ^  hikken  noemt. 

ig6.  Vaji  waar  d'uitwerhjngen  der' lijdingen  komen  ,  die  aan 
kere  menfchen  bedonder  z.^ft. 

VOorts  ,  om  hier  in  weinig  woorden  al  't  geen  te  vervullen  > 
dat'er  bygevoegt  zou  konnen  worden  ,  aangaande  dc  ver- 
fpScl  ^<^beidcc  uitwerkingen,  of  dc  vcrfcheidc  oorzaken  der  f  lijdingen, 
g  PrtHci'  *  ZO  zal  ik  my  vernoegen  met  het  s  beginfel  weer  te  verhalen ,  daar 
piam,  op  al 't  geen,  'twclkik'erafgerchrevenhcb,  (leunt,  te  weten  > 
dat'er  zulk  een  verbintenis  tuflchen  onze  ziel ,  en  onz  lighaam  is , 
^c^0ri'if  als  wy  eens  enige  ^>lighamelijke  doening  met  enige  'denking 

i  Co£,t0tif\  gevoegt  hebben,een  van  de  tvve  zich  daar  na  niet  aan  ons  vertoont, 
of  d'ander  verfchijnt'er  ook ,  en  dat  het  niet  altijt  de  zelfde  doenin- 
gen zijn ,  die  men  aan  de  zelfde  gedachten  voegt.  Want  dit  is  gc- 
noech  om  reden  van  al  't  geen  te  geven,  't  welk  een  yder  bezonder- 
lijk  kan  merken  ,  'tzyinzich  ,  ofin  anderen  ,  aangaande  deze 
kMéttria,  kfiofïe,  die  hier  niet  verklaart  heeft  geweeft.  Tot  een  voorbeelt , 
\uv,rfuna  men  kan  lichtelijk  denken  dat  de  vreemde  Ufkeerigheden  eniger 
menfchen,  die  hen  beletten  de  reuk  der  rozen ,  ofdetcgenwoor- 

digheit 


'en  van  de  ZIEL. 


digheitvanecnkat,  of  diergelijke  dingen  te  lijden  ,  nergens  an- 
ders  afkomen  ,  dan  dat  zy  in  *t  begin  van  hun  leven  door  enige 
diergelijke  ^  voorwerpen  beledigt  zijn  ,  of  dat  zy  met  hun  moe-  ^^^'^^ 
der ,  die  daar  af  «  beledigt  wierd  terwijl  zy  zwanger  van  hen  was  "  offcndcr.. 
in  dit  O  gevoel  medegeleden  hebben.  Want  het  is  zeker  dat'er  ge-  o  s^fuu 
lijkheit  onder  alle  de  bewegingen  van  de  moeder  ,  en  der  gener 
van  't  kint  is  ,  daar  af  zy  zwanger  gaat ;  in  voegen  dat  het  geen , 
't  welk  tegen  d'  een  ftrijd  ,  ook  aan  d'  ander  hinderlijk  is.  En  dc 
reuk  der  rozen  kan  een  grote  hooftpijn  aan  een  kint  veroorzaakt 
hebben  ,  terwijl  het  noch  in  de  wieg  lag  :  of  een  kat  kan  het  zeer 
verfchnkt  hebben ,  zonder  dat  iemant  zulks  gezien  heeft ,  cn  zon- 
der dat  het  federt  enige  geheugenis  daar  afkan  hebben  ,  fchoon 
het  P  dcnkbeelt  van  d'  Afkeer  ,  die  het  toen  tot  deze  rozen  ,  of  p  ^''"-'"r- 
tot  deze  kat  had  ,  tot  aan  't  einde  zijns  levens  in  zijn  harflènen  in-  ^""^ 
gedrukt  blijfc. 

137.  VmU  gebruik  der  vijf  lijdingen ,  die  bier  verklaart  z.ijny  voor 
z.0  veel  z.y  tot  het  lighaam  toegepafi  worden. 

N A  dat  wy  de  Liefde,  Haat,  Begeerte,  Blyfcliapcn  Droef- 
heit  bepaalt,  en  van  alledeqjighamclijke  bewegingen,  die  qMr«, 
hen  veroorzaken ,  of  verzeilen,  gehandek  hebben  ,  zo  hebben 
wy  hier  niet  meer,  dan  hun  gebruik ,  waar  te  nemen:  in 't  welk 
aan  te  merken  ftaat ,  dat  zy  naar  d'  inftelling  van  de  Natuur  alle 
tot  het  lighaam  toegepafl:  worden ,  en  niet  aan  de  ziel  gegeven  zijn 
dan  voor  20  veel  ,  als  zy  met  het  lighaam  te  zamen  gevoegt  is- 
in  voegen  dat  hun  naturelijk  gebruik  is ,  de  ziel  op  te  wekken  tot 
de '  doeningen  toe  te  ftemmen ,  cn  te  helpen ,  die  dienftig  konnen  « Aa«„. 
zijn  om  het  lighaam  te  bewaren  ,  of  het  in  eniger  wijze  volmaak- 
ter  te  maken.  Enm  deze  zin  zijn  de  Droef  heit  en  Blyfchap  dc 
^^ee  ecrften ,  die  gebruikt  worden.  Want  de  ziel  word  niet « on-  ' 


tgecn,  dat  deze  pijn  veroorzaakt,  en  ten  darde  de  Begeerte  van 
zich  daar  aft' ontflaan.  De  ziel  word  ook  niet  ^onmiddelijk  van  «w»^'^ 
dedingen,  die  nut  aan 't  lighaam  zijn,  verwittigt,  dan  door  ze- 
ker flag  van  kittehng  ,  die,  in  haar  bivfchap  verwekkende  ,  in 
gevolg  liefde  tot  hetgeen  voortbrengt",  'twelk  men  d' oorzaak 
daar  afgelooft  te  wezen  ,  en  eindelijk  de  Begeerte  van*to-een  te 
verkrijgen ,    welk  maken  kan  dat  men  in  deze  Blyfchap  volhard, 

of 


I 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


64  R.  Des-Cartes 

ofdat  men  daar  na  een  diergelijke  geniet.  Dit  betoont  dat  2.y  alle 
vijf  zeer  nut  zijn  ten  opzicht  van't  lighaam,  en  dat  de  Droef  heit  in 
eniger  wijze  d'  eerfte  is ,  en  nootzakelijker  dan  de  Blyfchap ,  en  dc 
Haat  nootwendigcr  dan  de  Liefde :  vermits  het  van  groter  belang 
is  de  dingen ,  die  hinderen ,  en  vernietigen  konnen ,  af  te  weren , 
dan  de  genen  te  verkrijgen,  die  enige  vol  maakthcitby  voegen , 
« Snifijicre,  zonder  de  welke  men  echter  ^  beftaan  kan. 

138.  Van  hun  gekeken,  en  van  de  middelen  om  hen  te  verbeteren. 

^fmnm!*^'  A/T  l^ocwel  dit  ^  gcbruik  der  lijdingen  dc  naturclijkfte  is ,  die 
\yx.  zy  konnen  hebben  ,  en  dat  alle  de  dieren  zonder  reden  hun 
leven  niet  beleiden ,  dan  door  lighamelijke  bewegingen ,  gelijk 
met  de  genen  ,  die  in  ons  gewent  zijn  hen  te  volgen ,  en  in  de  wel- 
ken zy  onze  ziel  opwekken  om  hen  toe  te  flemmen :  zo  is  't  echter 
niet  altijt  goet,  om  dat 'er  veel  dingen  aan  't  lighaam  fchadelijk 
zijn,  diein't  begin  geen  Droef  heit  veroorzaken,  ja  die  Blyfchap 
geven ,  en  ook  om  dat  men  anderen  vind ,  die  nut  daar  aan  zijn , 
fchoonzy  in 'teerfi:  ongemakkelijk  waren.  Daarby,  zy  vertonen 
byna  altijt ,  zo  wel  de  goeden ,  als  de  quaden  ,  veel  groter  en  van 
meer  belang ,  dan  zy  zijn ;  in  voegen  dat  zy  ons  aandrijven ,  met 
groter y veren  zorgvuldigheit ,  dan  betamelijk  is,  de  fommigen 
na  te  trachten ,  en  d'  anderen  te  vlieden :  gelijk  wy  ook  zien  dat  dc 
becften  dikwijls  door  aanlokfelen  bedrogen  worden ,  en  dat  zy , 
om  kleine  quaden  te  fchuwen,zich  tot  groter  verhaaften.Wy  moe- 
c  EMf trien'  tcn  onsdicshalvcn  van  ^  d'ervarentheit  en  reden  dienen ,  om't  goet 
*  van't  quaat  te  fcheiden ,  en  hun  rechte  waarde  te  kennen  ,  om  niet 

d  ExttffH,.  het  een  voor  't  ander  te  nemen ,  en  niets  met  ^  overmaat  te  ver- 
volgen. 

139.  Van't  gebruik  der  "^elfde  lijdingen,  voor  zjo  veel  tlj  tot  de 

del  behoren,  en  eerjiel^\van  de  Liefde. 

Dit  zou  genoech  zijn ,  zo  wy  niets ,  dan  't  lighaam ,  in  ons  had- 
den, ofzo'tonz  befte  deel  was:  maar  dewijl  dit  het  minfte 
e?affmit.  deel  is ,  zo  moeten  wy  voornamelijk  de  ^  lijdingen  aanmerken  voor 
zo  veel  zy  tot  dc  ziel  behoren ,  ten  opzicht  van  de  welke  dc  Liefde 
fc<x«^fi#.    en  Haat  van  de<"kennis  komen ,  en  voorde  Blyfchap  en  Droef  heit 
gaan ,  uitgezondert  dan  ,  als  deze  twee  leften  de  plaats  van  dc  ken- 
B  ^fttitt,    nis ,  daar  af  zy  g  gedaanten  zijn  ,  bezitten.  En  als  deze  kennis  waar 
is ,  dat  is  dat  de  dingen ,  tot  welkers  beminning  zy  ons  aanprikkelt, 
warclijkeoct,  en  degenen,  die  zyons.doet  haten,  warehjk  quaat 

xijn, 


D 


lijdingen  van  de  ZIEL.  5^ 
2ijn ,  20  is  de  Liefde  onvergelijkelijk  beter  dan  de  Haat ,  en  xy  kan 
dan  niet  te  groot  zijn,  en  brengt  altijtBlyfchap  voort.  Ik  zee  dat 
deze  Liefde  ten  hoogftengoet  IS,  omdatzy,  ons  ware  nocderen 
toevoegende,  zo  veelte  volmaakter  maakt.  1  k  zeg  ook  dat  zy  niet 
tegroot  kan  wezen:  want  al 't  geen,  'twelk  de  grootfle  Liefde 
doen  kan ,  is ,  ons  zo  volmaaktelijk  aan  deze  goederen  te  voegen , 
dat  de  Liefde,  die  wy  bezondcrlijk  totons  zei  ven  hebben,  geen 

onderfcheiding  daarin  maakt ;  \  welk ,  gelijk  ik  geloof,  nimmer  h  Dip^ah. 
quaat  kan  wezen.  En  deze  Liefde  word  nootzakelijk  van  Blyfchap 
gevolgt,  omdatzy'tgeen,  'twelk  wy  beminnen,  aan  ons  ver- 
tOont  als  een  goet ,  dat  aan  ons  toebehoort. 

140.  Van  de  Haat, 
|EHaat,  integendeel,  kan  niet  20  klein  wezen ,  ofzy  hin- 
dcrt  ons  j  en  zy  is  nimmer  zonder  i  Droef  heit.  Ik  zee  dat  i  ^'"'Z'^'- 
ly  met  te  klein  kan  wezen,om  dat  wy  niet  door  de  Haat  van't  q  uaac 
totenige k doening aangeportkonnen  worden,  of  de  Liefde  van  kAén. 
'tgoet,  dat  daar  tegen  flrijd,  kan  zulks  noch  beter  doen,  ten 
minften  als  dit  goet  en  quaat  genoech  bekent  zijn.  Want  ik  beken 
dat  de  Haat  van 't  quaat ,  die  alleenlijk  door  de  ^pijn  geopenbaart  ^ 
word,  ten  opzicht  van 'tlighaam  nootzakelijk  is.  Maar  ik  fpreek 
hier  alleenlijk  van  zulk  een  Haat,  die  van  een  klaarder  kennis 
koomt,en  die  ik  alleenlijk  tot  de  ziel  toepas.  Ik  zeg  ook  dat  zy  nim- 
mer zonder  droef  heit  is ,  om  dat  het  quaat ,  een   derving  of  be-  m  Prw.. 
rovingzijnde   met  zonder  enig"  zakelijk  onderwerp,  in't  welk  n  s«^i.^«« 
netis,  bevat  kan  worden  ;  en  daar  is »  niets  zakelijk,  't  welk  niet 
enige  goetheitm  zich  heeft:  in  voegen  dat  de  Haat,  die  ons  vanT''''"" 
enig  quaat  afleid,  ons  door  gelijke  middel  van't  goet  afleid,  aan 
t  welk  zy  gevoegt  is ;  en  de  p  derving  of  beroving  van  dit  goet ,  p  Pr.-.-r.,. 
aan  onze  ziel  als  een  gebrek,  dat  aan  haar  behoort ,  vertoont  zijn- 
de, verwektin  haar  Droef  heit.  Tot  een  voorbeelt,  de  Haat,  die 
ons  van  lemantsquaJe  zeden  afleid,  leid  ons  door  gelijke  middel 
van  zijn  ommegang  af,  inde  welke  wy  zonder  dat  enig  goet  zou- 
den konnen  vinden ,  om  welks  derving  of  berovinff  wy  verfloort 
zijn.  En  dus  kan  men  in  alle  d' andere '1  Haatten  eni£^ '  onderwerp  ^^'^'"'^ 
van  Droef  heit  bemerken.  ^  ^  Subjeé?»^ 

trt/IttU, 

141.  Van  de  Begeerte,  vau  de  Blyfchap  ^  en  van  de  Droef  helt. 

W At  de  Begeerte  aangaat,  'tis  blijkelijk  dat,  als  zy  uit  een 
ware  kennis  (pruit,  zy  niet  quaat  kan  wezen,zo  zy  niet  over- 

( ^  )  matig 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


S  Odium, 
t  Triflitis, 
y  Kttttia, 


R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

-Hiatigis,  cnzozy  doordczekennisgeregcltword.  'tisook  blii- 
kehjk  dac  de  Bly  fchap  niet  falen  kan  goet ,  en  de  Droef  heit  quaat 
wezen,^  ten  opzicht  van  de  ziel;  omdatindelelleal'toneémak 
Deltaat,  t  welk  de  ziel  van  het  quaat  ontfengt,  en  in  d'eerfte  alle  de 
genieting  van 't  goet,  dat  aan  haar  behoort.  Dieshalven,  indien 
wy  geen  lighaam  hadden ,  zo  zou  ik  darren  zeggen  dat  wv  ons  niet 
M  verre  aan  de  Liefde  en  Blyfchap  konden  overgeven,  noch  de 
Haat  en  Droef  heit  te  zeerfchuwen.  Maarde  lighamelijke  bewe- 
gingen, die  hen  verzeilen,  konnenallefchadelijkaande  eezont- 
L^n  «T^fv  '     V      geweldig  zijn ,  cnin  tegendeel  tot  irat  dair 

aanftrekken,  als  zygetnatigt  zijn. 

142.  Van  de  Blj/fch^p ,  en  van  de  Liefde,  met  de  Droef  heit 
en  Haat  vergeleken. 

tT/-  Yders.dcwijldc'Haaten'Droefheitdoordeziel  behóren 
V V  verworpen  te  worden  , ja  ookdan,  als  zy  uiteen  ware  v  ken- 

«'5%-"«en.zobehoortmenhenmetkrachtigerredentever^er. 
Penalszyvanenige    ifche.^^^^^^  MaarmeTkan 
twijffelen  of  de  Liefdeen  Blyfchap  goet  zijn  ,  of  niet ,  als  zy  dus 
yfrum   Ön  g'^;°"'^^ft,^y"  i      «ny  ^unkt  dat ,  zo  mcnnieidan 
T  t  geen ,  dat  zy  in  zich  zeiven  zijn ,  ten  opzicht  van  de  ziel ,  y  bc- 

.ah^^T  l  men  zeggen  mag  dat,  hoewel  de  Blyfchap  niét 
zo  beftand.g ,  en  de  Liefde  met  zo  vorderlijk  is ,  dan  als  zy  een  bc- 
tergrontvell  hebben,  zy  echter  boven  de  Droefheiten  tJaat,  ook 
qualijk  gegrontveft  wezende ,  te  ftellen  zijn :  in  voegen  dat  men  in 

«''i^".  ko^n  fch": wfn"  •^'J ge^«r         dolen  niet 

konnen  fchu wen  akijt  beter  doet  dat  men  naar  die  « lijdingen 
helt,  die  ten  goede  ftrekken,  dan  naar  die  genen  ,  diehunlp" 
Zicht  op  t  quaat  hebben ,  fc  hoon  't  alleenlijkifom  dat  te  fchuwen. 
Ja  een  valfche  Blyfchap  is  dikwijls  beter  dan  de  Droef  heit ,  daaraf 
d  oorzaak  waar^.  Maar  ik  dar  niet  desgelijks  van  de  Liefde  ,  ten 
,    opachtvandeHaat,  zeggen.  Want  als  de  Haat  gerechtig  i  zo 

IS ,  daar  af  het  goet  ,s  afgefcheiden  te  wezen :  in  plaats  dat  de  Lief- 
de, dic  ongercchtig  is,  ons  aan  dingen  voegt ,  die  fchaden  kon- 

acht  maakt    '''^^ ''^"""'J";  't  welk  ons  vernedert,  enonge- 


143.  Vat, 


lifd'mgen  van  de  ZIEL. 


67 


143,        de  :(elfde  Ladingen  ,  voor     veel  x.y  tot  de  Be- 
geerte toegepaSl  worden. 

En  moet  naaukeuriglijk  aanmerken  dat  het  eeen 't  welk  ik 
rnTlT^Klf''';^!'  .^^'jd'"S^^^S^^^gtheb  ,  geen  plaats  heef  ,  ^ 
dan  als  zy  ^^bcftipcehjkm  zich  zeiven  aangemerkïzijn ,  en  ons  niet 
rot  enige  e  doening  bewegen.  Want  voor  zo  veel  zy  in  ons  de  Be.  •  ^^^^ 
geerte  verwekken ,  door  welks  hulp  zy  onze  zeden  regelen  ,  zo  is 
t  zeker  dat  alle  de  lijdingen,  daar  af  d'oorzaak  valfch  is ,  hinderen 
konnen ,  en  dat  in  tegendeel ,  alle  de  genen ,  daar  af  d'oorzaak  se. 
rechtig  18 ,  dienftig  konnen  wezen ;  ja  dat,  als  zy  gelijkelijk  qua-  ^ 

de  Droef  heit ,  om  dat  deze ,  weërhoudelijkheit  en  vrees  veroorza- 
kende, enigfins  tot  voorzichtigheic  leid,  in  plaats  dat  d'ander  dc 
maakt/  overgeven ,  onbedacht  enroekeloo* 

144.  V4n  de  Begeerten  y  daar  af  d' uitgang  alleenlijk^ 
van  ons  afhangt. 

M Aar  dewijl  deze  ^Lijdingenonstot  geen  s  doening  konnen  f 
bewegen ,  dan  door  behulp  van  de  Begeerte ,  die  zy  verwek-  s^""' 
ken,  zo  moeten  wy  bezonderlijk  zorg  dragen  om  deze  Begeerte  te 
regelen ;  en  hier  in  beftaat  de  voornaamfte  nuttigheit  van  de  ^  Ze-  h  mkM. 
dekunft.  Nu,  gelijk  ik  onlangs  gezegt  heb  dat  zy  aki]  tP-oet  is,  als 
zy  een  ware  kennis  volgt ,  zo  kan  zy  niet  anders  dan  quaat  wezen . 
alszyopcnigedohnggegrontveftis.  En  my  dunkt  dat  de  doline, 
die  men  gemenclijk  bedrijft  voor  zo  veel  de  begeerten  aangaat ,  is 
dat  men  de  dingen,  die  geheellijk  van  ons  i  afhangen,  niet  jrenoech  i  J^<tna.rfi 
van  de  genen  onderfcheid,  die  niet  van  ons  af  hangen.  Want  wat 
de  dingen  aangaat  ,  die  alleenlijk  van  ons  ,  dat  is  van  onze  ^  vrije  ^  L'i>*r*im 
wil,  afhangen,  't  is  genoech  dat  itien  weet  dat  zy  goet  zijn  ,  oin 
met  te  vieriglijk  begeert  te  konnen  worden  :  want  dc  geen  ,  die 
goede  dingen  doet ,  de  welken  van  ons  af  hangen,  volpt  de  deucht; 
cn  't  IS  zeker  dat  men  geen  te  heftige  begeerte  tot  de  deucht  kan 
hebben.  Daar  by ,  dewijl  't  geen ,  dat  wy  dus  begeren ,  niet  miflèn 
kan  van  ons  wel  re  ge]ukken,vcrmits  het  van  ons  alleen  af  hangt,zo 
ontfangen  wy  altijt  de  gehele  1  genoeging  daar  af,  die  wy^r  af  1 S'»'''^»'^ 
verwacht  hebben.  Maar  de  doling,  daar  in  men  gcmenelijk  in  deze 
ïaakvalt,  isnimmer  dnt  men  te  veel ,  maar  alleenlijk  dat  men  te 
weinig  begeert.  De  befte  hulpmiddel  hier  tegen  is  de  geeft,  zo 

(^O  veel 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


68 


R.  Des-Cartes 


veel  als  men  kan,  van  alderhandc  andere  begeerten ,  die  niet  zo 
nut  ziin ,  t  ontflaan ,  en  daar  na  te  trachten  de  goetheit  van't  geen, 
'twelk  te  begeren  is,  klarelijk  te  bekennen  ,  en  met  aandacht 
t  aanmerken. 

145-.  Van  de  Begeerten ,  die  v.tn  andere  oorz^aken  afhan^ 
gen  ,  cn  tpat  Geval  is. 


2r^'^"'"    \y        dingen  aangaat ,  die  geenfins  van  ons  afhangen,  men 
VV  moet  hen,  hoe  goetzy  ook  konnen  wezen,  nimmer  met  al 
te  grote  y  ver  begeren  ,  niet  alleenlijk  om  dat  het  kan  gebeuren  dat 
zy  met  komen  ,  en  door  deze  middel  ons  zo  veel  te  meer  pi  inigen , 
als  wy  hen  vicnghjker  gewenfcht  hebben ;  maar  voornamelijk  om 
^Affco».   datzy,  onze  gedachten  mncemende,  ons  verhinderen  onz  "ge- 
o  ^c^Hi/ï-  negentheit  tot  andere  dingen  ,  daar  af  de  °  verkrijging  van  ons 
afhangt ,  te  keren.  Daar  zijn  twee  algemene  hulpmiddelen  tegen 
pC7«rr,yr.  deze  ydele  begeerten  :  d'  eerfte  is  p  d'  Edelmoedigheit ,  van  de  wel- 
keikhiernazalfprekcn;  de  tweede  is  dat  wy  dikwijls  aan  de  god- 
L.         dehjkei  Voorzienigheit  moeten  gedenken,  en  aan  ons  vertonen 
dat  het  onmogelijk  is  dat  enig  ding  op  een  andere  wijze  gebeuren 
tDwrwi-  zou,  dan  het  door  deze  Voorzienigheit  van  alle  ceuwigheit  'be- 
'TaUtoi,  paalt  heeft  geweeft :  invoegen  dat  zy  als  een  » Nootlot,  of  een 
tNccr/?r/J  *  onveranderlijke  nootzakehjkheit  is,die  men  tegen  ^  't  Geval  moet 
"^Zf^":  B^^l'jk  een  ^  verdichtfel ,  't  welk  alleenlijk  uit 

X  Chimtra,  de  dohng  van  onz  verftant  koomt ,  te  vernietigen.  Want  wy  kon- 
nen niet ,  dan't  geen ,  't  welk  wy  in  eniger  wijze  mogelijk  achten, 
j-Dtptfuicu,  begeren  ;  en  wy  konnen  de  dingen ,  die  niet  van  ons  y  afhangen , 
»  Fcrtnna,  Hiet  mogclijk  acliten  dan  voor  zo  veel  wy  achten  dat  zy  van  ^  't  Ge- 
val afhangen,  dat  is,  dat  wy  oordelen  dat  zy  konnen  gebeuren, 
tOfinu,     en  dat  eertijts  diergelijke  dingen  gebeurt  zijn.  Maar  deze  «waan 
is  alleenlijk  hier  op  gcgront  veil,  dat  wy  niet  alle  d' oorzaken,  die 
tot  yder  werking  medewerken,kenncn.  Want  als  een  ding,'t  welk 
wy  geacht  hebben  van  't  Geval  af  te  hangen ,  niet  gebeurt ,  zo  be- 
tuigt zulks  dat  een  der  oorzaken ,  die  nodig  waren  om  dat  voort  te 
brengen  ,  gefaalt  heeft ,  en  by  gevolg  dat'et  volkomentlijk  onmo- 
gelijk was,  en dat'cr nooit  iets  diergelijk  gebeurt  is,  dat  is,  tot 
hVt^nau,  welks voortbrenging  ook  gelijke  oorzaak  ontbroken  heeft;  in 
voegen  dat ,  indien  wy  daar  in  te  voren  niet  onkundig  hadden  ge- 
wecft  ,  wy  het  nooit  mogclijk  geacht ,  en  by  gevolg  niet  begeert 
zouden  hebben. 


146.  V^ii 


hExaaé, 


Ladingen  V4»  de  ZIEL..  69 
146.  VAH  de  Begeerten,  die  van  onsy  en  van  anderen  afhangen, 

Ti4*Enmoet  dan  geheellijk  dc  <^gemene  waan  verwerpen,  tCcO/w.^./. 
-LVX  weten ,  dat  'er  buiten  ons  een  <^  Geval  is ,  't  welk  doet  dat, 
naar  zijn  believen,  de  dingen  gebeuren  of  niet  gebeuren.  Maar 
men  moet  weten  dat  alles  door  de  goddelijke  ^  Voorzienigheit  be-  «  ^revUtn^ 
leid  word  ,  welks  '  eeuwig  befluit  zodanig  onfailbaar  en  onver- f'5«rrt«» 
anderlijkis,  dat,  uitgezondert de  dingen,  die  dit  zelfde  befluit 
gcwilt  heeft  dat  van  onze  vrije  wil  zouden  afhangen  ,  wy  denken 
moeten  dat  'er ,  ten  opzicht  van  ons ,  niets  gebeurt ,  't  welk  niet 
nootzakelijk,  en  als  s  nootfchikkelijk  is ;  in  voegen  dat  wy  niet  | 
zonder  doling  begeren  konnen  dat 'et  op  een  andere  wijze  gebeu- 
ren zou.  Maar  dewijl  het  meefte  deel  onzer  Begeerten  zich  toe 
dingen  uitftrekt,  die  niet  alle  van  ons,  en  niet  alle  van  anderen  af- 
hangen ,  zo  behoren  wy  daar  in  naaukeiiriglijk  het  eeen  't  welk 
alleenlijk  van  ons '  afhangt ,  t'  onderfcheiden ,  om  onze  Begeerte  ' 
daartoe  alleen  uit  te  ftrekken.  Wat  het  overige  aangaat,  fchoon 
wyd' uitgang  daar  af  geheel  ^  nootfchikkelijk  cn  onveranderlijk  kF-/./. 
behoren  t'  achten ,  op  dat  onze  Begeerte  daar  mee  niet  bezich  zou 
wezen,  zomoetenwy  echter  niet  nalaten  van  de  redenen  t' aan- 
merken ,  die  haar  meer  of  min  doen  hopen ,  op  dat  zy  dienftig 
zouden  wezen,  om  onze  w^erkingen  te  regelen.  Want,  tot  een 
voorbeelt  ,  indien  wy  in  enige  plaats  te  doen  hadden ,  daar  wy 
deur  twee  verfcheide  wegen  konden  gaan ,  van  de  welken  d'  een  in 
't gemeen  veel  zekerder  is,  dan  d' ander,  hoewel  millchien  het 
^  befluit  der  Voorzienigheit  zodanig  is,  dat,  indien  wy  langs  óciDecrttnm 
weggaan,  diemcnde  zekerfteacht,  wy  zonder  twijffel  daar  af-  ^''''^^^'"'w 
gezet  zullen  worden ,  en  dat  wy .  in  tegendeel ,  zonder  enig  gevaar 
langs d' ander  konnen  gaan,  zo  moeten  wy  echter  daarom  niet 
^  onverfchillend  wezen  in  d'  een  of  d 'ander  te  verkiezen ,  noch  op  m  irxafe. 
»  d'on veranderlijke  nooifchikkelijkheit  van  dit  befluit  ruflenrmaar  nfi^i.tsé 
dereden  wil  dat  wy  de  weg,  diegemenelijk  de  zekerfte  is,  ver- 
kiezen,  en  onze  begeerte  moet ,  zoveel  dit  aangaat ,  vervult  we- fj^-^""''"''^ 
zen  als  wy  die  ingegaan  zijn ,  hoedanig  quaat  ons  daar  op  ook  ge- 
beurt is:  omdat,  dewijl  dit  quaat  ten  opzicht  van  ons  onfchuw- 
lijk  heeft  gewecft ,  wy  geen  ItofFe  gehad  hebben  van  te  wenfchen 
daar  af  ontflagcn  te  zijn maar  alleenlijk  van  dit  te  doen  >  't  welk 
onz  verflant  voor  het  befte  heeft  konnen  kennen ,  gelijk  ik  onder- 
ftel  dat  wy  gedaan  hebben.  En  zeker,  als  men  zich  oefFent  in  dc 
"Nootfchikkclijkheitdusvan  P't  Geval  t' onderfcheiden ,  zo  z^loFMtautm^ 


men 


q  Ftrtm 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


R.     D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 

-  men  zich  lichtelijk  gewennen  zijn  Begeerten  zodanig  te  regelen , 
dat  zy ,  dewijl  hun  vexvulling  alleenlijk  van  ons  afhangt ,  altiit  een 
nSétüfsSh.  volkome  q  vernoeging  aan  ons  konnen  geven. 

litZ'^i''  ' ^^""^^^Üh  Ontwerenijsen  van  de  Ziel, 

TtnhcUr»-  T  ï^2:al  alleenlijk  hier  noch  een  «aanmerking  by  voegen,  die  my 
ti,.  dunkt  zeer  dienftig  te  wezen  om  te  weten  dat  wy  enig  ongemak 

van  de  lijdingen  ontfangen :  dat  is  dat  onz  goet,  en  onz  quaat  voor- 
namelijk van  d' innerlijke  ontroeniflèn  afhangt ,  die  niet  in  dc 
ziel,  dan  door  de  ziel  zelve,  verwekt  worden ;  in*t  welk  zy  van 
t  Taffi^u.  deze '  lijdingen  verfchillen ,  die  alrijt  van  enige  beweging  der  gee- 
ften  afhangen.  En  hoewel  deze  ontroereniaen  van  de  ziel  dikwijls 
met  de  lijdmgen ,  die  hen  gelijken ,  vervoegt  zijn ,  zo  konnen  zy 
echter  dikwijls  met  anderen  gevonden  worden ,  ja  ook  uit  de  genen 
fpruiten,  die  ftrijdig  tegen  hen  zijn.  Tot  een  voorbeclt ,  als  een  ge- 
maal  zijn  dode  gemalin  beweent,  die,  gelijk  fomtijts  gebeurt,  hy 
niet  gaerne  wéér  opgewekt  zou  zien ,  zo  kan  't  gebeuren  dat  zijn 
hart  door  de  Droef  heit  befloten  is,die  de  toerufting  van  d'uitvaart, 
«n  't  afweezen  van  een  menfch ,  tot  welks  ommegang  hy  gewent 
was,  in  hem  verwekken :  ja 't  kan  ook  gebeuren  dat  enige  over- 
blijffelen  van  liefde,  of  van  meedogen,  die  zich  voor  zijn  ^in- 
beelding vertonen ,  ware  tranen  uit  zijn  ogen  trekken ,  fchoon  hy 
ondertuflchen  een  verborge  Blyfchap  in  't  innerlijkfte  van  zijn  ziel 
gevoelt ,  welks  ontroenis  zo  groot  vermogen  heeft ,  dat  de  Droef- 
heit,  en  de  tranen,  die  haar  verzeilen,  niets  van  haar  kracht  kon- 
nen verminderen.En  als  wy  vreemde  voorvallen  in  een  bock  lezen, 
ofop  een  toonnecl  zien  vertonen,  zo  verwekt  dit  in  ons  fomtijts 
Droef  heit  fomtijts  Blyfchap ,  of  Liefde,  ofHaat,  en  in'talge- 
X  Ohjuu*  meen  alle  de  lijdingen ,  naar  de  verfcheidenheit  der  *  voorwerpen, 
die  voor  onze  inbeelding  verfchijncn:  en  wy  hebben  daar  by  ^c- 
neucht  van  dat  wy  gevoelen  dar  zy  in  ons  verwekt  wordenden  deze 
<fLttiUain.  geneucht  is  een  y  verllandelijke  Blyfchap ,  die  zo  wel  uit  droef  heit, 
ttMcttmaiu,  alsuit  alle  d' andere  lijdingen  kan  ipruiten.  ' 

148.  Dat  d'oeffmng  van  de  dcucht  de  volmaakjfc  hulpmiddel 
tegen  de  lijdingen  is. 


Z  Cmmttii 


Aar  dewijl  deze  z  innerlijke  ontroereniflen  ons  van  naderby 
iTJ.  treffen,  enby  gevolg  veel  meer  vermogen  op  ons  hebben, 
dan  de  lijdingen ,  daar  af  zy  verfchillen ,  en  dic  bv  hem  gevonden 
worden ,  zo  is  't  zeker  dat ,  20  onze  ziel  altijt  iets  heeft ,  daar  meé 


zy 


^dw^e»  van  de  ZIEL.  7, 
zy  innerlijk  Vèrriöegt  kan  wezen ,  alle  de  bertoertcin ,  die  van  elders 
komen ,  geen  macht  hebben  van  haar  te  hinderen ,  maar  eer  dienen 
om  haar  blyfchap  hier  in  te  vermeerderen,  datzy,  ziende  dat  zv 
ffletvan  hen  beledigt  kan  worden ,  daardoor  kennis  van  haar  vojl 
maaktheit  knjgt.  En  onze  ziel,  om  iets  te  hebben,daar  meê  zy  ver- 
noegtis,  behoeft  mets,  dan  «naaukeuriglijk  de  deucht  te  volgen  ,> 
Want  de  geen,  die  iodanig  geleeft  heeft ,  dat  zijn  geweten  met 
aan  hem  verwijten  kan  dat  hy  ooitgemift  heeft  in  alle  de  dingen  tc 
doen,  die  hy  de  belten  geoordeelt  heeft,  ( 't  welk  het  geen  L  dat 
Ik  hier  noem  de  deucht  te  volgen )  ontfangt  daar  aften  vernoc 
fIt^:JV°  om  hen  ^ gelukzalig  temaken,  dat  dc  6F,*r, 

gewcldigltc  pogingen  der  lijdingen  nooit  vermogen  gcnoech  heb. 
bcnomdegcrufthcitvanzi}»zielt'ontraftcn. 


R.  DES- 


7* 


L  Y 


N 


C  Emiflim»- 

f  Otfptffiu. 
g  Opiniiitts, 


'ilncUfiAtit, 


k  ImfrtJJïe- 
ots, 

m  Ttnuiut, 


oSpeciti  aJ- 
miratimit, 


R.  DES-CARTES 

D  I  N  G  E 

Van  dc 

ZIEL. 

Darde  Deel. 

Van  de  bezonderc  Lijdingen. 

H9-  Lid. 

r4«  <i'  Achting  en  Verfmading. 

A  dat  ik  de » zes  oorfpronkelijke  Lijdingen  verklaart 
heb,  diealsdei'geflachtenzijn,  van  de  welken  alle 
d^  anderen  zich  als  gedaanten  vertonen  ,  zo  zal  ik 
hier  ^  beknoptelijk  het  geen  aanmerken ,  dat  in  yder 

- .   van  deze  anderen  bezonder  is  j  en  ik  zal  de  zelfde  or- 

dcninghouden,  volgensde  welke  ik  hen  opgetelt  heb.  De  twee 
eerden  zij n « d'Achting  en  ^  Verachting :  want  hoewel  deze  namen 
gemenelijk  mets  anders  betekenen,  dan  des  gevoelens ,  die  men, 
zonder!' drift,  van  dc  waarde  van  yder  ding  heeft,  zo  dunkt  my 
echter ,  vermits  uit  deze  gevoelens  dikwijls  lijdingen  fpruiten,  aan 
dc  welken  men  geen  bezondere  namen  gegeven  heeft,  dat  deze  na- 
men aan  hen  tocgeëigent  konnen  worden.  En  d'Achting ,  voor  zo 
veel zy een hjdmg  is,  is  een  'neiging,  die  de  ziel  heeft,  om  dc 
waarde  van  yder  geacht  ding  voor  zich  te  vertonen ;  en  deze  nei- 
ging word  door  een  byzondere  beweging  der  geeften  veroorzaakt, 
die  zodanig  m  dc  harflenen  geleid  zijn ,  dat  zy  daar  ^  d'  indrukkin- 
gen ,  dic  daar  toe  dienen ,  verfterken.  Gelijk ,  in  tegendeel ,  de  lij- 
ding van  Verachting  een  neiging  is,  diede  ziel  heeft  in  de  Maeg- 
heit  of  kleinheir  van"t  geen  t'aanmerken ,  dat  zy  veracht,  door  de 
beweging  der  gceden,  die"'t  denkbeelt  van  deze  kleinheit  ver- 
llerkt,  veroorzaakt. 

150.  Datdez^e  twee  lijdingen  niet  dan  gedaanten  van  Verwondering  z.ijn. 

'''Y^  Eze  twee  lijdingen  zijn  dan  niets,  als  o  gedaanten  van  Ver- 
•  J-^  wondering.  Want  als  vvy  niet  over  de  grootheit  noch  klein- 
heit 


L^din^en  van  de  ZIEL. 

heit  van  een  p  voorwerp  verwondert  ziin ,  20  achten  wy  dat  niet  p  ohuauu, 
min  of  meer ,  dan  de  reden  ons  gebied  d[at  wy  behoren  te  doen  :  in  ' 
voegen  dat  wy  't  dan  zonder  drift  achten  of  verachten.  En  hoewel 
dikwijls  ^d'Achting  door  de  Liefde,  en  de  «•  Verachting  door  de  q  ^xr/?w 
Haat  in  ons  verwekt  word,zo  is  dit  echter  niet  a]geineen,en  koomt  \%,r  q 
alleenhjk  van  dax  men  meer  of  min  genegen  is  tot  de  grootheit  of  ' 
kleinheit  vaneen  voorwerp  t'aanmcrkcn  ,  om  dat  men  meer  of 
min  5  genegentheit  daar  toe  heeft.  s^fftefU. 
151.  Dat  men  ^ich  z^elven  achten  of  verachten  kan, 

DEze  twee  Hjdingen  konncn  in  't  algemeen  tot  aldcrhandc 
Woorwerpentoegepaft worden: maar zy zijn meeflaanmer-  to^jtéi^, 
kehjk ,  als  wy  hen  tot  ons  zeiven  toepaflen ,  dat  is ,  als  wy  onze  ei- 
ge  verdienlte  achten  of  verachten.  En  de  beweging  der  eeeften , 
die  hen  veroorzaakt  ,  is  dan  zó  klaarblijkelijk  ,  dat  zy  ook 'i:  ge- 
laat, gebaar,  de  gang,  cn  in 't  algemeen  alle  de  ^doeningen  der  v^ai^», 
gener  verandert,  die  een  beter  of  erger  gevoelen,  dan  naar  ge. 
woonte,  van  hen  zeiven  begrijpen, 

152.  Wdarom  men  uch  achten  mag, 

EN  dewijl  een  der  voornaamfte  delen  van  de  Wijsheit  is,  te  wc" 
tenop  wat  wijze  ,  en  om  welke  oorzaak  yder  zich  behoor^ 
» t'achten  of  verachten ,  zo  zal  ik  trachten  hier  mijn  gevoelen  daar  x^f'AWe 
^ftezeggen.  Ik  bemerk  in  ons  niet  dan  een  enig  ding,  'twelkaan 
ons  gerechtige  reden  van  ons  t'achten  kan  geven  ,  te  weten  't  ge- 
bruik van  onze  y  vrije  wil ,'  en  de  heerfchappy ,  die  wy  op  onze  wil-  y  Lihemm 
len  hebben.  Want  daar  is  niets ,  dan  de  ^  doeningen  alleen,  die  van  z'\ai^i 
deze  vrije  wil  af  hangen  ,  om  de  welken  wy  met  reden  geprezen 
of  gelaftert  mogen  worden :  en  deze  vrije  wil  maakt  ons  m  eniger 
wijze  met  Godgelijk ,  met  ons  meefters  van  ons  zeiven  te  maken, 
zo  wy  door  flaaumoedigheit  de  rechten  ,  die  hy  aan  ons  geeft,  niet 
verliezen. 

I5'5.  Waar  in  crEdelmoedigheit  befiaat, 

IK  geloof  dat  de  w^re  a  Edelmoedigheit ,  die  te  weegbrengt  dat  *  Cfnerefttm 
een  menfch  zich  zo  hoogacht ,  als  hy  zich  wettelijk  achten  kan, 
alleenlijk  hierin beftaat  ,  ten  deel  dat  hy  bekent  dat'er  niets  is, 
't  welk  hem  warelijk  toebehoort  ,  als  deze  ^  vrije  fchikking  zijner  b  Libers 
willen  ,  en  dat'er  niets  is  ,  daarom  hy  behoort  geprezen  of  gela- 
flert  te  worden  ,  dan  om  dat  hy  die  wel  of  qualijk  gebruikt  j  en  loncTum!' 

( M )  ten 


74  R.  Des-Cartes 

ten  deel  hier  in,  dathyin  zich  zelf  een  vafl:  en  beftandig.beüuit 

van  die  wel  re  gebruiken  bevind ,  dat  is ,  nimmer  van  wil  te  gebre- 

Kcn,  om  alle  de  dingen,  die  hy  oordelen  zal  de  beften  te  wezen, 

aan  te  vangen ,  en  mt  te  voeren  j  't  welk  is  volmaaktelijk  de  deucht 

volgen. 

tf^.  Dat  i^y  belet  d' anderen  te  verachten. 

ir\  E  genen ,  die  deze  kennis ,  en  dit  gevoel  van  zich  zeiven  hcb- 
J-^ben,  beelden  zich  lichtelijk  in  dat  yder  van  d*  andere  men- 
fchen  hen  ook  van  zich  kan  hebben  ,  om  dat  daar  in  niets  is, 
twclk  van  anderen  afhangt.  Zy  verachten  dieshalven  niemant; 
en  hoewel  zy  dikwijls  zien  dat  andere  menfchcn  miflagen  bedrij- 
ven, die  hun  zwakheit  doen  blijken,  zo  zijn  zy  echter  meer  ee 
negen  tot  hen  te  verontfchuldigen,  dan  tot  Meren,  en  tot  te  be- 
loven dat  zy  deze  miflagen  eer  door  gebrek  van  kennis,  dan  door 
gebrek  van  goede  wil  bedrijven.  En  gelijk  zyzich  niet  veel  min- 
der achten  dan  de  genen,  die  meer  goederen  of  ftaten,  of  ook 
meer  vernuft ,  meer  wetenfchap ,  en  meer  fchoonheit  hebben ,  of 
m  *t  algemeen  die  hen  in  enige  andere  volmaaktheden  overtreffen ; 
zo  achten  zy  zich  ook  niet  verre  boven  de  genen ,  die  zy  overtref! 
fen  j  vermits  alle  deze  dingen  hen  niet  zeer  aanmerkelijk  Ichijnen 
te  wezen ,  in  vergelijking  van  de  goede  wil ,  om  de  welke  alleen 
*s«//.»m.  zyzich  achten,  en  die  zy  onderftellen  ook  in  alle  andere  men. 
Ichen  te  zijn ,  of  ten  minften  te  konncn  wezen. 

155.  mar  in  de  detuhdelijke  Nederighett  beftaat. 

,"  zijn  d'cdelmoedigften  gemenelijk  ^  d'  ootmoedigften ;  en 

IrcZt  ^  '^c-dcuchdelijkcNedcrigheitbeftaat  alleenlijk  hier  in,  dat 
onze  herdenking  op  de  zwakheit  van  onze  natuur,  en  op  dc  mis- 
flagen,  die  wyeertijts  bedreven  konnen  hebben,  of  noch  mach- 
tig zijn  te  bedrijven  ,  die  niet  minder  zijn  dan  de  genen  ,  die  door 
andere  bedreven  konncn  worden,  oorzaak  is  dat  wy  ons  boven 
niemant  Itellcn,  en  dat  wy  achten  dat  d'anderen,  zo  wel  als  wy  hun 
fTrtpricia-  ^^^^^  wil  hebbende ,  hem  zo  wel  als  wy  konnen  gebruiken. 
iGtHtroft'  ^'^^^^  ^  d' eigen fihappen  van  g  d'Edelmoedigheit  z.^n  ;   en  hoe 

tot  een    hulpmiddel  tegen  alle  d'ongeregeltheden  der  Lijdin- 


DE  genen ,  die  in  dezer  voegen  edelmoedig  zijn ,  worden  ge- 
menelijk bewogen  tot  grote  dingen  te  doen ,  zonder  echter 

iets 


ladingen  van  de  ZIE  L.  7^ 
icrs  aan  te  vangen ,  tot  het  welk  zy  zich  niet  machtig  bevinden.  En 
dewijl  zy  mets  hoger  achten,dan  aan  andere  mcnfchen  wel  te  doen 
en  daarom  hun  eige  nut  te  verachten ,  zo  zijn  zy  altijt  volmaakte- 
lijkheulch,  gemeenfaam  en  gedieniligtot  ydcr.  Zyzijn  ook  vol- 
komenthjkmeeftersvan  hun'jijdingen ,  en  voornamehjk  van  de 
'  begeerten ,  ^  belgzucht  en  ^  nijt ,  vermits  zy  achten  dat  'er  geen  .^f*^'''"" 
dmg  IS ,  daar  af  de  verkrijging  niet  van  hen  afhangt ,  dat  zo  waer-  kzei^j^u, 
digis  dat  men  veel  daar  om  wenfcht;  cnvan  de  haat  tot  de  men- 
fchen ,  om  dat  zy  hen  alle  in  achting  hebben ;  en  van  dc  vrees ,  om 
dat  het  vertrouwen ,  dat  zy  oji.hun  deucht  hebben ,  hen  verzekert; 
en  emdchjk  van  de  gramfchap ,  om  dat  zy ,  alle  de  dingen ,  die  van 
anderen  afhangen,  zeer  wemig  achtende ,  nimmer  zo  veel  voor- 
deel aan  hun  vijanden  geven ,  dat  zy  bemerken  konnen  dat  zy  daar 
afgequetftzijn. 

1 5-7.   Van  de  Vertvaantheit. 
\  Llc  dc  genen ,  die  om  enige  andere  oorzaak ,  hoedanig  zy  ook 

uu^^^^"      '  een  goede  ««waan  van  zich  zei  ven  ontfangen ,  " 
hebben  geen  ware  Edelmoedigheit  ,  maar  alleenlijk  een   Ver-  "•^'■"x*"- 
waantheit,  die  altijt  zeer  zondig  en  gebrekkelijk  is ,  fchoon  zy  't  zo 
veel  te  meer  is ,  als  d'  oorzaak ,  om  de  welke  men  zich  acht ,  on- 
gerechtigeris.  End  ongerechtigde  van  alle  oorzaken  is,  als  men 
zonder  oorzaak  verwaant  is,  dat  is,  zonderdat  men  acht  dat  erin 
zich  enige  verdienfte  is,  om  de  welke  men  behoort  geprezen  te 
worden ;  maar  alleenlijk  om  dat  men  de  verdienfte  niet  hoog  acht, 
en  dat  men ,  zich  inbeeldende  dat  de  o  roem  niet  anders  is  dan  een  o  gmm: 
P  aanneeming  aan  zich ,  gelooft  dat  de  genen ,  die  zich  't  meeft  daar  pu>r/>-f<,. 
aftoeeigenen,  ook  het  meeft  daar  afhebben.  Deze  zonde  is  zo 
onredelijk  en  wanfchikkclijk ,  dat  ik  naau welijks  zou  konnen  ge 
loven  dat  er  menfchen  zijn  ,  die  zich  daar  toe  laten  vervoeren,  zo 
niemant  ooit  ongerechtiglijk  geprezen  was  :  maar'c  gevlei  is  overal 
zo  gemeen  ,  dat 'cr  geen  mcnlch  zo  gebrekkelijk  is  ,  of  hy  ziet 
dat  hy  dikwijls  om  dingen  geacht  word,  die  geen  lof,  maar  fom- 
tijtslafter  verdienen;  t  welk  aan  de  plompflen  en  onvcrftandig- 
ften  gelegentheit  geeft  van  in  deze  Mllach  van  Verwaantheit  te 
vallen.  -rr^f-»»"*. 

15-8.  Dat  haar  tjerken  tegen  degenen  van    Edelmoedigheit  pilden. 

M Aar  hoedanig  d' oorzaak,  om  de  welke  men  zich  acht,  kan 
wezen,  indien  zy  anders  is ,  als  de  wil,  die  men  in  zich  ge- 

n  voelt, 


7^  R-Des-Cartes 

wel  te  gebruiken,  daaraf,  gelijk  ik  ge 
zegt  heb ,  d  Edelmoedigheit  voortkoomt ,  zo  brengt  zy  altijt  een 
zeer  lafterlijke  Verwaantheit  voort  ,  die  zo  veel  van  deze  ware 
^delmoedigheit  verfchilr,dat  zy  heel  ftrijdige  werken  heeft. Want 
dewijl  alle  d'andere  goederen,  gelijk  vernuft,  fchoonheit,  rijk- 
öommen ,  ftaten ,  en  zo  voort ,  gemenelijk  zo  veel  hoeer  geacht 
worden  als  men  hen  in  weinig  lieden  vind  .  en  dewijl  zy  ten 
meeltendeel  zodanig  van  natuur  zijn ,  dat  zy  niet  aan  veel  meêge- 
deelt  iconnen  worden,  zo  trachten  de  verwaanden  alle  andere  men- 
ichen  te  vernederen,  en,  flavenvaa  hun  begeerten  zijnde,  heb- 

t  flnmilttai  rr       j  „ 

vithfa,  IS  9'  z.ondelijke  Neder  inheit. 

VV  gaat,  zy  beftaac  voornamelijk  hier  in ,  dat  men  zi?h  zwak 
ofwem,gbeftandiggevoelt,  eniat,  alsofmengeen  vo  Cen 
gebruik  van  z.jn  vnje  wil  had  .  men  zich  niet  onthouden  kan^an 
dingen  te  doen ,  daar  afmen  weet  dat  men  namaak  berou  zal  heb- 
ben In  dezer  voegen  ftaat  zy  recht  tegen  d'Edelmoedieheit ;  en 
'tgebeurtdikwjlsdatdegenen  ,  die  een  nederige  geel  hebben , 
de  verwaant  lenen  hoogmoedigften  zijn ,  op  gelijke  wijze  gelijk 
d  Edelmoedigftende  zedigften  en  oolmoedigften  zijn.^  Maar  n 
plaats  dat  de  genen,  d.e  fterk  en  edelmoedig  van  geeft  zijn  .  niet 
van  moed  veranderen,  om  de  voorfpoeden  of  tegenfpoeden ,  die 
LeV^fi^ T'^'",'^' Senen,  die  zwak  et  veW^^ 
iefthe  nU"  '  ''^"'^°f'tg<=val,  geleid;  en  de  voorfpoet  ver- 
dfw^Us  dltlJT^"  l  r  k"  '^.g«"<P°«  hen  vernedert.  Ja  men  ziet 
«,.irn  ,  ^  ^'•'^'^^?''^''j'''^y'^^  g^"«  vernederei  .  van  de 
welken  zy  enig  voordeel  verwachten,  ofenigquaat  vrezen  endat 

zyterzeWetijtzichbaidadiglijkbovendegfn^verheffeniv^^^^^^^^ 
welken  zy  mets  verhopen,  noch  vrezen. 

i6o.  Hoedanig  de  he^egmg  der  geefien  in  deze  ladingen  is 
l-'iS^r  V  kan  lichtelijk  bekennen  dat  de  '  Verwaantheit 

' ^A'       V  A       Vcrworpentheit  niet  alleenlijk  ■'gebreken    maar  ooi 

f  P        J  '     '^•'"^''^'g''  k  door  enige  nieuwe  gelegentheit"  ich 
verheffen  ,  of  neêrwerpen.  Maar  men  kan  twijffelen  of  d' Ede 
«.oedigheit  en  Ootmoedigheit .  die  deuchden  zijn  f  ook  lü^Sgen 


konnen 


l^dittgtn  ytn      ZIEL.  ^ 

konncn  wezen,  om  dat  hun  bewegingen  minder  blijiien    en  da/ 

hct(ch.jntdatdcdeuchtnietzowei.alsde^onde/EdeS^^^^^^ 
overeenkoomt.  Ik  zie  echter  geen  reden  .  die  be  et  dat  de  zelSf 
bewegmgdergeeften ,  die  diént  om  een  •denkineteverSen  «f»*  «• 

■  m^.S '  V  n^^'f I'S  >s.  En  om  dat  de  Verwaantheit  en  Edel- 

zTh  zefcf '^^''^''^T^^^  '  dat  men  van 

l^nin  H  '  ^".enkehjkhier  in  verfchiUen  ,  dat  dit  gevoe- 

len m  d  een  gerechtig ,  en  m  d'ander  ongerechtig  is ,  zo  dunkt  mv 
datrnenhentoteenzelfdehjdingkantoepaflen  ,  d^  welke  dS 
een  beweging  verwekt  word,  die  uit  de  bewegingen  7an  de  Ver 
^wel  v,"f  \  T  t  ^'^'j^^'^P '  ^"         Liefdfte'-zamen  is  gelet 
tothc  d  l  Wet'  alsvand?genc 
tot  het  ding  ,  t  welk  maakt  dat  men  z  ch  in  achtinoKcpfr  r%  \r 
m  tegendeel,  de  beweging,  diede  bNcderiXir^  .i^* 
del,jkofzondig,verwela,u,tdebeweÏÏS;f^  d'e  ^v7J""'^^- 
nng ,  van  de  ^  Droef  heit ,  en  van  de '  S    d,e  men  t^  z7ch"zel?  TrT'" 
heeft    tezamenisgezet.  met  de  fHaat  vermeng  "dL  men  t^^^^^ 
degebreken  heeft ,  om  de  welken  men  zich  vcraclit  EnaT'r 
fcM    'twelkik.ndezebewegingenbemerk,  isdatdebewegm; 
der  Verwondering  twee  eigenlchappen  heeft ;  d'eerfte  dat  de  ver 
wflchmg  haar  van  't  begin  affterk  maakt  ,  end'ander  dat  zv  een" 
pangmhaarvoortgangis,  datis,  datd^geeften  voSe^^^^^^ 
zich  op  een  zelfde  toon  in  de  harflènen  te  bewegen.  D^eerfte  v  n 
deze eigenfchappen  word mcerin  Verwaantheit ,  en  in  de  Va 
worpentheit ,  dan  in  d'Edelmoedigheit  en  deuchdehH.!  M.^; 

ent^^S  «en^V  ^^f^^^^^degcmenelijk  „it  sonkundi'koiintre'.»-'— 
cii  uac  aegenen ,  dic  meeft  onderworpen  zijn  zich  te  verhoofTvi^^r 
digen ,  en  zich  meer  tc  vernederen ,  dan  zv  bchor/n     .^^^  ï 
kennen;  omdatal'taeen   hwe>]kh7nJ7  \  ^ichminft 

ri-l  '•ö^cn?  ^^^^^^henvannieusaankoomt  hen 

verrafcht,  en  te wecgbrengt  dat  zy ,  zulks  aan  zich  zXn'  oc 
eigenende  zich  verwonderen ,  en  zich  achten  of  verach  en  nai 
dat  zy  oordelen  dat  het  geen  ,  't  welk  im  1,^,-,  r^^i.  '  ? 

voordeel,ofniettothu^nvo<;rde:n^£^e^r^^^^^^^^^^^ 
.Jdmgisverfcheiden     om  dat  dikwijls  na  een  ding      "welk  hen 

rti3e'eT  t'™  ^  'fl' '  '^^^h-  ï-ïnede 

,  ?M  r  '  M  4  ^'^,^l"."°cdigheit  IS  niets  ,  't  welk  niet  met  de 
dcuchdelijke  Nedengheit  overeenkomen ,  cn  ncrgcn.  iets  .  dat 

{Ml)  hen 


78  R.     D  E  S  >  C  A  R  T  E  s 

hen  veranderen  kan  j  't  welk  te  wcegbrengt  dat  hun  bewegingen 
vaft ,  beftandig ,  en  altijt  met  zich  zeiven  gelijk  zijn.  Maar  zy  ko- 
men niet  zo  zeer  uit  verraflching  voort ,  oni  dat  de  genen ,  die  zich 
in  dezer  voegen  achten,  gcnoech  bekennen  welken  d' oorzaken 
zijn,  om  de  welken  zy  zich  achten.  Doch  men  kan  zeggen  dat  de- 
ze oorzaken  zo  wonderhjk  zijn ,  ( te  weten  dc  macht  van  zijn  vrije 
wil  te  gebruiken ,  de  welke  te  weegbrengt  dat  men  zich  zelf  fchat, 
en  de  zwakheden  van 't  onderwerp,  in 't  welk  deze  macht  is,  die 
veroorzaken  dat  men  zich  niet  te  hoog  fchat )  dat  t'  elkens ,  als 
menhen  van  nieus  voor  zich  vertoont  j  zy  altijt  een  nieuwe  Ver- 
wondering geven. 

i6i.  Hoe  wen  d'Edelmoedigheit  kan  verkregen, 
'C  N  men  moet  aanmerken  dat  hetgeen ,  't  welk  men  gemenc- 
r^r^.  p  lijk  deuchden  noemt,  zekere  ^  hebbelijkheden  in  de  Ziel  zijn, 
.r^T^ie  haar  tot  zekere^  denkingen  fchikken,  m  voegen  dat  de  heb- 
belijkheden van  deze  denkingen  verfchillcn ,  maar  dat  zy  hen  kon- 
nen  voortbrengen ,  en  weer  van  hen  voortgebracht  konnen  wor- 
den. Men  moet  ook  aanmerken  dat  deze  denkingen  door  dc  ziel 
alleen  voortgebracht  konnen  worden ,  maar  dat  het  dikwijls  ge- 
^?.^  ^"'g^  beweging  der  geerten  hen  verfterkt ,  en  dat  zy  dan 
gelijkelijk  deuchdelijke  werken ,  en  lijdingen  van  de  ziel  zijn,  in 
voegen  dat,  fchoon 'crgcen  deucht  is ,  tot  de  welke,  gelijk  het 
fchijnt ,  de  goede  geboorte  meer  toedoet ,  dan  tot  de  gene ,  die  te 
weegbrengt  dat  men  zich  naar  zijn  rechte  waarde  fchat,  en  dat  men 
lichtelijk  kan  geloven  dat  alle  de  zielen ,  die  God  in  onze  lighamen 

\Gnur.nt»>  \  "'^^  ^"^^^  ''^^'"^  ^^i" '  ( ^^^^k  oorzaak  is  dat  ik  deze 
„,  Mstna. '  J^"cht ,  volgens  de  gewoonte  van  onze  taal ,  eer^  Edelmocdigheit 
nimriMs.  heb  genocmr ,  dan  ^-  Grootmocdigheit ,  volgcns't  gebruik  van  dc 
fcholen,  inde  welken  zy  niet  zeer  bekent  is)  het  echter  zeker  is 
dat  de  goede  onderwijzing  grotelijks  dient  om  de  gebreken  van  dc 
geboorte  te  verbeteren :  en  indien  men  dikwijls  aanmerkt  wat  de 
vrije  wil  is,  cn  hoe  groot  dc  voordelen  zijn,  die  hier  afkomen, 
dat  men  een  vafl  bciluit  hecfr  van  hem  wel'  tegebruiken,gelijk  ook 
van  d'  andere  zijde  hoe?  ydcl  en  onnut  alle  de  bekommernlflen  zijn, 
die  d'eerzuchtigcn  pijnigen,  zo  kan  men  in  zich  lijding  verwek- 
ken,  cnby  gevolg  de  deucht  van  Edelmocdigheit  verkrijgen,  die 
als  de  fleutel  v an  alle  d'andere  deuchden,en  een  algemene  h  ulpmid- 
del  tegen  alle  d' ongeregeltheden  der  lijdingen  is;  en  dicshalvcn 
dunkt  my  dat  deze  inzicht  wel  dient  aangemerkt  te  worden. 

j6a.  V^n 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


79 


Ladingen  van  de  ZIEL. 
162.  Van  d'Eerhiedigheit, 

^  Jeenlijk  tot  het  voorwerp ,  dat  zy  eert ,  n  achting  te  hebben 
maar  ook  tot  z.ch  met  enige  vrees  daalr  onder  te  llellen^om  tetrS 
ten  dat  jonftig  tot  zich  te  maken  :  in  voegen  dat  wy  geen  Eerbif- 
d.ghc.t  hebben ,  dan  tot  vrije  oorzaken ,  die  wy  beqiaam  oordelen 
om  goet  of  quaat  aan  ons  te  doen ,  zonder  dat  wy  weten  welk  van 
beide  zy  ons  aandoen  zullen.  Want  wy  hebben  eer  Liefde  en  »  ver-  oD«.tó 
loving ,  dan  een  enkele  Eerbiedigheit  tot  de  genen ,  van  de  welken 
wy  niet  dan  goet  verwachten ,  en%y  hcbbeitalleenlijk  H  au  g S 
tfZ?'   f    ^'"T,"     "'^^  '^^'^  «^"«^  verwachten :  en  indieS 


boBchenrö^^^^^ 

gentlijk  deze  dode  dingen  ,  maar  de  godheden  ,  die  zv  meenden 

datdaar'tgebiedhadden.  En  de  beweging  der  geeSd"  deze 

]ijdingverwekt,svandebevveging,die3ev^.rwo^ndenng%erweS 
en  van  de  gene  ,  die  de  vrees  verwekt ,  ( van  dc  welkt  ik  hier  na 
ipreken  zal )  te  zamen  gezet. 

1 63.  Van  de  Verfmading. 
Q  P  gelijke  wijze  is  het  geen.'t  welk  ik  P  Verfmading  nocm,een  n  d,*,«,. 
tY  r?:?^  .diedeziel  heeft  tot  een  vrije  oorzaak^e  ve"  ch. 
ten,  met  foordelen  dat,  hoewel  zy  van  haar  natuur  bequaam  is 
om  goet  en  ouaat  te  doen ,  zy  echter  zo  verre  beneden  ons^.s  dat 
zy  geen  van  beide  ons  aandoen  kan.  En  de  beweging  der  oeèften 

VeïfeS?/'V\''''u'^-'''^^'^S'"S^"  '  '^'^  ^  Ve^rwonSg;,....... 

,  Verlefcertheitof 'Stoutheit  verwekken ,  te  zamen  eezer  ' 

164.        't  gebruik  dez.er  twee  Lijdingen. 
TTV'Edelmoedigheit  en  de  zwakheit  van  geeft,  of  de  verworpent- 
i-/ heit  bepalen  t  goedenquaad  gebruik  dezer  twee  lijdingen- 
Want  hoe  de  ziel  edelder  en  edelmoediger  is ,  hoe  men  meer  sine 
gentheit  heeft  om  aan  ydcr't  geen ,  dat  hem  toebehoort ,  te  civen- 
en  m  dezer  voegen  heeft  men  niet  alleenlijk  een  zeer  diepe  oot  moe' 
digheit  ten  opzicht  van  God ,  maar  men  geeft  ook,  zonder  tegen- 
Itribbehng ,  alle  Eer  en  Ontfach ,  die  men  aan  de  menfchen  fchul- 
digis,  aanyder,  naardelhatenachibaarheir,  die  hy  in  de  w  er- 
relt 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


8o  R.    Des  -  C  ARTES 

relt  heeft  i  cn  men  veracht  niets ,  dan  de  zonden.  In  tegendeel  >  de 
genen ,  die  een  zwakke  en  vervvorpe  geeft  hebben,  zijn  onderwor- 
pen by  overmaat  te  zondigen ,  fomtijts  hier  in ,  dat  zy  dingen ,  die 
vcrachtcnswaerdig  zijn  ,  eren  en  vrezen,  en  fomtijts  hier  in ,  dat  zy 
de  dingen ,  die  mceft  verdienen  geèert  te  wezen ,  baldadighjk  ver- 
fmaden.En  zy  gaan  dikwijls  zeer  gezwindehjk  over  van  d'uitterftc 
i  slSi/i»  "  goddeloosheit  tot  waangeloof  ,  en  daar  na  van  't  waangeloof 
tot  goddeloosheit ,  ja  zodanig ,  dat  zy  tot  alle  zonde  en  ongeregelt- 
heit  van  geeft  bequaam  zijn, 

165*.  Van  de  Hoop  en  Vrees, 
y     •      "pX  E  y  Hoop  is  een  ^  gefchiktheit  van  de  ziel  tot  zich  t'overreden 
aniwï.'  JL-^  dat  het  geen  ,  't  welk  zy  begeert ,  komen  zal.  Zy  word  ioor 
een  bezondere  beweging  der  geeften  veroorzaakt  ^  te  weten  door 
a  M,tnu     de '  beweging  van  de  Blyfchap ,  en  van  de  Begeerte ,  tezamen  ge- 
b  Mms.     mengt.En  de  ^  Vrees  is  een  andere  gefchiktheit  van  de  ziel,die  haar 
overreed  dat  het  niet  komen  zal.  Hier  ftaat  aan  te  merken  dat  men 
r^  pafpmtj,  ^^^g        c  Jij  jjj-igg,-,  ^  hoewel  zy  ftrijdig  zijn ,  echter  beide  te  ge- 
lijk kan  hebben  ,  te  weten  als  men  in  een  zelfde  tijt  verfcheide  re- 
denen voor  zich  vertoont  ,  van  de  welken  enigen  oordelen  doen 
dat  de  vervulling  der  Begeerte  lichtelijk  kan  gefchieden ,  en  d'an- 
deren  zulks  zwaar  vertonen. 

1 66.  Van  de  Ver<Lekertheit  en  wanhoop. 

E Nd'een  dezer  lijd ingen  verzelt  nimmer  de  Begeerte  ,  of  zy 
laat  enige  plaats  voor  d'ander.  Want  als  de  Hoop  zo  krachtig 
is ,  dat  zy  de  Vrees  geheellijk  verdrijft ,  zo  verandert  zy  van  Na- 
AStcHTitMt  tuur,  en  word Verzekertheit  of  Vertrouwen  genocmt.  En  als 
fivt  fdttdM,        verzekert  is  dat  het  geen ,  't  welk  men  begeert ,  komen  zal , 
hoewel  men  volhard  in  te  willen  dat  het  koomt,  zo  houd  men  ech- 
ter op  van  door  de  lijding  van  Begeerte  bewogen  te  worden  ,  die 
d'uitgang  daar  af  met  ongeruftheit  deê  betrachten.  Desgelijks ,  als 
de  Vrees  zo  overmatig  is ,  dat  zy  aan  de  Hoop  alle  plaats  beneemt, 
eDefftratit»  ZO  Verandert  zy  in  «  W anhoop ;  en  deze  Wanhoop ,  het  ding  als 
onmogelijk  vertonende ,  blufcht  geheellijk  de  Begeerte  uit  ,  die 
zich  alleenlijk  tot  mogelijke  dingen  uitftrekt. 

167.  Van  de  Be[^z,ucht. 

iStUtypia,         E  f  Belgfucht  is  zeker  flach  van  Vrees ,  die  haar  opzicht  heeft 
XJ  op  de  Begeerte  van  de  bezitting  van  enig  goet  voor  zich  tc 

bewa- 


lïtlhi£e»  van  de  ZIE  h.  g 
bewaren.  Zykoomt  niet  zo  zeer  uit  kracht  van  redenen  tl.VnJ 
delen  doen  dat  n.en  d  jt  goet  verliezen  kan .  als  wél  Jt  de  hoge  ach 
^"'''""^''"^^  '  «^«^^^'J^eoorzaakisdatmeSdc" 

168.  mar  in  dtz.e  lading  mlyk.kaH  we:(en. 
P  N  dewijl  men  meer  zorg  moet  dragen  om  de  goederen  die 

zeergroot  z,jn .  re  bewaren,  alsdegenen ,  diemmderziin 
wetn  C^Yr^     '"'S^  g^I^g-^ntheln  cedijk  en  Stié 
wezen.  Gehjk  tot  een  voorbeelt ,  een  Kriigsoverlte  A\e  eZ  ^u? 
vanpotbeIangbewaart.heeftr;chtomf]gzu^^^^^^^^ 
wezen ,  dat  is ,  van  alle  de  middelen  te  wantrouwen  \loor  de  S^l 
ken  ^y  verrafcht  e„  overvallen  zou  konnen  woX  •  2 
lyke  vrouw  word  nietgelaftert  van  darzy  beSl 
eens,  dat.s ,  van  zich  niet  alleenlijk  van  qSoïn  S 1°°'^''''"' 
maar  ook  vandeminfteftofFe  van  laLingtëSwen^'^'^''^"- 

1 69.  WMr  in  IJ  lafierl^k^u. 

M  i^n'^r^"  ^J"  gierigaart ,  als  hy  voor  zijn  fchattcn 

i>  Belgzuchtig  IS ,  dat  is ,  als  hy  hen  altijt  met  het  ooT„?  i.  ^u. . 
gaat,  en  nimmer  daarafwil  wijken  ,  uitvreesdatlvhL  ^« 
len  zullen  worden;  want  het  geit  zsnie  zo  vTelSd^^^ 
met  zogrore  zorg  bewaart  zal  vvorden.  En  men  machfeen  In 
die  Belgzuchtig  over  ziinvrou  is   r.mH•,^  , "  "  ^'^''''^"^^^"man, 
dat  hy  faar  n.et^oprech  Slïbêmint   en  ,f  1'"  ^""'S'"'"' 
lenvaVemzelf.'^ofvan^htherV  e^^^^^^^ 
rcchtiglijk  bemint ;  want  indien  hy  ware  ^eJj      h^^rVa'd"  Z 

zichinÖtS^^^^^^ 

en  hy  zou  met  vrezen  ditgoet  te  verliezen ,  mdyn  ft'n  et  oorSl' 
dedathy'eronwaardigtoewas  ,  of  dat  zijn  gemalm  oSetmu  i  " 

:;Su?Ta'Msï,\^^^ 

170.  vm 


8a 


R.  Des-Cartes 


170.  Van  de  wankelmoedigheit. 

DE  Wankel  moedigheit  is  ook  zeker  flach  van  Vrccs ,  die ,  dc 
ziel  als  in't  gewicht  tuflchen  veel  doeningen  houdende,dic  zy 
doen  kan  ,  oorzaak  is  dat  zy  daar  geen  af  uitvoert  ,  en  dat  zy  dus 
tijt  heeft  om  te  verkiezen,  eer  zy  tot  befluit  koomt.  Daar  in  zy  wa- 
relijk  enig  gebruik  heeft ,  dat  goet  is.  Maar  als  zy  langer  duurt , 
dan  zy  behoort,  en  de  tijt,  die  tot  doen  vcreifcht  is ,  in  beraden 
doet  befteden  ,  zo  is  zy  zeer  quaat.  Ik  zeg  dan  dat  zy  zeker  flach 
Van  Vrees  is ,  fchoon  het  gebeuren  kan ,  als  men  de  keur  van  veel 
dingen  heeft ,  daar  af  de  goetheit  zeer  gelijk  word ,  dat  men  onzce- 
ker  en  wankelmoedig  blijft ,  zonder  dat  men  daarom  enige  Vrees 
heeft.  Want  deze  flach  van  Wankelmoedigheit  koomt  alleenlijk 
1  Smijeffum,  Van  ^  't  onderwcrp ,  dat  zich  vertoont ,  en  niet  uit  enige  «  ontroc- 
^iSr^Z'"' •  en  dieshalven  is  zy  geen  lijding  ,  dan  voor  zo 
veel  dc  vrees,  die  men  heeft,  van  in  zijn  verkiezing  te  miflèn ,  d'on- 
zekcrheit  daar  af  ver  meerdert.  Maar  deze  Vrees  is  zo  gemeen ,  en 
zo  krachtig  in  enigen,  dat  zy ,  fchoon  zy  niet  te  verkiezen  hebben, 
cn  dat  zy  niet  dan  een  enig  ding  konnén  nemen  of  laten ,  van  haar 
weerhouden  worden,  en  zich  vergeefs  ophouden  met  naar  anderen 
n^MctjfHi,  te  zoeken.  En  dan  is't  een  "  overmaat  van  Wankelmoedigheit,  die 
haar  oorfprong  heeft  uit  een  al  te  grote  begeerte  van  wel  te  doen , 
e/^f  "i*^      zwakheit  van  't  verftant ,  't  welk ,  geen  °  klare  en  onder- 

di/imöé,  fcheide  kundigheden  hebbende ,  alleenlijk  veel  verwarde  kundig, 
heden  daar  af  heeft.  Dieshal  ven ,  de  hulpmiddel  tegen  deze  over- 
maat is ,  zich  te  gewennen  tot  zekere  en  bepaalde  oordelen ,  aan- 
gaande de  dingen ,  die  zich  vertonen ,  te  doen,  en  te  geloven  dat 
men  altijt  zijn  plicht  wel  betracht,  als  men 't  geen  doet ,  dat  men 
oordeelt  het  befte  re  wezen  ,  fchoon  men  miflchien  zeer  qualijk 
oordeelt. 

171.  Van  de  Meed  en  Stoutheit. 

f  P^i^"-^'**  "T^  P  Moed  ,  als  zy  een  lijding  is ,  en  niet  een '  hebbelijk  heit, 
?  Hab"m,  of  '  naturelij ke neiging ,  is  een  zekere  hitte  of  drift ,  die  de 

IjW^^"  ^^^^  fchikt  tot  zich  krachtiglijk  tot  d'uitvoering  der  dingen  te  be- 
%A»iatia,   ge  ven, die  zy  doen  wil,van  wat  natuur  zy  ook  zijn. En  de  ^  fl:outheit 

is  zeker  flach  van  Moed  ,  die  de  ziel  geftelt  maakt  tot  de  gevare- 

lijkfl;e  dingen  uit  te  voeren. 


172.  Va» 


Ladingen  van  de  ZIE  L. 
ijz.  Vm  de  Volgjver. 

EN  de  » Volgy  ver  is'cr  ook  zeker  flach  af,  maar  in  een  onrl-rr  ^ 
.    zin.  VVantmenkandcMoedaanmerke„aIsee„V"4\X^ 
zich  ,n  20  veel  y  gedaanten  verdeelt  .  als  'er  verfcbillfncie  z  voor  v 
werpen  zijn  ,  en  ook  in  zo  veel  anderen ,  als'er  oorzaken  zijn  Od  * 
d  eerfte  wijze  is  de  Stoutheit ,  en  op  d'andere  de  Volgy  ver  een  se 
daantedaaraf.  En  deze  lefte  is  niets  anders,  dan  een  hitte,  diedc 
ziel  geitel:  maakt  tot  dingen  aan  te  vangen  ,  die  zy  hoopt  dat  aan 
haar  gelukken  zullen ,  om  dat  zy  ziet  da:  zy  aan  anderen  gelukkig 
Zijn;  en  m  dezer  voegen  is  zy  zekerflach  van  Moed ,  daaraf 'd'uit- 
terhjkc  oorzaak 'tvoorbeelt  IS.  Ik  zeg  d'uiterlijke  oorzaak  ,  om 
dateer ,  behalven  deze ,  altijt  een  innerlijke  moet  wezen,  die  hier  in 
H^H    ' "g!^'^J"^i°dan,g  geftelt  heeft ,  dat  de  Begeerte 
en  de  Hoop  meer  kracht  hebben  ineen  menigte  van'r  KU», 
'tharttedoengaan  ,  dande  Vrees  of  WaZop^"Jh?h«fto« 
zulks  tc  beletten.  '^necttom 

173.  Jloe  de  Stoutheit  van  de  Hoop  afhangt. 
1T7  Ant  hier  ftaat  aan  te  merken ,  dat  hoewel  ^  't  voorwerp  van  h  oij^ann.. 

iL  ^^"^^''''^^^^^  claargemenelijkde  Vrees,ja  c  of/-.^. 

ook  de  Wanhoop,op  volgt,en  dit  zodanig,dat  men  in  de  e;evareliik. 
fte  en  wanhopigfte  dingen  de  mcefte  Stoutheit  en  Moed  betoont  • 
dat ,  zeg  ik ,  echter  van  node  is  dat  men  hoopt ,  of  ook  dat  men  ver- 
zekert is  dat  het  emde,  't  welk  men  aan  zich  voorftelt,  gelukken 
TeC\?  ^^^^^/^^^l^^^glyk  tegen  de  zwarigheden,  die  men  ontmoet, 
te  Itellen  Maar  ét  emde  verfchilt  van  dit  voorwerp:  want  men  kan 
in  een  zelfde  tijt  niet  van  een  ^         ding  verzekert  en  wanhopig 
Zijn.  Gelijkdus,  als  de  Decièn  zich  plotfehngs  onder  de  vijanden 
initortten,  en  tot  een  zekere  doot  liepen ,  zo  was 't  voorwerp  van 
nun  btoutheit  de  zwanghcit  van  hun  Jevcn  in  dit  bedrijf  te  bewa 
rcnj  tot  welke  zwarigheitzy  niet  dan  wanhoop  hadden-  wantzy 
waren  verzekert  van  te  rterven  ;  maar  hun  emde  en  gemerk  was 
hun  krijgslieden  door  hun  voorbeeltaan  te  moedigen  ,  en  hen  de 
verwinnig ,  tot  de  welke  zy  Hoop  hadden ,  te  doen  verkrijgen  • 
of  hun  einde  en  gemerk  was  ook  roem  na  hun  doot  te  hebben  van 
de  welk  zy  verezkert  waren.  ' 

174.  Van  de  tlaaumoedigheit  en  Vervaertheit, 

DFvïflaaumoedigheitftaa:  recht  tegen  de  moed,eniseenflaau-  d  nna^u 
teofkoelheit ,  die  de  ziel  belet  in  zich  tot  d'uitvoering  der 

2)  din- 


^4  R.  Des-Cartes 

dingen  tc  begeven ,  die  zy  doen  zou  ,  zo  zy  vry  van  deze  lijding 
P-lT'^"'  vvas.  Encd^Angft,  of  Vervaartheit,  die  recht  tegen  de  Stoutheit 
iftrtnrbatit  ftrijd  ,  is  niet  alleenhjk  een  koelheit ,  maar  ook  een  ^  ontroering 
g  stn^or.        g  verbaaftheit  van  de  ziel ,  die  haar  van  de  macht  berooft  van  dc 
quaden  tegen  tc  ftaan ,  die  zy  meent  naby  te  wezen. 

175'.   Van  *t  gebruik  da  Flaaumoedigbeit. 

HOewel  ik  my  niet  kan  overreden  dat  de  natuur  aan  dc  mcn- 
fchen  enige  lijding  gegeven  heeft ,  die  altijt  gebrekkelijk ,  en 
nooit  enig  goed  de  loffelijk  gebruik  heeft  ,  zo  kan  ik  echter  zwa- 
relijk  giflen  waar  toe  deze  twee  konnen  dienen.  My  dunkt  alleen- 
lijk dat  de  Flaaumoedigheit  dan '  enig  gebruik  heeft ,  als  zy  maakt 
dat  men  vry  van  kommer  is,  tot  welks  aanvanging  men  door  waar- 
fchijnelijke  reden  verwekt  zou  worden ,  zo  andere  zekerder  rede- 
nen ,  die  haar  onnut  hebben  doen  oordelen  ,  deze  lijding  van 
Flaau  moedigheit  niet  verwekt  hadden.  Want  behalven  dat  zy  de 
ziclvan  deze  kommer  bevrijd  ,  zo  dient  zy  dan  ook  tot  het  lig- 
haam,  te  weten  hier  in ,  datzy,  de  bewegingen  der  geeften  ver- 
tragende ,  belet  dat  men  zijn  krachten  verftrooit.  Maarzy  is  in 
't  gemeen  zeer  hinderlijk ,  om  dat  zy  de  wil  van  de  nutte  daden  af- 
leid. En  dewijl  zy  alleenlijk  hier  af  koomt  ,  dat  men  niet  gc- 
noech  Hoop  of  Begeerte  heeft,  zo  behoeft  men  niet  te  doen ,  om 
haar  te  verbeteren ,  dan  deze  twee  lijdingen  in  zich  tc  verbeteren. 


O  framtJ». 
tMitnts, 
P  Ewentm* 


9  tPitrfm 
tênfckmut. 
r  Spteies 


IJ 6,  Van  't gehruik^der  Vervaartbeh. 

TIT  At  de  ^  vervaartheit  of '  Angft  aangaat  ,  ik  zie  niet  dat  zy 
.  ^^^^  loffelijk  of  nut  kan  wezen.  Zy  is  ook  geen  bezonderc 
«lijding  ,  maar  alleenlijk  een  "overmaat  van  Flaaumoedigheit, 
VerbaaTlheit  en  Vrees  ,  die  altijt  zondig  en  gebrekkelijk  is  ;  ge- 
hjk  de  Stoutheitccn  overmaat  van  Moedigheit  is  ,  die  altijt  goet 
is  ,  zo  't  einde  of  gemerk  ,  't  welk  men  zich  voorftelt ,  goet 
is.  En  dewijl  de  voornaamfte  oorzaak  van  de  Vervaertheit  dc 
verrafiching  is  ,  zo  is  'cr  niets  beter  ,  om  zich  daar  af  te  bevrij- 
den, dan  "voorbedenkingen  te  gebruiken,  en  zich  tot  alle  Pd'uit- 
gangen  te  bereiden ,  welkers  vrees  vervaartheit  veroorzaken  kan. 

177.  Van  de  Knaging, 

E  1  Knaging  van 't  geweten  is  ''zeker  flach  van  Droef  heit, 
die  uit  de  twajffeling  voortkoomt  van  dat  een  ding ,  't  welk 

men 


D 


Lijdingen  yan      Z  I E  L. 

mcndoct  ,  of  gedaan  heeft  ,  niet  goet  is.  Zy  'vooronderftcit  sP^yw.^^ 
nootzakelijk  de  twijffeling.  Want  indien  men  gehcellijk  vcrze-'^'*'- 
ken  was  van  dat  het  geen ,  't  welk  men  doet ,  quaat  is ,  zo  zou  men 
Zich  onthouden  van  zulks  te  doen  j  om  dat  de  wil  zich  alleenlijk 
tot  die  dingen  beweegt  ,  die  enige  fchijn  van  goetheit  hebben. 
En  indien  men  verzekert  was  dat  het  geen ,  't  welk  men  alreê  ge- 
daan heeft  ,  quaar  was  ,  zo  zou  men  ^  Berou ,  en  niet  alleenlijk ' 

Knaging  daar  afhebben,  't  Gebruik  van  deze  lijding  is  dat  zy  te  tJWf#r/«. 
weegbrengt  dat  men  onderzoekt  of  het  ding  ,  daar  af  men  twijf- 
felt  ,  goet  is  ,  of  niet ,  enmaaktdat'ct  niet  weer  gedaan  word, 
terwijl  men  niet  zeker  weet  dat  het  goet  is.  Maar  dewijl  zy  het 
quaat  vooronderftelt ,  zo  zou  beft  wezen  dat  men  niet  onderwor- 
pen  was  haar  te  gevoelen ;  en  men  kan  haar  door  de  zelfde  midde- 
len  voorkomen ,  door  de  welken  men  zich  van  dc  Wankclmoedis^ 
heit  bevrijden  kan.  *  ^«  5 

178.  Van  de  Befptüng, 

DE  X  Belaching  of  Befpotting  is  zeker  flach  van  Blyfchap,  met  ''^''^^''^ 
Haat  vermengt ,  en  fpruit  hier  uit ,  dat  men  enig  quaat  in  een 
mcnfch  bemerkt » die  men  zulks  waardig  acht.  Men  haat  ^it  quaat, 
cn  verblijd  zich  van  dat  in  de  geen  te  zien  ,  die  zulks  waerdig  is. 
En  als  dit  onverwacht  overkoomt ,  zo  is  de  verraflching  van 
dc  Verwondering  oorzaak  dat  men  in  lachen  uitbarft  ,  volgens 
^t  geen  ,  ^t  welk  hier  voor  van  de  natuur  van  't  lachen  gezegt  is. 
Maar  dit  quaat  moet  klein  wezen  ,  want  indien  het  groot  is  ,  zo 
kan  men  niet  geloven  dat  de  geen  ,  die  dat  heef: ,  zulks  waer- 
digis  ,  't  enzymen  zeer  boosaardig  is ,  of  hem  grote  haat  toe- 
draagt. 

1 79.  waarom  d'onvolmaahjlen  gemeneltjk  de  gmt- 
fte  hefpotters  zijn, 

EN  men  ziet  dat  de  genen  ,  die  zeer  fchijn  bare  gebreken  heb- 
ben ,  als  tot  een  yoorbeelt  de  genen ,  die  kreupel ,  fcheel  of  ge- 
bult zijn  ,  of  die  in  *t  openbaar  enige  fmaat  en  fchande  geleden 
hebben ,  bezonderlijk  tot  ^ottery  genegen  zijn.  Want  zy,  gaernc 
zien  willende  dat  alle  d'anderen  in  gelijke  ongunft  waren ,  verheu- 
gen zich  in  dc  quaden ,  die  hen  overkomen,  en  achten  hen  zulks 
waerdig. 


180.  Van 


86 


R.    D  E  S  -  C  A  R  T  E  S 


1 80.  Van  't  ^ehml^  der  Boerterj. 

WJ         zedige   Bocrtery  aangaat ,  dc  welke  nuttelijk  de  gc- 
VV  breken  belacht ,  met  hen  belachelijk  te  doen  fchijnen ,  zon- 
der dat  men  echter  zelf  daarom  lacht  ,  noch  enige  haat  tegen  dc 
c  ^'/itü»,  lï^enfchen  betuigt ,  zy  is  niet  een  ^  lijding ,  maar  een  hoedanigheit 
'  van  een  eerlijk  man  ,  die  zijn  Blygeeftigheit  ,  en  de  geruftheit 
van  zijn  ziel  doet  blijken  ,  die  tekenen  van  deucht  zijn  ;  en  dik- 
wijls ook  de  fchranderheit  van  zijn  vernuft  hier  in ,  dat  hy  een  aan- 
gename fchijn  aan  de  dingen ,  die  hy  befpot ,  weet  te  geven. 
'  181.  Van  *t  gebruik^  van  't  geUch  in  Boerterj 

't  T  S  ook  niet  oneerlijk  te  lachen,als  men  de  Boertery  van  een  an- 
J.  der  vcrftaat :  ja  zy  kan  zodanig  wezen ,  dat  men  een  ftuurmuil 
zou  zijn ,  indien  men  niet  daarom  lachte.  Maar  als  men  zelf  boert, 
is't  welvoegelijker  zich  van  lachen  t'onthouden,  op  dat'et  niet  zou 
fchijnen  dat  men  door  de  dingen ,  die  men  zegt,  verrafcht  word,  en 
dat  men  over  onze  behendigheit  in  die  te  vinden  verwondert  was , 
cn  dat  zy  daar  na  de  genen ,  die  hen  horen ,  meer  verraflchen. 

182.  Van  de  Nijt. 

,d  invUié,  ^  Een,  't  welk  men  gemenelijk  ^  Nijt  noemt,is  een  zonde,dic 
eftrvtrfiêi  VT  in  ceu  ^-  verkcertheit  of  boosheit  van  de  natuur  beftaat ,  die 
te  weegbrengt  dat  zekere  lieden  zich  om't  goct  quellen,  dat  zy  aan 
andere  menfchen  zien  toekomen.  Maar  ik  gebruik  hier  deze  bena- 
<P-##,  ming,  om  een  Hijding  aan  te  wijzen,  die  niet  altijt  zondig  is.  De 
Nijt  dan ,  voor  zo  veel  zy  een  lijding  is ,  is  zekere  liach  van  Droef- 
heit,met  Haat  vermengt,de  welke  hier  uit  koomt,dat  men  den  ge- 
nen goet  ziet  toekomen ,  die  men  daar  toe  onwaardig  acht:  't  welk 
men  niet  met  reden  denken  kan ,  dan  van  de  goederen  van't  geval. 
Want  wat  de  goederen  van  de  ziel ,  of  ook  van  't  hghaam  aangaat , 
voor  zo  veel  men  hen  van  de  geboorte  heeft ,  om  daar  toe  waardig 
te  wezen  is  genoech  dat  men  hen  van  God  ontfangen  heeft  ,  eer 
men  bequaam  was  om  enig  quaat  te  bedrijven. 

185.  Hoe     gerechtig  of  ongerechtig  k^n  wetten, 

MAar  als  't  geval  aan  iemant  goederen  toezend ,  tot  de  welken 
hy  warelijk  onwaerdig  is ,  en  als  de  s  Nijt  alleenlijk  in  ons 
verwekt  wordjom  dat  wy,naturelijk't  recht  beminnende, verfteurt 
zijn  van  dat  in  d'uitdeeling  dezer  goederen  de  gerechtighcit  niec 

waar- 


Lijdingen  van  rff  Z I Ë  L.  87 
waargenomen  Word ,  zo  is  't  een  ^  y  ver ,  die  verontfchuldigt  kan  h&M 
worden;  voornamelijk  dan  ,  als  het  goet     welk  men  aan  anderen 
benijd  ,  zodanig  van  natuur  is ,  dat  het  onder  hun  handen  in  quaat 
verkeren  kan  j  gelijk  indien  *t  enig  ampt  of  bediening  is,  in  welke 
pleging  zy  zich  qualijk  kennen  dragen.  Ja  als  men  het  zelfde  goet 
voor  zich  begeert,  en  dat  men  belet  word  in  dat  te  hebben,  om  dat 
anderen ,  die'er  minder  waerdig  toe  zijn ,  dat  bezitten ,  zo  word 
deze  lijding  hier  door  geweldiger ,  en  zy  is  echter  » verfchonelijk ,  i  Bjw«/jwift 
zo  de  haat ,  die  zy  in  zich  begrijpt ,  zich  alleenlijk  tot  de  quade  uit- 
deeling  van't  goet  gedraagt ,  dat  men  benijd ,  en  niet  tot  de  lieden, 
die 't  bezitten ,  ofuitdeelenen  verfpreiden.  Maar  men  vind  wei- 
nig, hoe  rechtvaerdig  en  edelmoedig  zy  zijn  ,  die  geen  haat  tot 
de  genen  hebben ,  die  hen  in  de  verkrijging  van  een  goet  voorko- 
men en  verraflchen ,  't  welk  niet  aan  veel  meêgedeelt  kan  worden, 
en  dat  zy  voor  hen  zeiven  hadden  begeert ,  fchoon  de  genen ,  die 
't  verkregen  hebben ,  zo  zeer ,  of  meer  waardig  daar  toe  zijn.  Nu, 
*tgeen,  dat  gemenelijkmeell  benijd  word  ,  is^d'eer:  want  hoe- 
wel  d'eer  van  andere  menfchen  niet  belet  dat  wy  'er  naar  trachten 
konnen ,  zo  maakt  zy  echter  de  toegang  daar  af  zwaarder  ,  en  de 
waarde  hoger. 

1 84.  Van  trAAr  het  Inkomt  dat  de  Nijdigen  ondermrpen  TL^n  bUan» 
Achtig  en  lodïg  van  verwe  te  wez^en. 
Oorts ,  daar  is  geen  gebrek,  dat  zo  zeer  aan  de  gelukkige  ftaat 
der  menfchen  hindert,  als  dat  van  de  Nijt.  Want  behalven  dat 
degenen,  die  daar  af  befmet  zijn,  zich  zclven  quellen ,  zo  ont- 
roeren zy  ook  uit  alle  hun  vermogen  het  vermaak  der  anderen.  Zy 
zijn  gemenelijk  1  lodig  van  aangezicht ,  dat  is  bleek  ,  van  geel  en  1  LivUu 
zwart  gemengt ,  en  gelijk  blaauachtig  van  bleet.  En  hier  uit  fpruit 
dat  de  Nijt  in  't  Latijn  Ltvor  gcnocmt  word  \  't  welk  zeer  wel  met 
het  geen  overè'enkoomc  ,  dat  hier  voor  van  de  bewegingen  van 
\  bloet  in  de  Droef  heit  en  in  de  Haat  gezegt  is.  Want  de  lefte 
maakt  dat  de  gele  gal ,  die  van  't  benedendeel  van  de  lever  koomt, 
en  de  zwarte  gal  >  die  uit  de  milt  fpruit ,  zich  uit  het  hart  deur  de 
flagaders  in  alle  d'adcren  verfpreiden  ,  en  de  eerfte  doet  dat  het 
bloet  der  aderen  minder  hitte  heeft,  en  langfamelijker,  dannaaf 
gewoonte,  vloeit,  't  welk  genoech  is  om  de  ver  we  ^  blaau  en  lodig 
te  maken.  Maar  om  dat  de  gal ,  zo  wel  de  gele ,  als  de  zwarte ,  ook 
door  veel  andere  oorzaken  in  d'aderen  gezonden  kan  worden  ,  en 
dat  de  Nijt  hen  niet  genoech  in  grote  menigte  derwaarts  drijft ,  om 

de 


v: 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


?5  K.  Des-Cartes 

dc  ycrwc  van  't  aangezicht  te  veranderen ,  zo  zy  niet  zeer  groot  en 
langdurig  is  ,  zo  moet  men  niet  denken  dat  alle  de  genen  ,  in  dc 
welken  men  deze  verwe  ziet ,  daar  toe  genegen  zijn. 

1 8  ƒ .  Van  de  Deernis^ 
A  e,mmif€'  p\  E  n  Dccmis  of  Meedogen  is  °  zeker  flach  van  Droef  heit,  met 
Tspicies  Liefde  of  goede  wil  tot  de  genen  vermengt,die  wy  enig  quaat 

$riftiti»,     2^ien  lijden ,  tot  het  welk  wy  hen  onwaerdig  achten.  Zy  ftrijd  dies- 
p  o*jr<!7«w.  halven  tegen  de  Nijt ,  uit  oorzaak  van  haar  p  voorwerp  ,  en  met 
q  irrifi9,    de  q  bocrtcry  ,  uit  oorzaak  dat  zy  't  quaat  op  een  andere  wijze 
aanmerkt. 

i86.  wie  de  Meêdogenften  Ti^n, 

DE  genen ,  die  zich  zeer  zwak ,  en  de  tegenfpoedcn  van  't  ge- 
val onderworpen  bevinden  ,  fchijnen  meer,  dan d'andcren, 
tot  dezelijdinggencgen  te  wezen  ,  vermits  zy't  quaat  van  ande- 
ren, als  hen  overkomen  konnende,  voor  zich  vertonen:  en  dus  zijn 
zy  eer  door  Liefde ,  die  zy  zich  zeiven  toedragen ,  bewogen ,  dan 
door  de  Liefde ,  die  zy  tot  anderen  hebben. 

1 87.  Hoe  d'EdelmoedigUen  van  deze  lijding  bewogen  worden, 
"jV/f  Aar  de  genen,  die  EdelmoedigH:  zijn ,  en  de  ftcrkfte  geeft 
XyX  hebben ,  ja  zo ,  dat  zy  geen  quaat  voor  zich  vrezen  ,  en  zich 
boven  de  macht  van  't  geval  houden ,  zijn  niet  vry  van  Deernis,  als 
zy  de  zwakheit  der  andere  menfchen  zien  ,  en  hun  klachten  horen: 
want  een  deel  van  d'Edelmoedigheit  is  een  goede  wil  tot  yder  tc 
hebben.  Doch  de  Droef  heit  van  deze  Deernis  is  niet  bitter ,  maar 
(gelijk  de  gene,  die  de  droevige  daden  veroorzaken,  de  welken 
men  op  een  toonncel  ziet  vertonen)  zy  is  meer  in't  uitterlijk ,  en  in 
de  zin ,  dan  in  't  innerlijk  van  dc  ziel ,  dc  welke  ondertullchen  dc 
yernoegmg  van  te  denken  heeft ,  dat  zy't  geen ,  't  welk  haar  plicht 
is ,  hier  m  doet ,  dat  zy  met  de  bedrukten  mcêHjdigis.  Maar  hier 
in  is  verfchil,  dat  het  gemeen  deernis  met  de  genen  heeft ,  die  kla- 
gen, omdathetmeentdatdequalen  ,  die  zy  lijden  ,  zeerlaftig 
zijn^en't  voornaamfle  voorwerp  van  de  Deernis  der  grootfte  man- 
nen is  de  zwakheit  van  degenen ,  die  zy  klagen  zien;  vermits  zy 
niet  achten  dat  enig  ongeval  ,  't  welk  komen  kan  ,  een  zo  eroot 
quaat  is ,  als  de  Flaaumoedigheit  der  gener,  die't  niet  ftant vallelijk 
konnen  lijden.  En  hoewel  zy  de  zonden  haten ,  zo  haten  zy  echter 
daarom  niet  de  genen,  die  zy  heaonderworpen  zien :  zy  hebben 
alleenlijk  Deernis  met  hen. 

188.  prit 


Ladingen  van  de  ZIEL. 


89 


188.  Wie  degenen  zijn,  die  niet  van  Deernis  geraakt  worden, 
TVT  Aardebozenennijdigen  alleen  haten  naturelijk  alle  men- 
IVXfchen;  of  de  genen,  die  zo  beeftig,  en  door  de  vooiTpoet 
zoverblint,  ofdoordetegenfpoet  zo  wanhopig  zijn,  dat  zy  me- 
nen dat  het  geen  meer  quaat  overkomen  kan ,  worden  van  geen 
deernis  geraakt. 

1 89.  waarom  dez.e  lading  tot  wenen  verwekt. 

VOorts ,  men  weent  zeer  lichteHjk  in  deze  lijding ,  om  dat  de 
Liefde,  veel  bloet  naar't  hart  toezendende,  maakt  dat 'er 
veel  damp  tot  d'  ogen  uitgaat ,  en  dat  de  koude  van  de  Droef  heit , 
de  drift  dezer  dampen  vertragende ,  maakt  dat  zy  in  tranen  ver- 
anderen ,  volgens  *t geen  ,  't  welk  hier  voor  daar  afgezegt  is. 

190.  De  Vernoeging  van  ü(h  ';(elf, 

DE  '^Vernoeging,  dewelke  de  genen  altijt  hebben  ,  die  dQ  tSatisfaauz 
deucht  volltandiglijk  volgen,  is  een  ^ hebbelijkheit in  hun  tmbuu,, 
ziel,  die  ^geruftheit  en  ruft  van 't  geweten  genoemt  word.  Maar  t  rr-«5«;i7i. 
de  gene ,  die  men  van  nieus  verkriiet ,  als  men  onlangs  eniee  daat 
edaan  heeft,  die  men  goet  acht ,  iseen  ^lijdmg,  te  weten  zeker  v P^jfj?», 
ach  van  blyfchap ,  de  welke  ik  de  zoetftc  van  allen  acht  te  wezen, 
om  dat  haar  oorzaak  alleenlijk  van  ons  zeiven  afhangt.  Doch  als 
deze  oorzaak  niet  gerechtig  is,  dat  is,  als  de  daden,  daar  afmen 
grote  vernoeging  trekt,  met  van  groot  belang ,  of  dat  zy  zondig 
zijn,  zo  is  zy  belachelijk ,  en  alleenlijk  dienftig  om  vervvaantheit, 
en  wanfchikkelijkevermetelheit  voort  te  brengen.  Men  kan  dit 
bezonderlijk  in  de  genen  befpeuren ,  die ,  zich  zeiven  Godsy  verig 
achtende,  alleenlijk  waangelovig  en  geveinll  zijn,  dacis,  die  on- 
der de  fchijn  van  dikwijls  rc  kerk  tegnan  ,  veel  gebeden  re  lezen , 
kort  hair  te  dragen,  te  vallen  en  aalmoeflèn  te  geven,  wanen  (re- 
heel  volmaakt  te  wezen  ,  en  zich  inbeelden  dat  zy  zo  grote  vrien- 
den van  God  zijn ,  dar  zy  niets  konnen  doen ,  *t  welk  aan  hem  mis- 
haagt, en  dat  al 't  geen,  't  welk  hun  lijding  hen  -^voorleeft,  een  xDis^c, 
goede  yyver  IS  ;  hoewel  zy  hen  dikwijls  de  grootfte  misdaden  yZ*/«.. 
voorleeft ,  die  van  menfchen  bedreven  konnen  worden ,  als  fteden 
te  verraden ,  Vorften  te  doden,  gehele  volken  te  verdelgen,  alleen- 
lijk  bier  om ,  dat  zy  hun  gevoelens  niet  volgen. 


191.  Van 


90  R.      D  E   S  -  C  A  R  T  E  S 

191.  Van't  Berou. 
H  °»j"e,cht  flrijdig  tegen  de  i'  Vernoeging  van  zich 

*•ƒ'  ,  ^^'f'  ^"  zcke'-  flach  van  Droef  heit ,  die  hier  uit  voort- 
icootnt,  dat  men  gelooft  enig  quaat  gedaan  te  hebben.  Hetiszeer 
bitter,  om  dat  des  zelfs  oorzaak  alleenHjk  van  ons  koomt.  Dit  be- 
let  echter  met  dat  zy  zeer  nut  is ,  ais  de  daat ,  daar  af  wy  berou  heb- 
ben,  quaat  IS,  en  dat  wy 'er  zekere  kennis  af  hebben,  om  dat  zy 
ons  aanmaant  tot  op  een  ander  tijt  beter  te  doen.  Maar  het  gebeurt 
diksvijls  dat  de  zwakke  gemoeden  berou  hebben  van  dedingen,die 
7?L.T]  Scdaan  z,jn ,  zonder  zekerlijk  te  weten  dat  zy  quaat  zijn. 
Zy  beelden  t  z,ch  alleen  yk.n.  om  dat  'c  vreten  .  en  indien  zy 
recht  anders  gedaan  hadden  zy  zouden  op  gelijk;  wij^  K 
daar  af  hebben;  enditis.n  hen  een  onvolraalktlieit ,  die  erbar- 
menswaardig  IS.  De  hulpmiddelen  tegen  dit  gebrek  zijn  de  zelf- 
den,  die  dienen  om  de  Wankelmoedi^heitwech  te  nemen 
192.  Vm  de  Jonfi. 

c  F„,r.  r\  E  c  Jonft  is  eigenthjk  een  begeerte  van  te  zien  dat  aan  iemant 
•  71  •?  u  "^1"'  T"  8°^^^^  '^^^ft ,  goet  toekoomt  •  maTr  ik 
gebruikhier  deze  benami^^g .  om  deze  Milaan  te  wijzen,  voozS 
veelhydoorenigegoededaatvande  geen,  tot  de  welk  wy  hem 
hebben,  verwekt  word.  Want  wy  zijn  naturelijk  genegen  tot  d" 
genen  te  beminnen ,  die  dingen  doen',  de  welkei^  wy  gof  t  achten! 
fchoon  ons  geen  goet  daar  af  toekoomt.  De  Jonft ,  in  deze  beteke 

ds,„.,    "V'g'^no'nen,  is- zeker  flach  van  Liefde,  ei  niet  van  Begeerte 
£:XfhTr:^^?"Soetaandegeentezlentoekomeld?emen 
voiTt  verzelt.  Zy  ,s  gemenelijk  aan  Meedogen  ge- 

mtn  "oör^oak  .  ""F"*^"" '  '''^  '^^^  rampzaligen  zien  overko- 
men ,  oorzaak  z,jn  dat  wy  meer  op  hun  verdfcnfltn  merken. 

193.  Van  de  Daiik§aarl>eit. 
,CrM.,..  F)  E « Dankbaarheit  is  ook  zeker  flach  van  Liefde ,  in  ons ,  vcr- 
X-/  wektdooren.gefdoeningvandegeen,  tot  de  welk  wy  Lief. 
de  hebben,en  door  de  welke  wy  geloven  dat  hy  ons  enig  goet  heeft 
gedaan ,  of  ten  minaen  voorgenomen  gehad  zulks  tl  doen  Zy 
begrijpt  dieshalvenm  zich  even 't  zelfde,  als  de  Jonft,  en  dit  noch 
meer,  dat  zy  op  een  doening  gegrontveft  is,  dic  ons  raakt,  en 
daar  af  wy  Begeerte  hebben  om  zulks  te  vergelden.  Zy  heeft  dies- 
halvcn  veel  groter  macht ,  voornamelijk  in  de  gemoeden ,  die  noch 
een  weinig  Edelmoedigheit  in  zich  hebben. 

194.  rtin 


Lijdingen  van  de  ZlELs. 
1 94.  Van  d'  Ondankhaarheit. 

W At  gd'Ondankbaarheit  aangaat,  zy  is  geen  lijding.»  want  gi«^r*/r- 
dc  natuur  heeft  niet  in  ons  enige  beweging  der  geeften ,  die  J^rV» 
haar  verwekt,  geftelt.  Maar  zy  is  alleenlijk  een  zonde,  die  recht 
tegen  de  Dankbaarheit  ftrijd ,  voor  zo  veel  deze  alrijt  deuchdelijk, 
en  een  der  voornaamfte  banden  van  de  menfchelijkegemeenrchap 
is.  Deze  zonde  behoort  dieshalven  aan  de  »  beeftelijke  menfchen,  '/f^/"" 
die ,  dwaaflclijk  verwaant  zijnde,  wanen  dat  alles  aan  hen  verplicht 
15;  of  aan  de ''plomperts ,  de  welken  op  de  weldaden ,  diezyont-  ^Stm^iJi» 
fangen,  geen  acht  hebben,  of  aan  de  zwakke  en  verworpe  ge- 
moeden,  die,  hun  zwakheit  en  behoefte  gevoelende  ,  flaaffche- 
lijk  dc  byftant  der  anderen  verzoeken,  en  hen  haten,  na  dat  zy  haar 
ontfangen  hebben :  om  dat  zy ,  geen  wil  hebbende  van  desgelijks 
weêraan  hen  te  vergelden,  of  wanhopende  van  zulks  te  konnen 
doen  ,  en  zich  inbeeldende  dat  alle  ifienfchen ,  gelijk  zy  ,  zich  be- 
kopen laten ,  en  dat  men  geen  goet  doet ,  dan  met  hoop  Van  daar 
af  vergolden  te  worden ,  wanen  dat  zy  hen  bedrogen  hebben. 

195".  Van  d'  luvelneeming. 

D'  ^Euvelneeming  is  zeker  flach  van  Haat  of  Aflceer,dic  men  Unji^ustu. 
naturelijk  tegen  de  genen  heeft,  die  enig  quaat  doen,  van  wat  "  ^p'^*" 
natuur  het  ook  is.  Zy  is  dikwijls  met  dc  Nijt  of  Deernis  verzelt,  itr^^ 
aiaar  heeft  echtereen  zeer  verfchillend  n  voorwerp.  Want  men  is  "  ^^^''^^ 
niet  van  Euvel  mgenomen ,  dan  tegen  de  genen ,  die  goet  of  quaat 
aan  lieden  doen ,  de  welken  zulks  met  waardig  zijn :  maar  men  be- 
nijd degenen,  die  dit  goet  ontfangen,  en  men  heeft  deernis  met 
de  genen ,  die  dit  quaat  lijden.  Dit  heeft  miflchien  d'  oorzaak  ge- 
weeft,  om  de  welke  Ariftotelesen  zijn  navolgers,  ondcrftellende 
dat  de  Nijt  altijt  een  zonde  is,  degene,  die  niet  zondig  is ,  met  dc 
naam  van  o  Euvelneeming  hebben  genoemc  oindï^Héth 

196.  marom  z.y  fomtijts  aan  de  Deernis,  en  fomt^ts  aan 
de  Befpotting  gevocgt  is, 

aUaat  te  doen  is  ook  enigfins  dat  te  lijden.  En  dieshal  ven  voe- 
gen fommigen  aan  hun  Euvelneeming  de  Deernis ,  en  andc- 
ren  de  Befpotting,  naar  dat  zy  een  goede  of  quade  wil  tot  de  ge- 
nen hebben ,  die  zy  deze  gebreken  zien  bedrijven.  In  dezer  voe- 
gen heeft  het  gelach  van  Demokritus ,  en't  geween  van  Heraklitus 
uit  een  zelfde  oorzaak  konnen  voortkomen. 

(02)  197.  D^f 


'MM, 


fUdiinatiti 


R.  Des-Cartes 

197.  Dat  %.y  dikwijls  van  Vermndering  verx^elt  is,  en  ook^ 
by  de  Blyfihap  kan  wez.en, 

T^'Euvelneeming  is  dikwijls  ook  van  Verwonderine  verzelt: 
J-^  want  wy  zijn  gewent  t'onderftellen  dat  alle  dingen  opde  zelf- 
de  wijze  gedaan  zullen  worden ,  als  wy  oordelen  dat  zy  gedaan  be- 
horen te  worden  dat  is,  opeen  wijze,  die  wygoet  achten.  Dies- 
Haiven,  als  t  anders  geoeurt ,  zo  worden  wy  daar  af  vcrrafcht :  en 
2ijn  daarover  verwondert.  Zy  kan  ook  by  de  Blyfchap  wezen,hoe. 
wel  zy  gemenehjker  by  de  Droef  heit  gevoegt  is.  Want  als  het 
quaat,  daar  af  wy  mer  euvel  ingenomen  zijn ,  ons  niet  kan  hinde- 
ren  en  als  wy  aanmerken  dat  wy  niet  desgelijks  wilden  doen ,  zo 
geeft  dat  enig  vermaak  aan  ons  i  en  dit  is  mxflbhicn  een  der  oor/a 
ken  van  't  lachen  y  't  welk  fomtijts  deze  lijding  verzelt. 

198.  Van  haar  gebruikt 

V  ^""f/  ,^^'^"\^^,"f:^^^"g  word  veel  meer  in  de  genen  bc- 
r  1  i  '  1 ^^"^hdehjk  willen  fchijnen ,  dan  in  de  genen ,  die 
warehjkdeuchdehjkzijn.  Want  hoewel  degenen,  diede  deucht 
bemmnen ,  niet  zonder  enige  weêr  zin  de  zonden  der  anderen  kon- 
nenzien,  zo  worden  zy  echter  niet ,  dan  tegendcgrootfteenbo- 
vengemeenfte  zonden  bewogen ;  want  de  geen  ,  die  dingen  van 
klem  belang  euvel  neemt,  islaftigenftuurs ;  en  de  geen!  die  de 
dmgen,  de  welken  niet  lafterlijk  zijn,  euvel  neemt ,  is  ongerech- 
tig.  Maar  de  geen,  die  deze  lijding  niet  tot  de  9 doeningen  der 
menfchen  bepaalt ;  maar  haar  tot  de  werken  van  God ,  of  van  de 
natuur  uitftrekt,  is  fporeloos  en  wanfchikkelijk  ;  gelijk  de  genen 
weiTcks^'^r^c'^l^^^ 

weirelts  ,  en  de  gehcimemflen  van  de  Voorzienigheit  darren 
jjerifpen. 

199.  Van  de  Gramfibap. 

E'Gramfchap  is  ook  zeker  flach  van  Haat,of  Afkeer,  die  wy 
tegen  de  genen  hebben,  die  enig  quaat  hebben  gedaan,  of 
getracht  te  hnideren,  niet  zonder  onderfcheit  aan  wie't  ook  is, 
3  inJi,n.u.  ^^^f  .^^^^«"f  ^  ^y^^.ï^a»  ons.  In  dezer  voegen  begrijpt  zy  al't  zelfde, 
'  als^d'Euvelneeming,  en  dit  zo  veel  te  meer,  alszy  op  een^doe- 
ninggegrontvcilis,  die  ons  raakt,  en  daar  af  wy  Begeerte  heb- 
ben om  ons  rc  wreken.  Want  deze  Begeerte  verzelt  h^ar  altiit ;  en 
CrAtit^i,,  zy  werd  recht  ic-cn  de  ^  Dankbaarhcitgcdelt,  gelijk  d' Euvel- 


I 


l^dm^en  van  de  ZIEL. 

nceming  tegen  dc ''Jonft.  Maar  zy  is  weêrgadelooflelijk  heftiger  xfoir 
dan  deze  drie  andere  lijdingen ,  om  dat  de  Begeerte  van  de  fchadc- 
lijke  dingen  af  te  weren ,  en  zich  te  wreken ,  de  dringentftc  van  al- 
len  is.  Deze  Begeerte  ,  by  de  Liefde  ge  voegt ,  die  men  tot  zich 
zeiven  heeft  ,  verfchaft  aan  de  Gramfchap  alle  de  roering  van 
'c  bloet ,  't  welk  de  Moed  en  Stoutheit  konnen  veroorzaken :  en  de 
Haat  brengt  te  weeg  dat  het  gallig  bloet ,  't  welk  uit  de  milt ,  en 
uit  de  kleine  aderen  van  de  lever  koomt  ,  voornamelijk  deze  roe- 
ring ontfangt,  enin'thartkoomt,  daar't,  uit  oorzaak  van  zijn 
overvloet ,  en  uit  de  natuur  van  de  gal ,  daar  af  het  ondermengt  is, 
een  heftiger  en  krachtiger  hitte  verwekt ,  dan  de  gene  is ,  die  daar 
door  de  Liefde  of  Blyfchap  verwekt  kan  worden. 
200.  marom  degenen  ,  die  in  de  Gramfchap  hl0z.cn  ,  minder  te  ytt" 
x.en  z.tjn  dan  degenen  ,    die  in  de  Gramfchap  bUek  worden, 

D'  Uiterlijke  tekenen  van  deze  lijding  verfchillen ,  naar  de  ver- 
fcheide  y  temperingen  der  menrchen,en  naar  de  vcrfcheiden-  ^ 
heit  der  andere  lijdingen  ,  uit  de  welken  zy  beftaat ,  of  die  zich  by 
haar  voegen.  Want  men  ziet'er ,  die  bleek  worden ,  of  die  beven, 
als  zy  vertoornt  zijn ,  en  men  ziet  anderen ,  die  blozen ,  of  ook  we- 
nen.  En  men  oordeelt  gemenelijk  dat  de  Gramfchap  der  gener,  die 
bleek  worden ,  meer  te  vrezen  is  dan  de  Gramfchap  der  gener ,  die 
blozen.  Dereden  hier  af  is  dat  men  ,  als  men  zich  niet  anders  wil 
of  kan  wreken,  dan  met  gelaat  en  woorden  ,  alle  zijn  hitte  en 
kracht  aanlegt  van  't  begin  af  dat  men  bewogen  is :  en  dit  is  d'oor- 
zaak  dat  men  root  word  ;  behalvcn  dat  noch  fomtijts  het  beklag , 
cn  de  deernis ,  die  men  van  zich  zelvcn  heeft,  om  dat  men  zich  niet 
anders  kan  wreken ,  oorzaak  is  dat  men  weent.  In  tegendeel,  de  ee- 
nen,  die  op  een  groter  wraak  wachten  ,  en  daar  toe  befl  uiten ,  wor- 
den droevig  van  dat  2:y  door  de  daat  ,  dic  hen  rot  gramfchap  be- 
weegt, wanen  daar  toe  verplicht  re  wezen  :  en  zy  zijn  ook  fom- 
tijts  bevrceft  voor  't  quaat ,  't  welk  op  't  befluit ,  dat  zy  genomen 
hebben,  volgen  kan;  't  welk  hen  in't  eerfl  bleek,  kout  en  fidderend 
maakt.  Maar  als  zy  daar  na  hun  Gramfchap  uitvoeren  ,  verhitten 
zy  zo  veel  te  meer,  als  zy  in't  begin  koel  geweeft  hebben ;  eelijk 
menzietdatdekoortfcn  ,  die  met  koude  beginnen  ,  gemeneliik 
fterkerzijn.  ^ 


201.  Vat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


94  R.     D  E  S  -  C  ART  E  s 

201.  Dat 'er  tweederhande  Gumfchap  tf  ,  en  dat  de  genen  ,  die  de 
meejle  goetheit  hebben  ,  d' eerfte  jlacb  van  Gramfchap  meeft  on. 
dertporpen  zyn, 

Dit  vermaant  ons  dat  men  tweedcrliande  Gramfchap  onder- 
fcheiden  kan  ,  daar  af  d'  een  flach  zeer  vaerdig  is ,  en  zich  van 
buiten  zeer  Idarelijk  vertoont  ,  ^naar  echter  wemig  uitv^erking 
heeft,  enhchtehjk  gcftilt  kan  worden;  d' andere  bhjkt  niet  zo 
zeer  terflont ,  maar  knaagt  het  hart  te  meer ,  en  heeft  gevarehjker 
*  *  uitwerkingen.  De  genen,  die  zeer  goet  zijn,  en  grote  Liefde  heb- 

ben ,  zijnd'eerfte  meeft  onderworpen :  want  zy  koomt  niet  uit  een 
diepe  Haat ,  maar  uit  een  vaerdige  af  keerigheit ,  die  hen  verrafcht, 
vermits  zy  ,  bewogen  zijnde  om  zich  in  te  beelden  dat  alle  dingen 
op  zodanig  een  wijze,  die  zy  de  befte  oordeelen,  behoren  te  gaan , 
zichjzo  haaft  als  anders  gebeurt,  daar  over  verwonderen  en  verfto- 
ren ,  ja  dikwijls  zonder  dat  de  zaak  hen  in  't  bezonder  aangaat ,  om 
dat  zy ,  grote  gcnegentheit  hebbende ,  zich  voor  de  genen ,  die  zy 
beminnen,  inllellcn,  even  als  of 't  voor  hen  zeiven  waar :  in  voeaen 
llt?r  S^^"'    ^^^^^       anderen  alleenlijk  ftofFe  van  Euvel^ec- 

„ü.  ming  zou  wezen,  voor  hen  ftofFe  van  ^  Gramfchap  is.  En  om  dat 
dJnciinatü,^^^^^^^^^^''  ^^o^  bcminncn  hebben ,  te  weegbrengt  dat  zy 

'  altijt  veel  hitte ,  en  veel  bloet  in  't  hart  hebben ,  zo  kan  d'  Af  kee- 
righeit ,  die  hen  overvalt ,  niet  zo  weinig  van  de  gal  derwaarts 
drijven,  of  dit  veroorzaakt  in 'teerft  een  grote  ontroerenis  in  dit 
bloet.  Maar  deze  ontroerenis  duurt  niet  lang,  om  dat  de  kracht  van 
d'overvalling  niet  duurt,en  datjZo  haaft  als  zy  bemerken  dat  d'oor- 
zaak ,  die  hen  vergramt  heeft ,  hen  niet  zo  zeer  behoorde  t'  ont- 
roeren ,  zy  berou  daar  afhebben. 

202.  Dat  de  T^wakh^e  en  Verworpen  gemoeden  z.ich  meejï  van  d' an- 
dere pub  van  Gramjchap  laten  verrukken, 

2r?"'"  '  Andere  ^fiag  van  Gramfchapjin  de  welke  de  Haat  cn  Droef- 

heit  d'  opperhecrlchappy  hebben  ,  is  niet  zo  fchijnbaar  in 
't  eerll ,  dan  millchien  hier  in ,  dat  zy  't  aangezicht  bleek  doet  wor- 
den. Maar  haar  kracht  vermeerdert  allengs  doord'aanftoking,  die 
een  vurige  begeerte  van  zich  te  wreken  in't  bloet  ver wekt,'t  welk, 
met  de  gal  vermengt ,  die  uit  het  benedendeel  van  de  lever  en  van 
de  milt  naar  't  hart  gedreven  word ,  daar  een  zeer  heftige  en  prik- 
kelende hitte  verwekt.  En  gelijk  d'cdelmoedigfte  zielen  de  meefte 
dankbaarhcit  hebben,  zo  laten  de  genen,  die  meelt  verwaant,  llaafs 

en 


lifdmgen  van  de  ZIEL. 


en  zwak  zijn  ,  zich  meeft  van  deze  flach  van  Gramfchap  wechflee. 
pen.  Want  ^d'ongelijken  blijken  zo  veel  te  groter,  I  dc  fvll  f^-^-'-. 
waantheit  doet  dat  men  zich  hoger  acht;  en  ook  zo  veel  te  eroter  ^^'''^"^ 
als  men  de  goederen  acht ,  die  zy  wechneemen ,  de  welken  men  zo 
veel  te  meer  acht,  als  men  een  zwakke  en  nederige  ziel  heeft ,  om 
dat  zy  van  anderen  afhangen. 

203.  Dat  d^Edelmoedigheit  tot  een  hulpmiddel  tegen  d'over- 
maat  van  de  Gramfchap  dient. 

V  Snnti  •ffT''^^^'  "lijdingnut  is  ,  om  iwakkerhcit  tothP.^.: 
»    d  ongehjkenafte  drijven  aan  ons  te  geven  ,  20  is  'er  echter  i^*"- 
geen,  daar  at  men  dovermaat  zorgvuldiglijker  fchuwen  moet ;  om 
dat  2y  't  oordeel  ontroerende ,  dikwijls  misilagen  doet  bedrijven, 
daar  af  men  namaals  berou  heeft :  ja  zy  doet  foS^t.jts  dat  men  dezê 
^ongehjken  met  ZO  wel  kan  afweren  ,  alsmen^elzl^rkonne^,,,..^, 
doen,  zomenmmder  'ontroercnishad.  Maar  gelijk 'erniets  is,icL„;.- 
dat  haar  overmatiger  maakt,  dan  de  verwaantheif,  zo  geloof  ik  dat 
d'Edelmoedighcit  de  befte  hulpmiddel  is ,  die  men  tegin  -  d'over-  n,  E.,.m„ 
maat  van  de  Gramfchap  kan  vinden ;  om  dat  zy ,  makende  dat  men 
alle  de  goederen ,  die  wechgenoraen  konnen  worden ,  zeer  weinig 
cn  in  tegendeel  de  vryheit  ,  en  't  volkome  gebied  op  zich  zelf 
hoog  acht,'t  welk  verdwijnt  als  men  van  icmant  beledigt  kan  wor- 
den ,  te  weegbrengt  dat  men  alleenlijk  "  verachting ,  of  ten  hoo<^-  . 

ftenoEuve Ineemmgheeftomd'ongelijken,  daarafd-anderen^^^ 
menelijk  beledigt  worden.  o2Ws„«„, 

Z04.  ('<<«  d'Ur. 

fach'?  "^«.''r  u''""       ''^  "  Eer  noem.  is  1  zeker  p  Cru. 

ïcu   c        j"  fi'y'cliap  op  de  LA^fHc  gebou  t ,  die  men  tot  zich  1  ^f'"" 
zelfheeft ,  en  d.e  van  de  '  waan  of  '  hoop  koomt,  die  men  heeft  f^!''' 
om  van  anderen  geprezen  te  worden,  z'y  verfchilt  dfesM ven  van  ' 
d  innerlijke  yernoeg,ng,dieuit  hctgevoelcn  koomtvan  cniggoet  l^'" 
werk  gedaan  te  hebben  :  want  men  word  d.kwijlsom  dingen  ge- 
prezen ,  die  men  niet  gelooft  goet  te  wezen ,  en  veracht  om  zulke 
dmgen ,  die  nien  de  beften  acht.  Maar  zy  zijn  beide  gedaanten  van 
d'achting ,  die  men  van  zich  zelfheeft .  en  ook  gedaanten  van  de 
Blyfchap.  Want  men  heeft  rtofFe  van  zich  fachcen.als  men  ziet  dat 
men  van  anderen  geacht  word. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


R,    P  E  5  -  C  A  1^  T  E  S 


205.  V4n  de  Schamté, 

*  Tudtr,  lr\  E  ^  Schaamte ,  in  tegendeel ,  is  zekef  flach  van  Droef  heit , 
JL/  ook  op  de  Liefde  van  zich  zeiven  gevcft ,  en  die  van  de  waan 
of  vrees  van  gelaftert  te  worden  koomt.  Zy  is  boven  dat  zeker 
llach  vanZedigheitofOotmoedigheit ,  en  mistrouwen  van  zich 
zelf  Want  als  men  zich  zo  hoog  acht,  dat  men  zich  niet  inbeelden 
kan  dat  men  van  iemant  veracht  is ,  zo  kan  men  ook  niet  lichtelijk 
fchaamachtig  wezen. 

206.  Van  *t  gebruik. dez^er  twee  lijdingen, 
fjjir:     TV/f  ^  Schaamte  hebben  hier  in  gelijk  *  gebruik , 

Ivfiu*  j\X  dat  zy  ons  tot  deucht  opwekken  ,  d'een  door  de  hoop  ,  en 
d'ander  door  de  vrees.  Men  heeft  alleenlijk  zijn  oordeel  in  't  geen 
t'onderwijzen  ,  dat  warelijk  lafterens-  of  prijzenswaerdig  is ,  om 
niet  fchaamachtig  te  zijn  in  wel  te  doen ,  en  geen  roem  uit  zijn  ge- 
breken te  trekken  ;  gelijk  aan  veel  gebeurt.  Maar't  is  niet  goet  dat 

.tV^jfmes,  men  zich  geheellijk  van  deze  » lijdingen  ontkleed  ,  gelijk  eertijts 

b  cymici,.  de  b  Kyuifchc  Wijsbcgerigen  deden.  Want  hoewel  het  volk  zeer 
qualijk  oordeelt,zo  behoren  wy,vermits  wy  niet  zonder  de  menig- 
te konnen  leven  ,  en  dienftig  voor  ons  is  van  haar  geacht  te  wor- 

cExttricr  dcn ,  ccr  haar ,  dan  onze  gevoelens,  aangaande  ^ 't  uitterlijk  onzer 

éüunnm,    docmngcn ,  te  volgen. 

207.  Vm  d^Onbefchaamtheit. 

d  impttJcn-  T^'  ^  Onbefchaamtheit  of  Schaamteloosheit ,  die  een  verachting 
i-/  van  fchaamte ,  en  ook  dikwijls  van  eer  is ,  is  geen  lijding ,  om 
dat  'er  in  ons  geen  bczondere  beweging  der  geeften  is  ,  die  haar 
verwekt :  maar  zy  is  een  zonde ,  tegen  de  fchaamte  gellelt ,  en  ook 
tegen  d'Eer,voor  zo  veel  zy  beide  goet  zijn :even  gelijk  d'Ondank- 
baarheit  tegen  de  Dankbaarheit ,  en  de  Wreerheit  tegen':  Meedo- 
gen ftaat.De  voornaamfle  oorzaak  van  de  Schaamteloosheit  koomt 
van  dat  men  veelmaal  grote  fmaat  ontfangen  heeft.  Want  daar  is 
niemant ,  die ,  jong  z  jndc ,  zich  niet  inbeeld  dat  het  lof  een  goet» 
en  de  lafter  een  quaat  is ,  dat  van  groter  belang  voor't  leven  is ,  dan 
men't  by  ervarentheit  bevind  te  wezen,  als  men ,  veel  aanmerkelij- 
ke verfmaatheden  ontfangen  hebbcn'de,zich  geheel  van  eer  berooft, 
cn  van  yder  veracht  ziet.  De  genen  dan  worden  fchaamteloos ,  die, 
't  goet  en  quaat  alleenlijk  naar'tgerijfvan'tlighaam  metende,  zien 

etWi^wff/M  dat  zy  dat  zo  wel  genieten  na  dat  zy  deze  « fmaat  ontfangen  heb- 
ben , 


Lijdingen  V4n  de  ZIE  L. 
ben ,  als  te  voren ,  of  fomtijts  noch  veel  beter ,  vermits  zy  van  veel 
dwang ,  daar  toe  d'eer  hun  verplichtte ,  ontflagen  zijn ,  en  om  dat 
men ,  indien  by  d'ongunft  noch  'c  vcrh'cs  der  goederen  ge  voegt  is, 
noch  meedogende  lieden  vind ,  die  hen  daar  io  te  hulp  komen. 

208.  Van  de  Walging, 

DE  Walging  is  f  zeker  flnch  van  Droef  heit,  die  uic  de  zdfdcZZ'l^  ' 
oorzaak  fpruit,  daar  uic  te  voren  de  Blyfchap  is  gekomen. 
Want  wy  zijn  zodanig  van  aart,  dat  het  meeftc  deel  der  dingen, 
die  wy  genieten ,  ten  opzicht  van  ons  niet  goet  zijn ,  dan  voor  een 
tijt ,  en  daar  na  in  ongemak  veranderen.  Dit  bHjkt  voornamehik  in  .  . 
't  eten  en  drinken  ,  't  welk  niet  goet  is,  dan  terwijl  men  s  graagheit 
heeft,  enhinderUjkis,  als  de  graagheit  verdwenen  is.  En  om  dat 
zy  dan  ophouden  van  aangenaam  aan  de  fmaak  te  wezen  ,  ZO  heeft 
men  deze  hjdmg  Walgmg  of  Onfmaak  genoem  t. 

209.  Van't  Beklach, 

't  D  Eklach  is  ook  zeker  flach  van  Droef  heit ,  die  hier  in  een  bc- 
J3  zondere  bitterheit  heeft ,  dat  zy  altijt  aan  enige  Wanhoop 
gevoegtis,  gelijk  ook  aan  de  geheugenis  van  de  gencucht,  diedc 
Genieting  aan  ons  gegeven  heeft.  Want  wy  beklagen  nimmer,dan 
de  goederen ,  die  wy  genoten  hebben ,  en  die  zodanig  verloren 
zijn ,  dat  wy  geen  hoop  hebben  van  hen  in  de  tijt  en  wijze ,  gelijk 
wy  hen  gehad  hebben ,  weer  te  krijgen. 

210.  Van  de  Vrol^kheit. 

Eindelijk ,  't  geen ,  't  welk  ik  h  Vrolijkheit  noem ,  is  zeker  flach  ^ 
van  Blyfchap ,  in  de  welke  dit  bezonder  is ,  dat  haar  zoetigheit 
vermeerdert  word  door  de  geheugenis  der  quaden  ,  die  men  gele- 
den heeft ,  en  van  de  welken  men  zich  verlicht  gevoelt,  op  gelijke 
wijze  als  of  men  zich  van  enig  zwaar  pak  ,  dat  men  een  lange  tijt 
op  zijn  fchouders  gedragen  had  ,  ontlaft  gevoelde.  Ik  zie  niets  aan- 
merkelijk in  deze  drie  lijdingen  ,  en  heb  hen  ook  hier  niet  geftelt, 
dan  om  d'  ordening  van  d'  opnoeming  te  volgen ,  die  ik  hier  voor 
gemaakt  heb.  En  my  dunkt  dat  deze  opnoeming  nut  heeft  ge- 
weeft  ,  om  te  tonen  dat  wy  geen  achtergelaten  hebben ,  die  enige 
bezondere  aanmerking  waerdig  was. 

21 1.  Een  algemene  hulpmiddel  tegen  de  Lijdingen, 

MAar  nu  wy  hen  alle  kennen ,  hebben  wy  veel  minder  oorzaak 
van  hen  te  vrezen ,  dan  wy  te  voren  hadden.  Want  wy  zien 
(P)  dat 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Hoog. 

199D  14 


9^  1^.     D  E   S  .  C   A   R   T  E  S 

dat  zy  alle  van  hun  natuur  goet  zijn  ,  en  dat  wy  niets  hebben  te 
iTu^cdis,    chuwen ,  dan  hun  quaat  gebruik ,  of  overmaat ,  tegen  't  welk  de 
hulpmiddelen ,  die  ik  verklaart  heb ,  genoech  zouden  konnen  wc- 
V  P     V.  ^'^"^  naerftigheit  dec  in  hen  wel  tegebruiken.  Maar 

k  Prw^  dewijl  ik  onder  deze  hulpmiddelen  de  voorbedenking  en  ^naer- 
iiruiüjiria.  ftigheit  heb  geftclt ,  door  de  welken  men  de  -  gebreken  van  ziin 
/"/i^Jr.  frj;  1^^"  verbeteren,  met  zich  t'oeffencn  m  de  bewegingen  van 
\  t  bloet ,  en  der  geeften  van  de  gedachten ,  aan  de  welken  zy  geme- 

nehjk  gevoegt  zijn ,  in  zich  af  te  fcheiden ;  zo  beken  ik  dat'er  wei- 
nig  menfchen  zijn,diezich  in  dezer  voegen  tegen  alderhande  voor- 
komingen voorbereid  hebben,  en  dat  deze  beweginsen  in  't  bloet 

O  lmir,ir«-  Uit  °  d'  indi  ukkingen  alleen ,  die  in  de  harflenen  gefchieden  en  uit 
P  W.>  de  Pgefteltheit  der  werktuigen  volgen,  fchoon  dc  zielgèenfins 
IJLL.  daartoedoec,  dat'ergeenmenfchelijke wijsheitis,  bequaam  om 
hen  tegen  te  ftaan ,  als  men  zich  niet  genoech  te  vo;en  daar  Te  gen 

Ur^t    t  ^<=^'  'g^kittelt  wordende,  zich  met  van 

lachen  ophouden  fchoon  zy  geen  vermaak  daar  in  hebben.  Want 

i^trl?^  verrailthmg,  die  hen  certijts 

om  gehjke  oorzaak  heeft  doen  lachen ,  wcêr  in  hun  9  inbeelding 
opgewekt  zijnde,  doet  dat  hun  long  fchichtelijk  tegen  hun  dank 
door  tboet,  dat  het  hart  haar  toezend,  zwelt.  In  dezer  voeecn 
konnen  de  genen.die  van  hun  natuur  tot  d'ontroerenillèn  van  Blv- 
fchap.  Deernis,  Vervaertheit of Gramfchap genegen  ziin,  zich 
met  verhoeden  van  bleek  te  worden ,  ofte  wenen  ,?e  beven ,  oHn 
roy.w  .'^^°"°"t'-°""^f°rd<;n  opgelijkewijzeofzy  de  koorts  heb- 
7JZ^:  inbeelding  krachtigl.jk  door  "t  vooi  werp  van  een  de- 

rewfe"^r'>?S"V'-  M^^^-tgecn.  'c  welkmen  in  zodan^e 
gelcgenthcit  altijc  kan  doen,en  dat  .k,zo  my  dunkt,hier  voor  d'  5- 

gemeenfteengemakkclijkftclmlpmiddelomtegenallcd'overmaat 
van  lijdingen  te  gcbruikcn,kan  Keilen,  ,s  dat,  als  men  zijn  bloet  du 
"    ontroert  gevoelt,men  zich  vermaant  moet  houden  en 
gedenken  dat  al  t  geen,  't  welk  zich  aan  •d'.nbeekW  ,?e"Sont! 
ftrekt  om  de  ziel  te  bedriegen,  en  om  aan  haar  de  re^de,'  °  d  e 

i::^..  teïhizr  d  nr'""""p'^r''"''    '^^^^  «^eï 

veel  ki  achtiger ,  dan  zy  zijn ,  en  de  genen ,  die  dienen  om  haar  af  tê 
raden  veel  zwakker,  dan  zy  zijn,  te  vertonen.  EnalsdeL.g 
alleenlijk  zodanige  dingen  aanraad  ,  daar  af  d'  uitvoering  enifük! 
aÜ^L  T  ^'^^  onthouden  van  terftont  enig  oordeel 

daai  af  te  doen ,  en  zich  met  andere  gedachten  bezich  houden ,  tot 


Lijdingen  van       Z I E  L. 
dat  de  tijt  cn  ruft  geheellijk  d'  ontroerenis ,  die  in't  bloct  is,  gcftilt 
heeft.  Eindelijk,  als  zy  tot doeningen  aanport ,  van  de  welken  k  ^^/^ 
men  nootzakelijk  terftont  befluit  moet  nemen,  zo  moet  de  wil 
voornamelijk  zich  keren  tot  de  redenen  t'aanraerken,en  te  volgen, 
die  tegen  de  genen  ftrijden ,  de  welken  de  lijding  vertoont ,  fchoon 
zy  niet  zo  krachtig  fchijnen.  Gelijk  dan,  als  men  onverwacht  van 
enig  yijant  aangetaft  word,de  gelcgentheit  niet  toelaat  dat  men  eni- 
ge tijt  met  beraden  befteed.  Maar't  geen ,  't  welk  my  dunkt  dat  dc 
genen  vermogen ,  die  altijt  hun  werken  en  daden  bemerken  en  na- 
zicn,is  dat  zy,  zich  van  vervaerthcit  ingenomen  gevoelende,  trach- 
ten zullen  hun  gedachten  van  d'aanmerking  van't  gevaar  af  te  trek- 
ken,  met  de  redenen  te  vertonen,  om  de  welken  meer  zekerheit  en 
eer  in  dc  tegenftant,  dan  in  de  vlucht  is :  in  tegendeel ,  als  zy  gevoe- 
len dat  dc  Begeerte  van  wraak  en  Gramfchaphen  aanprikkelt  om 
roekeloolTehjk  naar  de  genen  te  lopen,  die  hen  aantaften ,  20  zul 
len  zy  gedenken  t'over wegen  dat  het  onvoorzichtigheitiszich  zelf 
te  verdelgen ,  als  men  zonder  oneer  zich  bergen  kan,  en  dat ,  zo  dc 
krachten  ongelijk  zijn ,  het  beter  is  eerlijk  af  te  trekken ,  of  zich 
over  te  geven,  dan  zich  beeftelijk  voor  een  zekere  doot  bloot  tc 
Hellen. 

212.  Dat  aVt  goet  en  quaat  van  dit  leven  van  hen  alleen  afhangt, 
'  Oorts ,  de  ziel  kan  haar  geneuchten  bezonderlijk  hebben.' 
Maar  wat  de  genen  aangaat ,  die  aan  haar  met  het  lighaam  ge- 
meen zijn ,  zy  y  hangen  geheellijk  van  de  lijdingen  af :  in  voegen  yDe^endtrt^ 
dat  de  menfchen ,  die  meell  van  hen  bewogen  konnen  worden,  be- 
quaamzijnomdemeeftezoetigheitindit  leven  te  fmaken.  Maar 
zy  konnen  daar  in  ook  de  meeftebitterheit  vinden ,  als  zy  hen  niet 
wel  konnen  gebruiken,en  als't  geval  tegen  hen  is.  Doch  de  ^  Wijs-  «  Sj/üntis; 
heit  is  voornamelijk  in  dit  fluk  nut ,  dat  zy  leert  zich  zodanig  mee- 
fter  van  hen  te  maken,  en  hen  met  zo  grote  behendigheit  te  llieren, 
dat  de  quaden ,  die  zy  veroorzaken ,  zeer  verdragelijk  zijn ,  en  ook 
dat  men  in  alle  deze  lijdingen  blyfchap  fchept. 

EINDE. 


BLAD- 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


BLJDfFTZER. 

DER 

L  YDINGEN 

Van  de 

Z      I     E  L. 

EenJe  Deel. 

Van  de  Lijdingen  in  't  algemeen  j  en  by  deze  gclcgcntheic 
van  de  gehele  natuur  van  de  menfch. 


E  E  f(^S  T  E  LID, 

DAt  het  geen ,  *t  welk  Lijding  is  ten  op- 
zicht van  't  een  onderwerp,  altijt  Doe- 
ning is  in  enig  ander  opzicht.  1 
1'  Dat  men,  om  de  Lijdingen  van  de  ziel  te 
kennen  ,  haar  ampten  van  de  genen  dos 
lighaaras  onderfcheidcn  moet.  2 
3.  Wat  regel  men  moet  volgen,  om  dit  tc 
doen.  1 
'4.  Dat  de  hitte,  en  de  beweging  der  leden 
van  *c  lighaam,  en  de  denkingen  van  de  ziel 
voortkomen.  % 
y.  Dat  het  doling  is  te  geloven  dat  de  ziel  dc 
beweging  en  hitte  aan  't  lighaam  geeft  3 

6.  Wat  onderfchcit  dat 'er  is  luffchen  een 
levend  en  dood  lighaam.  5 

7.  Korte  verklaring  der  delen  van  *t  lighaam  , 
en  van  enigen  van  zijn  ampten.  3 

8.  Welk  het  beginfel  van  alle  deze  ampten 
is.  4 

p.  Hoe  de  beweging  van  't  hart  gefchied.  5- 
jo  Hoededierelijkegeeften  in  de  harlTcnen 

voortgebracht  worden.  f 
*i  I.  Hoe  de  bewegingen  der  Spieren  gcfchie- 

dcn.  *  6 

IX.  Hoe  d'uittcriijke  voorwerpen  tegen  de 

wcrkfuigen  der  zinnen  werken.  7 

13.  Hoe  deze  doening  der  uifterlijke  voor- 
werpen op  vcrfe  heide  wijzm  de  geeften  in 
de  fpiercn  k  in  brengen.  8 

14.  Dut  dc  verfchciden heit ,  die  tuflihen  de 


geeften  is,  ook  hun  loop  vcrfcheiden  kao 
maken.  g 

1  ƒ .  Welken  d  oorzaken  van  hun  vcrfchcidcn- 

heitzijn.  9 
1 6  Hoe ,  zonder  hulp  van  dc  ziel ,  alle  de  le- 
den door  de  voorwerpen  der  zinnen  ,  en 
door  de  geeften  bewogen  konnen  wor- 
den. 10 

17.  Hoedanigd'amptcn  van  dcf iel  zijn.  lo 

18.  Van  de  wil.  10 

19.  Van  de  bemerking.  11 

20.  Van d' inbeeldingen,  en  andere  gedach- 
ten ,  die  door  de  ziel  gevormt  worden.  11 

ai.  Van  d' inbeeldingen ,  die  alleenlijk  *t  lig- 
haam tot  oorzaak  hebben.  « « 
Van 't  vcrfchil ,  dat  tuffchen  d'andcre  be- 
merkingen is.  1 2 

2  3 .  Van  dc  bemerkingen ,  die  wy  tot  de  voor- 

werpen toep.iflen ,  die  buiten  ons  zijn.  12 
24.  Van  de  bemrrkingen ,  die  wy  tot  onz  lig- 

haim  toepaflTen.  13 
2  ƒ  Van  de  bcmerkingen,die  wy  aan  onze  ziel 

toepa  iïën .  1 5 

26.  Dat  d'inbccldingen  ,  die  alleenlijk  van  dc 
gevallige  beweging  der  geeften  at  hangen  , 
zo  wel  ware  lijdingen  konnen  zijn ,  als  dc 
bemerkingen,  die  van  de  zenuwen  afhan- 
gen. 14 

27.  Bepaling  der  lijdingen  van  dc  ziel.  14 
28  Verklaring  van 'teerftc  deel  van  deze  be- 

pa'ing.  14 
ap.  Ver- 


Early  European  Books,  Copyright©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

1 99  D  1  4 


BLADWYZER. 


a^.  Verklaring  van  *t  ander  deel  dezer  bepa- 
ling- ^  i|- 

30.  Dat  dc  ziel  aan  alle  de  leden  van  *t  lig- 
haam  gczamsntlijk  verecnigt  is.  i  ƒ 

3 1 ,  Dat  'er  een  kleine  klier  in  de  harflenen  is , 
in  de  welken  de  ziel  haar  amptcn  bezonder- 
lijkcr  doet ,  dan  in  d'  andere  leden.       1 6 

31.  Hoe  men  bekent  dat  deze  klier  dc  voor- 
naamfte  zetel  van  de  ziel  is.  15 

33.  Dat  de  zetel  der  lijdingen  niet  in*t  hart 
is.  ,7 

34.  Hoedezielen'tlighaam  tegen  malkan- 
der werken.  ,^ 

3f.  Voorbeelt  van  de  wijze ,  door  de  welke 
d'  indrukkingen  der  voorwerpen  zich  in  de 
klier  ,  die  ia  't  midden  van  de  harflenen  is , 
vereenigen.  ,  g 

36.  Voorbeelt  van  de  wijze,  daar  door  de  lij- 
dingen in  de  ziel  verwekt  worden.  18 

37.  Hoe  blijkt  dat  de  lijdingen  alle  door  eni- 
ge beweging  der  geeften  veroorzaakt  wor- 
den. I  p 

38.  Voorbeelt  der  bewegingen  des  lighaams, 
die  de  lijdingen  verzeilen  ,  en  niet  van  dc 
ziel  at  hangen.  20 

3  c^.  Hoe  een  zelfde  oorzaak  verfcheide  lijdin- 
gen in  vcrfcheide  menfchen  veroorfaken 
kan.  20 

40.  Welk  de  voornaamfte  werking  der  lijdin- 
gen is.  20 

41.  Hoedanig  het  vermogen  van  de  ziel  is, 
tenopzicht  van 'tlighaam.  10 

41.  Hoe  men  de  dingen,  die  men  gedenken 
wil,  in  zijn  geheugenis  vind  u 

43;  Hoe  de  ziel  kan  inbeelden ,  opmerken,  en 
'tlighaam  bewegen.  n 

44.  Dit  yder  wil  naturcFijk  aan  enige  bewe- 
ging van  de  klier  gevoegt  is ,  maar  dat  men 
hem  door  naerftigheit ,  of  hebbelijkheit 
aan  anderen  kan  voegen.  2  2 

45-.  Hoedanig  het  vermogen  van  de  ziel  is, 
ten  opzicht  van  haar  lijdmgen.  2  2 

46.  Wat  de  reden  is ,  die  belet  dat  de  ziel  ge- 
heelüjk  van  haar  lijdingen  fchikken  Ican.  2  3 

47.  Waar  in  de  ftrijdcn  beftaan ,  die  men  zich 
gemenclijk  inbeeld  tuflchen 't  laeger-en 
opperdeel  van  de  ziel.  24 

48.  Waar  in  men  de  ft  . rkte  of  zwakheic  der 
zielen  bekent,  cn  wat  het  gebrek  der  zwak- 
fte  zielen  is,  2  ƒ 


4p.  Datdcfterkte  van  die  ziel  niet  genoccli 
is,  zonder  de  kennis  der  waarheit.  x6 

ƒ  o.  Dat  'er  geen  ziel  zo  zwak  is ,  of  zy  kan , 
wel  beleid  zijnde ,  een  volkome  macht  op 
haar  lijdingen  verkrijgen.  »6 

TWEEDE  DEEL. 

Van'tgetd,  en  va»  d' ordening  der  L^- 
dingen  y  en  de  verklaring  der 
oorfpronkelijken, 

ƒ!.  welken d'cerftc  oorzaken  der  lijdingen 
zijn.  2S 
f  2.  Welk  hun  gebruik  is,  cnhoc  men  hem 

kantellen.  aS 

Ordening  en  opteUifj^  der  Lijdingen, 

J3.  De  Verwondering. 
ƒ4.  D' Achting  en  de  Verachting  ,  d' Edcl- 
moedighcit  of  Verwaan thcit ,  en  de  Klein- 
mocdigheit  of  Ver worpentheit.  2 p 

S"^'  D  ' Eerbieding  en  Verfmading.  30 
ƒ0.  Liefde  en  Haat.  30 
ƒ7.  Begeerte.  30 
58.  Hoop  ,  Vrees,  Bclgzucht,  Zekerheiten 
Wanhoop.  3  o 

S9'  Wankelmoedigheit,  iMoed  ,  Stoutheit, 
Volgyver  ,  Flaaumoedigheit  en  Vcrvaert- 


31 
31 
3» 
3' 

en  't  Be- 


rou. 

64.  Jonft  en  Dankbaar  heit. 
6f.  EuvelnecmingcnGramfchap. 
66   Eer  en  Schaamte. 


heit 

60.  De  Knaging. 

61,  Blyfchap  en  Droef  heit. 
6a.  Befpotting,  Nijt  en  Deernis. 
63.  DeVernoegmgvan  zich  zelf 

3i 
3i 
3^ 

67.  Walging,  Beklag  en  Vrolijkheir.  \z 

68.  Waarom  deze  optelling  der  LijJmgen 
van  degene  verfchilt,die  gemeneiijk  aange- 
nomen is. 

69.  Dat  'er  niet  meer  dan  zes  oorfponkelijkc 
Lijdingen  zijn. 

Van  de  Vermndering. 

1  o.  Haar  bepaling  cn  oorzaak.  3  5 

7  r.  Dat  'cr  in  deze  Lijding  geen  verandering 
in  thartj  noch  in 't  bloct  gevalt.  34 
P  3  1^,  Waar 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


B    L    A    D    IV    r    Z    E  R, 


72.  Waar  in  dc  kracht  van  de  Verwondering 
beftaat.  34 

7 1 .  Wat  vcrbaaftheit  is.  3  ^ 

74.  Waar  toe  alle  de  Lijdingen  dienftig  zijn, 
?n  waar  toe  zy  Hinderen.  35* 

7^.  Waar  toe  de  Verwondering  bezonderlijk 
dient.  3^ 

76.  Waar  in  zy  hinderen ,  en  hoe  men  haar 
gebrek  vervullen ,  enliaar  overmaat  vcrbe 
teren  kan.  5Ö 

77.  Dat  noch  de  plompftcn  >  noch  de  gaau- 
ften ,  of  fchranderften  meeft  tot  verwonde- 
ring bewogen  worden.  5  6 

78.  Dat  des  zelfs  overmaat  in  hebbclijkhcit 
overgaan  kan ,  als  men  verwaarlooft  Haar  te 
verbeteren.  37 

79.  Bepalingen  van  de  Liefje  ,  en  van  de 
Haat.  3  7 

So.  Wat  het  is  zich  met  wil  te  voegen  ,  ot  af 
tefcheiden.  37 

8 1 .  Van  d'  onderfcheiding ,  die  men  gemene- 
lijk  tuflchen  de  Liefde  van  begeerlijkhcit, 
en  van  goctwilligheit  maakt  3  8 

81.  Hoe  zeer  verfchillende  lijdingen  hier  in 
overeenkomen ,  dat  zy  aan  de  Liefde  deel- 
achtig zijn  3  8 

83.  Van  't  verfchii/t welk  tuüchen  d'cenvou- 
dige  genegenthcit ,  vrientfchap  en  verlo- 
ving is.  39 

84.  Dat 'er  niet  zo  veelderhande  Haat ,  als 
Liefde  is.  40 

Sf.  Van  de  Beaangenaming ,  en  van  d'  At- 
fchrik.  40 

86.  Bepaling  van  de  Begeerte.  41 

87.  Dat  de  Begeerte  een  lijding  is,  die  geen 
ftrijdige  heeft.  41 

88.  Welken  haar  verfchcide  gedaanten  zijn  41 
8p.  Hoedanig  de  Begeerte  is ,  die  uit  affchrik 

fpruit,  4z 
50.  Hoedanig  de  Begeerte  is  ,  die  uit  Beaan- 
genaming fpruit.  42 
pi.  De  bepaling  van  de  Blyfchap.  43 

92.  De  bepaling  van  de  Droef  heit.  44 

93,  Welkend'  oorzaken  dezer  twee  lijdingen 
zijn.  44 

94  Hoe  dezelijdingen  door 'tgoet  en  quaat, 
dat  alleenlijk  het  lighaam  aangjat ,  verwekt 
worden,  en  vva;ir  in  de  Kitteling,  en  depijn 
beftaat.  44 

9 Hoe  zy  ook  dóoi;  't  gcet  en  quaat,  't  welk 


de  ziel  niet  aanmerkt,  fchooB  het  tot 
haar  behoort,  verwek tkonnen  wordenige- 
lijk  het  vermaak,  dat  men  khept ,  in  zich 
in  gevaarte  begeven,  of  in  aan't  verlede 
gevaar  te  gedenken. 
9Ó.  Hoedanig  de  bewegingen  van 't  bioct,  en 
van  de  gceften  zijn ,  die  de  vijf  voorgaan- 
de Lijdingen  veroorzaken.  .  4é 

97.  De  voornaamfte  ervarentheden,  die  dien- 
ftig zijn,  om  deze  bewegingen  te  kcnn€n,tc 
weten  in  de  Liefde.  45 

98.  In  de  Haat.  47 
99-  IndeBlyfchap.  47 

100.  In  de  Droet  l^cit.  47 

101.  In  de  Begeerte.  a  j 

102.  De  bewegmg  van't  blpet.  en  van  de 
geeften,  m  de  Liefde.  47 

)o].  In  de  Haat, 
104.  IndeBlyfchap. 
10  f.  Inde  Droef  heit. 

106.  In  de  Begeerte. 

107.  Welk d' oorzaak  dezer  bewegingen  is, 
in  de  Liefde.  jq 

108.  IndeHaat.  Jo 

109.  IndeBlyfchap. 

110.  In  de  Droefhcic.  ƒ  i 

111.  Inde  Begeerte.  ^ i 

112.  Welken  d'  uitterlijke  tekenen  dezer  lij- 
dingen zijn. 

113.  Van  de  doeningen  der  ogen  ,  en  van 
't  aangezicht.  ƒ  ^ 

114.  Van  de  verandering  van  verwe.  ƒ3 
1  !ƒ.  Hoe  de  Blyfchap  doet  blozen.  ƒ} 

116.  Hoe  de  Droef  heit  bleek  doet  wor- 
den. 5-3 

1 1 7.  Hoe  men  dikwijls  blooft ,  als  mcn  droe- 
vig is,  ... 

118.  Van  de  Trilling. 

119.  VandeQuijning. 

120.  Hoe  zy  door  de  Liefde ,  en  door  de  Be- 
geerte veroorzaakt  word, 

121.  Dat  zy  ook  door  andere  lijdingen  ver- 
oorzaakt kan  worden.  ƒ  0 

122.  Van  de  Bezwijming.  ^(j 

123.  Waarom  men  niet  van  Droefheit  be- 
zwijmt. 

124.  Van 't  Lachen.  57 
12/.  Waarom  het  niet  de  grootfte  blyfchap- 

pcnverzclt.  fj 
iiö.  De  voornaamfte  oorzaken  daar  af.  fj 
127.  Wat 


BLJDFTYZER. 


ixy.  Wat  d'oorzaak  daar  af  in  de  Vcrfmi 
ding  is.  ^8 
128  Van  d'oorfprong  der  Tranen.  ƒ9 
1 19-  Hoede  dampen  in  water  veranderen. 5-9 

130.  Hoe 't  geen  ,  dat  dogen  pijn  aandoet, 
tot  wenen  verwekt.  éo 

131.  Hoemcn  van  Droef  heit  weent.  60 
i^i.  Van  de  zuchten  ,  die  de  tranen  verzei- 
len. 5, 

133.  Waarom  de  kinderen  en  oude  lieden 

lichtelijk  wenen.  61 
ï  3.4-  W aarom  enige  kinderen  blc»k  worden, 

in  plaats  van  wenen.  61 
2  3r  Vm  de  Hikken.  6z 
1 3  6.  Van  waar  d'uitvye.rkingen  der  lijdingen' 

komen  ,  die  aan  zekére mcnfchen  bezonder 

zijn. 

137.  Van't  gebruik  der  vijf  Iijdingen,die  hier 
verklaart  zijn ,  voor  zo  veel  zy  tot  het  lig- 
haam  toegepaft  worden.  63 

1 3  8.  Van  hun  gebreken,  en  van  de  middelen, 
om  hen  te  verbeteren.  64 

139.  Van't  gebruik  der  zelfde  lijdingen,  voor 
zo  veel  zy  tot  de  ziel  behoren ,  en  eerftelijk 
van  de  Liefde.  64 

140.  Van  de  Haat.  6/ 

141.  Van  de  Begeerte,  van  deBlyfchap,  en 
van  de  Droef  heit. 

14Z.*  Van  df  Blyfchap ,  en  van  de  Liefde,  met 
de  Droef  heit  en  Haat  vergeleken.  66 

143.  Van  de  zelfde  Lijdingen  ,  voor  zo  veel 
zy  tot  de  Begeerte  toegepaft  worden.  67 

144.  Van  de  Begeerten  ,  daar  af  uitgang  al- 
leenlijk van  ons  afhangt.  6j 

i4_f.  Van  de  Begeerten,  die  van  andere  oor 
zaken  afhangen ,  en  wat  Geval  is.  68 

146.  Van  de Bcgccrrcn  ,  die  van  ons,  ca. van 
anderen  afhangen.  69 

147.  Van  d'innerlijke  OntroerenifTen  van  de 
ziel.  70 

148.  Datd'ofFening  van  de  dcucht  de  vol- 
maaktfl-e  hulpmiddel  tegen  dc  lijdingen 


70 


DARDE  Deel» 
Vdn  de  beTiondere  Ladingen, 

149.  Vand'Achtingen  Verfmading.  72 
1  ƒ0.  Dat  deze  twee  ladingen  niet  dan  ge- 
daaotcnvan  verwondering  zijn,  72 


i/r.'  Dat  men  zich  zelf  achten  of  verachten 

72 

ij-i.  Waarom  men  zich  achten  mag.  75 
ifZ.  Waarind'Edelmoedigheitbeftaat.  75 
1^4.  Dat  zy  belet  d'anderen  te  verachten.  74 
I       Waar  in  de  deuchdelijkc  Nederigheic 
beftaat.  7^ 
i/<5.  Welken  d'eigenfchappen  van  d'Edcl- 
moedigheitzijn  ;  en  hoe  zy  tot  een  hulp- 
middel tegen  alle  d'ongeregeltheden  der 
Lijdingen  dient.  7^ 
Iƒ7•  Van  dcVerwaantheit.  7  ƒ 

I  ƒ  8-  Dat  haar  werken  tegen  de  genen  vaa 
d'edelmoedigheit  ftrijden.  7^ 
^S9'  Vandezondelijke  Nederigheit.  7^ 
lóo.  Hoedanig  de  beweging  der  geeften  in 
dezelijdingen  is  76 

1 61 .  Hoe  men  d'Edelmoedigheit  kan  verkrij- 
gen, g 

162.  Van  d'Eerbiedighcit.  79 
J63.  Van  dc  Verfmading.  79 
1 64.  Van't  gebruik  dezer  twee  Lijdingen.  79 
i6f.  Van  de  Hoop  en  Vrees.  go 

Van  de  Verzekertheit  en  Wanhoop.  8© 
i6j.  Van  dcBelgzucht.  fio 
168.  Waar  in  deze  lijding  eerlijk  kan  we- 
zen. -  8, 
1Ó9.  Waar inzylafterlij kis.  gi 
•  70.  Vande  Wankelraoedigheic.  81 
17»-  Vande  Moeden  Sroutheit.  8z 
17*-  Vande Volgy ver.  83 

173-  Hoe  dc  Sroutheit  van  de  Hoop  af- 
hangt. 8j 

174-  Van  de  Flaaumoedigheit  en  Vervaert- 
heit.  83 

173-.  Van  'tgcbriiik der  Flaaumoedigheit. 84 
176  Van 't gebruik  der  Vervaartheir.  84 
177-  Van  de  Knaging.  84 
'78.  Vande  Befpotting.  8^ 
ï  79-  Waarom  d'onvolmaakften  gemenelijk 
degrootfte  befpotters  zijn.  gj- 

180.  Van  *t  gebruik  der  Bocrtery.  86 
*8i.  Van 't  gebruik  van 't  gelach  in  Boerte- 

ry.  85 

181.  VandeNijt.  8ö 

183.  Hoe  zy  gerechtig  of  ongercchtig  kan 
wezen.  86 

184.  Vanwaar  het  koomt  dat  dc  Nijdigen 
onderworpen  zijn  blaauachtig  en  lodig  van 
verwe  te  wezen.  87 

^8j.  Vaa. 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


B    L     A    D    W    r    Z    E  R, 


iSi*.  Van  de  Deernis.  88 

186.  Wiede  Meédogenftcnzijn.  88 

187.  Hoe  d'EdcImoedigften  van  deze  lijding 
bewogen  worden.  88 

188.  Wie  de  genen  zijn,  die  niet  van  Deernis 
geraakt  worden,  89 

189.  Waarom  deze  lijding  tot  wenen  ver- 
wekt. 89 

"190.  De  Vernoeging  van  zich  zelf.  89 

191.  Van'tberou.  90 

192.  Vandejonft.  90 

193.  VandeDankbaarheit  90 

194.  Van  d' Ondankbaarheit.  91 
195*.  Vand'Euvelnecming.  91 

196.  Waarom  zyfomtijts  aan  de  Deernis,  cn 
fomtijtsaan  de  Befpottinggevoegt  is.     9  i 

197.  Dat  zy  dikwijls  van  Verwondering  ver- 
zelt  is,en  ook by  de  Blyfchap  kan  wezen. 91 

198.  Van  haar  gebruik.  92 

199.  Vande  Gramfchap.  92 
a  00.  Waarom  de  genen,  die  in  de  Gramfchap 

blozen, minder  tc  vrezen  zijn  dan  degenen, 


die  in  de  Gramfchap  bleek  worden.  9^ 
20  1.  Dat  'er  tweeder hande  Gramfchap  is ,  ca 
dat  degenen  ,  diede meeilegoethcit  heb- 
ben, d'eerfteflach  van  Gramfchap  raceft 
onderworpen  zijn.  94 
zo2k  Dat  de  zwakkeen  verworpe  gemoedc» 
zich  meefl:  van  d'  andere  flach  van  Gram- 
fchap laten  verrukken.  94 
103.  Dat  d'Edelmoedigheit  tot  een  hulpmid- 
del tegen  d' overmaat  van  de  Gramfchap 
dient. 

204.  Van  d' Eer.  95- 
loi-.  Van  de  Schaamte.  9Ö 
*  06.  Van  't  gebruik  dezer  twee  lijdingen.  96 
207.  Van  d' Onbefchaamtheit,  06 

lo8.  Van  dc  Walging, 

209,  Van  *t Beklach.  pi 
2  10.  VandeVrolijkheit.  pj 

211.  Een  algemene  hulpmiddel  tegen  de  lij- 
dingen. p7 

2 12.  Dat  al  't^oet  en  quaat  van  dit  leven  van 
hen  alleen  at  hangt.  pp 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199  D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuest  LLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14 


Early  European  Books,  Copyright  ©  201  1  ProQuestLLC. 

Images  reproduced  by  courtesy  of  Koninklijke  Bibliotheek,  Den  Haag. 

199D  14